ZELFSTUDIEOPDRACHT: VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIESI M. ROGGEN 5.7.1 Achtergrond Relevantie voor het curriculum / inhoud Het is belangrijk dat de student bachelor in de verpleegkunde enige basiskennis bezit in verband met de taak van de verpleegkundige bij steriele medische interventies. Niet alleen in de operatiekamer worden steriele medische interventies gesteld, maar ook in de onderzoeks - en of de behandelkamer van de verpleegafdeling, de verpleegtechnische afdelingen en op de medisch consultatie afdelingen. In de lijst van' Technisch verpleegkundige prestaties en medisch toevertrouwde handelingen', volgens het KB van 18 juni 1990 staan de ' Verpleegkundige taken bij steriele medische interventies' als B 2 - prestaties opgetekend. Het zal de bachelor in de verpleegkundige zijn die de arts assisteert, eventueel instrumenteert en verantwoordelijk is voor de voorbereiding en de algemene goede gang van zaken tijdens de uitvoering van de steriele medische interventie. Kennis omtrent deze materie is dus onontbeerlijk. Voorkennis Vanuit de lessen in het eerste en tweede jaar verpleegkunde weet de student wat steriel en steriliteit inhouden en is de student op de hoogte van de algemene principes rond infectie en infectiepreventie . De student kent de pré - en postoperatieve voorbereiding van de patiënt op een heelkundige ingreep. De begrippen' B - prestaties' en ' Assistentie' zijn gekend vanuit de cursus deontologie eerste jaar verpleegkunde. Vanuit de biomedische wetenschappen kent de student de verschillende anesthesieprocedures. Voor de bewaking van de patiënt met behulp van ECG- monitoring verwijs ik naar de cursus van dokter Vanmierlo P. voor wat betreft het herkennen van ritme - en geleidingsstoornissen en mogelijke behandeling. 5.7.2 Doelstellingen Algemene doelstellingen De student inlichten in verband met de specifieke taak van de verpleegkundige bij steriele medische interventies. De grote verantwoordelijkheid rond steriliteit wordt benadrukt. De student moet kennis en inzicht verwerven inzake het bewust leren hanteren van steriliteitprocedures. Tijdens de interventie heeft de verpleegkundige vooral een assisterende en observerende taak. De student moet er zich van bewust zijn dat gerichte observatie naar mogelijke risico’s en een doordacht optreden, indien deze risico's zich voordoen, complicaties kan voorkomen. Na het doorlopen van het voorgestelde studietraject moet de student een invulling kunnen geven van de vooropgestelde concrete leerdoelen. De student moet deze theoretische achtergronden in de praktijk kunnen integreren. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 1 Concrete doelstellingen De student bachelor in de verpleegkunde moet: 1. In de context van dit opleidingsonderdeel volgende terminologie correct kunnen gebruiken: sepsis, aseptische techniek, besmetting, infectie, pathogeen, niet pathogeen, exogene en endogene factoren, ... Met sepsis wordt in de strikte zin van het woord bedoeld: een algemene infectie van het lichaam door pathogene micro - organismen. Door niet aseptisch, niet steriel te werken kan men een infectie, een sepsis veroorzaken. Met asepsis, aseptische techniek wordt bedoeld: Steriel houden van iets wat steriel is! Van het moment de continuïteit van de huid, van de slijmvliezen verbroken wordt, kunnen er langs deze weg micro - organismen naar binnen dringen . We spreken van besmetting. Of het nu komt tot een infectie na een besmetting met pathogene micro - organismen is afhankelijk van exogene en endogene factoren. Het optreden van een wondinfectie wordt beïnvloed door een reeks van factoren die in onderstaande formule kunnen worden weergegeven. Formule van Falanga Volgens deze formule zijn het aantal micro - organismen, de aanvalskracht ervan en de reactie van de drager bepalend of er een \vondinfectie zal optreden. Van deze drie factoren wordt de reactie van de drager vaak genegeerd. terwijl er veel nadruk wordt gelegd op de aanwezigheid van micro - organismen. Het ontstaan van een infectie na een besmetting met pathogene micro - organismen is het gevolg van een wisselwerking tussen deze drie factoren. Een overigens gezonde persoon kan adequaat weerstand bieden aan opvallende veel pathogene bacteriën, zodat contaminatie niet tot een infectie leidt. Anderzijds kan geringe contaminatie reeds tot infectie leiden indien de patiënt in een slechte algemene conditie verkeert of wanneer de wonde een goede voedingbodem biedt aan de micro - organismen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van bloedstolsels, seroma of necrotisch weefsel. Te vaak wordt nog verondersteld dat micro - organismen de enige belangrijke determinanten zijn voor een infectie. Of een onbelangrijke contaminatie tot infectie voert wordt bepaald door vele niet bacteriële factoren. Het gemeenschappelijke van deze factoren is dat ze de weerstand van de gastheer verminderen, hetzij lokaal ter plaatse in de wonde, hetzij in algemene zin door concominante ziekte of medicamenteuze behandeling. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 2 2. De bedoeling van een aseptische techniek kunnen uitleggen. Met asepsis, aseptische techniek wordt bedoeld: Steriel houden van iets wat steriel is! 3. Weten welke de inbreng van de verpleegkundige is inzake infectiepreventie bij een steriele medische interventie, Endogene factoren inzake infectiepreventie: Interventies worden onderverdeeld in drie categorieën: spoed, dringend en facultatief. » Spoedinterventies worden direct uitgevoerd om leven, ledematen of organen te redden. » Dringend noodzakelijke interventies die binnen de 24 uren moeten worden uitgevoerd. We spreken van semi - electieve ingrepen. » Facultatieve interventies kunnen binnen enkele dagen of zelfs maanden na het vaststellen van de diagnose worden uitgevoerd . We spreken van electieve ingrepen. Hoe minder dringend de interventie, hoe beter de patiënt kan worden voorbereid. Zijn algemene toestand kan worden geoptimaliseerd zodat er minder kans op infectie is door meer weerstand. Indien malnutritie moet deze worden bestreden eventueel door de patiënt parenteraal te voeden. Over antimicrobiële profylaxe bestaat nog heel wat discussie. Volgens de nieuwe tendensen moet de toepassing beperkt blijven tot ingrepen met een relatief hoge frequentie van postoperatieve sepsis of tot ingrepen waarbij de gevolgen van infectie zeer ernstig kunnen zijn. Als antimicrobieel geneesmiddel moet datgene worden gebruikt dat actief is tegen de vermoedelijk belangrijkste kiem die verantwoordelijk is voor de infectie. Bij keuze van verschillende middelen moet datgene worden gekozen dat het laagst is in toxiciteit en in prijs. De toediening van een antimicrobieel middel moet tijdig geschieden, dit wil zeggen voor de ingreep. De toediening mag echter niet te lang worden aangehouden om geen ontwikkeling van bacteriële resistentie in de hand te werken. Exogene factoren inzake infectiepreventie: Micro - organismen verplaatsen zich niet uit zichzelf, ze worden met stof of andere materialen getransporteerd. Ze kunnen behalve tijdens de interventie gebruikte materialen ook afkomstig zijn van: » Omgeving van patiënt » beddengoed en kleding van patiënt » personeel » vervoermiddel patiënt » meubilair, vloeren, muren, apparatuur VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 3 Bacteriële contaminatie moet worden voorkomen en dit door: » Vervoermiddel waarmee patiënt getransporteerd wordt moet hygiënisch rein zijn en eventueel voorzien van zuiver linnen » Hygiënische voorbereiding patiënt » Voorbereiding van de operatiestreek » Was - en kleedvoorschriften personeel dienen zorgvuldig te worden nageleefd. ook correcte handhygiëne dient te worden toegepast. » Diegenen die direct aan de steriele interventie deelnemen dienen van steriele operatiejas en handschoenen te worden voorzien. Operatiejassen moeten een doeltreffende barrière vormen tegen bacteriële migratie. Zij moeten beletten dat de bacteriën afkomstig van de huid van de drager in de operatiewonde terecht komen. Er zijn heel wat ingrepen \vaarbij er in de operatiezone veel vocht aanwezig is. Dit vocht kan gemakkelijk bij de mouwen en het voorpand van de operatiejas komen en doorheen het materiaal dringen wanneer het niet ondoordringbaar. Dit bevordert de overdracht van bacteriën afkomstig van de huid van de drager. Zelfs wanneer een vloeistof oorspronkelijk steriel is kan zij gecontamineerd geraken wanneer zij in contact komt met de huid van de drager. Van daaruit wordt zij eventueel terug getransporteerd naar de operatiezone . Het is van cruciaal belang dat de operatiejas en vooral het voorpand, de mouwen en de naden ondoordringbaar zijn, ook voor vocht. Voor herbruikbare jassen is het essentieel dat de jas behandeld wordt met een vochtafstotend middel ter bescherming tegen vloeistofpenetratie. (Scalpel VVOV: Nieuwsbrief september, oktober, november 2004. 'Een operatie jas is niet zomaar een jas' . ) » Er dienen zo weinig mogelijk personen tijdens de interventie aanwezig te zijn. Luchtturbulentie moet worden geminimaliseerd. Circulerend vehiculum zoals stofdeeltjes kunnen door beweging in de luchtcirculatie worden opgenomen. Een ander belangrijk vehiculum zijn de speekseldruppeltjes die zich bij het spreken kunnen verspreiden. Neusmondmaskers zijn noodzakelijk. Lees het artikel verschenen in Scalpel - VOVV. Nieuwsbrief juni, juli, augustus 2004. 'Chirurgische maskers: de normen': Dr. Jan Hoborn. » Kamer, meubilair en apparatuur moeten afgewassen en gedesinfecteerd kunnen worden. » Al het materiaal bij de interventie gebruikt moet steriel zijn, en iedere handeling moet erop gericht zijn steriele materialen niet onsteriel te maken. » Na de interventie wordt de wonde of punctieplaats steriel afgedekt. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 4 4. De grondslagen voor een aseptische techniek kennen en kunnen toepassen. (p. 16- 20) De principes voor een aseptische techniek zijn de volgende: » Alle voorwerpen gebruikt binnenin een steriel veld moeten steriel zijn. » De randen van een steriele verpakking worden niet beschouwd als zijnde steriel éénmaal de verpakking geopend is . » Schorten worden beschouwd als steriel tot op tafelhoogte . De mouwen zijn » eveneens steriel. » Instrumententafels zijn enkel steriel tot op tafelhoogte . » Steriel aangeklede personen en voorwerpen horen thuis in een steriele » omgeving, onsteriele personen en voorwerpen horen thuis in een onsteriele omgevmg. » Telkens er bacteriële barrières doorgedrongen zijn, treedt er contaminatie op. » Voorwerpen met twijfelachtige steriliteit worden beschouwd als onsteriel . 5. De taak van de assisterende verpleegkundige bij een steriele medische interventie kennen en kunnen uitvoeren. Het is de bedoeling dat kort geschetst kan worden wat met de specifieke taak van de niet steriel geklede verpleegkundige bedoeld wordt. a. Algemene voorbereiding 1.1. Nazicht centraal toevoer van gassen, vacuüm en perslucht 1.2. Nazicht verlichting, verluchting en verwarming 1.3. Nazicht van de benodigdheden voor het chirurgisch reinigen van de handen b. Klaarmaken van diverse materialen 2.1. Onderzoekstafel en of behandeltafel en bijhorigheden 2.2. Instrumententafel 2.3. Coagulatietoestel of diathermietoestel 2.4. Afvalemmers 2.5. Verplaatsbaar RX - toestel 2.6. Negatoscoop 2.7. Video - endoscopische apparatuur 2.8. Warmte - matras, warmte - deken 2.9. Rollbord c. Installeren van de patiënt 3.1. Houding aangepast aan de verdoving 3.2. Houding aangepast aan de interventie 3.3. Houding aangepast aan de toestand van de patiënt 3.4. Enkele veel toegepaste houdingen VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 5 4. Instellen automatische monitoringsapparatuur 4.1. Continue automatische hartmonitoring 4.2. Pulse - oxymetrie 4.3. Niet - invasieve automatische bloeddrukmonitoring 5. Voorbereiding en assisteren bij toediening van verdoving 5.1. Algemene narcose 5.2. Regionale verdoving 5.3. Locale verdoving 6. Aanschakelen coagulatieapparatuur 7. Streek voorbereiden 7.1. Inspecteren van de huid 7.2. Wassen van de streek 7.3. Scheren van de streek 7.4. Ontsmetten van de streek 8. Zorgen voor biopten 6. De verlichting, verluchting en verwarming in de onderzoeks - en of behandelkamer kunnen bespreken. Verlichting: lokaal, algemeen, natuurlijk, kunstmatig: In de verlichting onderscheiden we twee vormen: de natuurlijke en de kunstmatige verlichting. De natuurlijke verlichting is niet meer aangewezen. De kunstmatige verlichting moet zoveel mogelijk het daglicht nabootsen. Naast de algemene verlichting dient er ook een plaatselijke verlichting aanwezig te zijn. Deze verlichting wordt bezorgd door de Sialitieke lamp en moet zorgen voor intens licht ter hoogte van de interventieplaats . De Sialitieke lamp is een lichtbron in het midden van een koepelvormige optiek. De lichtstralen worden door een reeks trapeziumvormige spiegeltjes opgenomen en na straalbreking in een horizontaal straalvlak verder gekaatst. Eigenschappen van deze lamp: » Athermisch » Schaduwvrij » Beweegbaar in alle richtingen » Regelbaar in intensiteit en van op afstand » Benadert optimaal het daglicht » Explosievrij en volledig waterdicht VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 6 Verluchting en verwarming: Tegenwoordig wordt de verluchting en de ventilatie gecombineerd in airconditioning. Men maakt gebruik van mechanische luchtverversingssystemen waarbij de geconditioneerde lucht die wordt binnen gebracht: » Geklimatiseerd is door verwarming en of afkoeling, » Voorzien is van een constante vochtigheidsgraad van 50 % » gezuiverd is door filtering en daardoor praktisch aseptisch is Men onderscheidt twee systemen bij mechanische ventilatie: het mengend en het nietmengend systeem : » Mengend systeem: de binnenkomende kiemarme lucht wordt gemengd met de omgevingslucht waarbij door ‘verdunning’ een verlaging van bacteriële concentratie wordt verkregen » Niet-mengend systeem of 'verdringing': de luchtstroom wordt geregeld door stuw- en opzuigkokers. Deze verdelen en richten de kiemarme lucht zodanig dat boven het operatieterrein weinig kiemen worden gebracht. (cross flow, down flow) Bij interventies waarbij het infectierisico groot is kan gewerkt worden onder laminaire flow. De lucht is kiemvrij. De steriele interventie speelt zich af in een kleine van plastic vervaardigde cabine om de interventietafel heen. Zelfs de uitgeademde lucht van het interventieteam wordt via een afgesloten helm afgezogen. Inademingslucht moet worden aangevoerd. Het is echter nog niet bewezen dat deze zeer kostbare technische voorziening een aantoonbare verbetering in de asepsis met zich meebrengt. » voor de aspiratie van bloed, vocht en eventueel spoelvloeistof ter hoogte van de interventieplaats » voor de aspiratie van de luchtwegen voor en na extubatie Met behulp van een reduceerventiel moet de aspiratiedruk of zuigkracht kUill1en worden ingesteld. De meeste aspiratiepompen hebben een vacuüm van 0,9 kg of 685 mm Hg- druk. Bij aspiratie van secreten uit de diepe luchtwegen is slechts een zuigkracht van max 200 mm Hg- druk toegestaan. 7. Weten dat niet overal in het lichaam met dezelfde aspiratiekracht mag geaspireerd worden. Perslucht wordt onder andere gebruikt in de orthopedische chirurgie om een interventie te stellen onder bloedleegte met behulp van een pneumatische knelband. Gefilterde perslucht wordt gebruikt voor het aandrijven van pneumatische boor - en zaag apparatuur. In de anesthesie zien we perslucht voor het sturen van de beademingsbalg of bij de dubbele pneumatische knel band bij de intraveneuze regionale verdoving. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 7 8. Een beschrijving kunnen geven van een goede behandel - of onderzoekstafel. Kenmerken van een goede behandel - of onderzoekstafel: » Verwisselbare tafelbladen passend op een tafelzuil en op de transportwagen » Vaste steunzuil die draait over 350° » Het tafelblad moet geschikt zijn voor om het even welke interventie en of anesthesie. Het sluit volledig tegen het lichaam van de patiënt aan. Daarom bestaat het best uit verschillende geledingen en kunnen er hulpstukken worden aangebracht: zij steun, beensteunen, hoofdsteun, schoudersteunen, ... » Daarbij moet de tafel van verschillende toebehoren kunnen voorzien worden: armsteun, anesthesieboog, infuushouder, cassettes voor röntgendiagnostiek, ... » Een van op afstand elektrische precieze besturing om besmetting van het afgelijnde steriele veld te voorkomen. » Moet alle bewegingen toelaten: stijgen en dalen, kantelen naar links en naar rechts, neerplooien van hoofd en voeteinde, Trendelenburg en anti - Trendelenburg, neerlaten van de beensteunen, … » Doorlaatbaar voor röntgenstralen moderne tafels bieden de mogelijkheid om röntgenopnamen te maken tijdens de interventie, zonder dat daarom enige wijziging in de positionering van de patiënt moet gebeuren. Via speciale inschuifladen kan men onder het tafelblad cassettes inbrengen die aldus de RX- opnamen mogelijk maken. » De tafel is 1 m 80 lang en 50 cm breed. De mogelijkheid moet bestaan om aan de tafel een hoofdplaat aan te brengen zodat de tafel een lengte bereikt van 2,05 m. 9. De bedoeling, het principe en de gebruiksvoorschriften van elektrocoagulatie kennen en dit om complicaties bij gebruik te voorkomen. De werking van het coagulatie - of diathermietoestel is gebaseerd op een gesloten elektrische kring. De positieve pool vormt het bistourimesje . De negatieve pool is de bistouriplaat die op het lichaam van de patiënt wordt aangebracht. Raakt het bistourimesje de huid van de patiënt is de elektrische kring gesloten en kan het toestel in werking gebracht worden. Door middel van een voetpedaal, verbonden met het toestel, kan naargelang de ingedrukte voetpedaal gecoaguleerd of ingesneden en gelijktijdig gecoaguleerd worden. Het VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 8 toestel is regelbaar in intensiteit. Soms kan gebruik gemaakt worden van bicoagulatie. Er wordt dan geen plaat gebruikt . Wel gebruikt men een tweebenige stift die verbonden is met het coagulatietoestel. Het ene been vormt de positieve en het andere been vormt de negatieve pool. Op die manier krijgt men terug een gesloten kring indien de stift op de huid van de patiënt geplaatst wordt en het weefsel de kring volledig sluit. Het grote voordeel van bicoagulatie is dat door de korte stroomweg men zeer nauwkeurig kan coaguleren en dit met zeer kleine vermogens. De warmte energie wordt door verschillende elementen bepaald en kan als volgt worden voorgesteld: Hieruit blijkt dat een goede techniek bepaald wordt door een combinatie van deze vijf verschillende factoren. Sommige van deze factoren zijn bepaald door de interventieprocedure : bijvoorbeeld een naaldelektrode voor het snijden: de contacttijd en de stroomsterkte zullen moeten worden aangepast. Maar bijvoorbeeld vetweefsel dat een grote weefsel weerstand heeft, hoogohmig is, zal moeilijker te snijden zijn dan spierweefsel dat laagohmig is. Voordelen van elektrocoagulatie: » Minder bloedverlies » Properder interventieterrein » Kortere interventietijd, verminderde kans op besmetting » Effectieve haemostatische methode Enkele regels die in acht genomen moeten worden bij gebruik van elektrocoagulatie : » Kies de juiste plaats voor het aanbrengen van de patiëntenplaat: zo kort mogelijk bij de interventieplaats. Zeker bij pacemakerpatiënten. Bij voorkeur wordt bij deze patiënten de bipolaire techniek gebruikt. Bij monopolaire techniek moet men voorkomen dat de stromen in het lichaam de hartstreek of pacemaker passeren. » Controleer of er een voldoende groot oppervlak is tussen de patiënt en de patiëntenplaat, voorkom' tenting' (de plaat ligt ogenschijnlijk goed, maar onder het plaatoppervlak zijn er plaatsen waar geen contact wordt gemaakt). » Controleer het contactoppervlakte ook na herpositionering van de patiënt. » Controleer of de normale bloeddoorstroming niet belemmerd wordt op de plaats van de neutrale elektrode. Een goede bloeddoorstroming kan een kleine hoeveelheid eventueel opgehoopte warmte ter plaatse beter afvoeren. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 9 » Vermijd dat vloeistoffen gemorst worden op de patiëntenplaat (met name desinfectantia). Vloeistoffen zijn goede geleiders voor deze hoogfrequente stroom en kunnen dus plaatsen met hogere stroomdichtheid veroorzaken waardoor brandwonden ontstaan. » Plaat wordt bij voorkeur aangebracht op goed doorbloed weefsel ter hoogte van het bovenbeen, de buik, de bovenarm, de schouder of de bovenbil van de patiënt afhankelijk van de plaats van interventie. Niet op plaatsen waar zich onderhuids bot bevindt. » Voorkom drukwonden door ervoor te zorgen dat de patiënt niet op de plaatklem of plaatkabel ligt . Plak de plaat mooi glad, zonder plooien. » Bij het verwijderen van de plakplaat dient dit zorgvuldig te gebeuren om traumatische wonden te voorkomen. » Een patiënt die op een onderzoeks - of behandeltafel gepositioneerd is zal gemakkelijk in aanraking kunnen komen met metalen tafelaccessoires welke goede aardingspunten zijn voor lekstroom . Rekening houdend met de eigenschap dat hoogfrequente stroom zich moeilijk laat isoleren zal het duidelijk zijn dat de retourstromen op andere manieren uitweg zoeken dan, rechtstreeks via de patiëntenplaat . In deze alternatieve stroomwegen kunnen stroomconcentraties optreden. De warmte die hierdoor vrijkomt kan een brandwond veroorzaken. Dit is zelfs mogelijk bij goed beveiligde coagulatieapparatuur met remsysteem . Alle mogelijke metalen contacten moeten dus worden vermeden. Daarom is een goede isolatie van metalen contactvoorwerpen noodzakelijk, is de verpleegkundige aandachtig bij het installeren van de patiënt en draagt de patiënt geen metaalhoudende juwelen. » Regelmatig wordt ook op patiënten met een pacemaker elektrocoagulatie toegepast. Moderne pacemakers blijken nog altijd gevoelig voor storingen welke het gevolg zijn van elektrocoagulatie. Enkele algemene richtlijnen met betrekking tot het gebruik van elektrocoagulatie bij pacemakerpatiënten: » Gebruik zo mogelijk een bipolaire techniek » Plaats bij monopolaire techniek de patiëntenplaat zo dicht mogelijk bij de interventieplaats, waarbij de stromen in het lichaam de hartstreek of pacemaker niet passeren » Zorg voor een goede, continue EeG - bewaking tijdens de interventie met elektrocoagulatie » Zorg altijd voor een klaarstaande defibrillator VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 10 10. Weten dat elke patiënt die een medische interventie ondergaat per definitie warmte verliest en weten dat het een feit is dat constante normale lichaamstemperatuur essentieel is voor een optimale werking van veel fysiologische processen en enzymensystemen. Kunnen toelichten op welke manieren de patiënt warmte kan verliezen tijdens een steriele medische interventie alsook de nodige preventieve voorzorgen kunnen nemen voor dit probleem. Elke patiënt die een medische interventie ondergaat verliest per definitie warmte. Er vindt tijdens de interventie warmte- afgifte aan de omgeving plaats, omdat oppervlakten van het lichaam moeten worden ontbloot. Bij algemene anesthesie is dit verschijnsel meer uitgesproken dan bij regionale of lokale verdoving. Bij algemene anesthesie zien we onder invloed van de medicatie vaak een sterke vasodilatatie ontstaan. Daarnaast is tijdens de anesthesie de mogelijkheid om ter compensatie van het warmteverlies, meer warmte te produceren beperkt door het gebruik van curare en door daling van het metabolisme. Onderkoeling is onaangenaam voor de patiënt en kan de vitale functies negatief beïnvloeden. Herstel van lichaamstemperatuur vraagt veel energie, dus een verhoogd gebruik van zuurstof. Een patiënt kan in principe op vier manieren warmte verliezen: Straling: een warm voorwerp dat zich in de buurt van een ander, kouder object bevindt verliest hieraan warmte door zijn eigen warmtestraling. Patiënt verliest warmte aan koude wanden, vensters, ... Convectie: is het proces waarbij warmte wordt afgestaan aan langs stromende lucht. De omgevingstemperatuur, de stroomsnelheid van de lucht en het blootgestelde oppervlak van het lichaam spelen hierbij een belangrijke rol . Airconditioning kan verantwoordelijk zijn voor een warmteverlies tot 35 % van het totale warmteverlies. Verdamping van vloeistof leidt eveneens tot verlies van warmte. Transpiratievocht, ontsmettingsstof op de huid van de patiënt, vocht uit de buikholte, ... Conductie: verlies van warmte door geleiding van warmte naar voorwerpen waarmee de patiënt direct contact heeft. Bijvoorbeeld spoelen van buikholte en andere holle organen met koude oplossingen en massale transfusie met koud bloed. Het is een feit dat constante normale lichaamstemperatuur essentieel is voor een optimale werking van veel fysiologische processen en enzymensystemen . Het dalen van de lichaamstemperatuur tijdens de interventie heeft dus een aantal nadelige gevolgen. Handhaving van de lichaamstemperatuur is noodzakelijk. Dat betekent dat maatregelen moeten worden genomen om warmteverlies te beperken enerzijds, en anderzijds dat men warmte moet toevoeren. Dit laatste gebeurt met warmte matras en of warmte deken. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 11 Warmte - matras: 'droog' matras dat volgens het principe van een warmtebron werkt. Het is een vlak kunststof matras waarin dunne draadjes of een dun folie lopen met een zwakstroom. Deze matras is volkomen veilig en röntgendoorlaatbaar . Warmte - deken: van wegwerpmateriaal vervaardigde papierdeken die continu met warme lucht wordt gevuld. 11. De patiënt in een aangepaste houding kunnen positioneren rekening houdend met de aard van de verdoving, de interventie en de toestand van de patiënt. Een goede houding van de patiënt tijdens de interventie is van primordiaal belang. Installeren van de patiënt op de tafel: De houding van de patiënt dient aangepast te worden aan de aard van de narcose, de aard van de ingreep, de algemene toestand van de patiënt en de wens van de medicus. a. Houding aangepast aan de verdoving: De anesthesist kan zijn wensen uitdrukken in verband met de houding van de patiënt en dit om op een verantwoorde manier de anesthesie toe te passen en de vitale parameters te volgen. Voor een algemene narcose wordt de patiënt meestal geïnstalleerd in horizontale rugligging. De armen zijn zijdelings gestrekt en op armsteunen bevestigd. De arm mag nooit meer dan in een hoek van 90° ten opzichte van de romp worden geïnstalleerd om hyperextensie van de nervus brachialis te voorkomen. De benen liggen gestrekt naast elkaar. Voor rachi anesthesie zal de patiënt een zittende houding aannemen: gebogen rug, kin tegen de borst, benen rusten op een krukje, handen en armen rusten op de knieën . Voor epidurale anesthesie neemt de patiënt een zittende of liggende houding aan met gebogen rug, kin tegen de borst, handen en armen rusten op de knieën, benen zijn opgetrokken bij liggende positionering en rusten op een krukje bij zittende positionering. Vooral bij deze twee laatste procedures dient de patiënt ondersteund te worden door een verpleegkundige. Na toediening van de anesthesie stellen de algemene narcose en epidurale verdoving geen specifieke eisen voor wat de houding van de patiënt betreft. De standaardpositionering is vlakke rugligging. Voor rachi - verdoving daarentegen moet de houding worden aangepast aan het soortelijk gewicht van het anestheticum in functie van de te verdoven regio. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 12 Trendelenburg of anti - Trendelenburg . Voor lokale verdoving, plexusanesthesie en Bierse blok speelt de anesthesie geen belang voor wat het positioneren van de patiënt betreft. De standaardpositionering is hier vlakke rugligging, Men houdt rekening met de interventie, comfort van patiënt en medicus en eventuele onderliggende pathologie van de patiënt. b. Houding aangepast aan de interventie: Pas na de toediening van de anesthesie wordt de houding aangepast aan de interventie. Afhankelijk van de lokalisatie van de ingreep zal de patiënt de gewone standaard vlakke horizontale rugligging behouden of in een specifieke aangepaste houding geïmmobiliseerd worden. Zoals onder andere: Buikligging Zijligging Gekanteld naar links of rechts Gynaecologische houding Perineale houding Trendelenburg Fowler houding Men tracht door aangepaste houding de plaats waarop de interventie wordt uitgevoerd zoveel mogelijk aan de oppervlakte te brengen waardoor deze zo gemakkelijk mogelijk bereikbaar is. c. Houding aangepast aan de toestand van de patiënt: Bij het installeren van de patiënt dient rekening gehouden met de toestand van de patiënt. We houden rekening met de leeftijd, eventuele aandoeningen zoals cardio- vasculaire, pulmonaire, ... en met eventueel lichamelijke afwijkingen als daar zijn reuma, artrose, andere handicaps, ... VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 13 12. De meest voorkomende houdingen van de patiënt op de operatietafel kunnen schetsen, weten welke schadelijke gevolgen kunnen optreden bij een slechte positionering en hierbij de nodige preventieve voorzorgen nemen. a. Vlakke rugligging of horizontale rugligging: Meest voorkomende positionering omdat deze houding zowel voor de medicus als eventueel de anesthesist de meeste mogelijkheden biedt . Het is ook de meest klassieke en natuurlijke positie van het lichaam in rust. De patiënt ligt op de rug met: » Hoofd in neutrale positie » wervelkolom in één rechte lijn » heupen op dezelfde hoogte, parallel » armen gestrekt naast het lichaam gesteund in armsteunen » benen gestrekt, lichtjes gespreid » eventueel een kussentje onder de knieën, in de lende en ter hoogte van de hielen » drukplaatsen extra beschermen » geen druk op de tenen b. Trendelenburgse houding: Wordt aangenomen bij laag abdominale ingrepen en bij ingrepen ter hoogte van de onderste ledematen. Ook voor het plaatsen van een diepe veneuze katheter wordt deze houding toegepast. Bij deze houding maakt men eventueel gebruik van schoudersteunen. De schoudersteunen moeten evenwijdig en op gelijke hoogte worden geïnstalleerd. Wanneer de benen lichtjes naar beneden worden gepositioneerd vermindert de druk ter hoogte van de schouders. Let wel: een te overdreven Trendelenburgse houding zou een normale ademhalingsfunctie kunnen belemmeren. De algemene positioneringsvoorschriften voor horizontale rugligging zoals hierboven beschreven zijn voor Trendelenburgse houding ook van toepassing. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 14 c. Fowler - houding of halfzittende houding: Deze houding wordt toegepast bij ingrepen ter hoogte van de schedel, de hals en het gezicht. Voor patiënten met respiratoire problemen onder lokale of regionale anesthesie is deze houding ook bijzonder geschikt omwille van de mogelijkheid tot verbeterde longcapaciteit. d. Gynaecologische houding: Wordt gebruikt bij gynaecologische ingrepen, voor ingrepen ter hoogte van het rectum, ingrepen ter hoogte van het perineum en voor trans - urethrale - interventies. Gebruik wordt gemaakt van speciale beensteunen. Deze houding is heel oncomfortabel voor de patiënt en niet zonder gevaar voor verwikkelingen. Specifieke aandachtspunten zijn: » Extreme flexie van de dijbenen heeft weerslag op de ademhaling door verhoging van intra - abdominale druk. » Doordat de benen opwaarts geheven zijn blijft bloed stagneren ter hoogte van intraabdominaal. » De been steunen worden zo geplaatst dat ze in eenzelfde buitenwaartse hoekstand staan, even hoog en voldoende steun ter hoogte van de kuiten en de knieholten geven. » Zowel voor als na de interventie moeten beide benen gelijkertijd verplaatst worden met de nodige voorzichtigheid teneinde dislocatie van de heup uit te schakelen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 15 e. Buikligging: In deze houding gebeuren de meeste neurochirurgische ingrepen en ingrepen ter hoogte van de wervelkolom. Het is voldoende het borstbeen te ondersteunen met een klein stevig kussen ofwel brengt men een kussen aan ter hoogte van de onderbuikregio om ongehinderd de bewegingen van het diafragma maximaal te laten geworden. Beide armen worden in het ellebooggewricht 90° gebogen en de onderarmen worden op armsteunen, die naast de tafelrail kunnen worden gemonteerd, gefixeerd. Ook kunnen de onderarmen naast het hoofd gelegd worden. De tenen dienen vrij te liggen van de onderlaag. Dit bereikt men door een gepolsterd kussen onder de wreef te leggen. f. Laterale houding of stabiele zijligging: Deze houding wordt gebruikt bij ingrepen ter hoogte van longen, ribben, nieren en heupen. Patiënt ligt in stabiele zijligging: dit wil zeggen: » Het onderliggende been ligt opgetrokken en is in de heup en kniegewricht gebogen » Het bovenliggende been is gestrekt en rust op een goed gepolsterd kussen. Het bovenliggende been wordt tevens met een band aan de tafel gefixeerd. » De bovenliggende arm kan met behulp van een polstering en een zwachtel aan de narcoseboog worden gefixeerd. Een andere mogelijkheid is om de arm in een armlade te laten rusten die aan de tafelrail gemonteerd is. » De onderliggende arm kan gestrekt op een armsteun worden gefixeerd of in de elleboog ongeveer 90° worden gebogen, terwijl de onderarm langs het gelaat naar boven ligt. Het infuus wordt doorgaans in de onderliggende arm ingebracht. » Om voorover of achterover kantelen van de patiënt te voorkomen, kan hij aan voor- en achterzijde gesteund worden door een aan de tafelrail gemonteerd rug- en borststeun. De steunen dienen ook hier weer goed gepolsterd te zijn. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 16 Bij het installeren van de patiënt moet men altijd bedacht zijn op eventuele schadelijke gevolgen van een slechte positionering. De meest voorkomende complicaties bij een slechte positionering zijn: » Zenuwbeschadiging Door druk of afknelling van risicoplaatsen kunnen er zenuwletsels optreden. Ter hoogte van de armen is er gevaar voor druk op de nervus ulnaris, hyperextensie van de plexus brachialis. Bij gynaecologische houding dreigt gevaar voor de nervus ischiaticus en de neryus peroneus. De verschijnselen uiten zich in tintelingen, pijn of juist gevoelloosheid, functieverlies in de betreffende ledematen. Daarom: - Bij elke waarneembare bewegingsbeperking stoppen met extensie en flexie. - Beensteunen en andere hulpmiddelen afstemmen op de anatomie van de patiënt. - Goede polstering van risicoplaatsen. - Nooit aan de armen trekken om een patiënt hoger te installeren. » Circulatiestoornissen: Deze zijn ook een gevolg van afklemming . Indien belemmerde en of verminderde circulatie kan er trombusvorming optreden. Daarom: - Pré - operatieve screening van de patiënt op risicofactoren. - Gebruik maken van TED- kousen. - Pneumatische manchetten met compartimenten welke afwisselend opgeblazen worden om normale spiercontracties na te bootsen kunnen worden aangebracht. - Afknelling van plaatsen waar de bloedvaten oppervlakkig liggen vermijden. » Decubitus: Ook na korte tijd kan reeds een eerste graad van decubitus optreden door verhoogde druk van weke delen op een harde onderlaag. Er ontstaan circulatiestoornissen die later aanleiding kunnen geven tot necrose. Speciale aandacht bij diabetici, perifeer vaatlij den, ... Daarom: - Zorgen voor een gladde, kreukloze en droge onderlaag. - Contact met harde onderdelen van de tafel vermijden. - Extra bescherming van risicoplaatsen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 17 13. De niet invasieve continue automatische monitoringssystemen kunnen bespreken: BD, ECG, Sat 02 - meting. Nodige deskundigheid verwerven om efficiënt met de automatische bewakingsapparatuur te kunnen werken. Het observeren van de patiënt tijdens de interventie en het instellen van deze apparatuur is belangrijk. Uitwendige automatische BD- monitoring: Manchet wordt aan de bovenarm of onderbeen aangelegd. Naar ingestelde tijd, afhankelijk van de pathologie en de toestand van de patiënt, pompt de manchet zich automatisch op en wordt de bloeddruk gemeten. De systole en diastole waarden verschijnen op de monitor, meestal tot de volgende meting. De metingen kunnen in een geheugen worden opgeslagen en ten aller tijden opgevraagd. Het zich vullen van de manchet is mogelijk door aansluiting op de perslucht. De manchet wordt altijd aangelegd aan de andere arm dan waar zich het perifeer infuus bevindt. Zoals bij de ECG - monitoring kunnen ook hier alarmgrenzen worden ingesteld: maximale en minimale diastole en systole drukken. Belangrijk is het de patiënt ervan te verwittigen dat regelmatig, op voorop ingestelde tijdstippen, de manchet automatisch oppompt en dat hij de arm of het been dan zo stil mogelijk moet houden. Ook is het zinvol de patiënt op een geruststellende wijze de bedoeling van de continue monitoring uit te leggen . Continue automatische hartmonitoring: Algemeen ECG: De verpleegkundige is mede verantwoordelijk om tijdig ritme - en geleidingsstoornissen op te merken bij continue ECG- monitoring. Om in staat te zijn de verschillende ritme - en geleidingsstoornissen te herkennen en een inzicht te krijgen in de behandeling is het noodzakelijk dat de verpleegkundige een praktische basiskennis van de elektrocardiografie verwerft . Wij verwijzen hier voor bijkomende informatie naar het opleidingsonderdeel pathologie, meer bepaald de cursus Vanmierlo, P. ( 2005 ). ECG en ritmestoornissen . Hasselt: KHLim departement gezondheidszorg. Deze cursus wordt gedoceerd door Dr. P. Vanmierlo in Module 2. We verwijzen ook naar handboek: 'Leerboek lntensive - care - verpleegkunde. Deel 1 blz. 130 en volgende. De werking van het hart berust op een ritmische contractie van de hartspier. De contractie is het gevolg van prikkeling van de hartspiercellen. De elektrische activiteit die tijdens de hartcyclus ontstaat kan aan de oppervlakte van het lichaam geregistreerd worden en wordt VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 18 het elektrocardiogram of ECG genoemd. Het ECG is een grafische voorstelling van de impulsvorming en impulsgeleiding in het hart en van de wijze waarop de elektrische activatiegolf zich over de hartcompartimenten verspreidt. De zwakke elektrische stroompjes die het hart voortbrengt worden aan de huidoppervlakte opgevangen door elektroden en naar de electrocardiograaf geleid waar ze versterkt worden en in de vorm van een curve geprojecteerd of eventueel automatisch geregistreerd. De ECG - curve duidt enkel op de elektrische activiteit van de hartspier en is geen waarborg voor de mechanische werking van de spier. Zo kan men een patiënt hebben met een ECG, maar zonder voelbare polsslag. Dit betekent dat men naast de ECG-observaties ook steeds de bloeddruk en de polsslag moet meten. De basis van het ECG bestaat uit drie componenten. De eerste uitslag wordt de P-top genoemd en representeert de atriale depolarisatie. De tweede uitslag is het QRS- complex en representeert de depolarisatie van het linker en rechter ventrikel. De derde uitslag is de T- top en is het gevolg van de repolarisatie van de ventrikels. De repolarisatie van de atria zijn op het normale ECG niet te zien. Omdat de elektrische krachten van het hart zich gelijktijdig in verschillende richtingen uitbreiden, moet men om een goede indruk van de elektrische activiteit te krijgen, de richting van de stroom in verschillende vlakken registreren. Een compleet elektrocardiogram bestaat uit 12 afleidingen: » 3 bipolaire afleidingen (standaardafleidingen) (I, Il, III) » 3 unipolaire afleidingen (modificaties van de bipolaire afleidingen ) (AVR, AVL, AVF) » 6 précordiale afleidingen (V - afleidingen) Als alle 12 afleidingen tegelijk worden uitgevoerd, spreekt men van een 12-afleidingen elektrocardiogram . De standaard hartmonitor met 3 - leadsmonitorkabel bij continue ECG- monitoring geeft slechts één afleiding weer, die overeenkomt met afleiding Il. Hoewel dit de meest praktische afleiding is om het grootste deel van de ritmestoornissen te kunnen waarnemen kan men er beslist niet alle ritmestoornissen mee vaststellen. Tegenwoordig is het mogelijk ook met de bewakingsapparatuur meerdere afleidingen tegelijkertijd in beeld te brengen. De registratie van meerdere afleidingen tegelijk leidt tot een betere diagnosestelling . Toch raadt men aan wanneer ritmestoornissen worden geconstateerd een 12- afleidingen- ECG te maken. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 19 Continue ECG- monitoring: Door de eenvoudige apparatuur te plaatsen op een verrijdbaar tafeltje, is men niet gebonden aan een vaste opstelling, waardoor deze vorm van bewaking op iedere afdeling in het ziekenhuis kan plaatsvinden. In de handel zijn er tientallen hartmonitors beschikbaar, ze verschillen allemaal een beetje in ontwerp en werking, maar de basisonderdelen en de uiteindelijke werking zijn in wezen gelijk. Zo'n systeem werkt op de volgende manier: » Huidelektroden nemen de elektrische impulsen van het hart op ter hoogte van het huidoppervlak » Elektrodenkabels leiden de elektrische impulsen naar de monitor » Bij de meeste toestellen is een snelheidsmeter ingebouwd die theoretisch het gemiddeld aantal kamercontracties per minuut telt en op ieder ogenblik de frequentie noteert. Bij elke contractie is een auditief of visueel signaal mogelijk. » Een alarmsysteem, ingebouwd in de snelheidsmeter, verwittigt met audio-visuele signalen, wanneer de snelheid boven of onder de vooropgestelde grenzen komt. Dit zijn de elementen van een basismonitor. Desondanks kan het toestel praktischer en eleganter gemaakt worden door het toevoegen van andere modaliteiten zoals: » Een rechtstreeks registratietoestel dat op aanvraag of automatisch de schommelingen in het ECG, op papier vastlegt. Dergelijke documenten zijn nuttig voor vergelijkingen. » Een geheugensysteem dat toelaat het ECG van de laatste 15 à 60 seconden terug te zien en te registreren. Zo kan men gebeurtenissen juist voor en na een alarmsituatie vastleggen. » Bijkomende alarmsystemen die afgestemd zijn op andere wijzigingen in het ECG dan de frequentie. Deze alarmsystemen kunnen in actie gebracht worden door ventriculaire extrasystolen of door bredere QRS- complexen. leder van deze omstandigheden kan voorloper zijn van ernstige problemen. » Elektrische leidingen om aan te geven dat een elektrode losgeraakt is of dat er ergens anders in de monitor een mechanisch defect is. Dergelijke geleidingsdefecten laten het alarmsysteem toe onderscheid te maken tussen elektrische problemen van het toestel en klinische noodtoestanden die ze kunnen nabootsen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 20 Methodiek van hartritmebewaking met continue ECG - monitoring: Elektroden: Deze dienen om de impulsen van het hart aan het huidoppervlak op te vangen en deze stroom naar de monitor over te brengen. De meest gebruikte elektroden zijn de drijvende elektroden. Deze elektroden zijn, in tegenstelling tot de directe contactplaten, zo gemaakt dat er een kleine ruimte tussen huid en elektrode blijft bestaan . Geleidende pasta vult de ruimte op en de elektrode wordt op de huid bevestigd door een omringende kleefpleister. Het zijn wegwerpelektroden. Plaatsing van de elektroden: Om een goed elektrocardiogram te verkrijgen en een juiste frequentiemeting moeten de elektroden juist worden aangebracht. » De rechter elektrode wordt lateraal van het sternum geplaatst, mediaal van de rechter grote borstspier, medioclaviculair. Deze locatie vermindert de kans op stoornissen door potentialen uit deze spieren. » De linker elektrode wordt geplaatst ter hoogte van de zesde intercostale ruimte, medioclaviculair links. » De neutrale elektrode wordt links medioclaviculair, ofwel rechts ter hoogte van de zesde intercostale ruimte op de medioclaviculaire lijn, geplaatst. De neutrale elektrode dient alleen om de elektrische potentialen die niet van het hart afkomstig zijn af te voeren. Bij deze manier van plaatsen bekomt men de best mogelijke registratie van de elektrische activiteit die in de hartspier aanwezig is. Met behulp van drie elektroden zijn drie elektrodenparen te formeren waartussen drie afleidingen zijn te maken. We spreken van bipolaire afleidingen. Men meet het potentiaalverschil tussen twee elektrodes. Gezien de elektrische activiteit door de as van de hartspier loopt, is het logisch een elektrode te plaatsen VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 21 aan boven - en onderpunt van deze as. Afleiding 11 geeft vrijwel altijd de beste kwaliteit. Bevestiging van de elektroden: Ook juiste bevestiging van de elektroden is heel belangrijk bij bewaking van het hart via de monitor. Indien we geen goede verbinding hebben tussen de huid en de elektroden, dan zullen de elektrische weerstanden het elektrocardiogram misvormen en artefacten veroorzaken. Dus: » Voorbereiding van de huid op de plaats waar de elektroden gekleefd worden: eventueel borsthaar wegscheren ter hoogte van de elektrodeplaatsen. Eventueel huid reinigen en ontvetten. Vervolgens kan men de huid opruwen met een schuurpapiertje dat zich aan de achterkant van de meeste merken elektroden bevindt. Dit bevordert de hechting op de huid en vermindert de kans op storing. De huid moet ook droog zijn voor een goede aankleving van de elektroden. » Voorbereiding van de elektroden voor gebruik en bevestiging: de meeste drijvende elektroden zijn van het wegwerptype. De voorbereiding voor het gebruik bestaat er slechts in om de beschermde rug te verwijderen. De elektroden worden stevig op de huid bevestigd door de klevende rand goed aan te drukken, de kamer in het midden wordt voorzichtig aangedrukt om de geleidingsgel goed te laten verspreiden . Patiëntkabel: De signalen die door de elektroden worden gedetecteerd, worden naar het monitortoestel overgebracht door een patiëntenkabel . De patiëntkabel bevat voor elke elektrode één draad, elektrodedraad genoemd. Iedere afzonderlijke elektrodedraad bevat aan het uiteinde een stekkertje of klemmetje dat op de elektrode bij de patiënt past. Nadat de patiëntkabel aan de elektroden is bevestigd moeten deze vrij hangen, zodat er niet aan de elektroden wordt getrokken. De meeste elektrodenkabels monden uit in een kabelblok waaraan zich een klemmetje bevindt dat men aan de kleding van de patiënt of aan het bed of behandeltafel kan bevestigen. Bij de opzittende patiënt kunnen de elektrodendraden nog afzonderlijk op de huid van de patiënt worden vastgeplakt. Dit voorkomt tractie aan de elektroden waardoor deze beter blijven zitten en de patiënt heeft er zo ook minder last van. Monitor: De monitorkabel wordt voor stroomvoorziening ingebracht in een stopcontact, het toestel wordt aangezet en ingesteld. Na bevestiging van de elektroden en het aansluiten van de patiëntkabel controleert men het ECG op goede zichtbaarheid van P- toppen, QRScomplexen en T- toppen. Men stelt de grootte of amplitudo van de complexen in. Men stelt verder ook de alarmgrenzen in en activeert het alarmeringssysteem. Eventueel wordt bij de centrale post gecheckt of het signaal goed en duidelijk doorkomt. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 22 0bservatie van de patiënt: Men observeert niet alleen de ECG - curve, maar ook de patiënt. Hoe ziet de patiënt eruit: klam, zweterig, misselijk, braken, bleek? Heeft hij klachten? Welke? Op deze manier wordt een vollediger beeld van de patiënt met ritmestoornissen en of geleidingsstoornissen verkregen. 0bservatie ECG - afleiding en verpleegkundige acties bij een aantal ritme- en geleidingsstoornissen: Een ECG - afleiding van de bewakingsmonitor is in de meeste gevallen een ‘bastaardafleiding II’ en geeft derhalve geen informatie over de vorm van het QRS-complex, wel over de grootte ervan. De P- toppen kunnen wel met goede zichtbaarheid vastgelegd worden. Het nagaan van de hartfrequentie is steeds een punt van aandacht bij de beoordeling van een ECG. Uitsluitend op grond van de hartfrequentie kunnen ritmestoornissen worden achterhaald. Als een ritmestoornis wordt geconstateerd, is het niet alleen voor de diagnostiek belangrijk een 12- afleidingen- ECG te maken. Met behulp van een volledig ECG kan immers de oorsprong van een ritme beter achterhaald worden, wat bij de behandeling van de patiënt van belang kan zijn. De noodzaak tot snel ingrijpen hangt uiteraard af van de ernst van de stoornis. Bij plotseling optredende tachycardie of bradycardie controleert men zo spoedig mogelijk het bewustzijn van de patiënt, de bloeddruk en of eventueel de cardiac output . Bij bewustzijnsverlies start men zo snel mogelijk met reanimeren. Bij vrijwel alle stoornissen is het belangrijk om naar de patiënt te gaan en controles uit te voeren. Probeer de patiënt ook altijd gerust te stellen en te informeren over de bevindingen als hij klaagt over hartkloppingen of andere klachten als gevolg van ritme - en geleidingsstoornissen . Specifieke kenmerken, oorzaken, gevolgen, verpleegkundige actie en therapie bij een aantal ritme- en geleidingsstoornissen. (zie doelstelling 34) Pulse- oxymetrie: Deze niet - invasieve techniek meet continu volgende parameters: Verzadiging van hemoglobine met zuurstof in het arteriële bloed Aantal arteriële pulsaties per minuut (plethysmografie) De polsfrequentie kan afgeleid worden van het ECG - impuls, maar ook van de densiteitsveranderingen ter hoogte van de capillairen. Men gebruikt een foto-elektrische cel, die op de vingerpunt, de teen of de oorschelp wordt geplaatst. Deze registratiecel moet goed bevestigd worden om artefacten uit te sluiten. De bevestiging mag echter ook weer niet te VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 23 stevig zijn, aangezien de bloeddoorstroming dan zelf zou kunnen worden gehinderd. Op de monitor wordt de arteriële drukcurve weergegeven. Het plethysmogram is een goede parameter om de perifere circulatie te bewaken. Naast de capillaire bloeddruk en het aantal arteriële pulsaties per minuut krijgt men ook op een nietinvasieve transcutane manier een idee over de zuurstof saturatie. De foto - elektrische cel reageert specifiek op het aan hemoglobine gebonden zuurstof. De gemeten saturatie wordt in procent weergegeven. Een vingerprobe met klem is de meest gebruikte techniek voor pulse - oxymetrie. Voorwaarden voor een correcte meting: » De probe moet rein zijn » Geen nagellak, geen nicotinesporen op de huid, geen valse vingernagels, geen lange vingernagels » De plaatsing van de probe is bepalend voor een juiste meting Het lichtje in de probe rust op het nagelbed. De andere vingerzijde bedekt volledig het venster » Veel omgevingslicht, onder meer zonlicht, op de probe, kan de meting beïnvloeden. » Probe bevestigen op de middenvinger van de hand aan de andere kant dan waar de bloeddrukmeter wordt aangebracht » Ook belangrijk is dat de patiënt geen koude vingers heeft . Bij koude krijg je een vasoconstrictie van de capillairen waardoor verminderde circulatie waardoor te lage Sat02 waarden worden geregistreerd. Zie ook doelstelling 35. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 24 14. De meest voorkomende problemen kennen bij niet invasieve continue automatische bewaking en weten wat doen wanneer deze problemen actueel zijn. Tot op heden hebben alle monitors beperkingen in hun werking. Hopelijk wordt ooit eens 'de ideale monitor’ gebouwd. Enkele van deze huidige problemen zijn: » Frequentieteller: Deze geeft het gemiddelde aantal contracties per minuut weer, De meeste tellen in feite niet zo specifiek. Wat ze in werkelijkheid per minuut tellen zijn alle grote actiepotentialen, aannemende dat dit de uitslagen zullen zijn van de kamercontractie . Maar spijtig genoeg veroorzaken skeletspiersamentrekkingen, doordat patiënt beweegt, ook grote spierpotentialen die door de frequentietellers niet onderscheiden kunnen worden van kamerslagen . Het is dus duidelijk dat, wanneer het apparaat deze spierpotentialen registreert als echte slagen, de hartfrequentie te hoog zal schijnen. » Alarmering bij hoge frequentie: In de hierboven vermelde omstandigheden zal de frequentieteller de spierpotentialen als hartslagen meetellen. Zo zal de bovengrens van het alarmsysteem overschreden worden, met als resultaat een vals alarm. Hiervoor is tot op zekere hoogte een oplossing gevonden. Men heeft verschillende technieken toegepast zoals het absorberen van spierpotentialen door een elektronisch filtersysteem in te bouwen, Ook werd, in plaats van alleen maar de hoogte van de R toppen te gebruiken om het telmechanisme in werking te stellen, de karakteristieke vorm van de curve benut. Het is namelijk zo dat spieruitslagen een andere vorm hebben dan die van de kameractiviteit . Ondanks deze verbetering komt loos alarm wegens hoge frequentie in praktijk nog wel voor. Dit is dan ook heel vervelend voor zowel patiënt, als voor de observerende verpleegkundige. Deze heeft dan soms de neiging de frequentie grens van het alarm hoger in te stellen. Dit is absoluut fout. Men moet dus naar de oorzaak zoeken van het optreden van andere hoge toppen. » Alarmering bij lage frequentie: De alarmering van de lage frequentie kan ten onrechte in werking treden wanneer het contact tussen de elektroden en de huid niet goed is. Wanneer de elektrode niet juist geplaatst, de patiënt erg transpireert, kan het contact tussen de huid en elektroden worden verstoord. In dat geval wordt er geen elektrische activiteit gedetecteerd en kan het lijken alsof er hartstilstand is. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 25 15. Het verloop van de algemene narcose kunnen schetsen met de specifieke taak van de verpleegkundige tijdens de voorbereiding en de uitvoering van deze medische interventie. De inleiding geschiedt tegenwoordig door toediening van een snelwerkend intraveneus hypnoticum of door inhalatieanesthesie . Dit laatste wordt vooral bij kinderen toegepast die men de pijn van een intraveneuze punctie wil besparen. Zodra de bewusteloosheid is ingetreden wordt overgegaan op een mengsel van zuurstof (02) en lachgas (N20), dat toegediend wordt via een masker of daartoe ingebrachte endotracheale tube. De algemene narcose wordt gedurende de ingreep onderhouden door toediening van het zuurstoflachgasmengsel te continueren. Daarnaast worden nog stoffen intraveneus toegediend om de vier hoofddoelen van de anesthesie na te streven: » pijnbestrijding » bewustzijnsdaling » onderdrukking van vegetatieve reacties » spierverslapping Na afloop van de chirurgische ingreep wordt de anesthesie uitgeleid en moet de patiënt terug tot bewustzijn komen en terug zelfstandig ademen. Voorbereiding toestel, materiaal en medicatie: » Controle anesthesietoestel: Toevoer van gassen: Zuurstof, Lachgas Pot met halothane, fluothane, isofurane (dampen die samen met het narcose gas de narcose onderhouden) Sodalimekorrels: deze korrels halen door binding de C02 uit de uitgeademde lucht. Hierdoor komt een chemische reactie tot stand waarbij warmte en vocht worden vrijgegeven. Van deze warmte en vocht maakt men gebruik om de toegediende gassen op temperatuur te brengen en te voorzien van de nodige vochtigheid om uitdrogen van de slijmvliezen te voorkomen. Controle beademingsmaskers: maat en flens Controle aspiratie om secreties uit de mond - en keelholte te zuigen. Op het aspiratietoestel wordt een leiding voorzien met finger - tip aanzetstuk. Reservoir met ontsmettingsstof voor doorspoelen van de aspiratieleiding Aspiratiesonden VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 26 » Controle en voorbereiden van materiaal voor intubatie Laryngoscoop: Een endotracheale intubatie wordt uitgevoerd met behulp van een laryngoscoop. Deze bestaat uit een handvat en een spatel of blad . Ongeveer in het midden van de spatel bevindt zich een lampje dat gaat branden als het instrument wordt open geklapt. De spatel van de laryngoscoop wordt via de mondhoek geïntroduceerd over de tong tot de tip tussen de epiglottis en de tongbasis kan worden gepositioneerd. De stembanden en de stemspleet, de toegang tot de luchtpijp, worden zichtbaar. Er mag geen steun op de tandenrij worden uitgeoefend omdat dit beschadiging van de tanden kan geven. Tegenwoordig kan men ook gebruik maken van flexibele laryngoscopen. Deze zijn te vergelijken met een kleine bronchoscoop. Deze scoop biedt een beter zicht tijdens het intuberen waardoor anatomische problemen kunnen worden ontweken. De controle van de laryngoscoop dient regelmatig te gebeuren en voor ieder gebruik. Ter voorbereiding van de laryngoscoop moet telkens worden gecontroleerd of bij openklappen het lampje functioneert. Na gebruik wordt het blad zorgvuldig afgewassen en ontsmet. Tang van Magill: Pakinstrument gebruikt bij het invoeren van de endotracheale tube in de trachea. Dit instrument is zo geconstrueerd dat tijdens de intubatie het zicht op de glottis niet wordt belemmerd. Eventueel kan deze tang ook worden gebruikt om vreemde voorwerpen uit de mondkeelholte te verwijderen, of bij het plaatsen van een maagsonde of het aanleggen van een keeltamponade. Endotracheale tube: Een voor eenmalig gebruik PVC - tube ( soms ook silicone, nylon of rubber ), die wordt ingebracht via de mond ofwel via de neus tot in de trachea. Er bestaan dus twee mogelijkheden om de tube in te brengen, we spreken van orale en nasale endotracheale intubaties. De PVC - tube is ter hoogte van distaal voorzien van een opblaasbare manchet of cuff. Hierdoor kan de directe toegang tussen de luchtweg en de mond - keelholte worden afgesloten en is aspiratie onmogelijk. Tevens wordt hierdoor ook luchtlek voorkomen. De tube bezit een flauwe bocht met aan het distale uiteinde een schuin afgesneden tip ( Magill - tip ). Meestal bevindt zich aan het distale einde een VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 27 extra opening ( Murphy - eye ). Indien de punt van de tube op de carina zou rusten, wordt niet één maar toch de beide longen beademd. De lengte van de orale tube bij volwassenen is 20 tot 24 cm van de tandenrij tot het midden van de trachea. Bij de nasale tube is dit 27 tot 29 cm vanaf de neusvleugel tot het midden van de trachea. De maten van tuben worden uitgedrukt in mm interne diameter ( ID ) van 2 mm tot 10 mm. De maten nemen toe per halve mm . Bij nasale intubatie wordt een maat kleiner genomen dan bij orotracheale intubatie . Bij een volwassen man met normale lichaamsbouw wordt een orotracheale intubatie verricht met een tube van 9 mm ID. Bij een volwassen vrouw een tube van 8 mm ID. Bij kinderen vanaf 2 jaar wordt de maat als volgt berekend: 16 + het aantal levensjaren van het kind: 4 Bij pasgeborene en zuigelingen kunnen volgende regels worden gebruikt: 2,5 mm ID bij minder dan 30 zwangerschapsweken 3 mm ID tussen de 31 en 37 zwangerschapsweken 3,5 mm ID bij meer dan 37 zwangerschapsweken. Tot 2 jaar gebruikt men een tube waarvan de ID gelijk is aan de diameter van het nagelbed van de pink. Algemene regel bij iedere intubatie moet zijn: Steeds en maat groter en een maat kleiner van tube beschikbaar houden. Bovenaan de tube is een aanzetstuk met externe diameter voorzien van 15 mm voor aansluiting op het narcosetoestel . Glijmiddel voor glijbaar maken van de tip van de endotracheale tube. Spuitje van 20 mI om de cuff op te blazen. De cuff wordt opgeblazen via het luchtinsufflatiekanaal van de tube. Aan het uiteinde van dit kanaal zit de pilotballon . Deze laat extern zien of de cuff is opgeblazen maar zegt niets over de aanwezige cuff - druk. De hoeveelheid te insuffleren lucht verschilt van persoon tot persoon. Dit heeft te maken met de anatomie van de trachea. Men spuit langzaam de lucht in de cuff tot de trachea luchtdicht is afgesloten. Cuffdrukmeter: De druk in de cuff mag niet hoger zijn dan 25 tot 30 mm HgP. Het luchtvolume om de zogenaamde ' lage druk - cuff ' op te blazen bedraagt ongeveer 15 mI. Bij kinderen jonger dan 8 jaar is het cricoïd het nauwste gedeelte van de bovenste luchtweg, zodat bij gebruik van de juiste maat de trachea voldoende afgesloten is zonder cuff. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 28 Anatomisch Kocherklem om de cuffleiding af te sluiten indien geen non returnklep aanwezig is ter hoogte van het insufflatiekanaal. Rekbare kleefpleister 2,5 cm breed ter fixatie van de tube. Oogzalf ter preventie conjunctivitis. Eventueel maagsonde . » Controle medicatie zowel voor de inleidingsnarcose als de onderhoudsnarcose . Ook moeten eventuele antidota worden voorzien die nodig kunnen zijn bij de uitleiding. De nodige infuusvloeistoffen dienen voorradig te zijn. Eventueel infuuspompen, spuitdrijvers, ... voorzien. » Na de intubatie worden er in bepaalde gevallen bijkomend infuus, arteriële lijn, diepe veneuze katheter geplaatst. Deze materialen moeten voorbereid worden. Assistentie anesthesist bij de intubatie: De patiënt wordt in vlakke rugligging geïnstalleerd op de behandeltafel en vervolgens aangesloten op de bedsidemonitor ter bewaking van zijn hartritme, bloeddruk en Sat02. Patiënt geruststellend benaderen en informeren is hier heel belangrijk. Vaak komt de anesthesie voor de patiënt nog meer bedreigend over dan de heelkundige ingreep zelf. De angst en de onzekerheid niet meer te zullen ontwaken of toch nog pijn te voelen tijdens de ingreep is vaak reëel aanwezig bij de patiënten. Eventueel aanwezige gebitsprothesen worden verwijderd. De anesthesieverpleegkundige plaatst of assisteert de anesthesist bij het plaatsen van een perifeer infuus waarlangs de inleidingsnarcose aan de patiënt wordt toegediend . Dit infuus wordt meestal in de onderarm aangebracht. Na toediening van de inleidingsnarcose wordt het hoofd van de patiënt in juiste positie geïnstalleerd. De nek is lichtjes gebogen, de hals wat gestrekt zodat de mondopening, de laryngoscoop en de trachea in éénzelfde rechte lijn liggen. Het is vaak noodzakelijk een kussen of een ander voorwerp onder het hoofd aan te brengen, zodat het achterhoofd zo'n 5 cm hoger ligt dan de rug. De larynx komt dan lager te liggen ten opzichte van de mondholte waardoor de eerder genoemde rechte lijn bekomen wordt. De patiënt wordt gepréoxygeneerd omwille van het mogelijk ontstaan van hypoxie tijdens de intubatie, ook omwille van preventie larynxspasme . Wanneer de curare voldoende zijn ingewerkt wordt de patiënt geïntubeerd. Deze interventies worden uitgevoerd door de anesthesist. De verpleegkundige assisteert en geeft de materialen aan in volgorde van gebruik. Met behulp van de laryngoscoop en eventueel de Magill - tang wordt de endotracheale tube, waarvan de punt glijbaar werd gemaakt, tussen de stembanden doorgevoerd tot in de VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 29 trachea. Indien de stembanden moeilijk in zicht komen kan er druk worden uitgeoefend op het schildkraakbeen waardoor de larynx naar achteren wordt gedrukt . De tube wordt ingebracht tot de cuff juist voorbij de stembanden verdwijnt. Zodra de stembanden gepasseerd zijn blaast de anesthesieverpleegkundige met behulp van een spuit de cuff aan het distale einde van de endotracheale tube op. De tip van de tube moet ongeveer 3 cm boven de carina liggen . De patiënt wordt opnieuw beademd met de beademingsballon . Bij orale intubatie kan de juiste diepte van de intubatie min of meer gecontroleerd worden doordat de plaats waar de cufflijn de tube verlaat, ter hoogte van de mondhoek moet gelegen zijn. De anesthesist ausculteert toch nog zorgvuldig de thorax om na te gaan of de tube in de trachea is geplaatst en niet te diep tot in de rechter hoofdbronchus is ingebracht. De endotracheale tube wordt geconnecteerd aan het beademingstoestel. Hierna fixeert de verpleegkundige de tube zodat verplaatsing niet meer mogelijk is. Complicaties van de intubatieprocedure: » Bloeding door beschadiging van het slijmvlies tijdens de intubatie » Het afbreken van tanden » Verkeerde plaatsing van de tube: in de rechter hoofdbronchus: er wordt maar 1 long geventilleerd in de oesophagus: de patiënt wordt niet beademd, er kan een maagruptuur ontstaan perforatie van de fossa piriformis, hetgeen aanleiding geeft tot subcutaan of mediastinaal emfyseem » Obstructie van de tube door bloed en of slijm » Beschadiging van larynx en trachea » Spasme en oedeem van de larynx » Contaminatie van de trachea » Stimulatie van de laryngotracheale regio. Hierdoor kunnen de reflexen optreden die glottis spasme, bronchospasme, apneu, bradycardie en andere ritmestoornissen met een hypotensie tot gevolg kunnen hebben. » Laryngospinale reflexen geven een verhoogde kans op braken met als gevolg het aspireren van de maaginhoud. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 30 16. De materialen kunnen noemen en bespreken die nodig zijn bij een IVRA-verdoving, de assisterende taak bij deze interventie kennen en kunnen uitvoeren. Bij deze vorm van verdoving tracht men de voortgeleiding van de pijnprikkel te voorkomen voordat zij kans hebben in het centrale zenuwstelsel door te dringen. De pijn wordt dan wel opgewekt, maar de patiënt zal deze niet voelen. In het algemeen tracht men dit te verwezenlijken door toediening van medicamenten in het verloop van een zenuw of ter hoogte van het ruggenmerg. Intraveneuze regionale verdoving of IVRA- verdoving of Bierse anesthesie: Voor ingrepen ter hoogte van de ledematen onder bloedleegte. Het lidmaat wordt verdoofd door een IV injectie. Na het toepassen van bloedleegte door middel van een pneumatische band wordt het lidmaat afgesloten van de rest van de circulatie. Het bloed in de venen wordt vervangen door een locaal anestheticum dat doorheen de wand van het bloedvat in de capillairen terecht komt. Materiaal: Dubbele pneumatische knelband met zwachtel van Martin: Band of zwachtel van Martin: Platte rubber band welke men aanlegt rond een opgeheven lidmaat, van distale uiteinde naar de romp toe, als voorbereiding op het aanleggen van een pneumatische knelband . Pneumatische knelband: Synoniemen: Garrot, Tourniquet Knelband die wordt aangelegd om een bloedleegte in een lidmaat te behouden bij ingrepen ter hoogte van de ledematen. De band bestaat uit een enkele of dubbele manchet afhankelijk van de verdoving. Voor IVRA een dubbele pneumatische knelband, voor algemene narcose een enkele pneumatische knelband. De manchet is breed waardoor deze niet afsnoert maar de druk verdeelt over een groter oppervlak. Abbocath Ontsmettingsstof Tampons Analgetica: kan worden gebruikt : Xylocaïne® 0,5 % zonder Adrenaline, ongeveer 40 cc ofwel Citanest® Voordelen bloedleegte: Minder bloedverlies Beter zicht Snellere interventie VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 31 17. Weten welke de meest voorkomende verwikkelingen zijn bij een IVRA-verdoving en deze verwikkelingen kunnen voorkomen. Zenuwletsel: Het letsel varieert van een licht voorbijgaand functieverlies tot irreversibele schade. Er is traagheid of zelfs onmogelijkheid om op commando grote of kleinere spieren te bewegen Andere symptomen kunnen zijn: de onmogelijkheid om pijn, hitte, koude of druk op de huid te voelen over het verloop van de zenuw. De twee meest voorkomende oorzaken van deze zenuwletsels zijn: mechanische druk op de zenuwen onder de cuff of aan de randen ervan anoxie of ischemie van de zenuwen onder of distaal van de cuff Onderzoek heeft aangetoond dat mechanische druk onder de cuff veel vlugger tot irreversibele schade van de zenuw leidt dan anoxie of ischemie. Bijgevolg verdient de mechanische druk onze meeste aandacht bij het voorkomen van zenuwbeschadiging. De druk uitgeoefend door de garrotcuff op de diepe zachte weefsels vermindert met de diepte van het weefsel. Bij een slank, dun been zal de druk, aangegeven op het toestel, sterk overeenkomen met de echte druk uitgeoefend op de diepe arterie. Bij benen echter met een massa subcutaan weefsel is het aangeraden om een hogere druk in te stellen om een echte occlusie van de diepe arterie te bekomen. Vandaar dat bij personen met een slappe en losse huid (ouderen) of bij personen met een grote hoeveelheid subcutaan weefsel, zenuw - en weefsel beschadiging vaak voorkomen. Het Post Tourniquet Syndroom (PTS ): Deze complicatie bestaat uit een uitgesproken en soms langdurige zwelling van de extremiteiten na de interventie . Ongeveer de helft van de zwellingen worden veroorzaakt door terugvloei van bloed naar het lidmaat na het lossen van de knelband : hyperemie . Andere oorzaken kunnen zijn: Post - ischemische reactieve hyperemie : een extra toename van bloed om de normale zuur - base balans in het weefsel te herstellen, om de tijdens de tijdelijke anoxie opgestapelde metabole afbraakproducten te verwijderen. Een te lage knelbandcuffdruk tijdens de interventie waardoor arteriële invloei terwijl de veneuze terugvloei wordt belemmerd . Het verwijderen van de knelband nadat de wonde gehecht is. Op deze manier heeft men geen controle op eventueel lekkende vaten . VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 32 Preventieve veiligheidsmaatregel: Zorg voor voldoende druk zodat geen insijpeling van bloed tijdens de interventie: test het knelbandsysteem voor elk gebruik juiste maat van knelbandcuff: voor een goede afsluiting is de juiste maat van knelband belangrijk. Er bestaat een relatie tussen de knelbandbreedte en de cuffdruk. Een bredere cuflband geeft een lagere druk in de cuff. Bijgevolg moet men bij gebruik van een dubbele band hogere drukken geven om bloedloos te kunnen werken. Toxische reacties: Het plots in circulatie komen van metabole afvalproducten samen met het anestheticum . Dit kan gebeuren door: Toevallig plots afgaan van de knelband waardoor een bolus anestheticum in de circulatie terecht komt. Het te vlug aflaten van de knelband na inspuiten van het anestheticum. Het niet gefractioneerd aflaten van knel band na de interventie. Dit geeft aanleiding tot een plotse opstoot van metabole afvalproducten en het anestheticum in de bloedcirculatie. Duizeligheid, hoofdpijn, epileptische insulten, ademdepressie tot ademstilstand, hartritmestoornissen tot hartstilstand zijn de symptomen. Te lage druk in knelband kan ook aanleiding geven tot toxische reacties door lekkage van het anestheticum. Preventieve veiligheidsmaatregel : Inzage in de anamnese van de patiënt met betrekking tot allergie Plaats de cuff steeds zo hoog mogelijk op het lidmaat en niet ter hoogte van gewrichten: gewrichten beletten een correcte compressie van de bloedvaten en het juiste aanpassen van de knelband. Men moet minstens 15 à 20 minuten wachten om toe te laten dat het anestheticum volledig wordt opgenomen in de weefsels, dan pas mag de knelband afgelaten worden. Laat de band op het einde van de interventie intermittent of gefaseerd los, zo zullen afbraakproducten in kleine hoeveelheden in de algemene circulatie komen. Zorg voor voldoende druk zodat geen lekkage van anestheticum VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 33 Drukletsels en chemische brandwonden: Drukletsels en huidblaren komen voor tengevolge van huidbeschadiging of het samen duwen van weke weefsels onder de knelband . Weefselsamendrukking komt meer voor bij obese patiënten of bij patiënten met weinig huidturgor . Patiënten met circulatieproblemen zoals ouderen en diabetici vormen ook een risico voor drukwonden . Chemische brandwonden worden veroorzaakt door het lekken van de pré operatieve ontsmettingstof onder de cuff van de knel band . Preventieve veiligheidsmaatregelen: Voorkom dat ontsmettingsstof onder de knelband kan door bijvoorbeeld plastiek doeken rond de cuff te voorzien, dit houdt de cuff ook vlekkenvrij Gebruik een kous onder de cuff om de huid te beschermen. Watten moeten worden vermeden omdat het pluksel hiervan zich vastzet op de velcro - cuffband Let op dat de kous juist past en vrij is van kreukels Plaats de cuff steeds zo hoog mogelijk op het lidmaat en niet ter hoogte van gewrichten : gewrichten beletten een correcte compressie van de bloedvaten en het juiste aanpassen van de knelband Andere complicaties: Fracturen van arteriosclerotische vaten Vorming van een trombus bij niet goed bloedleegte Preventieve veiligheidsmaatregelen: Adequaat bloedleeg maken van het lidmaat Aanpassen van de cuffdruk volgens de status van de patiënt Aandacht voor de tijdslimiet van de knelbandcuff Tiidsduur dat deze verdoving mag worden aangehouden: max. 2 uur (soms 1,5 u) Cuffdruk: Bij normale patiënten mag de cuffdruk voor de bovenste ledematen niet hoger zijn dan 70- 90 mm Hg druk boven de systolische bloeddruk. De onderste ledematen hebben meer weefselmassa, daarom is een hogere cuffdruk nodig om deze door het weefsel over te brengen tot bij de vaten om deze af te sluiten. De algemeen geldende regels om een goede druk te bepalen is 2 maal de systolische druk, gemeten in de arm van de patiënt. Sommige autoriteiten adviseren om de occlusiedruk te bepalen. Palpatie of auscultatie van een grotere arterie distaal van de knelband bepaalt de occlussiedruk. Deze autoriteiten VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 34 adviseren een druk van 70- 100 mm Hg boven de occlusiedruk. 18. Uitleg kunnen geven aan epidurale en spinale verdoving, perifere zenuwblokkage en infiltratieve analgesie. De nodige materialen kunnen verzamelen bij deze verdovingen alsook de taak van de verpleegkundige kunnen verwoorden. Epidurale analgesie: Het ruggemerg ligt goed beschermd in het wervelkanaal. Direct daaromheen ligt de dura, dit is het harde ruggemergvlies. Bij de epidurale anesthesie gaat men tussen twee wervels door het wervelkanaal in. Men spuit het anestheticum in, juist buiten de dura. De uittredende zenuwen ter plekke worden verdoofd. Voor een deel dringt de stof ook door de dura en verdooft zodoende het ruggemerg . Het grote voordeel van deze soort van verdoving is dat men in zeer grote gebieden van het lichaam de pijnzin kan uitschakelen terwijl de patiënt bij bewustzijn blijft. Materiaal: » Tafelpak met glazen spuit, bolkom, afdekdoek patiënt, tampons » epidurale naald (Tuohy – naald) » epidurale katheter (hierdoor is postoperatieve pijnbestrijding gedurende enkele dagen mogelijk en kan men bij onvoldoende anesthesie bij spuiten via de katheter) » subcutane naald, spuit voor locale verdoving » bistouri » bacteriefilter » steriele handschoenen » ontsmettingsstof » 20 mI fysiologische oplossing » medicatie: analgetica voor locale verdoving van de huid analgetica voor epidurale verdoving: kan worden gebruikt: 20 cc Marcaïne® 0,5 % met adrenaline » verbandmateriaal: blenderm nobecutane » materiaal perifeer infuus » materiaal voor installeren van de patiënt tijdens de punctie: laterale positie ofwel zittend in katterughouding VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 35 Spinale analgesie: Het algemene principe bij de spinale anesthesie is hetzelfde als bij de epidurale anesthesie. Waar men bij de epidurale anesthesie buiten de dura blijft, passeert men nu wel de dura en wordt het anestheticum direct rondom het ruggemerg ingespoten. Het ruggemerg zuigt vervolgens snel het anestheticum aan en binnen enkele minuten treedt een vrijwel totale blokkade op, met gevoelloosheid van het gebied dat door dat deel van het ruggemerg wordt verzorgd . Materiaal: Idem epidurale verdoving, maar in de plaats van een epidurale naald een rachi of spinale naald, geen epidurale katheter en geen bacteriefilter. Voor spinale verdoving kan worden gebruikt: » Hyperbare Marcaïne® 0,5 % zonder Adrenaline » Noodmedicatie: Efidrine® 1 ampul wordt klaar gehouden ingeval uitgesproken hypotensie. Perifere zenuwblokkade: Deze methode past men toe bij een relatieve kleine wonde die echter te groot is voor toepassing van locale anesthesie. Bijvoorbeeld bij een ingreep ter hoogte van de vinger. Men schakelt de pijngewaarwording uit door de prikkelgeleiding ter hoogte van de basis van de vinger ( overgang van de middenhandsbeentjes naar de vingerkootjes ) te verstoren. De vinger wordt hierdoor in zijn geheel gevoelloos waardoor de ingreep pijnloos kan verlopen. Materiaal: Idem locale anesthesie. Locale analgesie: Infiltratieve analgesie Bepaalde ingrepen vereisen geen narcose, noch regionale anesthesie. In dit geval wordt indien nodig de plaats van de ingreep verdoofd met een lokaal werkend anestheticum. De infiltratieve analgesie is hier de meest gebruikte vorm. De pijngeleiding wordt uitgeschakeld door de zenuwuiteinden rond de wond direct te verdoven . Materiaal: » Ontsmettingsmiddel » Tampons » spuit, infiltratienaald, optreknaald » analgetica: kan worden gebruikt: Xylocaïne® 1 of 2 % met of zonder adrenaline VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 36 Vaak voegt men aan het analgetica een vaatvernauwend middel toe. Dit middel remt plaatselijk de doorbloeding, waardoor het analgetica minder snel in het bloed wordt opgenomen en de verdoving langer werkt. De interventie gaat met minder bloedverlies kunnen uitgevoerd worden en de bijwerkingen die optreden wanneer het middel te snel in de bloedbaan komt, verminderen eveneens. Adrenaline NOOIT te gebruiken ter hoogte van vingers, tenen, oren en neuspunt omwille van distale necrose door doorbloedingsstoornissen als gevolg van de vasoconstrictie van de eindarteriën. 19. De laatste nieuwe opvattingen inzake preventie wondinfectie kunnen toelichten. Weten hoe een interventiestreek correct moet voorbereid worden. Streek voorbereiden: In de preventie van wondinfecties veronderstellen we een zorgvuldige hygiënische voorbereiding van de patiënt . De huid is het grootste orgaan van ons lichaam. Onze huid is onregelmatig, oneffen en vertoont huidplooien. Hier kunnen micro - organismen zich nestelen. Het aantal en het soort van micro - organismen dat we terugvinden op de huid wordt bepaald door het sebum - of vetgehalte en de vochtigheid in de verschillende regionen. Men kan het lichaam in drie microregionen indelen: o hoofd, romp, rug groot cebumgehalte o lies, genitalia, oksel, perineaal groot vochtgehalte o extremiteiten droog, weinig cebum De eerste twee gebieden herbergen het grootste aantal micro - organismen. Al naargelang de interventie zich in één van deze drie regionen afspeelt, zal de voorbereiding van de huid in belang toe of afnemen. Vooral speciale aandacht dient besteed aan navel, oksels, liezen, voeten en nagels . Door een goede voorbereiding van de streek kunnen we het aantal micro-organismen op de huid reduceren. Hierdoor wordt de kans op wondinfectie verminderd. De voorbereiding van de streek omvat het inspecteren, het wassen, eventueel het scheren en het ontsmetten, gevolgd door het aanbrengen van re - usabie of disposable afdekmaterialen. » Inspectie van de huid: De huid ter hoogte van de regio waar de interventie zal plaats vinden moet gaaf zijn, niet geïrriteerd of ontstoken. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 37 » Wassen van de streek: Door wassen tracht men het aantal micro - organismen op de huid te reduceren tot een minimum. Methoden die kunnen worden toegepast: Mechanisch verwijderen van micro- organismen door wrijving (spons of washandje) Chemische verwijdering van micro- organismen door inwerking van antiseptica Combinatie van beide We dienen hier zeker nog eens te duiden op het feit dat wondinfectie niet enkel wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van micro - organismen ter hoogte van de interventiestreek, maar wondinfectie is het gevolg van een complexe interactie tussen de drie factoren opgenomen in de formule van Falanga. » Scheren van de streek: Het doel van het scheren is voorkomen dat haren in de wonde terecht komen. Op die manier tracht men wondinfectie te verminderen. Deze stelling dateert waarschijnlijk van in de 18de eeuw. Patiënten waren vuil en ongewassen omwille van gebrekkige hygiëne. De vuile, kleverige haren werden weggeschoren om alzo een aanvaardbaar operatieveld te bekomen. Het systematisch scheren voor de interventie is misschien een ritueel geworden, een gewoonte, zonder eigenlijk wetenschappelijke grondvesten. Heel wat studies tonen echter aan dat het scheren van de interventiestreek niet leidt tot een daling van het aantal wondinfecties . Integendeel: bij het scheren kan men micro trauma of letsel aanbrengen ter hoogte van de huid die op hun beurt kunnen infecteren. Eveneens belangrijk bij het scheren is timing. Soms wordt de patiënt de dag of de avond voor de ingreep geschoren. Nochtans geeft men zo de micro organismen de kans om te koloniseren. Hoe groter het tijdspanne tussen het scheren en de ingreep, hoe groter het infectie - risico . De vraag die zich opdringt: 'Moeten we de patiënt scheren of niet?’. Eigenlijk kunnen we stellen dat, indien de haren in de weg zitten, ze verwijderd moeten worden. Het verwijderen van de haren staat ook in functie van het verband. Verband kan moeilijk gefixeerd worden op een behaarde huid en voor de patiënt is het pijnlijk wanneer het verband achteraf dient verwisseld te worden. Indien men toch scheert, zo kort mogelijk voor de ingreep! VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 38 » Ontsmetten van de streek: Een ideaal antisepticum moet een breed spectrum hebben, een snelle werking hebben en blijvend werkzaam zijn. Het mag geenszins toxisch zijn en niet geïnactiveerd worden door organische substraten. Daar het ideale antisepticum niet bestaat, moeten antiseptica gebruikt worden die al de kwaliteiten, aangepast aan de heersende klinische situatie, verenigen. Afhankelijk van de gevoeligheid van de patiënt en de plaats van ontsmetting kan men van de volgende middelen gebruik maken: Jodiumoplossingen : » Jodium 1 % in alcohol 70 % - krachtig antisepticum met breed werkingsspectrum - prikkelend voor open wonden of op slijmvliezen » Iso- Betadine 10 % - waterige oplossing van polyvidone - jodium als gestabiliseerde joodoplossing - niet prikkelend, mag op open wonden - zuiver of in verdunning te gebruiken Chloorhexidine - oplossingen: » Hibitane 0,5 % in alcohol 70 % - desinfectie van huid, handen » Hibitane - tinctuur 0,5 % - niet prikkelend ontsmettingsmiddel voor ingrepen ter hoogte van de genitale streek - huidontsmetting bij kinderen - toevoeging van onschadelijke rode kleurstof voor betere aflijning van de ontsmette regio HAC - oplossing: » HAC 1 % in water - reinigen en ontsmetten van vuile wonden of interventies ter hoogte van de anale regio VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 39 20. Met eigen woorden een omschrijving kunnen geven van de meest voorkomende soorten biopten en weten hoe ze door de verpleegkundige moeten gehanteerd worden. De cel is de basiseenheid van alle weefsels. Elk ziekteproces is het gevolg van een storing in de interne huishouding van de cel. Met microscopisch weefselonderzoek probeert men cellulaire wijzigingen aan te tonen en het ziekteproces te analyseren. Wil men de cellulaire wijzigingen bestuderen zoals ze zich voordoen in het levend organisme, moet men de autolyse na biopsiename tot een minimum herleiden. Dit kan door fixeren van het biopt of door invriezen. Invriezen wil zeggen de reactiesnelheid van de chemische reacties die het biopt ondergaat tot nul herleiden Fixeren wil zeggen onderdompelen in een fixatievloeistof Een adequaat optreden van de verpleegkundige op het ogenblik dat het weefselfragment bij de patiënt verwijderd wordt is van onschatbare waarde in heel het proces van weefselonderzoek . De verpleegkundige zorgt ervoor dat de weefsels in optimale omstandigheden afgeleverd worden bij de anatoompatholoog . De verpleegkundige zorgt er ook voor dat het materiaal adequaat geïdentificeerd wordt en voorzien van de nodige administratieve formaliteiten. Soorten biopten: Verse biopten: Weefselfragment dat zo snel mogelijk na prelevatie door de anatoompatholoog wordt onderzocht. Het biopt wordt opgevangen in een gesloten recipiënt en tijdig en tijdelijk bewaard in de koelkast. Indien het gaat om een klein biopt wordt het om tegen uitdrogen te beschermen in een gaasje met fysiologische oplossing gewikkeld. Bij uitdrogen gaan de cellen immers verschrompelen waardoor het microscopisch onderzoek bemoeilijkt wordt. Reden waarom preparaten soms niet gefixeerd maar vers onderzocht worden: - Oorspronkelijke kleur blijft bewaard - De consistentie van het weefsel is beter te beoordelen: na fixatie verharden de weefsels - De anatoom - patholoog kan de nodige prelevementen (stalen) in verse toestand nemen en direct in de juiste fixatievloeistofbrengen VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 40 Vriescoupes: Het gepreleveerde weefselfragment wordt onmiddellijk behandeld : ingevroren, versneden, gefixeerd, eventueel gekleurd en gelezen. De uitslag wordt direct meegedeeld zodat het verder verloop van de ingreep kan worden aangepast. Het biopt wordt evenals een vers staal opgevangen in een gesloten recipiënt. Indien het gaat om een klein biopt wordt het om tegen uitdrogen te beschermen in een gaasje met fysiologische oplossing gewikkeld. Het invriezen gebeurt met stikstof. Het biopt wordt afgekoeld tot 20° C zodat het met een microtoom te snijden is. De versneden coupes worden opgevangen op draagglaasjes en vervolgens gefixeerd en eventueel gekleurd. Gefixeerde biopten: Het biopt wordt tot het door de anatoompatholoog kan onderzocht worden ondergedompeld in een fixatievloeistof . De meest gebruikte fixatievloeistoffen zijn: Bouin voor kleine biopten en Formol voor grotere resectiestukken . De fixatievloeistof is niet steriel. Indien met een steriel instrument het biopt rechtstreeks in bijvoorbeeld bouin brengt is dit instrument niet meer steriel. Let ook op: fixatiestoffen zijn irriterende stoffen. Huid en ogen moeten goed worden beschermd. Indien er toch accidenteel contact is geweest met de fixatievloeistof, moet men overvloedig spoelen met water. Bedoeling fixeren: - Autolyse of rottingsproces stopzetten - Bacteriële inwerking verhinderen - Kleuringen verbeteren Ideaal fixeermiddel: - Vervormt weefsel minimaal - Verandert zo weinig mogelijk aan de weefselsamenstelling op subcellulair niveau, veroorzaakt zoweinig mogelijk schrompeling - Is zo min mogelijk toxisch VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 41 21. De taak van de steriel geklede verpleegkundige bij een steriele medische interventie kennen en kunnen uitvoeren. Het is de bedoeling dat kort geschetst kan worden wat de specifieke taak van de steriel geklede verpleegkundige inhoudt. Chirurgisch reinigen van de handen (D 22) Aantrekken van de steriele schort en handschoenen (D 23) Opdekken instrumententafel De voor de ingreep nodige materialen worden volgens een min of meer vast schema uitgestald op de tafel, zodat ze gemakkelijk in bereik liggen. Nadat het basispakket door de omloop is opengelegd, kan de assisterende met opdekken beginnen . Het is van belang te weten aan welke zijde van de patiënt de arts zal plaatsnemen, daar over het algemeen de beste plaats voor de assisterende verpleegkundige de plaats is tegenover de arts . Steriel afdekken van de patiënt (D 25) Arts assisteren, instrumenteren - Arts assisteren, aangeven van steriele materialen en instrumenten - Eventueel aspireren - Eventueel tamponeren - Informatie doorgeven aan omloopverpleegkundige - Steriliteit controleren - Eventueel hechtingen voorbereiden Hechtingsmateriaal voorbereiden (D 26- 29) 22. De handen chirurgisch kunnen reinigen en aantonen waarom dit noodzakelijk is voor het assisteren bij een steriele medische interventie. De bedoeling van het chirurgisch reinigen van de handen is vuil en microben van handen en voorarmen verwijderen en het door het achterblijven van een antimicrobiële film op de huid de bacteriegroei remmen gedurende verschillende uren. Vooraleer het chirurgisch reinigen van de handen te beginnen: doet men een operatiemuts of een operatiekap aan die alle haren bedekt bedekt men de mond en de neus met een masker. Chirurgisch reinigen van de handen met anti - microbiële zepen: VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 42 Techniek: 1. handen en voorarmen bevochtigen met water 2. 5 mI (één pompbeweging) ontsmettende zeep nemen, en de handen gedurende 1 minuut gewoon wassen zonder water bij te voegen 3. enkel nagels borstelen met nagelborstel 4. afspoelen met water 5. opnieuw 2 minuten wassen zonder toevoegen van water 6. goed afspoelen 7. handen drogen Deze chirurgische handontsmetting is nodig omdat statistisch bewezen 20 % van de handschoenen na de ingreep geperforeerd zijn. 23. Een steriele schort en handschoenen volgens de grondslagen van een aseptische techniek kunnen aantrekken. 24. Het chirurgisch team kunnen assisteren bij het zich steriel aankleden. Assisterende verpleegkundige dient als eerste steriel gekleed. Ofwel zit de steriele schort mee verpakt in het tafelpak, ofwel afzonderlijk verpakt meestal in peel- o- pack verpakking. De niet steriel geklede verpleegkundige maakt de verpakking open zonder de inhoud te raken. De arts neemt de schort met de blote hand (chirurgisch rein). Techniek: 1. Op armlengte voor zich uit ontplooit de arts of assisterende verpleegkundige de schort en steekt beide armen door de mouwen 2. De niet steriel geklede verpleegkundige heeft zich op veilige afstand achter hem of haar opgesteld 3. Men helpt de steriele schort goed aan te trekken door de schort aan de bovenzijde aan de binnenkant aan te trekken, en wel zo, dat de handen de nauw aansluitende manchetten doorboren 4. Vervolgens neemt men de randen van het halsgedeelte vast en sluit de jas goed over elkaar 5. De schort wordt op de rug dichtgeknoopt 6. Hierna volgt het aantrekken van de steriele handschoenen 7. De arts of assisterende neemt linker en rechter ceintuurhelft en geeft deze naar achter door en bindt terug vooraan Hoe helpt assisterende verpleegkundige, die reeds zelf steriele handschoenen aan heeft, arts met het aantrekken van steriele handschoenen? Begin met de rechterhandschoen, neem de boord aan de buitenkant vast. Trek de boord VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 43 meteen glad voordat deze losgelaten wordt. Na de rechter handschoen volgt op dezelfde wijze de linker handschoen. 25. Weten hoe en waarom de patiënt steriel dient afgedekt te worden tijdens de steriele medische interventie. Bedoeling van het afdekken van de patiënt met steriel afdekmateriaal is een steriel veld creëren rond de interventieregio zodat steriele materialen steriel kunnen worden gemanipuleerd. Men gebruikt hiervoor tegenwoordig wegwerpmaterialen die met een zelfklevende strip op de huid kunnen gefixeerd worden. Gebruikt men steriele doeken, dan zijn tenminste twee lagen nodig om een gebied steriel af te dekken. De doeken worden eventueel vastgemaakt met behulp van doekklemmen, zodat ze niet verschuiven tijdens de ingreep. Men kan doeken ook vervangen door een steriele splitdoek of gecombineerd gebruiken. Zowel disposable als re - usabie afdekmaterialen kunnen worden gebruikt. Re - usable afdekmaterialen: - textiel ondoorlaatbaar voor stof, huidschilfers en micro- organismen - bij voorkeur geïmpregneerd waardoor ondoorlaatbaar voor vocht - steeds te controleren op defecten Disposable afdekmaterialen: - zeer sterk papier en non - woven materiaal - vochtafstotend: bloed en vloeistoffen kunnen er onmogelijk door - ondoorgankelijk voor micro - organismen - produceren geen stofdeeltjes - complete sets per specialisme - eventueel voorzien van een zelfklevende tape Enkele basisprincipes te hanteren bij het afdekken van de patiënt: De huid moet droog zijn vooraleer de steriele afdekmaterialen geplaatst worden: de plakstroken kleven niet op een natte huid een nat steriel veld is geen steriel veld Bij het openvouwen zo weinig mogelijk lucht verplaatsing veroorzaken om onnodig microorganismen en stof in de wonde te brengen De afdekmaterialen moeten geplaatst worden vd interventie streek naar de periferie toe Soms worden Opsite®, Vi- drape® of plakstroken gebruikt om de doeken extra te fixeren Bij kleinere interventies zijn split - of gatdoeken praktisch Het fixeren van kabels en leidingen gebeurt met kleefstrook of kocher: let op dat de leiding niet wordt afgesnoerd zorg dat er voldoende lengte van de leiding beschikbaar is voor de medicus VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 44 Niet steriel geklede personen houden voldoende afstand van de afdekdoeken die de steriele zone aflijnen 26. Het doel van hechtingsmateriaal kunnen schetsen. Doel van hechtmateriaal is viervoudig: Suturen bijeenbrengen en fixeren van weefsels tot ze sterk genoeg zijn om de rol van de draad in het genezingsproces over te nemen. Ligaturen onderbinden van bloedvaten en andere weefsels Fixeren van drainagemateriaal Steunhechting secundaire hechtlijn voor ondersteuning tijden het genezingsproces. 27. Een beschrijving kunnen geven van atraumatisch hechtingsmateriaal. Het hechtingsmateriaal zit verpakt in individuele verpakkingen en wordt steriel geleverd door de fabrikant. Meestal dubbel verpakt in plastiek buisje of in peel- o- pack verpakking . De draden kunnen voorkomen als één enkele draad opgerold op een houdertje of een aantal losse draden per verpakking. Praktisch in gebruik zijn de individuele atraumatische hechtingsdraden of sertix hechtingsmateriaal. De draad zit op de naald en is onmiddellijk gebruiksklaar. Voordelen van sertix of atraumatisch hechtingsmateriaal: » kleiner steekgat » betere verhouding in diameter tussen draad en naald » altijd een nieuwe scherpe naald » tijdwinst 28. Maataanduiding en naaldtype op de verpakking van het hechtingsmateriaal kunnen terugvinden en verklaren. We kennen het Europese draaddikte - stelsel dat de draaddikte vermeldt in decimalen, en de Amerikaanse draadcodering of het USP- stelsel dat de draaddikte vermeldt in eenheden en of aantal nullen. Hoe hoger de nummering, hoe dikker de draad, hoe lager de nummering of hoe meer aantal nullen, hoe dunner de draad. De werkelijke draaddikte in millimeter is bij deze laatste niet direct af te leiden. In het kader van de harmonisatie der voorschriften, vervat in de diverse Europese Pharmacopeën werd een decimale aanduiding opgenomen. Deze geeft de diameter van de draad in tienden van een millimeter weer. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 45 USP - codering Organisch resorbeerbaar 8-0 7-0 6-0 5-0 4-0 3-0 2-0 1-0 0 1 2 3 4 Europese codering Draaddiameter In decimalen In millimeter 0,5 0,7 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 5 6 7 8 0,050 - 0,069 0,070 - 0,099 0,100 - 0,149 0,150 - 0,199 0,200 - 0,249 0,250 - 0,299 0,300 - 0,349 0,350 - 0,399 0,400 - 0,499 0,500 - 0,599 0,600 - 0,699 0,700 - 0,799 0,800 - 0,899 Organisch niet resorbeerbaar en de synthetische al draden … 7-0 6-0 5-0 4-0 3-0 2-0 1-0 0 1 2 3 5 6 29. Een beschrijving kunnen geven van mechanisch hechtingsmateriaal, en voor- en nadelen van dit hechtingsmateriaal bespreken. » Huidnietjes of de Staplers worden gebruikt om een wonde snel te sluiten en geven een esthetisch resultaat. » Lineaire Staplers: dit zijn apparaten die een dubbele rij, elkaar overlappende nietjes plaatsen. Het lumen is dus zeker hermetisch gesloten. De lengte van de nietjesrij wordt aangepast aan de breedte van het orgaan. Deze toestellen worden gebruikt voor het afsluiten van een bronchus, darm of maag. Er zijn herlaadbare en disposable toestellen op de markt. » Circulaire Staplers : dit apparaat zorgt voor het verbinden van cirkelvormige structuren die niet of moeilijk te bereiken zijn met naald en draad. Bijv. bij een colorectale anastomose na een lage anteriorresectie. Na het plaatsen van een beursnaad, om de darmstructuren op het pistool te bevestigen, worden tijdens het afvuren van het pistool, twee circulaire, elkaar overlappende rijen nietjes geplaatst. » Zowel bij de lineaire als de circulaire Staplers bestaan Cutter - toestellen . Deze apparaten gaan na het nieten vervolgens het overtollige weefsel afsnijden met behulp van een ingebouwd mes. De chirurg kan vervolgens het distaal en proximaal sectievlak nakijken op volledigheid. » Clips: dit zijn U-vormige klemmetjes, speciaal ontworpen om bloedvaten af te klemmen . Met een clipstang wordt de clip op het bloedvat gezet. Ze moeten telkens opnieuw in de VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 46 clipstang gebracht worden met behulp van een clipsblokje . Clipstangen zijn in verschillende groottes, lengtes, recht of gebogen verkrijgbaar. Men heeft resorbeerbare en niet - resorbeerbare clips. Resorbeerbare clips geven geen storing op RX- beeld en resorberen na 30 dagen. Bijv. PDS- clips. Niet- resorbeerbare clips kunnen vervaardigd zijn uit roestvrij staal ofwel uit titanium. Roestvrij staal geeft veel storing op RX - beelden, terwijl titanium minder storing geeft en daardoor meer wordt toegepast. Voor - en nadelen van mechanisch hechten: » Voordelen: Tijdwinst waardoor kortere narcose, minder bloedverlies, minder kans op infectie De wondheling verloopt vlotter door minder weefselreacties De ideale staple - lijn is luchtdicht en lekvrij De bloedvoorziening ter hoogte van de wondrand wordt minder afgesnoerd dan bij een doorlopende manuele hechting, waardoor het helingsproces wordt bevorderd Mogelijkheid om anastomosen uit te voeren op vroeger quasi onbereikbare plaatsen. Hierdoor kan bijvoorbeeld een definitieve stoma worden vermeden Minder financiële, morele problemen door kortere hospitalisatieduur » Nadelen: Het materiaal is duurder: het RIZIV komt niet of slechts gedeeltelijk tussen in de onkosten van automatische hechtingsapparatuur Het welslagen van een hechting is niet meer alleen afhankelijk van de technische vaardigheid van de chirurg maar ook van de goede werking en het correct gebruik van het apparaat Er is kans dat de chirurg de manuele techniek verleert 30. Weten hoe een wond die met wondlijm behandeld is verder moet verzorgd worden. Wondlijm is een klevende substantie die de wondranden enkele dagen bij elkaar houdt zodat de wonde kan genezen . Te veel beweging ter hoogte van de wonde moet in het begin worden vermeden. Huidlijm kan gebruikt worden bij de meeste huidwonden, behalve bij wonden aan gewrichten, handpalmen en voetzolen en bij wonden met een verhoogde kans op infectie. De wonde moet de eerste vijf dagen schoon en zoveel mogelijk droog gehouden worden. Douchen en spoelen is toegestaan . Wanneer de wonde in contact is geweest met water VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 47 moet men ze voorzichtig droog deppen. De wonde mag beslist niet weken in water omdat de lijm dan oplost. Ook moet worden vermeden dat zalf, crème of spray op de wonde worden aangebracht omdat ook deze de wondlijm kunnen oplossen. Het wondhechtmiddel ziet eruit als een droge korst. Vermeden moet worden dat de korst wordt afgekrabd of afgeschuurd . Wanneer er kans bestaat op wrijving, kan men de wonde bedekken met een droog zuiver verband. In principe hoeft echter de wonde niet te worden verbonden. Het hechtmiddel zal na een tiental dagen vanzelf van de huid loskomen. Het litteken zal in ongeveer zes maanden verdwijnen. Huidlijm geeft een uitstekend cosmetisch resultaat . Bij het gebruik van huidlijm is meestal geen verdoving van de huid nodig en worden geen naalden gebruikt. Behandeling met huidlijm is dus minder pijnlijk dan hechten. Indien er sprake is van toenemende pijn, roodheid van de wonde of afscheiding van pus, kan dit duiden op wondinfectie . Het litteken van de wonde moet het eerste jaar tegen zonlicht worden beschermd, bijvoorbeeld door zonnecrème te gebruiken. Hiermee wordt abnormale littekenvorming voorkomen. Dit geldt overigens voor alle huidwonden en na alle soorten van wondsluiting . 31. De vier pijlers in de postoperatieve bewaking kennen en kunnen toelichten naar interpretatie van observaties, optreden van mogelijke complicaties, preventieve maatregelen en behandeling. Respiratoire systeem: Normaal ademt de patiënt spontaan bij aankomst in de ontwaakkamer. De verpleegkundige kan de ademhaling beoordelen door een continue controle: kijken, voelen, luisteren. Naast directe waarnemingen geeft de meting van de arteriële zuurstofsaturatie met de pulsoxymeter nog meer betrouwbare resultaten. Regelmatig dient de patiënt te worden aangespoord om diep te ademen en secreties op te hoesten. De ademweg moet vrij zijn en vrij blijven. Oorzaken die de ademweg kunnen afsluiten in de post - operatieve periode zijn: de tongbasis die in de keelholte zakt, slijmen en of braaksel, larynxspasme, lippen voornamelijk bij magere oudere patiënten zonder tandprothese. Indien de obstructie volledig is hoort men geen ademhaling, geen keelgeluiden Indien de obstructie niet volledig is hoort men een inspiratoire stridor. Behandeling ingeval van obstructie dient afgestemd te worden op de oorzaak: - Indien de oorzaak is de tongbasis die in de keelholte zakt kan men de ademweg terug vrij maken door het hoofd in hyperextensie te positioneren of de kinlift toe te passen indien hyperextensie onvoldoende resultaat oplevert . Om herhaling te VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 48 voorkomen kan men een mayo - canule plaatsen. - Indien de oorzaak braaksel of slijmen is kan men deze trachten te verwijderen door het hoofd zijdelings te draaien en er voor te zorgen dat de onderste mondhoek lager ligt dan de trachea. Op deze wijze zullen de slijmen en of het braaksel uit de luchtweg weglopen en niet geïnhaleerd worden. Inhalatie van slijmen kan slikpneumonie veroorzaken . Eventueel kan men de mondholte, de keelholte en indien nodig de diepere luchtweg aspireren. Om herhaling te voorkomen wordt indien mogelijk de patiënt in stabiele zijligging geïnstalleerd en kunnen anti emetica worden toegediend. - Larynxspasme wordt veroorzaakt door irritatie van braaksel en of slijmen, maar kan ook het gevolg zijn van een niet deskundig aspireren van de keelholte. Men moet namelijk trachten de larynx niet te prikkelen tijdens het aspireren. Ter behandeling dienen anti spasmolytica te worden toegediend en krijgt de patiënt wat extra zuurstof . - Indien het de lippen van de patiënt zijn die de ademweg afsluiten gaat men dit verhelpen door een mayocanule in te brengen. Naast obstructie van de luchtwegen kan in de direct post - operatieve periode ook een ademdepressie optreden. De ademhaling kan onderdrukt of vertraagd worden ten gevolge van de nawerking van analgetica en spierrelaxantia. Behandeling: - Continu observeren van zuurstofsaturatie - Patiënt regelmatig aansporen diep te ademen - Eventueel antidota voor analgetica en spierrelaxantia, ademhalingsstimulantia toedienen - Zuurstof geven via masker of indien stilstand de patiënt intuberen Circulatoire systeem: Bij iedere post - operatieve patiënt wordt continu non - invasief en in specifieke gevallen invasief de bloeddruk gemonitord en dit ter bewaking van de centrale circulatie. De resultaten dienen steeds vergeleken te worden met de pré - operatieve waarden. Afwijkingen ter hoogte van het circulatoir systeem zijn de meest voorkomende post operatieve verwikkelingen. Ook een continue registratie van het EeG naar hartritmebewaking en geleidingsstoornissen is hier belangrijk. De diurese moet goed worden opgevolgd. De capillaire refill, het plethysmogram, de kleur van de periferie, het voelen van de huidtemperatuur en de centrale temperatuurmeting geven bijkomende informatie over de perifere circulatie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 49 Wij verwijzen hier naar het opleidingsonderdeel 'Hemodynamische bewaking " gedoceerd in Module 2 door Truyen Marie - Jeanne voor de afstudeerrichting Ziekenhuisverpleegkunde en voor de afstudeerrichting Geriatrie. Het optreden van hypertensie kan een gevolg zijn van pijn. Hypotensie in combinatie met tachycardie kan wijzen op hypovolemie als gevolg van bloedverlies. Hypotensie kan ook het gevolg zijn van zware pré - medicatie, gebruik van Halotane® per - operatief, peridurale anesthesie en pijnmedicatie. Behandeling: - Volgens advies van de anesthesist medicamenteus - Goed infuusbeleid - Controle wonde, drainagesystemen op bloeding - Symptomen die wijzen op bloeding vroegtijdig opsporen - Urineproductie controleren: minstens 30 mI per uur of ½ mI per kg lichaamsgewicht patiënt per uur : Het is normaal te beschouwen als de patiënt post - operatief minder urine produceert ten gevolge van bloed en vochtverlies in de per - operatieve periode. De nieren trachten dit verminderd volume te compenseren door minder urine te produceren. Deze verminderde urineproductie noemen we pré - renale insufficiëntie. Renale insufficiëntie daarentegen is het gevolg van de verminderde bloedstroom ter hoogte van het renale systeem als gevolg van hypovolumie . Ook anesthetica schijnen de nierfunctie te verminderen. Gecontroleerd dient te worden dat patiënt hoger vernoemd voluma produceert om de nodige afvalstoffen uit het lichaam te verwijderen. Ook moet men bedacht zijn voor urineretentie in de post - operatieve periode . De patiënt zou binnen de 12 uren post - operatief spontaan moeten wateren. Indien dit niet het geval is kan het soms nodig zijn gefaseerd éénmalig te sonderen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 50 Bewustzijn: Sommige patiënten komen na een algemene anesthesie snel tot de normale bewustzijnstoestand, bij andere kan het even duren vooraleer ze van narcotische in fysiologische slaap zijn teruggekeerd. Narcotische slaap Fysiologische slaap Geen reflexen Wel reflexen Niet bewust, niet wakker te maken Bewust, gemakkelijk wakker te maken Ademhaling is oppervlakkig en Ademhaling is meer regelmatig en minder onregelmatig oppervlakkig Stelt geen vragen Stelt vragen: ‘Hoe laat? Is OP voorbij? Waar ben ik?’ Geen pijngewaarwording Pijngewaarwording waardoor vaak onrustig Naar verzorging en observatie een Naar verzorging en observatie een moeilijke gemakkelijke patiënt, maar gevaarlijk naar patiënt, maar de toestand is meer onder optreden van complicaties omwille van de controle, meer stabiel waardoor minder niet stabiele toestand. complicaties. We beschouwen een patiënt terug wakker als hij gemakkelijk kan gewekt worden, als hij kan antwoorden op simpele vragen zoals naam, leeftijd, ... , reflexen zijn teruggekeerd, ademhaling voldoende diep en regelmatig en de patiënt ervaart pijn gewaarwording. Vooral oudere patiënten kunnen verward zijn en gedesoriënteerd in tijd en ruimte. Analgesie: Postoperatieve pijn is een acute pijn als gevolg van weefselbeschadiging tijdens de ingreep. Doch de intensiteit en de beleving van de pijn wordt sterk beïnvloed door de pré- en postoperatieve angst, persoonlijkheidskenmerken en vroegere ervaringen van de patiënt. Effectieve pijnbestrijding is belangrijk in het kader van het voorkomen van complicaties. Door het opnemen van pijnscores bij de patiënt kan men de individuele behoeften aan pijnmedicatie nauwkeuriger doseren. Een andere methode is het gebruik van de PCEA (Patiënt Controlled Epidural Analgesia) of de PCIA (Patiënt Controlled Intravenous Analgesia) waarbij de patiënt VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 51 naar eigen behoefte de toediening van het narcotisch analgetica kan regelen met in achtneming van de door de specialist bepaalde maximale dosering . AANVULLENDE DOELSTELLINGEN 32. Verpleegkundige aandachtspunten rond de centrale toevoer van gassen, perslucht en vacuüm kunnen toelichten. Zuurstof (02) en lachgas (N20 distikstofoxide): Bij kleine steriele interventies onder lokale of regionale verdoving wordt zuurstof meestal toegediend met zuurstofmasker om de patiënt extra te oxygeneren. Voor ingrepen onder algemene verdoving wordt de narcose deels onderhouden door inhalatie van een mengsel van zuurstof en lachgas, toegediend via masker of endotracheale tube. Vóór intubatie wordt de patiënt gepréoxygeneerd met masker. Na de extubatie krijgt de patiënt ook zuurstof toegediend om zo vlug mogelijk de narcosegassen te verdrijven. Van de toegepaste gassen is zuurstof de meest gebruikte en tevens één van de gevaarlijkste. Zuurstof kan in combinatie met hoge temperaturen, vuur of een overslaande vonk, elke stof tot ontbranding brengen. Vet of olie tezamen met 100 % zuurstof kan leiden tot spontane zelfontbranding. Gassen onder hoge druk, zoals dat bij gascilinders het geval is, vragen om zorgvuldige behandeling. Gascilinders moeten voorzichtig gehanteerd worden en dienen beschermd te worden tegen hoge temperaturen en plaatsing in direct zonlicht. Aandacht dient besteed te worden aan de opslag van losse gascilinders. Vacuüm: Aspiratietoestellen kunnen worden aangesloten op de centrale vacuüm. Er bestaan elektrische toestellen. Een opvangrecipiënt wordt gekoppeld tussen vacuüm en aspiratiepunt. Op deze manier kan men het aspiratievocht controleren naar uitzicht en hoeveelheid. Er moeten ten minste twee aspiratietoestellen kunnen worden voorzien: voor de aspiratie van bloed, vocht en eventueel spoelvloeistof ter hoogte van de interventieplaats voor de aspiratie van de luchtwegen voor en na extubatie Met behulp van een reduceerventiel moet de aspiratiedruk of zuigkracht kunnen worden ingesteld. De meeste aspiratiepompen hebben een vacuüm van 0,9 kg of 685 mm Hgdruk. Bij aspiratie van secreten uit de diepe luchtwegen is slechts een zuigkracht van max 200 mm Hg- druk toegestaan. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 52 Perslucht: Perslucht wordt onder andere gebruikt in de orthopedische chirurgie om een interventie te stellen onder bloedleegte met behulp van een pneumatische knelband. Gefilterde perslucht wordt gebruikt voor het aandrijven van pneumatische boor - en zaag apparatuur. In de anesthesie zien we perslucht voor het sturen van de beademingsbalg of bij de dubbele pneumatische knelband bij de intraveneuze regionale verdoving. Algemeen erkende kleurcodering centrale toevoer: Zuurstof wit Lachgas blauw Vacuüm geel Perslucht zwart 33. Toepassing van een rollbord in de onderzoeks - of behandelkamer kunnen beschrijven. Een rollbord is een hulpmiddelen bij het verbedden van de patiënt . Een rollbord is samengesteld uit een flexibele plastic laag, weerstaat aan zware druk en is tevens voorzien van stevige uiteinden aan hoofd en voeteinde. Deze plastic laag is omgeven door een onscheurbare teflonlaag, welke is verstevigd met glasvezel. Deze laag vergemakkelijkt de reiniging van het bord. Het geheel van deze plastic laag is omgeven door een 2 mm - dikke, zilvergrijze speciale afdeklaag, die langs de patiëntenzijde een ruw oppervlak heeft en langs de binnenzijde een glad oppervlak. Het rollbord heeft een lengte van 1,65 m en is plooibaar in het midden. De breedte bedraagt 50 cm. Tevens zijn er 2 draagbanden voorzien, die een gemakkelijk transport toelaten. Het gewicht bedraagt slechts een 3 - tal kg . Verloop van het verbedden: » De patiënt wordt lichtjes naar de verpleegkundige gekanteld en men legt het rollbord naast de patiënt » De patiënt wordt terug op de rug gelegd zodat het rollbord ongeveer 15 à 20 cm onder de patiënt komt te liggen » De verpleegkundige kan de patiënt verbedden door middel van lichte handdruk ter hoogte van schouder en heup, en dit dankzij het glijdend oppervlak aan de binnenkant van het rollbord » Om te eindigen kantelt men de patiënt terug op de andere zijde en verwijdert men het VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 53 rollbord. De totale afstand die door het rollbord kan overbrugd worden bedraagt 90 cm. Voordelen van dit systeem: » Aangezien het rollbord plooibaar is, is het ook mogelijk de patiënt half zinend te verbedden volgens de beschreven techniek » Deze transportmethode wordt zowel door de wrp1eegkundige. als door de patiënt als zeer comfortabel ervaren, hetgeen het systeem erg bruikbaar maakt » Het rollbord is zeer gemakkelijk te reinigen » Alhoewel de constructeur aanraadt het hoogteverschil tussen de twee verbeddingsniveau's zo gering mogelijk te houden, laat het systeem toch toe om hoogteyerschillen yan 10 à 15 cm te overbruggen Nadelen van dit systeem: » Het rollbord is moeilijk bruikbaar bij zachte ondergronden, zoals watermatras of waterbed, omdat men dan een grotere fysische inspanning moet leveren om de patiënt te verplaatsen » Alhoewel erg stevig, zal na verloop van tijd de grijze afdeklaag ten gevolge van slijtage moeten vervangen worden, doch deze is apart te verkrijgen 34. Specifieke kenmerken, verpleegkundige acties en eventueel therapie kunnen schetsen bij aangeduide ritme - en geleidingsstoornissen. SINUSBRADYCARDI E Kenmerken De oorsprong van een sinusbradycardie ligt in de sinusknoop (zie figuur 4-1b.18). Het ritme voldoet dan ook aan alle eisen (P-toppen, PQ-tijd, QRS-breedte) van een sinusritme, maar de frequentie ligt lager dan 60 per minuut. Wanneer de frequentie daalt tot onder de 40 per minuut spreken we van een extreme sinusbradycardie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 54 Oorzaken Een sinusbradycardie is over het algemeen een fysiologische aanpassing van het lichaam aan de veranderende omstandigheden, zoals rust of slaap. Met name sporters hebben in rust een traag hartritme, soms zelfs tot frequenties onder de 40 per minuut. Ook door toediening van bètablokkers kan een sinusbradycardie ontstaan, die in dit geval een bedoeld effect oplevert. Een andere veelvoorkomende oorzaak is een verhoogde vagale invloed op de sinusknoop, zoals bij braken, intuberen, uitzuigen, sinuscarotismassage (SCM), enzovoort. Andere oorzaken kunnen bijvoorbeeld zijn: medicijngebruik (zoals de al genoemde bètablokkers of calciumantagonisten), verhoogde intracraniële druk, hartinfarct (met name van de onderwand), hypoxie of hypothyreoïdie. Gevolgen In de regel heeft een sinusbradycardie geen consequenties voor de hemodynamiek (cardiac output en bloeddruk). Wanneer het hartritme erg traag of vertraagd is, kan de cardiac output (CO) verlaagd zijn. Vooral bij de extreme sinusbradycardie kan de CO dermate verlaagd zijn dat de patiënt collabeert. Met andere woorden: hoe trager het ritme, hoe meer gevolgen dit heeft voor de hemodynamiek. Ook de duur van de bradycardie is natuurlijk van belang. Wanneer de bradycardie slechts van zeer korte duur is (bijvoorbeeld bij endotracheaal uitzuigen) zullen de gevolgen veelal minder ernstig zijn dan bij een langere duur (zoals bij een onderwandinfarct of bepaald medicijngebruik). In een trendregistratie kan gezien worden of het om een incident gaat of dat de bradycardie al langer bestaat. Een verlaging van de cardiac output kan leiden tot ischemie of zelfs een infarct, en ook tot het ontstaan van een decompensatio cordis of een verergering daarvan. Een sinusbradycardie kan ook cardioprotectief zijn doordat de zuurstof consumptie door het hart afneemt. Op dit principe is onder andere de toediening van bètablokkers na een myocardinfarct gebaseerd. Verpleegkundige actie Bij een sinusbradycardie is het belangrijk of de patiënt er last van heeft (hemodynamiek verslechtert, patiënt krijgt pijn op de borst of wordt benauwd) en wat de oorzaak is van de bradycardie. Men controleert het bewustzijn van de patiënt, de bloeddruk en eventueel de cardiac output. Ook probeert men zo snel mogelijk de oorzaak te achterhalen. Is dat vagale prikkeling dan probeert men deze te stoppen of te verminderen. Hierbij kan de hemodynamiek van de patiënt relatief eenvoudig verbeterd worden door het bed in Trendelenburg-stand te zetten. Bij endotracheaal uitzuigen kan overwogen worden te stoppen, afhankelijk van de reden en de noodzaak om uit te zuigen en de invloed van de VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 55 bradycardie op de hemodynamiek. Als de patiënt misselijk is en/of braakt, en hij heeft een maagsonde, dan is het soms eenvoudig om de maag te hevelen of met de arts te overleggen of de patiënt iets mag hebben tegen de misselijkheid (anti-emeticum). Verder kan men atropine klaarleggen of zelfs toedienen (in overleg met de arts) en de behandelend arts waarschuwen. Therapie In principe behoeft een fysiologische sinusbradycardie geen therapie. Wordt de sinusbradycardie veroorzaakt door een medicijn, dan kan men besluiten om toediening te stoppen of de dosis te verlagen. Leidt de bradycardie tot hemodynamische problemen en werken bovengenoemde handelingen niet voldoende of zijn ze niet van toepassing, dan kan men de sinusknoopfrequentie proberen te verhogen door atropine (positief chronotroop (verhoogt hartfrequentie)en dromotroop (invloed op AV geleiding) te geven. De werking hiervan op het hart houdt ongeveer dertig minuten aan. Een ander middel is isoprenaline. Dit heeft ook een positief chronotroop en dromotroop effect, maar werkt sterker dan atropine. Afhankelijk van de oorzaak en de ernst van de ldachten kan pacemakertherapie worden overwogen. SINUSTACHYCARDIE Kenmerken De oorsprong van de tachycardie ligt in de sinusknoop. Wanneer aan alle criteria van een sinusritme wordt voldaan, maar alleen de frequentie hoger is dan 99 per minuut, dan noemen we dit een sinustachycardie (zie figuur 4.1b.19). In de regel gaat de frequentie van de sinustachycardie tot 180 per minuut, uitzonderingen daargelaten. De frequentie zal bij de patiënten die wij tegenkomen op een intensive care (in bed, in rust) meestal echter niet sneller zijn dan 140-150 per minuut. De maximale frequentie is onder andere afhankelijk van de leeftijd en neemt af met het stijgen ervan. Naarmate de sinusknoopfrequentie toeneemt, zal de PQ-tijd verkorten. Verder valt op dat de P-top steeds verder verschuift naar de T-top van het vorige QRS-complex, wat de ritmediagnostiek bemoeilijkt. Sinuscarotismassage kan uitkomst bieden als het moeilijk is een onderscheid te maken tussen een sinustachycardie en een atriumflutter met een 2:1-AV-geleiding/blok. Een sinustachycardie zal in de regel vertragen en een atriumflutter met een 2:1-AV-geleiding/blok zal overgaan in een atriumflutter met een hooggradig AV-blok. Kenmerkend voor de sinustachycardie is dat de sinusknoopfrequentie geleidelijk versnelt en gaandeweg ook weer vertraagt, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een atriale tachycardie en een AV- junctional- tachycardie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 56 Oorzaken Een sinustachycardie is, net als de sinusbradycardie, een fysiologische aanpassing van het lichaam aan de veranderende omstandigheden, zoals inspanning. Kinderen hebben een hogere hartfrequentie. Een sinustachycardie kan verder veroorzaakt worden door bijvoorbeeld angst, longembolie, koorts, decompensatio cordis, verhoogd metabolisme (hyperthyreoïdie), bloeding, pijn, anemie, enzovoort. Ook verschillende medicijnen kunnen een sinus tachycardie veroorzaken. Hierbij moet vooral worden gedacht aan dobutamine (Dobutrex®), adrenaline, atropine, isoprenaline, digoxineintoxicatie en bètasympathicomimetica zoals salbutamol (Ventolin®). Een sinustachycardie heeft altijd een oorzaak. Het is niet normaal dat iemand die zich niet inspant toch een sinustachycardie heeft. Gevolgen De toename van de hartfrequentie leidt tot een verhoging van de cardiacoutpu,,:. De frequentietoename leidt echter ook tot toename van de zuurstofconsumprie. wat bij cardiaal gecompromitteerde patiënten aanleiding kan geven tot het OE":staan van ischemie of zelfs een infarct, zeker omdat de coronaire perfusie door een verkorte diastole verminderd is. Verpleegkundige actie Controleer eerst de bloeddruk van de patiënt en probeer dan te achterhalen wat de oorzaak is van de tachycardie, zoals medicijnen of koorts. En misschien is de patiënt wel angstig of heeft hij pijn. De verdere verpleegkundige acties zijn afhankelijk van de bevindingen. Geef die bevindingen door aan de behandelend arts. Therapie In de regel duidt een sinustachycardie op aanwezige problemen. De eerste therapie bestaat uit het wegnemen van de oorzaak. Eventueel kan overwogen. worden een bètablokker te geven om de sinusknoopfrequentie te verlagen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 57 SINUSARITMIE Kenmerken De prikkelvorming vindt plaats in de sinusknoop en dezelfde criteria als bij het sinusritme zijn van toepassing. Alleen het ritme is, zoals het woord het al zegt, irregulair. Sinus aritmie komt voor als het RR-interval meer dan 10% maar minder dan 150% varieert (zie figuur 4.1b.20). Bijvoorbeeld; bij een hartfrequentie van 75 per minuut is het RR-interval 0,8 seconde. De afwijking is dan minimaal 0,08 seconde maar niet meer dan 1,2 seconde om van een sinus aritmie te kunnen spreken. Dus: is het verschil minder dan 10% dan is een ritme nog regulair. De frequentie is meestal tussen 60 en 100 per minuut; lager dan 60 per minuut wordt het een aritmische sinusbradycardie genoemd, en hoger dan 99 per minuut een aritmische sinustachycardie. Oorzaken Vaak is er een samenhang met de ademhaling, ofwel de fasische (respiratoire) sinus aritmie. Deze aritmie wordt veroorzaakt door toename van de vagusprikkeling tijdens de uitademing, wat leidt tot frequentieafname. Tijdens inademing versnelt de frequentie iets. Deze vorm van sinusaritmie komt veelvuldig voor bij jongere mensen en is onschuldig. De niet-respiratoire vorm (non-fasisch) is echter niet onschuldig en komt voor bij mensen met een hartaandoening, zoals ziekte van de sinusknoop, en door de invloed van bepaalde medicijnen. Een gemakkelijk onderscheid tussen deze twee vormen is te maken door de patiënt de ademhaling even vast te laten houden. De aritmie zal bij de fasische vorm verdwijnen, maar bij de non-fasische vorm niet. De sinus aritmie heeft geen hemodynamische consequenties en behoeft dan ook geen therapie. Verpleegkundige actie De verpleegkundige actie bestaat slechts uit het observeren van de sinusaritmie. Eventueel kan gecontroleerd worden of de aritmie gekoppeld is aan de ademhaling of niet, maar dit heeft verder geen consequenties. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 58 SINUSARREST Kenmerken Wanneer de sinusknoop, al dan niet tijdelijk, wordt onderbroken in de prikkelvorming dan noemen we dit een sinusarrest. Tijdens een sinusritme, bradycardie of tachycardie ontstaat een pauze die langer is dan anderhalf keer het RR-interval, maar die er geen veelvoud van is (bijvoorbeeld twee of drie keer). Er ontbreekt tijdens deze pauze zowel een P-top als een QRS-complex (zie figuur 4.1b.21). De pauze duurt in het algemeen niet langer dan enkele seconden en wordt meestal beëindigd met een escape-complex of escape-ritme (atriaal/AV-junctional of ventriculair). Houdt het sinus arrest langer aan dan ongeveer zes seconden, dan wordt het eerder een kortdurende asystolie genoemd. Oorzaken Een belangrijke oorzaak op de intensive care is vagale overstimulatie door bijvoorbeeld uitzuigen, intuberen, aspiratie, misselijkheid of braken. Andere oorzaken kunnen zijn: sinuscarotismassage, infarct/ischemie vooral in het inferiorgebied van het linkerventrikel, antiaritmica, digoxine-intoxicatie, enzovoort. Gevolgen Afhankelijk van de duur van het arrest ontstaat een daling van de cardiac output met als gevolg tensiedaling, duizeligheid, syncope, ischemie of infarct. Een sinusarrest van ongeveer twee seconden wordt hemodynamisch vaak nog wel redelijk verdragen; duurt het arrest langer of treedt het frequenter op dan zal dit vaak gepaard (kunnen) gaan met één of meer van de bovengenoemde klachten. Verpleegkundige actie Controleer eerst bij de patiënt of er inderdaad sprake is van een arrest en nie: van, bijvoorbeeld, een loszittende elektrode. Controleer vervolgens de bloeddruk en de eventuele klachten van de patiënt. Probeer de oorzaak te achterhalen en die zo mogelijk te stoppen of te verminderen (uitzuigen, misselijkheid, braken). Ontstaan de sinus arresten bij endotracheaal uitzuigen dan moet dit gestopt worden. Tracht daarna het sinusarrest te voorkomen door bijvoorbeeld te preoxygeneren bij endotracheaal uitzuigen. Heeft een patiënt vaker een sinusarrest overweeg dan of atropine klaargelegd moet worden. Uiteraard moet de behandelend arts op de hoogte worden gesteld. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 59 Therapie Over het algemeen zijn sinus arresten van weinig klinische betekenis, vooral als ze van korte duur zijn, geen klachten veroorzaken en er sprake is van escapecomplexen of een escaperitme. Ontstaan er wel hemodynamische problemen, dan kunnen medicijnen gegeven worden die de sinusknoopfrequentie versnellen, zoals atropine. Bij extreme sinusarresten kan het geven van isoprenaline of adrenaline overwogen worden, vooral in de acute fase. Een andere mogelijkheid is een pacemakerimplantatie. Worden de sinusarresten veroorzaakt door medicijnen, dan kunnen deze worden verminderd of achterwege worden gelaten. PREMATUUR ATRIAAL COMPLEX Kenmerken Een PAC is een te vroeg (prematuur) vanuit het atrium maar van buiten de sinusknoop komend complex. Hierdoor is niet alleen de depolarisatie van het atrium anders dan die bij het sinusritme, maar ook de vorm van de P-top en/of de PQ-tijd (zie figuur 4.1b.25a en 4.1b.25b). De PQ-tijd kan korter, langer of gelijk zijn aan het sinusritme. Dit is onder andere afhankelijk van de plaats van de focus. De P-top is veelal anders van vorm en kan verscholen zijn in de T-top van het vorige complex. Dit laatste uit zich in een andere configuratie van de T-top. De geleiding verloopt normaal via de bundel van His, de bundeltakken en verder, waardoor het QRS-complex een normale breedte heeft van 0,06 tot 0,10 seconde. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 60 Een PAC wordt meestal gevolgd door een pauze. De sinusknoop wordt door het premature complex meegedepolariseerd, waardoor de cyclus van de sinusknoopdepolarisaties wordt verstoord; er ontstaat een pauze. Het PP-interval van premature P-top tot eerstvolgende (sinus)-P-top is langer dan het normale PP-interval, maar korter dan twee keer het normale interval. Dit wordt een incompleet-compensatoire pauze genoemd. Wanneer er sprake is van één afwijkend type P-top spreekt men van uniforme PAC'S. Als er meerdere typen zijn spreekt men van multiforme PAC'S. PAC'S kunnen ook meerdere keren vlak na elkaar voorkomen. Als na ieder sinusaal complex een PAC te zien is, noemen we dit 'PAC'S in bigeminie'. Een PAC gevolgd door twee sinusale complexen wordt 'in trigeminie' genoemd en een PAC om de drie complexen 'in quadrigeminie'. Wanneer een premature atriale prikkel zo vroeg ontstaat dat de AV-knoop nog niet is hersteld, ontstaat een geblokkeerde PAC. Er is een pauze in het sinusritme te zien waarbij opvalt dat zich in deze pauze een P-top bevindt die niet wordt voortgeleid (zie figuur 4.1b.26a). Deze niet-gevolgde P-top bevindt zich meestal in de T-top en kan daardoor gemakkelijk over het hoofd worden gezien. De T-top verandert meestal iets van vorm door de P-top, waardoor de T-top voor de pauze anders van vorm is dan de andere T-toppen van het sinusritme (zie figuur 4.1b.26b). Een geblokkeerde PAC is de meest voorkomende oorzaak van een pauze tijdens een sinusritme. Ook geblokkeerde PAC'S kunnen in bigeminie, trigeminie en quadrigeminie voorkomen, waardoor een sinusritme met geblokkeerde PAC's verward kan worden met een sinusbradycardie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 61 Oorzaken Premature atriale complexen komen voor bij gezonde personen; ze worden dan vaak gezien bij gebruik van nicotine en cafeïne. Een van de meest voorkomende oorzaken is echter overreding van het atrium. Gevolgen Een prematuur atria al complex heeft weinig tot geen consequenties voor de bloeddruk en behoeft dus ook geen therapie. Wel kan een PAC aanleiding zijn tot het ontstaan van andere atriale ritmestoornissen, bijvoorbeeld een atriale tachycardie, atriumflutter of atriumfibrilleren, door zich te manifesteren tijdens de vulnerabele periode van het atrium. Verpleegkundige actie Het is van belang het aantal bij een patiënt optredende PAC'S te registreren. Men weet dan of de frequentie toeneemt of niet. Let daarbij op klachten van benauwdheid. Beide elementen kunnen vroege symptomen van een decompensatio cordis zijn. Ook moet men bedacht zijn op het ontstaan van andere atriale ritmestoornissen. ATRIUM FLUTTER Kenmerken Atriumflutter is een speciale atriale tachycardie die wordt gekenmerkt door snelle atriumdepolarisaties. Het mechanisme dat ten grondslag ligt aan de atriumflutter is re-entry. De atriumflutter ontstaat altijd door een prematuur atriaal complex. Het re-entry-circuit is verantwoordelijk voor een atriumfrequentie variërend tussen de 250 en de 350 per minuut; meestal 300 per minuut. Hierdoor ontstaat de karakteristieke F-golf of fluttergolf (zaagtandvorm zonder iso-elektrische lijn) op het ECG (zie figuur 4.1b.29a). De PPintervallen zijn strikt regulair, de RR-intervallen kunnen eveneens regelmatig zijn. Dit is echter afhankelijk van de AV-geleidingsratio. Hiermee bedoelt men het aantal P-toppen dat tot een QRS-complex leidt. De AV-knoop laat namelijk niet alle prikkels door. Zo kan er een atriumflutter ontstaan met een 2:1-AV-geleiding (zie figuur 4.1b.29b) of 3:1/ 4:1- of wisselend AV-blok. Ook kan er een tweedegraads type-I-AV-blok of een totaal blok ontstaan. Bij een pre-exitatiesyndroom kan zelfs 1:1-AV-geleiding ontstaan met alle gevolgen van dien (verlenging cardiac output, collaps, enzovoort). Ook kan dit gezien worden bij gebruik van positief-inotrope middelen, zoals adrenaline, dobutamine en dopamine. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 62 De QRS-complexen zijn smal: 0,06 tot 0,10 seconde. Bij een snel ventrikelvolgen (2:1-AVgeleiding/blok) kan het complex iets verbreed zijn door een afwijkende voortgeleiding. Soms is het heel lastig om een onderscheid te maken tussen een atriumflutter en een andere supraventriculaire tachycardie, zoals sinustachycardie, atriale tachycardie of een AVjunctional-tachycardie. Sinuscarotismassage, oogboldruk of toediening van adenosine kan dan uitkomst bieden bij de diagnosestelling. Sinuscarotismassage en druk op de oogbol leiden namelijk tot een toename van de AV-blokkering; we kunnen bij een atriumflutter dus mogelijk een duidelijke fluttergolf zien. Bij een SVT met een frequentie van 150 per minuut moet altijd gedacht worden aan een atriumflutter met een 2:1-AV-geleiding/-blok. Oorzaken Atriumflutter kan worden gezien bij intracardiale afwijkingen, zoals klepafwijkingen, cardiomyopathie, aangeboren afwijkingen en decompensatio cordis, maar ook bij extracardiale afwijkingen zoals longziekten en hyperthyreoïdie. Gevolgen De atrium contractie blijft bij een atriumflutter behouden, maar de soms hoge hartfrequenties zorgen ervoor dat de atriumcontractie minder van belang is. Wel is weer sprake van een verhoogde zuurstofconsumptie die kan leiden tot het ontstaan van ischemie, infarct, duizeligheid, moeheid, syncope en palpitaties. Verpleegkundige actie Controleer de toestand en de klachten van de patiënt. Maak een 12-afleidingen-ECG en waarschuw de arts. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 63 Therapie In acute situaties, wanneer de hemodynamiek is bedreigd, is cardioversie de eerste keus; dit komt echter niet vaak voor. Wanneer de situatie minder of niet acuut is, wordt gekozen voor een medicamenteuze behandeling in de vorm van AV-geleidingsvertragers (negatiefdromotrope medicijnen), zoals verapamil, propafenon (Rytmonorm®), digoxine, sotalol (Sotalex®) en flecaïnide (Tambocor®). Wanneer dit geen effect heeft, kan alsnog een cardioversie worden overwogen. Om recidief atriumflutter te voorkomen, kunnen bovengenoemde anti-aritmica het best als onderhoudsmedicatie worden gegeven. Andere mogelijkheden van behandeling zijn overpacing met een atriale draad (de rechteratriumstimulatie; RAS) en radiofrequente katheterablatie waarbij het re-entry-circuit door hoogfrequente geluidsgolven wordt 'doorgebrand'. Opgemerkt moet nog worden dat door sinuscarotismassage en toediening van adenosine alleen vertraging van de AVgeleiding, van het ritme dus, wordt verkregen maar dat dit niet leidt tot ritmeconversie. ATRIUMFIBRILLEREN Kenmerken Het mechanisme dat aan atriumfibrilleren ten grondslag ligt is re-entry. Er zijn meerdere reentry-circuits tegelijkertijd actief. Deze circuits leiden tot zeer snelle atriumdepolarisaties tussen 350 en 600 per minuut. Er zijn geen duidelijke P-toppen te zien; de basislijn is niet vlak maar vertoont atrium activiteit met een geringe amplitude, de fibrillatiegolf (zie figuur 4.1b.30). Ook in de AV-knoop wordt dus 350 tot 600 per minuut bereikt door atriale prikkels. Afhankelijk van de hersteltijd van de AV-knoop kan deze weer een depolarisatie voortgeleiden naar de ventrikels, wat resulteert in een volstrekt irregulaire kamerrespons. Wanneer de patiënt niet wordt behandeld, ligt de frequentie gewoonlijk tussen de 110 en 160 per minuut, maar soms kan deze oplopen tot wel 200 per minuut. Ventrikelvolgen lager dan 60 noemen we atriumfibrilleren met een trage ventrikelrespons. Frequenties hoger dan 1oo per minuut noemen we atriumfibrilleren met een snelle ventrikelrespons. Het QRS-complex is smal, tussen de 0,06 en 0,10 seconde. Met name bij atriumfibrilleren treft men vaak afwijkende voortgeleiding aan. Deze complexen worden dan vaak ten onrechte als premature ventriculaire complexen of als een ventriculair ritme beoordeeld. Als er sprake is van een totaal AV-blok dan is voortdurend een regulaire ventrikelrespons te zien; die wordt dan veroorzaakt door het escape-ritme. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 64 Oorzaken Atriumfibrilleren kan zowel paroxismaal (de duur van het atriumfibrilleren bedraagt maximaal 24 uur) als chronisch voorkomen. Met name de chronische vorm wordt veel gezien bij intracardiale afwijkingen, zoals klepafwijkingen, langdurig coronairlijden, aangeboren afwijkingen en decompensatio cordis. Ook kan het voorkomen bij ontstekingen van het hart; perilendo/myocarditis. Verder wordt atriumfibrilleren veel gezien na coronair-bypass chirurgie (40% van de patiënten), meestal binnen twee tot drie dagen na de operatie. Het voorkomen van atriumfibrilleren neemt toe met het stijgen van de leeftijd. De extra- cardiale afwijkingen waarbij atriumfibrilleren kan voorkomen zijn onder andere hyperthyreoïdie en longziekten. Regelmatig zijn er ook geen afwijkingen te vinden, het idiopathische atriumfibrilleren of ione atriumfibrilleren. Gevolgen Bij atriumfibrilleren ontbreekt de atriumcontractie, de atrial kick. Het atrium contraheert hierdoor niet, maar 'siddert' als het ware. Het ontbreken van de atriumcontractie leidt tot 2025% outputverlies dat bij inspanning nog verder kan oplopen. Dit kan daling van de bloeddruk en de cardiac output tot gevolg hebben, waardoor de patiënt acuut onwel kan worden. De zuurstofconsumptie neemt bij hoge frequenties toe, wat weer kan leiden tot ischemie-infarct, decompensatio cordis (asthma cardiale), enzovoort. Wanneer hartfalen gepaard gaat met atriumfibrilleren is de prognose hiervan slechter. Atriumfibrilleren dat langdurig blijft bestaan met een hoge ventrikelrespons kan leiden tot een cardiomyopathie, de tachycardiomyopathie. Verder vindt bij atriumfibrilleren stase plaats van bloed in de atria waardoor stolselvorming kan optreden, meestal in de hartoren. Als het atrium bij een ritmeverandering weer gaat samentrekken, is er een verhoogde kans op embolievorming (longembolie, CVA). Bij paroxismaal atriumfibrilleren worden dan ook altijd anticoagulantia voorgeschreven. Verpleegkundige actie Als atriumfibrilleren ontstaat, is het belangrijk zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de hemodynamische toestand van de patiënt. Controleer daarom bewustzijn, bloeddruk, eventuele drukken (CVD, PAP en wiggedruk) en meet indien mogelijk de cardiac-outputindex. Heeft de patiënt klachten, en zo ja welke: pijn op de borst, hartkloppingen, dyspnoe, moe, duizeligheid? Maak een ECG en waarschuw de arts. Vooral kort na het ontstaan van atriumfibrilleren moeten de controles regelmatig worden herhaald. Pas ST-bewaking toe via de monitor of via een ander extern apparaat. Is dit niet mogelijk herhaal dan het 12afleidingen-ECG. Als atriumfibrilleren overgaat in bijvoorbeeld sinusritme wees dan bedacht op het ontstaan van een longembolie en hersenembolie. Let dus op klachten die kunnen duiden op het ontstaan van een embolie, zoals plotseling optredende benauwdheid of VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 65 verwardheid, pijn op de borst, onrust of afasie. Patiënten kunnen in dergelijke situaties erg angstig zijn; de verpleegkundige besteedt hier aandacht aan door op een rustige manier uitleg te geven over de diverse (be)handelingen. Therapie In acute situaties is er maar één therapie: cardioversie. In minder acute situaties kunnen antiaritmica worden gegeven die de AV-geleiding vertragen, zoals propafenon, ibutilide flecaïnide, amiodarone, verapamil, sotalol, digoxine. Met name de eerste vier kunnen leiden tot ritmeverandering (sinusritme), de andere zullen meestal leiden tot frequentiebeheersing (rate control). Als atriumfibrilleren langer dan 48 uur bestaat, moet ook een antistollingsmedicament worden gegeven ter voorkoming van embolieën. Andere mogelijkheden van behandeling kunnen zijn: implantable-cardioverter-defibrillator (lCD) of een MAZE-procedure. Een andere, geheel nieuwe techniek is de intra-atriale cardioversie bij patiënten die medicamenteus niet te behandelen zijn. Sinuscarotismassage bij atriumfibrilleren leidt niet tot ritmeverandering maar alleen tot vertraging van de ventrikelrespons. ASYSTOLIE Kenmerken Een asystolie wordt gekenmerkt door een ontbrekende ventriculaire activiteit. Als nog wel sprake is van atriale activiteit (P-toppen), dan noemen we dit een primaire asystolie. Er kunnen zich hierbij sinusale P-toppen manifesteren, maar ook een fluttergolf of een fibrillatie; er is echter geen ventriculaire activiteit waarneembaar. Een primaire asystolie kan gezien worden als een totaal AV-blok, maar dan zonder escape-ritme. Als zowel ventriculaire als atriale activiteit ontbreekt, wordt dit een secundaire asystolie genoemd; er is dan alleen een rechte streep te zien (zie figuur 4.1b-41). Bij een asystolie (primair en secundair) kunnen soms nog wel enkele ventriculaire escape-complexen gezien worden. Deze zijn dan vaak erg breed, hebben een grillige vorm en veroorzaken geen of bijna geen mechanische activiteit; ze worden ook wel een dying heart genoemd. Deze complexen kunnen nog gedurende een langere tijd gezien worden; de frequentie hiervan neemt wel steeds meer af en de complexen worden alsmaar breder. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 66 Oorzaken en gevolgen De oorzaken van een primaire asystolie zijn gelijk aan die van een derdegraads AV-blok; er is dus sprake van een elektrische geleidingsstoornis. Een secundaire asystolie wordt daarentegen veel vaker veroorzaakt door een pompfunctiestoornis, vaak voorafgegaan door ernstig hartfalen of cardiogene shock, maar kan ook gezien worden bij andere ernstige terminale ziekten. Het gevolg is een circulatiestilstand. Het succespercentage van een primaire asystolie is beduidend beter dan van een secundaire asystolie. Dit kan mede worden verklaard door de oorzaak van een asystolie. Verpleegkundige actie Bij een asystolie moet altijd direct worden begonnen met reanimeren. Als er geen actie wordt ondernomen, komt de patiënt te overlijden. Sluit uit dat er sprake is van draadbreuk of een loszittende monitorkabel. Vraag assistentie van collega's en waarschuw de behandelend arts (of laat dit doen). Tijdens de reanimatie wordt steeds gecontroleerd hoe de pupilreflex is en hoe de reactie is op de behandeling en op eventuele pulsaties (veelal in de lies). Alle gegevens worden gerapporteerd en ook de duur van de reanimatie wordt in de gaten gehouden. Therapie Er wordt direct gestart met reanimeren. Om het hart op gang te krijgen, wordt adrenaline gegeven. Andere medicamenten (calcium, natriumbicarbonaat, enzovoort) dienen meestal alleen ter ondersteuning van de reanimatie. Bij een primaire asystolie kan nog gebruik worden gemaakt van pacemakertherapie (transcutaan of transveneus ). Bij een secundaire asystolie heeft dit meestal weinig effect. N.B.: soms is bij een patiënt wel ritme maar geen output waarneembaar: de eIektromechanische dissociatie (EMD). Dit wordt veelal gezien bij een harttamponnade, ernstige en acuut optredende ondervulling, ernstige elektrolytstoornissen, massale longembolieën en ruiterembolie. De behandeling van een EMD is gelijk aan die van een asystolie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 67 VENTRICULAIRE TACHYCARDIE Kenmerken Een ventriculaire tachycardie (ventrikeltachycardie) vindt zijn oorsprong in het ventrikel en buiten het geleidingssysteem. Hierdoor is het QRS-complex altijd verbreed: minimaal 0,12 seconde, en meestal nog breder. De QRS-complexe hebben veelal een bizarre vorm die kan variëren van monofasisch (QS- of R-complex) en bifasisch (QR- of RS-complex) tot het weinig voorkomende trifasische complex (QRS-complex). De frequentie van een ventrikeltachycardie (VT) ligt tussen 100 en 250 per minuut. Een frequentie van 100 tot 140 per minuut wordt vaak een slow-VT genoemd. Een VT kan beginnen door een PVC-R-on-T, maar er kan ook sprake zijn van een 'late' pvc. Het einde van de ventriculaire tachycardie kan zich aankondigen door een vertraging van het ritme, waarna een andere gangmaker (bijvoorbeeld de sinusknoop) het ritme overneemt. Maar er kan ook een plotseling einde komen aan de tachycardie, al dan niet veroorzaakt door een anti-aritmicum. De duur van een VT kan variëren van enkele complexen tot enkele uren of soms zelfs langer dan 24 uur. Drie of meer ventriculaire complexen noemen we run-PVC'S of een nonsustained VT; de duur is dan maximaal dertig seconden. Een VT die langer duurt dan dertig seconden wordt een sustained VT genoemd. Een ventrikeltachycardie is meestal regelmatig, vooral bij een frequentie boven 140 per minuut. Als de VT toch onregelmatig is, zit hierin meestal toch een bepaalde regelmaat. Hiermee wordt bedoeld: een VT kan, wat betreft de frequentie, langzaam beginnen en dan geleidelijk versnellen (frequentie), dit is het opwarmfenomeen; een VT kan, wat betreft de frequentie, snel beginnen, geleidelijk aan vertragen en dan ophouden (zie figuur 4.1b.46a). Een absoluut onregelmatige VT komt eigenlijk niet voor. Tijdens een VT kunnen P-toppen worden gezien. Deze hebben geen relatie met de QRScomplexen; we noemen dit een AV-dissociatie. Er vindt dan wel impulsvorming plaats in de atria, maar deze kan niet worden voortgeleid door de AV-knoop omdat de ventrikels refractair zijn als gevolg van de VT. Als een atriale prikkel in de AV-knoop aankomt en de ventrikels zijn VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 68 zover hersteld dat de prikkel wel kan worden voortgeleid, kan een fusiecomplex ontstaan - de fusion beat. Het QRS-complex is dan smaller dan dat van de VT, maar nog wel verbreed (0,12 seconde of meer). De fusie vindt ergens in de ventrikels plaats. Kan de atriale prikkel volledig worden voortgeleid door het normale geleidingssysteem, dan ontstaat een smal complex (0,06-0,10 seconde) tijdens een breed-complex-tachycardie. We noemen zo'n complex een capture beat (zie figuur 4.1b.46b). Fusion beats en capture beats zijn bewijzen voor een ventrikeltachycardie. De atria kunnen echter ook retrograad geactiveerd worden door de VT; er is dan sprake van een ventriculo-atriale geleiding (VA-geleiding). Een relatie tussen de P-toppen en de QRScomplexen is wel aanwezig, zij het retrograad. De vorm van de VT-complexen kan steeds gelijk zijn; dit wordt een monomorfe VT genoemd. Bij een steeds wisselende vorm spreken we van een polymorfe VT. Een bijzondere polymorfe VT is de torsade de pointes (zie figuur 4.1b.46c). Hierbij veranderen de complexen tijdens de tachycardie van positief naar negatief over de iso-elektrische lijn. Een polymorfe VT mag alleen torsade de pointes worden genoemd als in het basisritme sprake is van een verlengde QT-interval. Een torsade de pointes komt het meest voor bij trage hartritmen en wordt in het algemeen veroorzaakt door anti-aritmica (pro-aritmogene effect). Een polymorfe VT wordt meestal gezien bij snelle hartritmen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 69 Bij de diagnostiek van een VT kan men een monomorfe VT gemakkelijk aanzien voor een SVT met aberrantie (=afwijking) (verbreed complex) en omgekeerd. In een dergelijk geval spreekt men van een breed-complex-tachycardie. Deze benaming geeft duidelijk aan dat de patiënt verdacht wordt van een mogelijke ventriculaire tachycardie, maar dat de definitieve diagnose nog niet is gesteld. Het onderscheid is vaak erg moeilijk te maken zeker wanneer eerdere ECG's niet ter beschikking staan. Wanneer een vergelijking kan worden gemaakt met een vorige ECG zal de elektrische hartas bij een VT veelal veranderd zijn, maar bij een SVT met aberrantie niet. Ook op basis van alleen het ECG met de breed-complextachycardie kan men tot een diagnose komen door gebruik te maken van schema's die speciaal hiervoor ontwikkeld zijn. Oorzaken Een VT komt zelden voor bij gezonde mensen; er is meestal sprake van ernstig hartlijden. Bij de oorzaken van een ventrikeltachycardie kan men onderscheid maken in oorzaak met een cardiale oorsprong (primair) en een niet-cardiale oorsprong (secundair) . » Primaire oorzaak: - 80 tot 90% van de sustained VT'S zien we na een myocardinfarct (enkele dagen tot vele jaren erna) - reperfusie na thrombolytica (slow VT) - aneurysma van het ventrikel - decompensatio cordis met een slecht linkerventrikel - klepvitia (hartklepgebreken) - myocarditis - ventrikelseptumdefect - contusio cordis (hartschudding) - inbrengen van arteria-pulmonaliskatheter en pacemaker-lead - pro-aritmogeen effect van anti-arritmica. » Secundaire oorzaak: - feochromocytoom (adrenaline producerende tumor) - hyperthyreoïdie - medicatie zoals adrenaline, dobutamine of salbutamol - elektrolytstoornissen zoals hypokaliëmie en hypomagnesiëmie Er zijn twee mechanismen die een ventrikeltachycardie kunnen veroorzaken: » een ectopische focus in de ventrikels. Hierbij treft men meestal het opwarmfenomeen aan en het gaandeweg vertragen van de tachycardie » re-entry-mechanisme, de meest voorkomende oorzaak van een ventrikeltachycardie VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 70 Gevolgen De invloed van een ventrikeltachycardie op de hemodynamiek kan variëren van acute collaps (of zelfs acute hartdood) tot lichte duizelingen en wat hartkloppingen. In de regel leidt een VT tot daling van de cardiac output waardoor de bloeddruk daalt en ook de cerebrale perfusie kan dalen, waardoor duizelingen en collaps kunnen optreden. De myocardperfusie kan ook in gevaar komen waardoor ischemie enlof infarct kan optreden. De gevolgen zijn afhankelijk van de duur en de frequentie van de VT, de linkerventrikelfunctie en het onderliggend hartlijden. Ook de lokalisatie van de focus (of het circuit) is belangrijk. Bevindt de focus zich namelijk in het outflow tract (de uitstroombaan) van het ventrikel dan zien we over het algemeen dat de hemodynamische consequenties geringer zijn dan wanneer het focus op een andere plek 'zit'. Een ernstige complicatie van een ventrikeltachycardie is dat een VT kan overgaan in ventrikelfibrilleren. Verpleegkundige actie Een VT is een levensgevaarlijke ritmestoornis: snel handelen is dus belangrijk Blijf altijd rustig, zeker als de patiënt helder is, en probeer zo snel mogelijk eer: beeld te krijgen van de hemodynamische toestand van de patiënt. De hemodynamische controles bestaan uit controle van bewustzijn, bloeddruk, pols er: bijkomende klachten. Bij een verlaagde bloeddruk wordt de patiënt plat in bed gelegd of in Trendelenburg-positie. Voor de behandeling is het ook belangrijk te weten of het een VT of een SVT met aberrantie (afwijking) is. Probeer dus altijd een ECG te maken en de overgang van basis ritme naar een VT en vice versa vast te leggen. Een enkele keer is direct cardioverteren noodzakelijk; als dit niet (direct) het gewenste effect heeft, gaat men over tot cardiopulmonale resuscitatie. Als de patiënt bij bewustzijn is, leg dan steeds uit wat er gedaan gaat worden en waarom, en probeer hem zoveel mogelijk gerust te stellen. Waarschuw altijd zo spoedig mogelijk een arts (of laat dat doen). In overleg met de arts kan eventueel medicatie worden toegediend of alvast worden klaargelegd. Therapie Bij acute hemodynamische problemen wordt direct overgegaan tot cardioversie. Is de hemodynamiek niet direct ernstig bedreigd, dan wordt meestal in eerste instantie gekozen voor een anti-aritmicum. Heeft dit niet het gewenste effect, dan kan cardioversie volgen. De meest gebruikte anti-aritmica zijn: xylocaïne (Xylocard®, als er sprake is van een VT op basis van ischemie); procaïnamide (Pronestyl®) , amiodaron (Cordarone®), flecaïnide (Tambocor®), sotalol (Sotalex®),. mexitilene (Mexitil®) en bretylate (Bretylium®). Veroorzakende factoren zoals ischemie en elektrolytstoornissen moeten worden gecorrigeerd en/of behandeld. Sommige ventriculaire tachycardieën worden juist veroorzaakt door overdosering van bepaalde geneesmiddelen, bijvoorbeeld digoxine en andere anti-arritmica. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 71 Deze middelen dienen op zo'n moment dus niet meer te worden toegediend - de verpleegkundige heeft hier een signalerende taak. Andere mogelijke therapeutische middelen zijn: » anti-tachycardiepacemaker: door afgifte van extra stimuli kan een tachycardie beëindigd worden. De stimuli worden kortdurend in een zeer hoge frequentie toegediend (burst) of in een hogere frequentie dan de onderliggende tachycardie (overdrive). Ook kunnen stimuli in een lagere frequentie dan de tachycardie worden toegediend (underdrive); » implantable cardioverter defibrillator (lCD): dit apparaat kan ritmestoornissen detecteren en vervolgens door middel van een elektrische schok beëindigen. De lCD wordt de laatste jaren steeds vaker gebruikt bij dit soort ritmestoornissen die onvoldoende reageren op medicijnen of bij VT'S die maligne zijn; » radiofrequente katheterablatie: hierbij wordt het veroorzakende focus eerst met behulp van elektrofysiologisch onderzoek opgezocht en vervolgens 'vernietigd' door middel van hoogfrequente geluidsgolven; » chirurgie: een CABG kan overwogen worden bij VT'S die ontstaan door ischemie die onvoldoende behandeld kan worden met behulp van medicatie, of door PTCA. Als VT'S ontstaan in een ventrikelaneurysma kan een aneurysectomie worden gedaan (in combinatie met selectieve endocardresectie of met anti-aritmica). VENTRIKELFIBRILLEREN Kenmerken Ventrikelfibrilleren (VF) kenmerkt zich door chaotische elektrische activiteit die afkomstig is uit de ventrikel(s). Men kan geen complexen meer herkennen en eer: frequentie is dan ook niet vast te stellen. Als de patiënt een pacemaker heeft, zier:. we tijdens de VF pacemaker-spikes die (uiteraard) niet worden gevolgd. De myocardcellen depolariseren onafhankelijk van elkaar of in kleine groepjes/circuitjes. Ventrikelfibrilleren is waarschijnlijk gebaseerd op meerdere actieve re-entry-circuits in de ventrikel(s). De ventrikels sidderen als het ware, waardoor er geen contractie plaatsvindt. Soms wordt nog onderscheid gemaakt in grof of primair ventrikelfibrilleren en fijn of secundair ventrikelfibrilleren. Primair VF (amplitude groter dan 0,75 millivolt) gaat na enige tijd vanzelf over in fijnslagig ventrikelfibrilleren (amplitude tot maximaal 0,75 millivolt). De prognose van grof ventrikelfibrilleren is vaak beter dan van fijn VF en deze vorm reageert beter op de therapie. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 72 Oorzaken Zie de oorzaak van ventrikeltachycardie. Ventrikelfibrilleren wordt vaak voorafgegaan door een ventrikeltachycardie, ventrikelflutter of een prematuur ventriculair complex R-on-T. Gevolgen Er is bij VF altijd sprake van een circulatiestilstand waardoor de patiënt binnen enige seconden zal collaberen en zonder behandeling komt te overlijden. Een grote groep patiënten met een acuut infarct (de grootte is hierbij niet van belang) komt reeds te overlijden als gevolg van ventrikelfibrilleren voor het ziekenhuis wordt bereikt. Ventrikelfibrilleren heeft geen negatief effect op de prognose van de patiënt met een hartinfarct, mits deze tijdig binnen enkele minuten - wordt gedefibrilleerd. Verpleegkundige actie Snel en adequaat ingrijpen van de verpleegkundige is noodzakelijk. Er is sprake van een levensbedreigende situatie waarbij de patiënt komt te overlijden als er niet wordt gehandeld. Bewustzijnsverlies van de patiënt treedt na ongeveer tien seconden op. Leg de patiënt plat in bed en defibrilleer hem zo snel mogelijk: hoe eerder dit gebeurt, hoe groter de kans op succes. Het effect van een defibrillatie wordt zo snel mogelijk beoordeeld. Wanneer snel na elkaar wordt gedefibrilleerd wordt de weerstand van de huid kleiner en het effect daardoor beter. Direct na een geslaagde defibrillatie observeert de verpleegkundige de hemodynamiek van de patiënt en geeft de bevindingen door aan de arts (of laat deze doorgeven). Ter voorkoming van recidief ventrikelfibrilleren wordt in overleg met de arts een anti-aritmicum (lidocaïne) gegeven of klaargelegd. Heeft defibrillatie niet direct effect, dan wordt hierna overgegaan op cardiopulmonale resuscitatie: advanced life support (ALS). Het is belangrijk tijdens en na een levens bedreigende ritmestoornis een nauwkeurige registratie bij te houden van ECG, toegediende medicamenten, aantal defibrillaties, duur van reanimatie en de reactie op de behandeling; al deze gegevens moeten worden gerapporteerd. Indien nodig wordt tijdens de reanimatie bloed afgenomen voor laboratoriumcontroles op bloedgas, elektrolyten, lactaat, glucose, enzovoort. Na een geslaagde reanimatie worden de hemodynamiek en de pulmonale toestand van de patiënt gecontroleerd, en neurologische controles worden zo snel mogelijk gedaan. Al deze onderdelen worden regelmatig gecontroleerd en gerapporteerd. Ook moet er na een reanimatie een 12-afleidingen-ECG worden gemaakt om te controleren wat het effect is geweest op de coronairperfusie en om te zien of ischemie mogelijk de oorzaak is geweest van de ritmestoornis. Ook na de reanimatie vinden in overleg met de arts weer laboratoriumcontroles plaats. Patiënten die VF hebben overleefd weten over het algemeen niet direct wat er gebeurd is. De emoties komen vaak pas na enige tijd los en verdienen de aandacht van de verpleegkundige; VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 73 dit geldt natuurlijk ook voor de directe familieleden. Soms kunnen een patiënt en zijn familie heel bang zijn dat het ventrikelfibrilleren terugkeert. Vooral wanneer een patiënt van de ECGbewaking af mag, heeft men het vaak moeilijk. Een goede, deskundige begeleiding is dan ook noodzakelijk. Therapie De enige therapie bij VF is defibrilleren met een hoog energieniveau (200-360 Joule). Indien de fibrillatie niet meteen mogelijk is of niet direct succes heeft moet worden overgegaan op masseren en beademen. Een precordiale stomp heeft alleen zin in de eerste seconden na het ontstaan van VF. Tijdens de CPR kunnen de anti-aritmica weer gebruikt worden - zoals besproken bij de therapie van een VT. In het belang van de vervolgtherapie is het belangrijk te trachten de oorzaak van het ventrikelfibrilleren te achterhalen. Bij recidiverend VF moet aanvullende therapie, zoals lCD-implantatie of aneurysectomie, worden overwogen. 35. Voordelen kunnen noemen van het verblijf van de patiënt tijdens de directe postoperatieve periode in de ontwaakkamer. Het welslagen van een medische interventie is niet alleen afhankelijk van de technische kwaliteit van de uitvoering, maar ook van een nauwgezette en doelmatige verzorging en observatie van de patiënt na de interventie. Naast het aanbrengen van verbandmateriaal, het verwijderen van de afdekdoeken en de nazorg van instrumenten en andere gebruikte materialen is de verpleegkundige verantwoordelijk voor de onmiddellijke post - operatieve zorgen en observaties van de patiënt. Wanneer de ingreep werd uitgevoerd in de operatiekamer zal de patiënt na de interventie naar de ontwaakkamer of recovery worden gebracht. De ontwaakkamer is een ruimte naast of vlakbij de operatiekamer. Hier krijgt de patiënt zijn direct postoperatieve zorg en wordt hij na de ingreep gedurende kortere of langere tijd specifiek geobserveerd naar directe postoperatieve complicaties. Dit moet in de directe periode na de ingreep frequent en nauwkeurig gebeuren. Bij een algemene narcose duurt het meestal enige uren voordat de anesthesie volledig is opgeheven. In deze uren kunnen nog nawerkingen optreden die specifieke behandeling behoeven . De vitale functies in het lichaam, zoals ademhaling en hartslag, kunnen sterke wisselingen vertonen. De directe postoperatieve zorg bestaat erin de patiënt zoveel mogelijk te ondersteunen na de ingreep. Het lichaam wil zo snel mogelijk terugkeren naar de evenwichtstoestand die voor de operatie bestond. Door allerlei maatregelen tracht men dit proces zo snel mogelijk te laten verlopen. De patiënt verblijft in de ontwaakkamer tot zijn toestand stabiel goed is en hij niet meer continu bewaakt moet worden. Vooral de ademhaling moet goed in de gaten worden gehouden. Bij een algehele narcose wordt de narcose in de operatiekamer uitgeleid. Dit VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 74 betekent dat de toediening van de narcosegassen wordt stopgezet en de patiënt krijgt extra zuurstof toegediend. De patiënt komt geleidelijk weer bij en gaat weer zelf ademhalen. Beschermende reflexen zoals hoesten, ter voorkoming van aspiratie, zijn kort na de ingreep nog niet geheel hersteld. Het bewustzijn moet geleidelijk weer helder worden. Pols, bloeddruk en kleur van de patiënt worden regelmatig gemeten of beoordeeld. De pijn wordt met behulp van geneesmiddelen onder controle gehouden. Zodra de patiënt goed wakker is en de vitale functies weer geheel stabiel zijn, gaat hij terug naar de verpleegafdeling . 36. Weten welke de criteria zijn voor ontslag van de patiënt uit de ontwaakkamer. De duur van de herstelperiode in de ontwaakkamer hangt af van de ernst van de ingreep en de fysieke toestand van de patiënt. Om voor ontslag naar de verpleegafdeling in aanmerking te komen, dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan . - patiënt moet terug bewust zijn en op simpele vragen kunnen antwoorden - de vitale parameters moeten genormaliseerd en stabiel zijn - de ademhaling moet gemakkelijk verlopen, de natuurlijke luchtweg moet spontaan behouden blijven en de patiënt moet kunnen ophoesten - een spinaal of epiduraal blok moet uitgewerkt zijn, tenzij het onderdeel vormt van postoperatieve pijnbestrijding. Het is zeker noodzakelijk dat de patiënt voldoende ingelicht wordt. - gevaar voor chirurgische complicaties in de aard van bloedingen moet geweken zijn - pijn onder controle 37. De overdracht van de patiënt naar de verpleegafdeling correct kunnen uitvoeren . De verpleegkundige in de ontwaakkamer zal de resultaten van de parameters in de directe post - operatieve periode zorgvuldig noteren op een post - operatief observatieblad dat de patiënt vergezelt naar de verpleegafdeling . Informatie over het postoperatief beleid op de verpleegafdeling zal bij voorkeur schriftelijk worden genoteerd en mondeling toegelicht. Volgende gegevens dienen te worden overgedragen: - pijnbestrijding - infuusbeleid - controle vitale functies - houding - controle urinedebiet - bloedtesten - katheter - , sonde - en drainageverzorging - controle gipsverband en andere speciale installaties VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 75 5.7.3 Themagerichte casus Casus 1 Modulecasus 2: mevrouw M. R. A. Mevrouw heeft een abdominale hysterectomie ondergaan. Deze ingreep gebeurt meestal onder algemene verdoving. 1. Hoe bereidt men de patiënt voor op deze interventie? 2. Waaruit bestaat de taak van de verpleegkundige in de directe preoperatieve periode? 3. In welke houding installeert men de patiënt op de operatietafel ? Waarom deze houding? 4. Waaruit bestaat de taak van de niet steriel geklede verpleegkundige peroperatief? 5. Waaruit bestaat haar taak in de directe post - operatieve periode? B. Mevrouw onderging ook een verwijdering van een goedaardig melanoom. Waarschijnlijk gebeurde deze ingreep onder locale analgesie ofwel onder IVRA - verdoving. 1. Waaruit bestaat de taak van de verpleegkundige bij de voorbereiding van deze interventie? 2. Waaruit bestaat de verpleegkundige taak indien een biopt wordt genomen? C. Mevrouw wordt opgenomen voor een radicale mastectomie met okselklierevidement. 1. Is deze patiënt voorbeschikt om wondinfectie te ontwikkelen postoperatief? Verklaar. 2. Wat onderneemt men preventief? 3. Welk soort biopsiename zal hier genomen zijn waaruit geconcludeerd werd dat de okselklieren positief waren? 4. Hoe wordt dit soort van biopt gehanteerd? VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 76 Casus 2 Mevrouw X is 84 jaar en verblijft ten gevolge van een ernstige pneumonie op de acute geriatrische afdeling. Mevrouw is momenteel aan de beterhand. Zij is normaal goed te been maar komt ten val wanneer zij 's nachts opstaat om naar het toilet te gaan. Zij loopt hierbij een ernstige snijwonde op ter hoogte van het voorhoofd. De wonde gaapt open en moet gehecht worden. Mevrouw X, geriatrische patiënt op acute geriatrieafdeling: 1. Welk materiaal moet worden voorzien voor het hechten van de snijwonde? 2. Waaruit bestaat de taak van de verpleegkundige bij deze steriele medische interventie? 3. Is het raadzaam bij deze interventie een neusmondmasker te voorzien? Verduidelijk uw antwoord. 5.7.4 Studiemateriaal Verplicht studiemateriaal Roggen, M. ( 2007 ). ' Verpleegkundige taken bij steriele medische interventies' Hasselt. KHLim departement gezondheidszorg. Van den Brink, G.T.W. (2003). Leerboek Intensive care verpleegkunde deel I en II. Utrecht: Elsevier/Tijdstroom. Aanvullend studiemateriaal De schoolbibliotheek is geabonneerd op ,Scalpel'. tijdschrift van de Vereniging Vlaamse Operatie Verpleegkundigen (VVOV). Dit tijdschrift verschijnt driemaandelijks: ISSN 1370 6594. De student raadpleegt de nummers die dit academiejaar worden uitgegeven en dit om op de hoogte te blijven van de laatste nieuwigheden inzake deze materie. 5.7.5 Studietips De student formuleert de concrete leerdoelen in vraagvorm en controleert of hij op iedere vraag een antwoord kan geven. Tijdens de werkcolleges kunnen onduidelijkheden worden besproken, toegelicht en bijgestuurd. Vervolgens probeert de student vanuit deze theoretische basiskennis een antwoord te vinden op enkele voorbeelden van casusgerelateerde vragen zoals vermeld onder zelftoets. 5.7.6 Zelftoets Reproductieve kennisvragen kan student eenvoudig afleiden uit de concrete doelstellingen. zie verder themagerichte casussen. VERPLEEGKUNDIGE TAKEN BIJ STERIELE MEDISCHE INTERVENTIES 77