downloaden

advertisement
Inspiratietekst voor de begeleiding
bij de start van de tweede cyclus
van het gelijke-onderwijskansenbeleid
Inhoud
Inhoud ................................................................................................................................... 1
1 Het ondersteuningsbeleid in een notedop ...................................................................... 1
1.1
Een cyclus van drie jaar ......................................................................................... 2
1.2
Nadruk op preventie ............................................................................................... 3
1.3
Doelstellingen op drie niveaus ............................................................................... 4
1.4
Het gelijke-onderwijskansenbeleid als proces ........................................................ 4
2 Uitgangspunten voor begeleidingswerk. ......................................................................... 6
3 Gedifferentieerd begeleiden .......................................................................................... 6
4 Het werkveld in september 2005 .................................................................................... 8
4.1
Scholen die een tweede cyclus aanvatten.............................................................. 8
4.1.1 Opbouw van beleidsvoerend vermogen ............................................................. 8
4.1.2 In stand houden van beleidsvoerend vermogen ................................................. 8
4.1.3 Beleidsvoerend vermogen initiëren .................................................................... 9
4.2
Scholen die een eerste cyclus aanvatten ............................................................... 9
4.3
Zorg voor scholen die hun extra omkadering verliezen .......................................... 9
5 Bronnen ........................................................................................................................10
1
Het ondersteuningsbeleid in een notedop
Het gelijke-onderwijskansendecreet van 28 juni 2002 omvat verschillende luiken: het
inschrijvingsrecht, de rechtsbescherming van de leerling en het geïntegreerd
ondersteuningsaanbod voor scholen.
Deze tekst behandelt alleen het geïntegreerd ondersteuningsaanbod voor scholen.
Meer dan drie kwart van de Vlaamse basisscholen en ongeveer de helft van de secundaire
scholen werken met lestijden ‘geïntegreerd ondersteuningsaanbod’.
De overheid voorziet extra begeleiding om die scholen en de CLB’s te ondersteunen in hun
gelijke-onderwijskansenbeleid. Omwille van de omvang van de groep scholen is het
vanzelfsprekend dat het hele begeleidingskorps zich inzet om die scholen te ondersteunen.
De begeleiders en de scholen kunnen rekenen op ondersteuning van het Steunpunt Gelijke
Onderwijskansen .
Van de scholen wordt verwacht dat ze een aantal stappen zetten. Ze moeten een degelijke
beginsituatie - analyse maken, ze moeten uittekenen waar ze naartoe willen, hun beleid
implementeren en aan zelfevaluatie doen. In het derde werkjaar krijgen ze externe controle
van de inspectie. En dan begint de cyclus opnieuw.
In september 2005 start een tweede cyclus van 3 jaar. Enkele scholen zullen afvallen en er
zullen enkele nieuwe scholen bijkomen. De grote meerderheid van de scholen zal gewoon
verder werken. De begeleiders zullen dus vooral scholen ondersteunen die al een GOK-
1
cyclus achter de rug hebben. Daarnaast zullen enkele scholen nazorg nodig hebben omdat
ze uitvielen en enkele ondersteuning bij een eerste instap.
Begeleiders zullen dus steeds meer diversiteit ontmoeten op het terrein. Gedifferentieerd
begeleiden blijft meer dan ooit aan de orde.
1.1
Een cyclus van drie jaar
Voor haar geïntegreerd ondersteuningsaanbod krijgt een school, op basis van haar aantal
doelgroepleerlingen, aanvullende lestijden voor drie schooljaren.
Elke school ontwikkelt een eigen visie op gelijke onderwijskansen en maakt eigen keuzes
vanuit die visie. Zij neemt haar gelijke-onderwijskansenbeleid in eigen handen. Op die
manier maakt het gelijke-onderwijskansenbeleid volop aanspraak op het beleidsvoerend
vermogen van de school.
Het gelijke-onderwijskansenbeleid valt dus niet uit de lucht: het past in het schoolwerkplan
en het pedagogisch project van een school en bouwt verder op wat een school in het
verleden heeft gerealiseerd.
Werken aan gelijke onderwijskansen doordringt het hele curriculum en alle onderwijstijd. Het
hele schoolteam werkt mee. Deze taak toevertrouwen aan enkele individuen die in de marge
van het onderwijsproces leerlingen moeten bijspijkeren, leidt niet tot verandering: de
leerlingen in kwestie hebben er weinig baat bij en de school ontzegt zichzelf de kans om te
leren omgaan met kwetsbare leerlingen. De basisopdracht ligt bij elke leerkracht en in elke
les. De uren voor gelijke onderwijskansen renderen best als ze worden aangewend voor de
professionalisering en ‘versterking’ van alle schoolteamleden. Scholen kunnen die uren, of
een deel van die uren, bijvoorbeeld gebruiken voor systematisch overleg tussen
leerkrachten, voor al dan niet schoolgebonden vorming, voor intervisie en co-teaching e.d.
Een aantal uren kunnen ze toewijzen aan mensen die een coördinerende rol opnemen en
contacten uitbouwen met de begeleiding en andere ondersteunende instanties zoals CLB,
schoolopbouwwerk, lerarenopleiding, het steunpunt gelijke onderwijskansen, de ouders,
andere scholen… of die vanuit een bepaalde deskundigheid inhoudelijke voortrekker spelen
en de coaching van collega’s op zich nemen.
De overheid legt de scholen wel een tijdspad op:
-
Bij het begin van elke cyclus voert een school een beginsituatie-analyse uit. Ze peilt
naar de mate waarin ze gelijke kansen op maximale ontplooiing voor al haar
leerlingen realiseert en aan al haar leerlingen kwaliteitsonderwijs aanbiedt. Vanuit
deze analyse bepaalt ze welke thema’s of clusters (1) ze bij prioriteit zal opnemen,
welke doelstellingen ze daarbij nastreeft en welke concrete acties ze daartoe zal
uitvoeren.
-
Tijdens het tweede jaar van de cyclus voert elke school met een eigen gelijkeonderwijskansenbeleid een zelfevaluatie uit. Ze brengt het proces van uitvoering in
kaart, ze evalueert het effect van haar acties in functie van haar doelstellingen, ze
schat hun bijdrage tot de verbetering van haar onderwijskwaliteit in en gaat na of al
haar leerlingen meer kansen kregen op maximale ontplooiing. Op basis van deze
evaluatie stuurt een school haar gelijke-onderwijskansenbeleid bij.
1
Zie verder
2
Het spreekt voor zich dat zelfevaluatie niet beperkt blijft tot dat ene moment in de
cyclus. Zelfevaluatie is een continu proces, dat ook plaats heeft op minder formele
momenten. Als het goed is, mondt dit proces uit in een permanente zelfevaluerende
houding bij het schoolteam en bij elk individueel lid van dat team.
1.2
Tijdens het derde jaar van de cyclus volgt een externe controle door de inspectie.
Nadruk op preventie
Een school realiseert kansengelijkheid als al haar leerlingen, ongeacht hun
achtergrondkenmerken, de kans krijgen om met succes de school te doorlopen. Succesvol
de school doorlopen betekent voor een leerling dat hij/zij het basispakket aan vaardigheden,
inzichten en attitudes zoals beschreven in de eindtermen/ontwikkelingsdoelen heeft
verworven en de gelegenheid heeft gekregen zich maximaal te ontplooien.
Onderzoek toont aan dat leerlingen met bepaalde achtergrondkenmerken kwetsbaarder zijn
dan andere leerlingen. Socio-economische status, en dan vooral opleiding en beroep van de
ouders, heeft een invloed op de bagage waarmee leerlingen in het onderwijs instromen en
op de buitenschoolse omstandigheden waarin zij hun schoolloopbaan doorlopen (2). Dat
betekent niet dat leerlingen met een lage socio-economische status automatisch slechter
presteren, maar wel dat de kans dat ze slechter presteren groter is.
Het gelijke-onderwijskansenbeleid vertrekt van de basisaanname dat de kansen op
schoolsucces van kwetsbare leerlingen toenemen als een school potentiële problemen
voorkomt door een gerichte verhoging van haar onderwijskwaliteit. Eerder dan aan lokale
symptoombestrijding te doen via remediëring van individuele problemen, dient ze te werken
aan de fundamentele oorzaken die het leren van kwetsbare leerlingen bemoeilijken. Het
gelijke-onderwijskansenbeleid stimuleert schoolteams tot de ontwikkeling van vaardigheden
om de verschillen in bagage bij de instroom te compenseren en om voor alle leerlingen, met
hun diverse kenmerken, krachtige leeromgevingen te scheppen die actief leren uitlokken en
die door middel van gedifferentieerde ondersteuning kennis, vaardigheden en attitudes tot
stand brengen.
Op basis van wetenschappelijk onderzoek en de rijke ervaring van het verleden, schuift het
beleid thema’s naar voren waarvan gebleken is dat ze een impact hebben op de kwaliteit van
het onderwijs, en met name op de mate waarin een school gelijke kansen voor alle leerlingen
kan scheppen.
Deze thema’s zijn:
1
2
3
4
5
preventie en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden (in het
basisonderwijs en in de eerste graad secundair) en preventie en remediëring van
studie- en gedragsproblemen (in de tweede en de derde graad secundair onderwijs);
taalvaardigheidsonderwijs;
intercultureel onderwijs;
socio-emotionele ontwikkeling (in het basisonderwijs en in de eerste graad van het
secundair onderwijs);
leerling- en ouderparticipatie;
2
Meer hierover in: Laevers F., K. Van den Branden & M. Verlot (2004), Beter, breder en met meer kleur:
onderwijs voor kwetsbare leerlingen in Vlaanderen: een terugblik en suggesties voor de toekomst. Leuven:
Steunpunt Gelijke Onderwijskansen, 60 p.
3
6
doorstroming en oriëntering.
Voor minstens twee van de thema’s formuleert een school concrete en samenhangende sets
van doelstellingen.
In plaats van doelstellingen te kiezen vanuit deze thema’s, kan een school één van de drie
clusters van gelijkekanseninstrumenten kiezen die het beleid bij besluit vooraf vastlegde:
1
2
3
ontwikkelings- en leerachterstanden remediëren en leerwinst realiseren;
de taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen;
een positief zelfbeeld en sociale competentie bij leerlingen stimuleren;
of in de tweede en derde graad van het so:
1
2
3
1.3
studie- en gedragsproblemen remediëren;
taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen;
optimale studiekeuze waarborgen en realiseren van een efficiënte studiekeuze-,
stage- en schoolloopbaanbegeleiding.
Doelstellingen op drie niveaus
Een school formuleert voor de gekozen thema’s en clusters in haar beginsituatie-analyse
doelstellingen die ze wil nastreven met het gewoon lesurenpakket en met de extra lestijden.
Deze doelstellingen situeren zich op drie niveaus:
-
het leerlingniveau: hier streeft de school naar een maximale ontplooiing van al haar
leerlingen. Zij heeft daarbij bijzonder veel aandacht voor haar kwetsbare leerlingen;
-
het leerkrachtniveau: hier streven leerkrachten naar krachtige leeromgevingen. Die
stimuleren de leerlingen om maximaal te ontwikkelen en te leren. Hier zijn
professionaliseringsactiviteiten die leerkrachten samen ondernemen en die zeer sterk
verbonden zijn met hun functioneren in de klas erg belangrijk;
-
het schoolniveau: hier streeft de school naar de betrokkenheid van het volledige team
bij het gelijke-onderwijskansenbeleid. Zij organiseert overleg en optimaliseert haar
teamwerking.
De keuzen die een school maakt op de drie niveaus moeten in elkaars verlengde liggen. Ze
moet de doelstellingen op leerkracht- en schoolniveau zo kiezen dat ze daadwerkelijk
bijdragen tot de realisatie van de beoogde doelen op leerlingniveau en dat ze elkaar
wederzijds versterken.
1.4
Het gelijke-onderwijskansenbeleid als proces
De GOK-cyclus kan visueel worden voorgesteld als een cirkel. Die geeft weer dat
-
werken aan gelijke onderwijskansen een continu proces van actie en reflectie
inhoudt;
-
wie de cirkel helemaal doorloopt weer aan het begin terechtkomt. Het einde van de
ene cyclus is het beginpunt van de volgende cyclus.
4
1
8
Leerlingen
kansengelijkheid
2
kwaliteit
onderwijs
kwaliteit
verhoogd ?
7
6
lln
3
lln
lk
GOK
doelstellingen
effect?
school
lk
school
4
GOK
acties
uitgevoerd ? 5
In de cirkel is plaats voor ‘binnenwegen’ of kleine cirkelbewegingen die een gevolg zijn van
informele zelfreflectie: wanneer een school vaststelt dat een actie niet goed wordt
uitgevoerd, of wanneer ze vaststelt dat de actie niet het gewenste resultaat opbrengt, kan zij
onmiddellijk terugkoppelen, de actie of de doelstelling in vraag stellen, en deze bijsturen of
tot een alternatieve actie overgaan.
Gelijke kansen scheppen, is een proces dat doorgaans niet in één enkele cyclus kan worden
afgerond. Vele cycli kunnen nodig zijn, in de ene school al meer dan in de andere, waarbij
steeds geldt dat elke cyclus een vooruitgang betekent op het groeipad naar gelijke kansen
en op school een opwaartse spiraal van kwaliteitsverhoging op gang wordt gebracht.
Realiseren van een thema of een subthema is een eerste stap in het traject. De uitvoering
van relevante activiteiten om een thema of subthema te realiseren, zoals
taalvaardigheidsonderwijs, ICO, contractwerk… en de samenwerking die hiervoor nodig is,
vereisen vaak al heel wat kleine of grote cirkelbewegingen.
Een school zet een hele stap dichter naar gelijke kansen als ze de verschillende thema’s niet
langer als afzonderlijke domeinen opvat en in afzonderlijke acties vorm geeft, als ze de
achterliggende principes van elk thema geïntegreerd toepast in de klas- en schoolpraktijk.
5
Voor de school komt het einddoel in zicht als de integratie van de thema’s leidt naar het
besef dat bevorderen van gelijke kansen het pure handelingsniveau overstijgt en in essentie
neerkomt op een bepaalde houding: een absolute gerichtheid op de leerling, zowel op het
cognitieve als op het socio-emotionele, het affectieve en het sociale vlak. Kunnen innemen
van het leerlingperspectief door alle actoren op de school en doorheen het hele
schoolcurriculum: dat is het ultieme doel van het gelijke-onderwijskansenbeleid.
2
Uitgangspunten voor begeleidingswerk.
Begeleiders ondersteunen schoolontwikkeling. Schoolontwikkeling is het voortdurend proces
van toevallig, autonoom en/of bewust veranderen van het organisatorisch en
onderwijskundig functioneren van de school (3).
Een school die beschikt over een goed beleidsvoerend vermogen zal in dat proces wat van
buitenaf op haar afkomt en wat er in de school leeft in evenwicht brengen. Zij maakt een
schooleigen vertaling van elke vernieuwing, dus ook van GOK.
Begeleiders knopen aan bij de deskundigheid die leraren samen en individueel opbouwen en
bij de organisatorische capaciteit van elke school. Zij benaderen lerende teams als actieve
en constructieve kennisontwikkelaars (4) met individuele en collectieve ervaringen en
opvattingen over onderwijskwaliteit en onderwijsvernieuwing. Begeleiders die werken aan
het eigenaarschap van een vernieuwing ondersteunen schoolteams bij de reflectie op hun
handelen en op de samenhang tussen hun handelen en hun gezamenlijke en individuele
kwaliteitsdoelen.
3
Gedifferentieerd begeleiden (5)
Beleidsvoering heeft drie aspecten:
-
ontwikkelen: maken van keuzes tegen de achtergrond van visies en pedagogisch
project, van verwachtingen in de omgeving van de school en van de mogelijkheden in
de school;
-
uitvoeren: realiseren van keuzes;
-
evalueren: waarderend terugkijken en, indien nodig, bijstellen van de uitvoering of
van de gemaakte keuzes.
Beleidsvoering dient uiteindelijk gericht te zijn op het kernproces van de school:
ondersteunen van het leren van leerlingen.
3
Lagerweij N. & J. Lagerweij-Voogt (2004), Anders kijken: de dynamiek van een eeuw onderwijsverandering.
Antwerpen/Apeldoorn: Garant, p. 136
4
Kennis verstaan we hier in functie van de ontwikkeling van de eigen professionaliteit van de leraar.
5
Voor dit deel van de tekst verwijzen we ook naar de (toekomstige) publicatie van de Vlor naar aanleiding van
zijn probleemverkenning over beleidsvoerend vermogen van scholen, meer in het bijzonder naar: Verbiest E.,
‘Ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van scholen: ontwikkeling van schoolinterne capaciteiten’ in:
Vlaamse Onderwijsraad, Beleidsvoerend vermogen van scholen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant (nog te
verschijnen).
6
Scholen verschillen in beleidsvoerend vermogen. Beleidsvoerend vermogen van scholen
vooronderstelt schoolinterne capaciteiten op drie niveaus:
-
persoonlijke capaciteit: het vermogen van onderwijsprofessionals om op een actieve
en reflectieve wijze kennis te (re)construeren en toe te passen;
-
interpersoonlijke capaciteit: het vermogen om als groep collectieve kennis te
(re)construeren en toe te passen;
-
organisatorische capaciteit: het vermogen om de organisatie zo in te richten dat
structuren, systemen en cultuur de capaciteiten en capaciteitsontwikkeling van
individuen en groepen bevorderen en openheid op de buitenwereld onderhouden.
Strategieën voor externe begeleiding zullen verschillen in functie van het beleidsvoerend
vermogen van elke school.
Bijvoorbeeld:
1
Om te voorkomen dat scholen met een laag beleidsvoerend vermogen voortdurend
afhankelijk blijven van externe ondersteuning, gaat ondersteuning best samen met
eigen capaciteitsontwikkeling op de drie niveaus. Nagenoeg gelijktijdige
capaciteitsontwikkeling op de drie niveau’s is in alle situaties wenselijk, omdat
capaciteiten elkaar sterk beïnvloeden en de afhankelijkheid van de ene capaciteit van
de andere groot is;
2
Voor scholen met een laag of matig beleidsvoerend vermogen, is het van belang
vormen van externe ondersteuning te creëren die de onderwijsprofessionals
uitnodigen hun capaciteiten te ontwikkelen. Hier kunnen we werken met een
combinatie van zogenaamde halffabrikaten en externe begeleiding. Een halffabrikaat
is, zoals de naam aangeeft, geen afgerond product. Het vraagt uitdrukkelijk om
bewerking en aanpassing aan de specifieke situatie van de school die het gebruikt.
De school zelf maakt keuzes en beslist over de aanpassingen. De externe
begeleiding helpt bij het doorwerken van de verschillende stappen en adviseert over
het creëren van betrokkenheid. Een halffabrikaat biedt mogelijkheden voor de
realisatie van verplichte innovaties zoals het gelijke-onderwijskansenbeleid. (6)
3
Verder kijken dan de eigen schoolmuren kan nieuwe inzichten bieden. Naast
schoolgebonden begeleiden, behoort schooloverstijgend bijeen brengen van leraren
en schoolleiders tot de opdracht van begeleiders. Zonder meer kopiëren van
praktijkvoorbeelden werkt niet. Praktijkvoorbeelden werken alleen als ze aansluiten
bij de eigen realiteit en het eigen project van een school en als ze vanuit reflectie op
de eigen praktijk vertaald worden naar de eigen omgeving.
Capaciteitsontwikkeling is relatief inhoudsneutraal. Het gaat in de eerste plaats over de
creatie van een structuur en een cultuur die toelaten dat het team op een eigen manier goed
aan de slag kan met allerlei vernieuwingen. Daarnaast zorgen begeleiders voor overdracht
van kennis op maat. Zij kunnen teams daarvoor ook doorverwijzen naar andere
ondersteunende diensten.
6
Verbiest E., ‘Ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van scholen’ (nog te verschijnen)
7
4
Het werkveld in september 2005
De wijze waarop een school omgaat met een vernieuwing als het gelijkeonderwijskansenbeleid hangt in grote mate af van haar beleidsvoerend vermogen. De nood
die scholen hebben aan externe begeleiding bij de implementatie van het gelijkeonderwijskansenbeleid hangt hiermee samen.
Het concept zelf van het gelijke-onderwijskansenbeleid past in een aanpak die kansen biedt
op de ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van een school. Zo zet de
beginsituatie-analyse scholen aan tot reflectie over de eigen onderwijskwaliteit en tot een
systematische planning van acties die deze kwaliteit voor kansbedreigde leerlingen
opkrikken. De zelfevaluatie tijdens het tweede schooljaar, past eveneens in een aanpak die
vertrekt vanuit het beleidsvoerend vermogen van een school.
4.1
Scholen die een tweede cyclus aanvatten
De scholen die in het schooljaar 2005-2006 een tweede cyclus aanvatten, legden al een weg
af. Vele onder hen namen al deel aan het onderwijsvoorrangsbeleid. Indien zij deze
vernieuwingen goed implementeerden, dan is in deze scholen een proces op gang gebracht
van voortdurende kwaliteitsverbetering op basis van het beleidsvoerend vermogen van de
school zelf.
Uit wat voorafgaat mag blijken dat ook tussen de scholen die aan een tweede cyclus
beginnen grote verschillen blijven bestaan die alles te maken hebben met het
beleidsvoerend vermogen van die scholen en met de invloed die de GOK-werking – en
vroeger de OVB-werking – hadden op dat beleidsvoerend vermogen.
4.1.1 Opbouw van beleidsvoerend vermogen
Heel wat scholen realiseerden tijdens de eerste GOK-cyclus wel een aantal effecten op
leerkrachtniveau en op schoolniveau, maar kwamen niet tot effecten – of tot het meten van
effecten op leerlingniveau. Voor deze scholen blijft de uitdaging hier om meer gericht te
kijken naar de effecten van hun acties op de kansen van hun leerlingen. Zij hebben nog nood
aan enige externe ondersteuning, maar steunen al meer op de interne capaciteiten van de
school.
Externe begeleiding richt zich hier best op een verfijning van hun ontwikkelingsprioriteiten en
op specifieke onderwerpen om de capaciteit van hun leraren verder uit te bouwen. Ook hier
kunnen halffabrikaten dienstig zijn. We mogen aannemen dat het overgrote deel van de
scholen die aan een tweede cyclus beginnen, zich hier bevinden. (7)
4.1.2 In stand houden van beleidsvoerend vermogen
Scholen met veel beleidsvoerend vermogen moeten strategieën ontwikkelen om dit te blijven
ontwikkelen. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door deel te nemen aan netwerken tussen
scholen. De opdracht van externe begeleiding kan zich hier richten op de organisatie van
netwerken van scholen die bereid zijn tot de uitwisseling van nieuwe ideeën (8). Uitwisseling
7
Meer hierover in: Vlaamse Onderwijsraad (2003), Gelijke-onderwijskansenbeleid: zelfevaluatie: aanzetten
voor scholen, schooljaar 2003-2004. Brussel: Vlor, 15 p.
8
Verbiest E., ‘Ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van scholen’ (nog te verschijnen).
8
van mag geen aanleiding geven tot ‘kopieergedrag’. Ideeën van elders vragen een vertaling
naar de eigen realiteit en naar het eigen project.
4.1.3 Beleidsvoerend vermogen initiëren
Scholen met weinig of geen beleidsvoerend vermogen zouden, indien we met het gelijkeonderwijskansenbeleid op de goede weg zijn, hier niet meer mogen voorkomen. Indien zij
voorkomen, dan ligt hier een belangrijke taak voor externe begeleiding. Een externe
begeleiding werkt aan het vertrouwen van de betrokken professionals en nodigt hen uit om
hun capaciteiten te ontwikkelen. Zij richt zich op enkele kernelementen van het curriculum en
op de onderwijsstrategie en de organisatie van de school. Halffabrikaten kunnen hier
bijvoorbeeld nuttig zijn.
4.2
Scholen die een eerste cyclus aanvatten
Bij het begin van de eerste cyclus ondervond de begeleiding dat veel scholen de start van
een geïntegreerd gelijkekansenbeleid als chaotisch, ingewikkeld en belastend, ervaarden.
Nieuwe scholen hebben nood aan zeer heldere, begrijpelijke en toegankelijke instrumenten
voor de analyse van hun beginsituatie.
Bij de start van de eerste cyclus hebben scholen erg geapprecieerd dat ze tijd kregen om
een eigen gelijke onderwijskansenbeleid gestalte te geven. Bij de start van deze cyclus
hebben de scholen daar opnieuw tijd voor nodig.
Voor de begeleiders geldt ook hier dat de nood aan begeleiding en de wijze waarop
begeleiders daarop best ingaan, zal afhangen van het beleidsvoerend vermogen van elke
school.
4.3
Zorg voor scholen die hun extra omkadering verliezen
De begeleiding ondersteunt deze scholen in de berging van wat ze leerden tijdens de eerste
GOK-cyclus. Wegvallen van extra lestijden mag niet voor gevolg hebben dat een goede
werking stilvalt. De nood aan en de vraag naar begeleiding zal hier opnieuw afhankelijk zijn
van het beleidsvoerend vermogen van de betrokken school. Daarnaast zullen de reden
waarom de school niet langer kan deelnemen aan GOK en de wijze waarop het team dit
ervaart en verwerkt belangrijke elementen zijn voor de aard en de intensiteit van
begeleidingsinterventies
9
5
Bronnen
Voor inzage in de besluiten: http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database
Voor inzage in de omzendbrieven: http://www.ond.vlaanderen.be/GOK/regelgeving
Laevers F., K. Van den Branden & M. Verlot (2004), Beter, breder en met meer kleur:
onderwijs voor kwetsbare leerlingen in Vlaanderen: een terugblik en suggesties voor de
toekomst. Leuven: Steunpunt Gelijke Onderwijskansen, 60 p.
Lagerweij N. & J. Lagerweij-Voogt (2004), Anders kijken: de dynamiek van een eeuw
onderwijsverandering. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 410 p.
Stroobants L., W. Vanhaeren, A. Uytterhoeven & P. Weyn (2003), Visietekst : de
pedagogische begeleiding: http://koine.vsko.be/pls/portal/docs/28069.PDF (tekst opgesteld
door de vier begeleidingsdiensten).
Verbiest E., ‘Ontwikkeling van het beleidsvoerend vermogen van scholen: ontwikkeling van
schoolinterne capaciteiten’ in: Vlaamse Onderwijsraad, Beleidsvoerend vermogen van
scholen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant (nog te verschijnen).
Vlaamse Onderwijsraad (2003), Gelijke-onderwijskansenbeleid: zelfevaluatie: aanzetten voor
scholen, schooljaar 2003-2004. Brussel: Vlor, 15 p.
Vlaamse Onderwijsraad, Beleidsvoerend vermogen van scholen. Antwerpen/Apeldoorn:
Garant (nog te verschijnen).
*************************
10
Download