Samenvatting Thema 5: Homeostase

advertisement
Samenvatting Thema 5: Homeostase
Bs1:
Het weefselvloeistof samen met het bloedplasma is het interne milieu.
Homeostatische regelmechanismen zorgen ervoor dat de omstandigheden in het
interne milieu niet te veel veranderen. Ze schommelen om een bepaalde waarde
= normwaarde. Er is een constant intern milieu.
Zo kan de kamertemperatuur worden geregeld met een thermostaat. Het
registreert en zorgt voor de normwaarde dmv negatieve terugkoppeling.
Terugkoppeling is dat het resultaat van een proces(de warmte) het proces afremt
(minder warmte vrij laten komen uit de kachel). Een afname van het resultaat
zorgt voor een stimulering van het proces.
Ook ons lichaam werkt zo. Het binnenste deel van het lichaam zorgt voor 70%
van de warmte. Terwijl deze longen, hart, nieren, hersenen,darmen en lever
hebben slechts 10% van het lichaamsgewicht.Uit dit deel en uit actieve spieren
wordt de warmte door stromend bloed afgevoerd naar andere delen. Een
evenwicht in productie en afgifte is warmtebalans. De zintuigen van de
hypothalamus houden dit in de gaten. Warmteproductie is afhankelijk van de
intensiteit vd stofwisseling en skeletspieren. Bij afgifte spelen bloed en huid een
rol. De bloedvaten verwijden zich als het te warm wordt doordat spiertjes zich
ontspannen. De zweetklieren geven meer zweet af. Door verdamping hiervan
koelt de huid af.
Ook de samenstelling van het interne milieu wordt constant gehouden dmv
opname, opslag en uitscheiding. Als het wordt opgenomen blijft het in het
lichaam maar niet in het interne milieu bvb onder de huid in de lever en in
spieren of geen beenmerg. Dit gebeurd bij suiker (->glycogeen) vet, vitamine en
zouten.
Bij uitscheiding wordt het geheel ontrokken. Bvb koolstofdioxide, water en
schadelijke stoffen. Bij opname wordt er meer van de stof gehaald. Bvb bij
zuurstof en voedingsstoffen. En opgeslagen stoffen kunnen ook weer terug in het
interene milieu.
Bs 2:
Het zenuwstelsel speelt een belangrijke rol bij homeostase. Het bestaat uit het
perfirere en het centrale stelsel. Centraal= kleine en grote hersenen, hersenstam
en ruggenmerg. Het perifere bestaat uit zenuwen die centrale met delen van het
lichaam verbinden.
op de grond van de functie heb je een andere indeling: animale en vegetatieve
zenuwstelsel. Autonoom / vegetatief is de regeling van de inwendige organen.
Animale is de houding en beweging van het lichaam.
Het gedrag wordt door het zenuwstelsel beïnvloed. Lichtstralen, geuren enz zijn
prikkels, een invloed uit het milieu op een organisme onder invloed van prikkels
ontstaan in zintuigcellen impulsen. Dat zijn soort elektrische signalen. Door
zenuwen voortglijd. Je hersenen ontvangen impulsen en reageren door andere
impulsen af te geven. (vb het zien van een frietje, ruiken, watertanden, arm
uitsteken)
Zintuigcellen heten receptoren(ontvangen)
zenuwcellen worden conductoren genoemd(voorgeleiden)
Spiercellen en kliercellen worden effectoren genoemd(uitvoeren)
Neuronen:
Zenuwcellen zijn neuronen, daar bestaat et zenuwstelsel uit., Elk neuron is
opgebouwd uit cellichaam en uitlopers. In het lichaam liggen de kern en
ribosomen en edoplasmaisch retuculum. Ze liggen bijna allemaal in of bij het
centrale zenuwstelsel.
De uitlopers voeren impulsen door, als het naar het cellichaam toegaat heet het
dendriet. Gaat het van het lichaam af heet het axon/neuriet.
Om een lange uitloper in het animale zenuwstelsel ligt een myelineschede
(mergschede) die bestaat uit cellen van Schwann. Tussen 2 van die cellen zit een
kleine ruimte, een insnoering. De uiteinde van axonen of dendrieten zijn meestal
sterk vertakt, er bevinden zich veel synapsen(plaatsen waar een impuls doorgaat
naar een andere cel)
Er zijn 3 typen neuronen:
sensorische: (gevoelszenuwcellen) geleden van zintuigcellen naar het centrale
zenuwstelsel, de cellichamen liggen valk bij het centrale zenuwstelsel. Heeft een
lang axon en een korter dendriet.
Motorische (beweging) geleden van centrale zenuwstelsel naar spier en
kliercellen.
de cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel. Heeft meerdere korte
dendrieten en een lang axon.
Schakel geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.
De uitlopers van sensorische en motorische neuronen liggen bij elkaar in
zenuwen. Om de bundel ligt een laag bindweefsel voor bescherming. Je kan ook
pure gevoelszenuwen hebben met slechts sensorische neuron
uitlopers(oogzenuw). Of juist bewegingszenuw. Ook heb je gemengde.
(verbinden armen met ruggenmerg.)
De zenuwverdeling naar of in een orgaan noemt met innervatie. Het wordt
geregeld vanuit het centrale zenuwstelsel.
Bs 3:
Bij alle cellen is het celmembraan elektrisch geladen.Bij een neuron is dat bij de
binnenkant –70 mV.Vergeleken met de buitenkant. Maar zodra er een impuls
komt verandert dat heel even, het krijgt een lading die positief is= actiefase.
Het duurt 1 milliseconde. Hierna komt de herstelfase die even lang duurt. De
impulssterkte is bij de mens in alle neuronen gelijk. Maar de frequentie kan wel
verschillen, hoe harder het geluid hoe sterker de prikkel = hogere frequentie.
Alleen bij de insnoeringen kunnen veranderingen van elektrische lading
plaatsvinden. Ze springen daarom van insnoering naar insnoering,
sprongsgewijze impulsvergelijking. Dit gaat veel sneller dan zonder
myelinschede.
Men kan een neuron ook mechanisch prikkelen (micronaalden) Of elektrisch dmv
stroomstoten. Of chemische prikkeling. De toegediende prikkel moet wel boven
de drempelwaarde (prikkeldrempel) liggen om door het celmembraan een impuls
te laten vormen. De prikkelsterkte heeft geen invloed op de impulssterkte. Het
gaat volgens de alles of niets wet. Wanneer een uitloper van een neuron
kunstmatig wordt geprikkeld worden (zodoende boven de drempel) in 2 kanten
impulsen voorgeleidt. Naar het uiteinde vd uitloper en naar het cellichaam. Alleen
kan er maar in een richting worden doorgegeven naar een andere cel. (synaps
werkt in een richting).
--> Zie blz. 239 voor plaatje en tekst bij volgende stuk
Neuronen staan in verbinding door synapsen. Het aanvoerende
axon(presynaptisch) heeft aan het uiteinde een verdikking, de synapsknopjes.
Hierin bevinden zich veel mitrochondrien (voor verbranding). Deze blaasjes
bevatten een transmitterstof. De synapsknopjes worden gescheiden door een
postsynaptisch membraam.En een synapsspleet. Of er een impuls ontstaat is
afhankelijk van de soort transmitter.
Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal in de wervels. We hebben 31 paar
ruggenmergzenuwen die het wervelkanaal tussen de wervels door verlaten. (zie
plaatje blz. 240) Een bewuste beweging ontstaat doorimpulsen van hersenen,
naar ruggenmerg naar motorische neuronen. Maar reflexen ontstaan onbewust.
Bijvoorbeeld kniepeesreflex: Door een tik op de pees neemt de spanning in de
spier iets af, waardoor spierspoeltjes worden geprikkeld en er een impuls
ontstaat. Deze kan via sensorische neuronen naar het ruggenmerg. Via
motorische neuronen kan de spier zich samentrekken. Andere delen van de
vertakkingen zorgen ervoor dat het impuls ook naar je hersenen gaat en kort na
het reflex merk je wat er is gebeurd.
Dit reflex is bijzonder omdat de sensorische neuronen via vertakkingen aan
motorische vastzitten. Normaal gebeurd dit via schakelneuronen.
Een reflexboog is een receptor, deel v.h. zenuwstelsel en een effector. Die van
het hoofd gebeuren via hersenstam, die van romp en ledenmaten via het
ruggenmerg.
Andere reflexen zijn hoest, pupil, ooglid, voetzool, slik en zuig reflex.
Bs 4:
Het autonomen zenuwstelsel dat de werking van organen en klieren regelt
bestaat uit het parasympathische deel en een orthosymatisch deel. Het centrum
ligt in de hersenstam. Het orthos. zorgt ervoor dat het lichaam arbeid kan
verrichten. De energie hiervoor ontstaat door dissimilatie processen. Deze
worden bevordert dor het orthosympatische deel. Het parasympathische deel
zorgt voor herstel en rust, het bevordert de assimilatie. Een orgaan dat voor een
bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed heet doelwitorgaan,
deze ondergaat dubbele innervatie. Het orthosympatische deel zorgt voor de
transmitterstof adrenaline of noradrenaline. Het parasympathische deel zorgt
voor acetylcholine.
Beide delen zijn steeds actief.
1pupillen
Parasympatisch deel
Vernauwt
Orthosympatisch deel
Verwijdt
2 speeksel afscheiding
3 hartslag frequentie
4 adem + wijde
vertakking
van bronchiën
5 maagsap + alvleessap
afscheiding
6 afgifte glucose door
lever
7 darmbeweging,
sapafscheiding en
samentrekking v. galblaas
8 samentrekking v. blaas
9 werking
geslachtsorgaan
Stimuleert
Verlaagt
Verlaagt
Remt
Verhoogt
Verhoogt
Stimuleert
Remt
Remt
Stimuleert
Stimuleert
Remt
Stimuleert
Stimuleert
Remt (ontspanning)
Remt
Het ademcentrum bepaald de diepte en snelheid, of te wel de activiteit. In de
wand vd. Aorta en halsslagaders liggen chemoreceptroren die het percentage
CO2 contoleren. Bij inspanning stijgt dat en gaan er impulsen naar het
ademcentrum en dan naar de spieren.
De sinusknoop is een groep gespecialiseerde cellen om het samentrekken van
het hartspierweefsel te regelen. De snelheid vd impulsen wordt beïnvloed door
het autonome zenuwstelsel en hormonen. Het wordt geinnerveerd door het
centrum in de hersenstam. Die weer beïnvloed wordt door zintuigcellen,
emoties/waarnemingen.
Bs 5:
Het hormonenstelsel bestaat uit hormoonklieren, we hebben twee typen:
Exocriene hebben afvoerbuizen naar extern milieu en endocriene zonder
afvoerbuis, dus het blijft in het interne milieu. Endocriene hormonen komen via
het bloed in de doelwitorganen terecht (die er gevoelig voor zijn). Hormonen
worden door de lever afgebroken. (afbeelding 31 !) Het hormoonstelsel zorgt
voor langere en langzame processen, de zenuwen voor snelle kortdurende.
Als je hormoonklieren weg neemt kan je onderzoeken wat er gebeurd (haan
zonder testes). En radioactieve hormonen kun je volgen zodat je de
doelwitorganen kan vinden. Er zijn twee typen hormonen:
- in vet oplosbare: het celmembraan is uit vetachtige stoffen opgebouwd en dus
kan het er makkelijker doorheen. Genregulatie: Nadat het door het membraam is
bint het zich aan een receptoreiwit in het cytoplasma. Via poriën komt het de
kernmembraam binnen en komt langs DNA, er wordt nu m-RNA gemaakt. Via
het ribosoom wordt zo een eiwit gemaakt.
- niet in vet oplosbaar oefent zijn functie uit dmv second messenger, het
homroom wordt buiten het celmembraan aan een receptoreiwit gebonden. Hierin
wordt een seconde messenger stof gemaakt. Dit activeert het enzym en brengt
een reactie op gang.
Copyright © by VWO4SITE.TK
Download