Basisveiligheid

advertisement
Ciencia y technologia
Basisveiligheid
1
Inhoud
blz.
1.0 Arbeidsomstandighedenwetgeving
7
1.1 Ontwikkeling van de arbeidsomstandigheden
7
1.2 Huidigestand van zaken
7
1.2.1 Het Arbobesluit
8
1.2.2 De Arboregeling
8
1.3 Overige decumentatie
8
1.3.1 De Beleidsregel
8-9
1.3.2 AI-bladen
9
2.0 De Arbowet
9
2.1 Doel van de Arbowet
9
2.2 Uitgangspunten van de Arbowet
10
2.3 Plichten en Rechten
10
2.3.1 Algemene verplichtingen van de werkgever
10-11
2.3.2 Algemene verplichtingen van de werknemer
11
2.3.3 Het recht van de werkonderbreking
12
2.3.4 Voorkomen van gevaar voor andere personen dan 13
werknemers
3.0 Toezichthoudende en deskandige instanties
3.1 De Arbeidsinspectie
13-14
3.2 Arbodienst
14
4.0 Risico, ongeval, veiligheid en preventie
4.1 Het begrip ‘risico’
15-16
4.2 Risicofactoren in de werksituatie
4.2.1 De aard van het werk
15
4.2.2 Kennis en vakbekwamheid
15
4.2.3 Mentaliteit
15
4.2.4 De werkplek
16
4.2.5 Welzijn
16
4.2.6 Middelen
16
4.3 Het begrip ‘ongeval’
16-17
4.3.1 Letsel en ongeval als schakels in een keten
17-19
4.4 Veiligheid
19-21
4.5 Ongevallenpreventie
21-23
5.0 Hoe te handelen bij ongevallen
5.1 Ongevallen met ernstig letsel
23-24
5.2 Ongevallen zonder ernstig letsel
24
5.3 Bijna-ongevallen
24
5.4 Lering uit ongevallen
24-25
5.5 Melding ongeval
25
6.0 Gevaarlijke stoffen
25-26
7.0 Vergiftiging
26
7.1 Wijze van opname in het lichaam
26
7.1.1 Opname via de spijsverteringsorganen
26
7.1.2 Opname via de gave huid
26-27
7.1.3 Opname via een open wond
27
7.1.4 Opname via de ademhalingsorganen
27
2
7.2 Factoren die de vergiftiging bevorderen
27-28
8.0 Maatregelen
28-29
9.0 Soorten gevaarlijke stoffen
9.1 Zuren en logen (basen)
29-30
9.2 Organische oplosmiddelen
30
9.3 Cyclische verbindingen
30
9.4 Metalen
30
9.5 Koolmonoxide
30
9.6 Verven en laken
31
9.7 Asbest
31-32
10.0 Etikettering; bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen
10.1 Etikettering
32
10.1.1 Gevaarssymbolen
33-34
10.2 Bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen
35
10.3 Andere labels en borden
35-36
10.4 Opslag van gevaarlijke stiffen
36
11.0 Blootstelling
11.1 Zuurstof
37
11.2 De verspreiding van een gas of damp in de ruimte
37-38
12.0 Soorten van vergiftiging (effect)
38
13.0 Persoonlijke hygiene
38
14.0 Maximaal aanvaarde concentraties op de werkplek
38-39
14.1 De reukwaarneming
40
14.2 Meten
40
15.0 Het gebruik van chemiekaarten
40-41
16.0 De gevarendiamant
43-45
17.0 Brand en Explosies
45
18.0 Het verbrandingsproces
45-46
18.1 Gasbrand
47
18.2 Vloeistofbrand
47
18.3 Vaste-stofbrand
47-48
18.4 Explosiegrenzen
48
19.0 Theorie van het blussen
49
20.0 Blusstoffen
49-50
20.1 Water (of stoom)
50
50-51
20.2 Koolstofdioxide (CO2)
20.3 Schuim
51
20.4 Poeder
51
20.5 AFFF
51
20.6 Zand
52
20.7 Halon (BCF)
52
21.0 Kleine blusmiddelen
52-54
22.0 Brand- en explosiegevaar
54-55
23.0 Hoe te handelen bij brand
55
23.1 Persoonlijke veiligheid
55-56
24.0 Werkvergunningen
56-57
24.1 Soorten werkvergunning
57-59
3
25.0 Steekflenzen
26.0 Besloten ruimten
27.0 Risico’s bij werkzaamheden in besloten ruimten
27.1 Brand- en explosiegevaar
27.2 Verstikking
27.3 Vergiftigingsgevaar
27.4 Gevaar voor elektrocutie
28.0 Organisatorische maatregelen
28.1 Organisatorische maatregelen
28.1.1 Toezicht en verblijfduur
28.2 Werkvergunning besloten ruimte
29.0 Meten van gevaarlijke stoffen in de werkruimte
30.0 Maatregelen tijdens de werkzaamheden
30.1 Algemene maatregelen
30.2 Ventileren
30.3 Las- en snijwerkzaamheden
30.4 Aanbrengen van verfproducten
31.0 Toe te passen apparatuur en materieel
69
32.0 Persoonlijke beschermingsmiddelen
33.0 Het werken met machines
33.1 Boormachines
71
33.2 Koel- en snijolie bij verspanende bewerking
33.3 Vast opgestelde slijpmachines.
33.4 Houtbewerkingsmachines
33.5 Cirkelzaagmachines
34.0 Het werken met handgereedschappen
34.1 Handwerktuigen
34.2 Pneumatisch handgereedschap
34.3 Handslijpmachines, doorslijp- en afbraamschijven
34.4 Beveiligingen op machines
35.0 Risico’s en beheermaatregelen van electriciteit
35.1 Risico’s en ongevalsoorzaken
35.1.1 Stroomdoorgang door het menselijk lichaam
35.1.2 Verwondingen door vuurverschijnselen
35.1.3 Letsel bij een val door een elektrische schok
35.1.4 Brand en explosive door elektrische stroom
35.2 Statische elektriciteit
35.3 NEN 3140
35.3.1 Elektrotechnisch deskundigen
35.3.2 Niet elektrotechnisch deskundigen
35.4 Veiligheidsaarding
35.5 Beveiligingsmaatregelen
35.5.1 Elektrisch lassen
35.5.2 Fysieke afscherming
35.5.3 Methoden van veilig stellen
35.5.4 Functie en beperking van aardschakelaars
35.6 Tijdelijk elektrotechnisch materiel
4
59-60
61-62
62
62
63
63-64
64
64-65
65
65-66
66-67
67
67-68
68
69
69-70
70-71
72
72-73
73-74
74
75
75-76
77
78-79
79
79-80
80-82
82-83
83
83-84
84-85
85
85-86
86-87
87
87
88
88-89
89
89-90
90
35.7 Elektrisch handgereedschap
35.7.1 Keuze van aansluitpunt
35.7.2 Controle van elektrotechnisch materieel
35.7.3 Veilig gebruik van verlengkabels en kabelhaspels
36.0 Hijsen
36.1 Hijskranen
36.2 Hijsgereedschappen
36.2.1 Oogbouten
36.2.2 Takels
36.2.3 Kettingwerk, kabels en touw ect
36.2.3.1 Kettingwerk
36.2.3.2 Kettingen
36.2.3.3 Stroppen en lengen
36.2.3.4 Touw
36.2.3.5 Staalkabels
36.2.3.6 Hijsjukken
36.2.3.7 Hijsbanden
36.2.4 Vorkheftruck
37.0 Tillen
38.0 Struikelen, uitglijden en verstappen
38.1 Achtergronden
38.1.1 Wegnemen van de risico’s bij het lopen
38.1.2 Markeren van risico’s bij het lopen
38.1.3 Beheersen van risico’s bij het lopen
38.2 Behandelen van letsel
39.0 Werken op hoogte
40.0 Ladders
40.1 Soorten ladders
40.2 Aandachtspunten bij gebruik van ladders
40.3 Veilig gebruik van een ladder
40.4 Onderhoud
41.0 Staande, stalen steigers
41.1 Veilig werken met steigers
42.0 Hangsteigers
42.1 Veiligheidsvoorschriften
42.2 Algemene veiligheidswenken
43.0 Rolsteigers
43.1 Opbouwen van de rolsteiger
43.2 Veilig werken met de rolsteiger
44.0 Hoogwerkers
44.1 Controle en uitgifte
44.2 Gebruiksvoorschriften
45.0 Werkbakken, ingericht voor personen
45.1 Risico’s
45.2 Veilig gebruik
5
90-91
91
91-92
92-93
93
93-95
95-97
98
98-99
99
99
100
101
102
103
104
104-105
105-106
106
107
107-108
108
109
110-111
111
111
111
111-112
112
112-113
113
113
114-115
115-116
116-117
117
117
117
117-118
119
120
120
120-121
121
121
46.0 Veilig werken op hellende en platte daken
121
46.1 Hellende daken
121-122
46.2 Platte daken
122
47.0 Wand- en vloeropeningen
122
48.0 Persoonlijke Beschermingsmiddelen
123
49.0 Waarom persoonlijke beschermingsmiddelen?
123
49.1 Wat kunnen we van PBM verwachten?
123-124
50.0 Keuze juiste persoonlijke beschermingsmiddelen
124
51.0 Soorten persoonlijke beschermingsmiddelen
124
51.1 Oogbescherming
124
51.1.1 Normale veiligheidsbrillen
124-125
51.1.2 Ruimzichtbrillen (overzetbrillen)
125
51.1.3 Gelaatsscherm
126
51.1.4 Lasbrillen en laskappen
126
51.2 Adembescherming
127
51.2.1 Stofmaskers ( FFP1, FFP2 )
127-128
51.2.2 Halfgelaatsmaskers
128
51.2.3 Volgelaatsmaskers
128
51.2.4 Soorten filters
129
51.2.5 Verseluchtmasker
129
51.2.1 Ademluchtmasker
129-130
51.3 Gehoorbescherming
130-131
51.3.1 Wanneer dient gehoorbescherming toegepast te worden
131
51.3.2 Welke gehoorbeschermingsmiddelen
131-132
51.4 Hoofdbescherming
133
51.5 Handbescherming
133-134
51.6 Voetbescherming
134
51.6.1 Veiligheidschoenen
134
51.6.2 Veiligheidslaarzen
135
51.7 Beschermende kleding
135-136
51.8 Valbeveiliging
136
51.8.1 Harnasgordel
136-137
51.8.2 Valbeveiligingsapparaten
137
51.8.3 Remchute
137
51.8.4 Non-chute
137-138
52.0 PBM’s en de Arbowet
138
Bijlagen Pictogrammen
6
1.0
Arbeidsomstandighedenwetgeving
Daar waar mensen werken, hebben zij te maken met
arbeidsomstandigheden. Onder
arbeidsomstandigheden verstaan wij:
ƒ de veiligheid;
ƒ de gezondheid;
ƒ het welzijn tijdens het werk.
1.1
Ontwikkeling van de arbeidsomstandighedenwetgeving
ln 1919 werd de Arbeidswet van kracht. Deze wet bevatte een verbod op
alle kinderarbeid en verderbepalingen over arbeids- en rusttijden. De
Arbeidswet is in 1995 vervangen door de Arbeidstijdenwet.
De Veiligheidswet, die in 1934 van kracht werd, gold voor fabrieken en
werkplaatsen, agrarische bedrijven en de binnenvaart. Bovendien werden
bepalingen van kracht voor elektrische leidingen en toestellen en voor het
omgaan met gevaarlijke straling.
ln 1980 is een deel van de Veiligheidswet vervangen door de Arbowet.
ln 1994 is de Arbowet volledig ingevoerd.
1.2
Huidige stand van zaken
Wet- en regelgeving over het onderwerp arbeidsomstandigheden bestaat
sinds 1 juli 1997 uit drie niveaus.
ln volgorde van belangrijkheid:
1 Arbowet
2 Arbobesluit
3 Arboregeling
Wet
Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB)
Ministeriële regeling
De regels uit Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling hebben een dwingend
karakter. Overtreding van deze regels kan leiden tot gerechtelijke
stappen.
De beleidsregels en de Arbo-lnformatiebladen houden zich veel meer
bezig met de invoering van de wet-en regelgeving en kunnen worden
gezien als een praktische uitleg. De Arbeidsinspectie gebruikt ze bij de
dagelijkse handhaving van arbozorg in de praktijk.
We gaan eerst in op het Arbobesluit, de Arboregeling de Beleidsregels en
de AI-bladen. De Arbowet zullen we in hoofdstuk 2 uitgebreid behandelen.
7
1.2.1
Het Arbobesluit
Het Arbobesluit is een overzichtelijk besluit, met alle bepalingen
over de arbeidsomstandigheden naar onderwerp gerangschikt.
Het Arbobesluit heeft een heldere, systematische indeling.
De hoofdstukindeling van het Arbobesluit is als volgt:
1. Definities en toepassingsgebied;
2. Arbozorg en organisatie van de arbeid, (voorbeeld: RI&E);
3. Inrichting arbeidsplaatsen, (voorbeelden: ergonomie, werkhoogten en
daglicht);
4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia, (voorbeeld: register
gevaarlijke stoffen);
5. Fysieke belasting, (voorbeelden: beeldschermwerk, tillen en
RSI = Repetitive Strain injury);
6. Fysische factoren, (voorbeelden: klimaat, geluid en verlichting);
7. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden,
(voorbeelden: hijsen, noodstop en laden/lossen);
8. Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), veiligheids- en
gezondheidssignalering
(voorbeeld: pictogrammen);
9. Verplichtingen, strafbare feiten, beboetbare feiten, bestuursrechtelijke
bepalingen en overgangs- en slotbepalingen.
1.2.2
De Arboregeling
De Arboregeling bevat nadere voorschriften van bepaalde onderdelen van
het Arbobesluit, bijvoorbeeld het werken met gevaarlijke stoffen of de
keuring van hijskranen. Qua indeling is de Arboregeling hetzelfde als het
Arbobesluit. Dat vergemakkelijkt het opzoeken van bepalingen.
Daarnaast wordt de Arboregeling gebruikt voor het opnemen van
gedetailleerde voorschriften uit de richtlijnen van de Europese Unie. Zo
worden bijvoorbeeld de borden uit de richtlijn veiligheids-en
gezondheidssignalering overgenomen.
1.3
Overige documentatie
1.3.1
De Beleidsregels
Aan het Arbobesluit en de Arboregeling zijn Arbo-Beleidsregels gekoppeld
die concreet houvast bieden bij het toepassen van de wettelijke
voorschriften. Deze Beleidsregels vervangen de normstellende functie van
de Publikatiebladen. De Beleidsregels zijn geen algemeen verbindende
voorschriften: werkgevers kunnen eventueel op een andere manier het
gestelde beschermingsniveau bereiken. De meeste Beleidsregels zijn
compact en verwijzen vaak naar NEN- en andere normen.
8
1.3.2 AI-bladen
Voor de voorlichting en als achtergrondinformatie zijn er de Arbo
lnformatiebladen. Er zijn al meer dan 30 Al-bladen verschenen over
onderwerpen waar in de praktijk veel vragen over zijn.
Voorbeelden van Al-bladen zijn:
AI- 1: Arbo- en verzuimbeleid
AI- 4: Lawaai op de arbeidsplaats
AI- 7: Hijs- en hefgereedschap en veilig hijsen
2.0
De Arbowet
De Arbowet bevat grondbeginselen voor het beleid op het terrein van
Veiligheid, Gezondheid en Welzijn (VGW) van werknemers bij hun arbeid.
Tevens zijn in de Arbowet bepalingen opgenomen voor de wijze waarop
dit beleid moet worden georganiseerd.
De Arbowet is een 'raamwet'. Dit betekent dat in de wet globale rechten
en plichten zijn opgenomen. Zo staat de plicht tot het houden van een
risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) in de wet. De inhoud van de
wet, en dus ook een wijziging van de wet, is een zaak van de Tweede en
Eerste Kamer.
2.1
Doel van de Arbowet
De Arbowet heeft als doel de arbeidsomstandigheden van de werknemer
te bevorderen. Daartoe bevat de Arbowet regels op de drie belangrijke
gebieden:
Veiligheid & Gezondheid & Welzijn
Daarnaast heeft de Arbo-wet als doel het voorkomen en beperken van
ziekte bij werknemers (het voeren van ziekteverzuimbeleid) en de
bescherming tegen seksuele intimidatie, tegen agressie en geweld.
9
2.2 Uitgangspunten van de Arbowet:
•
•
•
•
•
•
De Arbowet regelt naast veiligheid en algemen e gezondheid ook
het welzijn.
De Arbowet streeft naar een voortdurende verbetering van
veiligheid, gezondheid en welzijn.
In de Arbowet is de werkgever op de eerste plaats
verantwoordelijk Maar 66k de werknemer krijgt
verantwoordelijkheden die kunnen leiden tot strafrechtelijke
aansprakelijkheid.
De werknemer is nu actief betrokken bij het streven naar
verbetering van de arbeidsomstandigheden.
Deskundige ondersteuning wordt verzorgd door een Arbodienst
Samenwerking en overleg staan centraal.
De Arbowet houdt een stuk bewustwording in van de werknemer.
In vergelijking met de 'oude' Veiligheidswet 1934 is elke werknemer nu
ook verantwoordelijk voor zijn eigen situatie en voor die van zijn
collega's. De werkgever is verantwoordelijk voor het opstellen, uitvoeren,
evalueren en bijstellen van het beleid. De werknemer is echter
medeverantwoordelijk! Behalve de rechten en bevoegdheden die
werknemers als persoon of via de ondernemingsraad zijn toegekend,
hebben werknemers ook wettelijk geregelde verplichtingen. Niet alleen de
werkgever, maar ook de werknemers zijn in beginsel strafrechtelijk
aansprakelijk wanneer men die verplichtingen niet nakomt.
2.3 Plichten en Rechten
2.3.1
Algemene verplichtingen van de werkgever
Algemene verplichtingen van de werkgever zijn:
• voldoende voorlichting en onderricht te geven over de aard van het
werk, de daaraan verbonden gevaren en risico's en hoe deze te
vermijden;
• het ondernemingsbeleid mede te richten op zo goed mogelijke
arbeidsomstandigheden (veiligheid, gezondheid en welzijn). Dit
beleid eventueel bij te stellen of aan te passen aan de
technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen;
• zo goed mogelijke werkmethoden en beschermingsmiddelen toe te
passen;
• voor voldoende noodvoorzieningen te zorgen als er gevaar voor de
werknemer kan ontstaan (bijv.: Bedrijfshulpverlening);
• voor zo veilig mogelijke machines, werktuigen, gereedschappen,
stoffen enz. te zorgen;
• de gevaren voor veiligheid of gezondheid bij de bron te bestrijden;
10
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
2.3.2
werkplekken, werkmethoden enz. aan de werknemer aan te
passen;
geestdodende, niet afwisselende arbeid vermijden;
rekening houden met de persoonlijke eigenschappen van de
werknemer bij het toewijzen van taken en/of opdrachten, "de juiste
persoon op de juiste plaats";
te zorgen dat het werk bijdraagt aan de zelfontplooiing en de
vakbekwaamheid van de werknemer. Dit kan bijvoorbeeld door het
vermijden van monotoon werk, zoals werken aan de lopende band;
te zorgen dat het werk de mogelijkheid biedt tot contact met andere
werknemers; de werknemer is geen nummer!;
samen te werken en te overleggen met de werknemers bij de
behartiging van en de zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn
(denk aan ondernemingsraads- veiligheidsvergaderingen
enwerkoverleg);
het opstellen van een schriftelijke Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) binnen het bedrijf, met daarbij een Plan van
Aanpak, (wat gaan we doen aan het verbeteren van de
arbeidsomstandigheden?);
minstens 1 maal per jaar toetsen of het plan van aanpak is
uitgevoerd of moet worden bijgesteld;
het melden en registreren van ongevallen en beroepsziekten;
alle ongevallen, alsmede bijna-ongevallen (incidenten) dienen in
een bedrijfsregister te worden vermeld als onderdeel van de RI&E;
het melden van ernstige ongevallen aan de Arbeidsinspectie.
Algemene verplichtingen van de werknemer
Algemene verplichtingen van de werknemer zijn:
• zijn werk zodanig uit te voeren dat hij zichzelf en/of anderen niet in
gevaar brengt;
• beveiligingen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken;
• apparatuur zoals machines, gereedschappen, stoffen enz. op de
juiste wijze gebruiken;
• voorschriften en regels naleven;
• mee werken aan het georganiseerde onderricht over de aard van
het werk met de daaraan verbonden gevaren en risico's. Dit dient
ter bevordering van de veiligheid, gezondheid en het welzijn;
• de opgemerkte gevaren voor de veiligheid of gezondheid direct te
melden aan degene die met de leiding is belast
• het melden van (bijna) ongevallen
• het samenwerken met de werkgever en eventueel meewerken aan
Arbo-onderzoeken.
11
2.3.3
Het recht van werkonderbreking
Volgens de Arbowet heeft een werknemer het recht het werk te
onderbreken wanneer aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:
1. er 'naar zijn redelijk oordeel' ernstig gevaar bestaat voor hemzelf, zijn
collega's of bijvoorbeeld personeel van derden en
2. het gevaar onmiddellijk dreigt, waardoor de Arbeidsinspectie niet tijdig
kan optreden en
3. de direct leidinggevende onmiddellijk op de hoogte wordt gesteld.
Voorbeelden:
• de directe dreiging van een explosie of uitslaande brand;
• een werkomgeving waarin giftige stoffen plotseling kunnen
vrijkomen;
• een situatie waarin werknemers te maken hebben met onbeveiligde
apparatuur of slechte steigers;
• een gescheurde ladderboom.
De werkonderbreking hoeft niet bij de Arbeidsinspectie te worden gemeld.
Dit komt namelijk pas aan de orde als er intern géén overeenstemming
wordt bereikt met de werknemer(s) die het werkonderbrak(en).
Iedereen kan contact opnemen met de Arbeidsinspectie. Wanneer de
Arbeidsinspectie om haar oordeel wordt gevraagd, geeft zij de condities
aan waaronder wel/niet mag worden gewerkt. De werknemer die zijn
werk onderbreekt, behoudt het recht op doorbetaling van salaris
gedurende de periode van werkonderbreking. De werknemer mag door
het melden niet worden benadeeld in zijn positie in het bedrijf.
De Arbowet maakt het voor de werknemer mogelijk door zijn eigen
verantwoordelijkheid en inzicht, ernstig gevaar te voorkomen voor
zichzelf en andere personen.
Uitgangspunt Arbowet:
De zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn is een gezamenlijke taak
van werkgevers en werknemers.
Gezamenlijke taak:
Dit kan alleen door samenwerking. De wet zegt dan ook dat werkgevers
en werknemers moeten samenwerken bij het behartigen van die zorg.
Samenwerken:
Samenwerken kan alleen door overleg. De Arbowet zegt dat werkgevers
en werknemers in alle gevallen dienen te overleggen en geeft
12
overlegmogelijkheden aan, zoals bijvoorbeeld met de Ondernemingsraad
en door middel van werkoverleg.
2.3.4 Voorkomen van gevaar voor andere personen dan
werknemers
De werkgever moet niet alleen doeltreffende maatregelen treffen ter
voorkoming van gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van zijn
werknemers, maar ook van andere personen. Bijvoorbeeld: werknemers
van andere werkgevers, bezoekers, voorbijgangers, omwonenden en
spelende kinderen. De werkgever kan strafrechtelijk en civielrechtelijk
worden vervolgd indien genoemde groepen (ook indien zij ter plekke niets
te zoeken hebben) letsel overkomt in zijn fabriek, op zijn bouwwerk of in
zijn werkplaats. Ter voorkoming van gevaar voor derden dienen dezelfde
maatregelen te worden genomen die gelden voor eigen werknemers.
3.0
Toezichthoudende en deskundige instanties
Voor toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet zijn,
naast de werkgever, verschillende instanties in het leven geroepen. Deze
hebben dan ook wettelijke bevoegdheden en taken.
3.1
De Arbeidsinspectie
De Arbeidsinspectie is onder andere belast met het toezicht op de
naleving van de Arbeidstijdenwet ende Arbowet.
Ambtenaren van de Arbeidsinspectie hebben toegang tot alle
arbeidsorganisaties en mogen daar onder andere:
• beproevingen en metingen doen;
• foto's en tekeningen maken;
• monsters nemen;
• voorwerpen (of gedeelten daarvan) meenemen voor onderzoek.
Iedereen is verplicht aan de ambtenaren van de Arbeidsinspectie alle
gegevens en inlichtingen te verstrekken.
Om de naleving van de wet te waarborgen, kan de Arbeidsinspectie de
volgende maatregelen neme:
• het geven van een bestuurlijke boete ( "het lik op stuk beleid" );
• een eis stellen;
• een rapport opstellen;
• het werk stilleggen.
Voorbeelden van feiten waarvoor een bestuurlijke boete kan worden
gegeven:
• het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde
noodzakelijke beveiliging of persoonlijke beschermingsmiddelen
13
•
•
•
•
3.2
door een werknemer waardoor direct ernstig gevaar bestaat voor de
werknemer zelt of voor andere personen dan de werknemer;
het werken op hoogten van meer dan 2,50 meter waarbij geen
voorzieningen zijn getroffen tegen vallen;
het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbest in de
inademlucht boven de wettelijke grenswaarde;
het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen
waarbij dit noodzakelijk is;
het werken op onstabiel opgestelde ladders en trappen of waarbij
een stevige steun voor handen en voeten ontbreekt.
Arbodienst
Een Arbodienst is een dienst waarin deskundigheid ten aanzien van
veiligheid, gezondheid en welzijn gezamenlijk aanwezig is.
Vanaf 1 januari 1998 dient elk bedrijf bij een gecertificeerde Arbodienst te
zijn aangesloten. Een Arbodienst is een adviserende dienst voor
werkgevers en de werknemers die deskundige bijstand verleent op het
gebied van preventie en bescherming.
De taken van een Arbodienst bestaan o.a. uit het:
• houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur;
• begeleiden van zieke werknemers;
• verlenen van bijstand bijvoorlichting en onderricht;
• uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek
(PAGO);
• verdere taken in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg;
• verlenen van medewerking aan het opstellen van de risicoinventarisatie en -evaluatie (RI&E);
• verlenen van bijstand bij het opstellen van het Plan van Aanpak en
veiligheidsrapporten;
• melden van beroepsziekten door de arts aan het Nederlands
Meldpunt van Beroepsziekten.
4.0
Risico, ongeval, veiligheid en preventie
4.1 Het begrip 'risico'
Onder risico wordt verstaan:
De mate van waarschijnlijkheid dat een ongewenste gebeurtenis
plaatsvindt.
Bij het vaststellen van de ernst van een risico spelen dus twee factoren
een belangrijke rol, te weten:
• Kans,
Hoe groot is de mogelijkheid dat er een ongewenste gebeurtenis
plaatsvindt
14
•
De ongewenste gebeuftenis,
Hiermee wordt bedoeld het effect van de gevolgen als een
Ongewenste gebeurtenis plaatsvindt. Dit effect kan direct letsel
en/of schade opleveren, maar kan ook op langere termijn pas tot
uiting komen. Ofwel wat gaat er fout en wat zijn de gevolgen.
Kortweg gezegd:
Risico = Kans x Effect
lndien er letsel of schade optreedt is er mogelijk sprake van een
onaanvaardbaar risico.
4.2
Risicofactoren in de werksituatie
Factoren die het risico in de werksituatie bepalen zijn:
4.2.1 De aard van het werk
Het soort werk bepaalt of de werknemer aan kleine of grote risico's
blootstaat. Wat voor gevaarlijke gereedschappen of machines heeft
iemand nodig en met wat voor gevaarlijke stoffen moet hij omgaan? Maar
ook het werken met beeldschermen brengt risico's met zich mee.
Voorbeelden:
• Lassers: laswerkzaamheden;
• Kantoorpersoneel: werken met een PC;
• Schilders: werken met oplosmiddelen;
• Stellingbouwers: steigers bouwen, werken op hoogte;
• Monteurs: sleutelen aan een machine;
• Operators: werken in een besloten ruimte.
•
4.2.2 Kennis en vakbekwaamheid
Om veilig te kunnen werken is o.a. noodzakelijk:
ƒ juiste voorlichting en opleiding
ƒ voldoende informatie over het werk
ƒ voldoende praktische vakbekwaamheid
ƒ praktijkervaring
Onvoldoende kennis/vakbekwaamheid leidt tot grotere risico's.
4.2.3 Mentaliteit
Onveilig handelen kan ook worden bepaald door een 'stoere houding', iets
als een 'uitdaging' zien of ongeïnteresseerdheid. Dit kan ook leiden tot
risico's voor anderen. Er zijn ook mensen die het als een uitdaging zien
een bepaald karwei sneller uit te voeren dan in de tijd die ervoor is
gepland. HAAST! Voor het'gemak'worden dan wel één of meerdere
15
veiligheidsmaatregelen genegeerd. "Desinteresse, dollen of spelen tijdens
het werk zijn ook bronnen van mogelijke ongevallen.
4.2.4
Vele
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
De werkplek
factoren kunnen in en om de werkplek het risico bepalen, zoals:
brand- en explosiegevaar,
stralingsgevaar,
elektriciteit: onder spanning staande apparatuur,
te hard geluid en/of te weinig verlichting,
een rommelige werkplek met als gevolg struikelen, uitglijden,
vallen, zich stoten,
lassen, hijsen, slijpen etc.,
vervuildeomgevingslucht,
te hoge of te lage temperatuur,
weersomstandigheden
gevaarlijke werkzaamheden in de omgeving.
4.2.5
Welzijn
Een wat minder bekende risicofactor is het welzijn van de mens:
• te weinig contact met collega's,
• niet weten waarom en voor wie men bepaalde taken verricht,
• eentonig en inhoudsloos werk,
• ruzie met chef of collega's
• persoonlijke problemen kunnen leiden tot fouten, sleur,
ongeïnteresseerdheid en vormen dus een risico.
4.2.6
Middelen
Hieronder kunnen alle gereedschappen en apparatuur, maar ook
gevaarlijke stoffen vallen. Deze
worden verderop nog behandeld.
4.3
Hetbegrip'ongeval'
Een ongeval is een ongewilde gebeurtenis,
veroorzaakt door een onveilige handeling en/of een onveilige situatie, met
schade en/of letsel tot gevolg.
voorbeeld 1
Bij steigerbouwwerkzaamheden valt een steigerpijp naar beneden en treft
een collega op het
hoofd. De veiligheidshelm heeft wel het leven van de man gered, maar
desondanks moet hij
worden afgevoerd naar het ziekenhuis.
16
Een bijna-ongeval is een ongewilde gebeurtenis, die nauwelijks of geen
gevolgen heeft, maar onder iets gewijzigde, toevallige omstandigheden
wel tot letsel of schade kan leiden.
voorbeeld 2
Bij steigerbouwwerkzaamheden valt een steigerpijp naar beneden en
landt vlak naast een collega
op de begane grond, dus net mis. De steigerbouwer neemt een andere
steigerpijp en vervolgt zijn
werkzaamheden.
In deze voorbeelden zien we dat in beide situaties de ongewenste
gebeurtenis gelijk is, namelijk het per ongeluk vallen van de steigerpijp.
ƒ In voorbeeld 1 is sprake van een ongeval.
ƒ In voorbeeld 2 is er nauwelijks of geen schade of letsel. Dit soort
situaties noemen wij bijna-ongevallen.
4.3.1
Letsel en ongeval als schakels in een keten
In Amerika is door de psycholoog Heinrich en de
veiligheidskundige Lateiner een theorie opgezet,
gericht op het voorkomen van ongevallen.
Het programma had tot doel de oorzaken van
ongevallen weg te nemen. In deze theorie,
het 'Lateinersysteem', is de mens een actieve
factor bij het veroorzaken van een ongeval.
Men kwam namelijk tot de conclusie dat bij
ongevallen altijd mensen betrokken waren.
Dit wordt uitgebeeld als een keten van vijf
schakels die kunnen worden voorgesteld in
de vorm van vijf dominostenen.
Als we de 5 dominostenen langs gaan, zien we van achteren naar voren
het volgende:
•
•
•
letsel/schade
- verzuim en/of kosten
- ongewenste gevolgen
ongeval
- veroorzaker van letsel/schade
- vraag: waardoor veroorzaakt?
onveiligehandeling/situatie
Voorbeelden van enkele onveilige situaties:
• Losliggende bestrating.
• Een afstap naar een 40 cm lager gelegen vloer.
17
• Een losliggend putdeksel.
• Een niet geïsoleerde stoomleiding.
• Een gat in een werkvloer.
Een onveilige situatie is een situatie die tot een ongeval kan leiden of
schade aan de gezondheid kan toebrengen.
Voorbeelden van enkele onveilige handelingen:
• Het niet gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).
• Om gemakkelijker te kunnen werken even een stuk van een steiger
weghalen.
• Met een takel hijsen terwijl die aan een reling hangt.
• Werken vanaf een ladder waarbij je een boormachine met beide
handen vasthoudt.
• Stoeien tijdens het werk.
Een onveilige handeling is een handeling die tot een ongeval kan leiden
•
•
•
•
•
•
•
menselijk falen
er zijn blijkbaar veel redenen waarom iemand onveilig werkt, of
dikwijls onveilige situaties schept, bijvoorbeeld :
hij weet niet dat slijpen zonder beschermingskap gevaarlijk is;
hij weet niet dat er specifieke regels zijn voor het werken in een
besloten ruimte;
hij kan niet met een kettingzaag werken;
hij wil geen veiligheidsgordeldragen;
hij wil zich niet aan de veiligheidsvoorschriften houden;
hij ziet dat anderen (chefs, collega's) het ook op deze (onveilige)
manier doen.
We zien dat er nogal wat redenen kunnen zijn, die als volgt
samengevat kunnen worden:
1. Hij weet het niet.
2. Hij kan het niet.
3. Hij wil het niet.
Deze drie redenen noemen we 'menselijk falen'.
•
achtergrond
menselijk falen vindt vaak zijn oorsprong in verschillende factoren
buiten het werk, zoals:
a) Huiselijke omstandigheden of privé moeilijkheden
Wanneer de gedachten afdwalen naar zieke familieleden, kinderen,
problemen op school, relatieproblemen enz., is iemand minder met
zijn gedachten bij het werk dan gewenst.
b) Persoonlijke gewoonten, karakter
Iemand die gemakzuchtig van aard is, zal in het algemeen de weg van
de minste weerstand kiezen.'Waarom moeilijk doen als het makkelijk
kan".
18
c) Ervaring uit vroegere werkkring
Iemand die uit een werkkring komt waar men het met de veiligheid
niet zo nauw neemt, is gewend geraakt aan onveilig werken.
d) Opleiding
Als de opleiding en instructie niet in overeenstemming is met het
werk, is er gevaar dat er ondeskundig, dus ook onveilig, wordt
gewerkt.
e) Omstandigheden binnen het bedrijf
Bepalend zijn bijvoorbeeld: de werksfeer, teamgeest, collegialiteit,
orde en netheid, ergonomische aspecten, maar ook de benadering
door de directe chef.
De keten is nu compleet en we zien dat letsel aan het eind van een reeks
factoren komt. De eerste drie factoren: achtergrond, menselijk falen en
onveilige handelingen en situaties, kunnen leiden tot een ongeval en
hebben eventueel letsel tot gevolg.
Op onveilige handelingen en situaties kun je de meeste invloed
uitoefenen. Handelingen en situaties kun je bovendien zien.
Conclusie:
Om ongevallen te voorkomen, moeten we vooral onveilige handelingen en
onveilige situaties aanpakken.
19
4.4
Veiligheid
Veiligheid is een relatief begrip. Wat voor de één veilig is, kan de ander
wel onveilig vinden. Absolute veiligheid bestaat niet! Er zijn altijd risico's.
Nu hebt u in deze les al gezien dat u de risico's die er zijn moet
onderkennen. Pas als de risico's onderkend zijn, kunt u er wat aan doen
en de mogelijkheden van een ongeval verkleinen; zo mogelijk helemaal
wegnemen.
Wat is veiligheid?
Veiligheid is het bewust nemen van aanvaardbare risico,s
(binnen wettelijke regels).
Voor wie geldt dit?
Iedereen !
Want iedereen is volgens de Arbowet medeverantwoordelijk. Iedereen
heeft het recht, maar ook de plicht, om op te treden als er onveilige
situaties zijn.
Onveilige situaties kunnen worden opgeheven door:
1 Wegnemen van de oorzaak.
2 Afschermen/beveiligen.
3 Waarschuwen:
• eigen chef,
• collega's,
• onderhoudsdienst,
• andere bevoegde afdeling,
• Arbo-dienst.
4 Nagaan of er daadwerkelijk iets aan wordt gedaan, het zo nodig
hogerop zoeken. Het eigen veiligheidsbeleid en de Arbowet helpen ons
een handje.
Uit onderzoek is gebleken dat 20% van alle letsel is toe te schrijven aan
onveilige situaties, terwijl ongeveer 80% wordt veroorzaakt door onveilige
handelingen. Iemand die onveilige handelingen constateert, moet als
eerste:
A. Deze handelingen laten stoppen!
Het kan zijn dat bekend is dat het zo niet mag.
Het is echter ook mogelijk dat men de voorschriften niet kent of geen
instructie heeft gehad.
B. Ondenoeken waarom men onveilig handelt?
In ieder geval blijkt of het geven van instructie (opnieuw) nodig is.
C. Instructie geven!
20
Al naar gelang de onveilige handeling, kan deze instructie zijn:
vertellen, laten zien, voordoen, laten doen, controleren.
D. Trainen!
ln sommige gevallen heeft men voldoende instructie en/of training
gehad, maar men doet het willens en wetens op de onveilige manier.
E. Disciplinaire maatregelen nemen!
Als iemand zijn ongewenst gevaarlijk gedrag niet verandert, kunnen in
het uiterste geval disciplinaire maatregelen worden genomen.
Ondanks alle maatregelen is het toch nog mogelijk dat er iets fout gaat,
waardoor letsel kan optreden. Om de mens hiertegen te beschermen,
dient gebruik te worden gemaakt van de
persoonlijkebeschermingsmiddelen (PBM).
4.5
Ongevallenpreventie
Het doel van ongevallenpreventie is het voorkomen van onveilige
handelingen en onveilige situaties, dus voorkomen van letsel en/of
schade.
Dit kunnen we o.a. doen door:
• het plaatsen van een afscherming, zodat vallende objecten worden
opgevangen;
• het isoleren van hete leidingen;
• het afsluiten van verpakking van gevaarlijke stoffen;
• het gebruik van persoonl'rjke beschermingsmiddelen.
Letsel voorkomen/beperken zal niet altijd lukken. Wanneer toch letsel
ontstaat, kan men met behulp van de BHV (uitbreiding van) het letsel
zoveel mogelijk beperken.
Het belangrijkste is en blijft het wegnemen van de directe oorzaken. Dus
het verminderen of voorkomen van onveilige handelingen en onveilige
situaties door preventieve maatregelen te treffen.
Risicobeperkende maatregelen kan men treffen ten aanzien van:
a) de menselijke aspecten;
b) de techniek;
c) de omgeving;
d) de organisatie.
Hierna worden deze aspecten nader belicht.
A. De menselijke aspecten
Het is nog steeds zo dat ongeveer 80% van de ongevallen wordt
veroorzaakt door menselijke handelingen. Veilig gedrag is dus voor
verbetering vatbaar. Het gedrag wordt bevorderd door het aanleren
van veilige werkmethoden: het kunnen. In een veilige werkmethode
moeten we oppassen voor haast, slordigheid, bedrijfsblindheid,
21
sleur of onbekendheid enz.
HAASTIGE SPOED IS ZELDEN GOED
Een goede sfeer verbetert de veiligheid. ln een groep waar een goede
sfeer heerst heeft men wat voor elkaar over, daar heerst teamgeest.
Samen met een chef die door zijn voorbeeld, manier van werken en
omgang respect afdwingt, wordt het wel geklaard. Zorg ervoor dat de
medewerkers voldoende kennis hebben. Ongelukken komen dan veel
minder voor.
B. De Techniek
Bij het ontwerp van een machine of installatie kan al direct rekening
worden gehouden met de veiligheid. Ook bij de inkoop van materialen,
gereedschappen en machines is dit van belang (CE-keurmerk).
Bijvoorbeeld: zodanige veiligheidssystemen aanbrengen dat storingen
zonder gevaar kunnen worden opgevangen. Denk daarbij aan het
uitvallen van bijvoorbeeld koelwater of elektriciteit, kortweg aan
processtoringen. Onderhoud van de installatie is belangrijk, maar ook
het onderhoud van de gereedschappen. Ook ergonomische aspecten
zoals bijvoorbeeld de logische opstelling en veilige bereikbaarheid van
bedieningsorganen, afsluiters, aftappen en ontluchtingspunten, af te
lezen instrumenten, manometers, thermometers enz. hebben invloed
op de veiligheid.
Bovendien dient men:
ƒ rekening te houden met spanningen die vanwege uitzetting, krimp,
stormachtige wind of een combinatie daarvan in een constructie
kunnen ontstaan;
ƒ apparatuur en leidingen tegen blikseminslag en statische
elektriciteit te beschermen door
aarding aan te brengen;
ƒ lawaaibeperkende maatregelen te treffen;
ƒ hete en koude apparatuur te isoleren;
ƒ te zorgen voor een goede verlichting;
ƒ te zorgen voor tijdige levering van materialen zoals (rol)-steigers,
ladders etc.
C. De omgeving
Denk bij de omgeving aan allerlei maatregelen die de werker en zijn
omgeving beschermen:
Kies machines of gereedschappen die bestand zijn tegen allerlei
weersomstandigheden;
• Kies een veilige opstelling van machines of installaties;
• Kies voor lawaaibeperkende maatregelen:
22
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
tijdens het ontwerp eisen stellen aan het geluidsniveau van de te
leveren apparatuur;
het toepassen van akoestische isolatie;
het trillingvrij opstellen van apparatuur;
waar nodig geluidsarme kleppen gebruiken;
geluiddempersaanbrengen.
Preventieve maatregelen ter bescherming van de medewerker en
zijn omgeving zijn:
goed getraind zijn en beseffen waar men mee bezig is;
percoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken;
het afzetten van een gebied waar werkzaamheden plaatsvinden;
het bij de hand hebben van blusmiddelen en weten hoe deze
gebruikt moeten worden;
het plaatsen van waarschuwingsborden;
het afdekken van putten of roosters;
het uitvoeren van metingen (explosiegevaar, zuurstof,
vergiftigingsgevaar);
het gebruik van werkvergunningen.
D. De organisatie
De maatregelen ter beperking van de schade zijn ook preventief.
Daarom is het van belang goed op de hoogte te zijn van de procedures
(welke telefoonnummers, hoe melden, hoe alarm slaan enz.), een
goede medische organisatie en een getrainde en goed functionerende
brandweerorganisatie te hebben, goede procedures voor noodgevallen,
duidelijke en vrije vluchtwegen enz. De leiding van de organisatie is
ervoor verantwoordelijk dat de nodige procedures en
werkmethoden,voorschriften, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
worden vastgelegd. Het veiliqheidsbeleid van een bedrijf dient erop te
zijn gericht ongevallen, schade en verliezen te voorkomen. Het houden
van toezicht door de leidinggevenden is hierbij belangrijk.
5.0
Hoe te handelen bij ongevallen
Het melden van een ongeval is van essentieel belang. Bij ernstig letsel is
elke seconde winst belangrijk. Een mensenleven kan er van af hangen.
5.1
Ongevallen met ernstig letsel
Bij ernstig letsel dient men de Bedrijfshulpverlening (BHV) zo spoedig
mogelijk telefonisch te waarschuwen en het ongeval te melden.
Sommige bedrijven hebben een intern telefoonnummer voor het melden
van ongevallen of brand. lndien dit niet het geval is, kan men altijd 911
bellen.
Bij een ongeval is het belangrijk de volgende gegevens te melden:
• uw naam (en afdeling),
23
• de plaats van het ongeval,
• eventueel de aard van de venronding(en),
• het aantal slachtoffers,
• waar de ambulance moet komen.
Wacht de ambulance op of zorg voor duidelijke plaatsaanduiding voor
het ambulancepersoneel.
Behalve deze belangrijke meldingsactie, is het volgende van belang:
• Zorg voor uw eigen veiligheid;
• Zorgen dat er leiding is bij het hulp verlenen;
• Wacht de ambulance op en geef eventueel informatie aan het
ambulancepersoneel;
• Bij reddingspogingen ervoor zorgen dat men niet zelf slachtoffer
wordt. Gebruik zo nodig persoonlijke beschermingsmiddelen ;
• Eerste hulp mag worden verleend door EHBO-ers en/of BHV-ers. In
noodgevallen mag eerste hulp door iedereen worden verleend als er
geen EHBO-er of BHV-er is;
• Onmiddellijk de leidinggevende van de betrokkene(n)
waarschuwen/laten waarschuwen;
• Er mag niets aan de werkomgeving worden veranderd. Dit in
verband met een mogelijk onderzoek door overheidsinstanties zoals
de Arbeidsinspectie.
5.2
Ongevallen zonder ernstig letsel
Bij minder ernstige ongevallen geldt het volgende:
•
•
•
5.3
Elk ongeval dient onmiddellijk te worden gemeld bij de chef van de
betrokkene(n),
De getroffene gaat, al dan niet onder geleide, direct naar de
medische dienst. Dit geldt ook voor kleine verwondingen, hoe
onbelangrijk deze ook mogen lijken.
Zorg dragen om herhaling te voorkomen.
Bijna-ongevallen
Het is nog belangrijker om zogenaamde bijna-ongevallen te melden.
Bijna-ongevallen zijn situaties die net niet hebben geleid tot een ongeval.
Men zegt wel eens: "dat ging maar net goed". Vaak wordt er, omdat geen
lichamelijk letsel is opgetreden, verder geen melding van gemaakt. Toch
is het belangrijk dit wel te doen. Want ook van bijna-ongevallen kan een
bedrijf leren. Er kunnen acties worden ondernomen om dit soort bijnaongevallen in de toekomst te voorkomen.
Een bijna-ongeval dient op dezelfde wijze te worden gerapporteerd en
afgehandeld als een daadwerkelijk ongeval: Melden bij de chef!
24
5.4
Lering uit ongevallen
Een reden om alle ongevallen te melden is dat niemand wil dat hetzelfde
ongeval weer gebeurt. Er moeten dus preventieve maatregelen worden
getroffen. Een goede en snelle melding moet ertoe bijdragen dat de
maatregelen tijdig worden genomen.
Zorg ervoor dat u altijd de ongevallen, bijna-ongevallen en incidenten
meldt. Hierdoor kunnen preventieve maatregelen getroffen worden om
herhaling te voorkomen.
5.5
Melding ongeval
Elk (bijna-)ongeval moet worden gemeld bij de directe chef. Dit is
noodzakelijk om gevaarlijke situaties in de toekomst te vermijden.
Daarnaast is het ook van belang om analyses te maken en structurele
oplossingen uit te kunnen voeren (het voorkomen van herhalingen).
Ernstige arbeidsongevallen moeten door de werkgever gemeld worden bij
de Arbeidsinspectie. Melding maken van een ongeval gebeurt met een
daarvoor bestemd registratieformulier, ook wel ongevallenformulier
genoemd.
Indien een werknemer een arbeidsongeval overkomt dat ernstig
lichamelijk of geestelijk letsel of de dood tot gevolg heeft, doet de
werkgever hiervan onverwijld mededeling aan de Arbeidsinspectie en
rapporteert hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk. Onder ernstig
lichamelijk of geestelijk letsel wordt verstaan: schade aan gezondheid, die
binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een
ziekenhuis ter observatie of behandeling dan wel naar redelijk oordeel
blijvend zal zijn.
Ook beroepsziekten (een ziekte of handicap ontstaan bij het uitoefenen
van je beroep) moeten worden gemeld aan het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten. Dit moet worden gedaan door de arts van de Arbodienst.
Voorbeelden van beroepsziekten zijn: Asbestose, OPS (Organisch Psycho
Syndroom), RSI (Repetitive Strain lnjury, o.a. de muisarm), rugklachten
en versleten knieën. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van verzuim bij een
beroepsziekte.
6.0
Gevaarlijke stoffen
In alle bedrijven worden stoffen gebruikt die, behalve brandbaar en
explosief, ook giftig, agressief of bijtend kunnen zijn.
In normale situaties zal het gevaar van de aanwezige stoffen niet zo groot
zijn omdat ze zich in gesloten installaties of tanks bevinden of goed zijn
verpakt.
25
Het gevaar ontstaat als een gevaarlijke stof vrijkomt door bijvoorbeeld
lekkage, morsen, afkoppelen van verladingsslangen enz. Dit gevaar kan
ook ontstaan bij reparaties waarbij installaties worden geopend.
7.0
Vergiftiging
Gevaarlijke stoffen kunnen in verschillende toestanden voorkomen, onder
andere:
• gasvormig(bijvoorbeeld koolmonoxide);
• dampvormig (bijvoorbeeld kwik, zoutzuur);
• vloeibaar(bijvoorbeeldzwavelzuur);
• vast (bijvoorbeeld caustic soda);
• nevelvormig (kleine vloeistofdruppeltjes die zweven in de lucht);
• stofuormig (kleine vaste deeltjes die zweven in de lucht).
Welke gevaarlijke stof is giftig? Wat is een gif? Blauwzuur misschien, of
keukenzout?
Een stof is giftig als die in een relatief kleine hoeveelheid in het lichaam
opgenomen aanleiding geeft tot verstoring van de goede werking hiervan.
7.1
Wijze van opname in het lichaam
Vergiftiging ontstaat wanneer een stof het lichaam binnenkomt en een
storing van de goede werking van het lichaam veroorzaakt. Er zijn vier
manieren waarop een stof in het lichaam kan komen:
• via de spijsverteringsorganen;
• via de huid;
• via een open wond;
• via de ademhalingsorganen.
7.1.1
Opname via de spijsverteringsorganen
Via de spijsverteringsorganen wordt de giftige stof hoofdzakelijk in vaste
en vloeibare vorm opgenomen. Dit kan gebeuren door te eten in een vuile
omgeving; eten met vuile handen.
Daarom is voorgeschreven dat alleen in ruimtes zoals kantines en
dergelijke, mag worden gegeten. Dit om te voorkomen dat we schadelijke
stoffen in het lichaam krijgen. Denk ook aan: vóór het eten handen
wassen en verontreinigde werkkleding uittrekken.
7.1.2
Opname via de gave huid
Vloeistoffen kunnen op deze manier het lichaam binnendringen (denk aan
oplosmiddelen). Een voorbeeld hiervan is benzeen. Benzeen ontvet de
26
huid, dringt via de poriën naar binnen en komt in de bloedsomloop
terecht. Was daarom nooituw handen met oplosmiddelen zoals
wasbenzine of thinner. Draag de juiste beschermende kleding; vooral
handschoenen! Handschoenen houden de handen redelijk schoon, zodat
wassen met zeep voldoende is.
7.1.3
Opname via een open wond
Bij een open wond is de huid verdwenen en dringen giftige stoffen sneller
en dieper in het onderhuidse weefsel. Hierdoor worden ze gemakkelijker
in de bloedsomloop gebracht en ze geven aanleiding tot algemene
vergiftiging. Laat ook de kleinste wond met zorg behandelen!
7.1.4
Opname via de ademhalingsorganen
Op deze wijze kan, door het inademen van zeer fijn verdeeld stof, gassen,
dampen of nevels, vergiftiging ontstaan. De grootte van de ingeademde
deeltjes is van belang. Onze bovenste luchtwegen doen dienst als filter. In
de neus worden stofdeeltjes van een bepaalde grootte tegengehouden
door de haartjes. De kleinere deeltjes gaan verder en worden in de
luchtpijp en de grote longpijpen tegengehouden. De zeer kleine deeltjes
kunnen doordringen in de longblaasjes en daar neerslaan.
Het roken van een sigaret, zeker in combinatie met gevaarlijke stoffen is
een voorbeeld van inademing van gevaarlijke stoffen. Asbest is een ander
voorbeeld. Beschermingsmiddelen voor de ademhaling kunnen onnodige
blootstelling voorkomen of beperken.
7.2
Factoren die vergiftiging bevorderen
Factoren die vergiftiging beïnvloeden tijdens werken in een verontreinigde
ruimte of omgeving, zijn:
•
•
•
•
•
De giftigheid van de stof
Een hoge temperatuur
Bij een hoge temperatuur verwijden zich de poridn waardoor de
schadelijke stof gemakkelijker door de huid kan worden
opgenomen.
De conditie, het gewicht en de leeftijd van het slachtoffer
De dikte van de huid en de grootte van het huidoppervlak
Hoe groter het huidoppervlak dat in aanraking is gekomen met de
gevaarlijke stof, des te meer gevaarlijke stof door de huid kan
worden opgenomen.
Zware lichamelijke arbeid
Zware arbeid zorgt voor een diepere en versnelde ademhaling,
waardoor per tijdseenheid meer schadelijke stof wordt ingeademd.
In rust heeft een mens ongeveer 10 tot 15 liter lucht per minuut
nodig. Bij zware arbeid loopt de benodigde hoeveelheid lucht op tot
27
•
•
•
•
8.0
ongeveer 60 liter per minuut! Duur van de blootstelling en
concentratie van de gevaarlijke stof.
Bij een langdurig verblijf in verontreinigde lucht, zal er evenredig
meer schadelijke stof worden opgenomen. Een probleem is dan
ophoping (stapeling) van de stof. ln de rusttijd probeert het lichaam
de schadelijke stoffen te verwijderen via:
de nieren (urine);
hetmaagdarmkanaal(ontlasting);
de huid (transpireren);
de longen (uitademen).
Maatregelen
Blootstelling aan giftige stoffen dient te worden voorkomen. Op grond van
wettelijke regels dienen we zo dicht mogelijk bij de bron maatregelen te
nemen. De te nemen maatregelen zijn verdeeld over vier niveaus. Dit
wordt de Arbeidshygiënische strategie genoemd en geeft de volgorde van
belangrijkheid aan:
1. Maatregelen aan de bron
Deze zogenaamde'bronaanpak' kent de onderstaande volgorde van
aanpak:
1e eliminatie (niet meer gebruiken):
• overbodige ontvettingsprocessen schrappen (metaalindustrie),
• in plaats van insecticide gebruik maken van andere insecten,
• in plaats van chemische middelen gebruik maken van bacteridn
bijwaterzuivering,
• gebruik van simulatieprogramma's, waardoor mensen niet meer
met echte stoffen hoeven te oefenen (onderwijs en opleiding).
2e vervanging (gebruik van minder gevaarlijke stoffen):
• vervanging van gechloreerde oplosmiddelen door zeepoplossingen
voor ontvettingsdoeleinden
• (metaal- en elektrotechnische industrie),
• vervanging oplosmiddelen in verf door water (bouw, schilders),
• vervanging van vezelhoudend isolatiemateriaal door bijvoorbeeld
polystyreen (bouw),
• minder stofvorming door vervanging van poedervormige schadelijke
stof door dezelfde stof in tablet- of vloeistofuorm (bijvoorbeeld in
een laboratorium),
• vervanging van organische oplosmiddelen door producten op basis
van plantaardige oliën (bijvoorbeeld in een drukkerij).
e
3 aanpassing (stof of proces worden aangepast, zodanig dat het risico
vermindert):
• minder spuitverlies door airless spuiten in plaats van pneumatische
spuittechniek (metaal-, hout-en meubelindustrie),
• vernevelen van water om inademing van schadelijk stof te beperken
(baksteenindustrie).
28
4e isolatie (omkasten, inpakken of inperken, waardoor blootstelling
afneemt):
• vlakslijpen voorzien van afgezogen omkasting (metaalindustrie),
• gebruik gesloten mengvaten in plaats van open vaten (rubberindustrie).
2. Ventilatie
• rookgassen direct boven de werkplek afzuigen: zoals bij laswerk,
inblazen of afzuigen
3. Scheiding mens en bron
• verwijdering van asbest: gebruik couveusezakken,
• gritstralen van onderdelen in een couveusekast.
4. Persoonlijke bescherming
• te gebruiken voor de restrisico's, als maatregel 1 ,2 en 3 niet
voldoende zijn. PBM zijn geen laatste redmiddel, maar dagelijkse
noodzaak en meestal verplicht gesteld.
9.0
Soorten gevaarlijke stoffen
9.1
Zuren en logen (basen)
Of een stof een zuur of base is hangt af van de pH waarde van een stof.
pH7 is neutraal.
pH 0
pH14
pH7
Zuur
Neutraal
Maagzuur
Azijnzuur
Accuzuur
Water
Basisch
Natronloog
Caustic soda
Bleekwater
Zuren en basen worden gekenmerkt door de bijtende werking. We weten
dat zuren veel metalen kunnen aantasten en zelfs oplossen. Kleding wordt
erdoor weggevreten en ze geven een ernstige chemische verbranding van
de huid (werkt onmiddellijk bijtend). Ze zijn dus niet direct giftig, maar
wel zeer gevaarlijk.
Basen zoals natronloog hebben eenzelfde of ergere bijtende werking!
Loog in het oog kan een volledige vertroebeling van het hoornvlies geven,
met blindheid tot gevolg. In tegenstelling tot zuren, zijn de gevolgen
(symptomen) van contact met een loog niet altijd onmiddellijk zichtbaar
29
of voelbaar. Dat betekent dat er letsel kan ontstaan voordat men zich
bewust is van dit contact met loog!
De mate waarin zuren en basen deze eigenschappen vertonen, hangt
onder andere af van hun sterkte (concentratie).
Als zuren en basen met elkaar in contact komen, kan een heftige
neutraliseringsreactie optreden. Bijblootstelling aan logen of zuren dient
men:
• onmiddellijk te spoelen met veelwater,
• verontreinigde kleding direct uit te trekken,
• bij oogcontact door gaan met spoelen zolang als mogelijk is,
• bij elk huid- of oogcontact met loog of zuur een arts te raadplegen.
9.2
Organische oplosmiddelen
Organische oplosmiddelen worden over het algemeen snel via de longen
en de huid in het bloed opgenomen. Ze worden door het bloed in het
lichaam verspreid en voornamelijk door de vetachtige weefsels (zoals de
hersenen) opgenomen en hebben een giftige werking. Deze stoffen
worden voornamelijk uit aardolie gemaakt. Voorbeelden zijn o.a.
wasbenzine en thinner, harsen en lijmen.
9.3
Cyclischeverbindingen
Deze stoffen worden ook vaak als oplosmiddelgebruikt. Voorbeelden
hiervan zijn: tolueen, xyleen, benzeen en fenol. Benzeen bezit, naast de
algemene werking, een specifiek schadelijke werking op het beenmerg.
Dit laatste geeft aanleiding tot het ontstaan van ernstige bloedziekten,
zoals leukemie.
9.4
Metalen
Metaaldamp, poedervormige metaaldeeltjes in de lucht, of
metaalverbindingen geven ernstige
vergiftigingen. Door de langzame uitscheiding is er kans op ophoping in
het lichaam. Voorbeelden van deze stoffen zijn loodoxide, loodmenie en
loodwit; kwik, zinkoxide en zink; metalen in lasdampen.
9.5
Koolmonoxide
Dit gevaarlijke gas wordt gevormd bij onvolledige verbranding van
koolstof en koolstofuerbindingen (fossiele brandstoffen), bijvoorbeeld
slecht brandende kachels, open haarden, verbrandingsmotoren,
heteluchtkanonnen enz. Het gas is kleurloos. smaak- en reukloos. Het
verbindt zich met de hemoglobin in het bloed. Hierdoor wordt de opname
en dus het transport van zuurstof naar de weefsels verhinderd.
30
9.6
Verven en lakken
Bij regelmatig (herhaald) contact met deze stoffen, ook in kleine
hoeveelheden, is er kans op chronische aandoeningen. Zeer goede
persoonlijke hygiëne is bij het werken met deze stoffen noodzakelijk.
Vermijdt contact met de huid en de ogen. Bij de verwerking van
verfstoffen moet door voldoende ventilatie ervoor worden gezorgd dat de
concentratie van de damp zo laag mogelijk blijft. De meeste verven zip
zeer brandbaar. Pas op voor ontstekingsbronnen (roken).
9.7 Asbest
Asbestvezels zijn schadelijk voor de gezondheid. Asbest is een
verzamelnaam voor microscopisch dunne minerale vezels. De fijne
structuur van de vezeltjes is de oorzaak dat asbest zo schadelijk is. Wie
vezels inademt loopt de kans op kanker en asbestose (stoflongen).
Verwerken en slopen van asbesthoudende producten brengt grote
gezondheidsrisico's met zich mee.
De blootstelling aan asbest dient zo laag mogelijk te zijn. Eenvoudige
stofmaskers zijn onvoldoende en dus niet toegestaan. Omdat asbest niet
kan worden afgebroken, levert het ook risico's op voor het milieu en de
volksgezondheid.
Asbest kan voorkomen in pakkingen, isolatiematerialen, eterniet en
sommige bouwmaterialen.
Sinds 1993 zijn nieuwe toepassingen en het in de handel brengen van
asbest verboden.
Bij het werken met asbesthoudend materiaal, en als er een blootstelling
te verwachten is, moet een werkplan worden gemaakt. Hierin dienen de
31
aanpak van het werk en de benodigde maatregelen te worden
opgenomen. Alleen door de overheid goedgekeurde bedrijven mogen
asbest verwijderen.
Het gebruik van asbest is nog niet geheel uitgebannen . Daar waar
vervanging (nog) niet mogelijk is, kan via de Arbeidsinspectie geprobeerd
worden een tijdelijke ontheffing te krijgen. Dit is alleen mogelijk in
speciale gevallen.
10.0
Etikettering;bijzondere gevaren en
veiligheidsaanbevelingen
10.1 Etikettering
Etikettering is volgens de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS) verplicht
wanneer de gevaarlijke stiffen zijn verpakt en vervolgens in de
handelworden gebracht.
ln het kader van deze wet worden verschillende categorieën gevaarlijke
stiffen onderscheiden. Deze categorieën zijn:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
ontplofbaar,
oxiderend,
zeer licht ontvlambaar,
licht ontvlambaar,
ontvlambaar,
zeer vergiftig,
vergiftig,
schadelijk,
corrosief,
irriterend,
voor het milieu gevaarlijk,
carcinogeen (kankerveruekkend),
teratogeen (functiestoornissen veroorzakend bij ongeboren kind),
mutageen (erfelijke eigenschappen veranderend),
sensibiliserend (vermindert de lichamelijke weerstand).
32
1 0.1.1 Gevaarssymbolen
Pictogrammen
Omschrijving
Aanduiding
Ontplofbare stof.
Kan gemakkelijk tot
ontploffing worden
gebracht.
Voorbeelden
Vuurwerk, springstof
zoals staven dynamite,
buskruit, semtex.
E
Oxiderend stof.
O
F+
T+
Stoffen die sterk
reageren met andere
stoffen en zelf
zuurstof af kunnen
geven.
Alle organische peroxide
en zuivere zuurstof.
Zeer licht
ontvlambare stof.
Deze stoffen kunnen
erg snel in brand
raken door bv. vonken
of een sigaret.
Benzine, brandspiritus,
verfverdunning, thinner,
verschillende
spuitbussen, bison-kit
verdunning.
(Zeer) Vergiftige
stof.
Door inslikken,
inademen, een open
wond of door de huid
kan de vergiftiging
optreden.
Zware
bestrijdingsmiddelen,
diverse geneermiddelen,
heel veel industriële
stiffen die verder
worden verwerkt in de
fabriek. Rioolgas,
kwikdamp, lood.
33
Xn
C
N
Schadelijke of
Ammonia, bleekwater,
irriterende stof.
oplosmiddelen uit verf.
Stof kan bv.
Huidirritatie
veroorzaken, maar
ook erg vervelend zijn
voor de
ademhaling.
Bijtende of
corrosieve stof.
Stof kan afsterving
van menselijke
weefsel (huid)
veroorzaken en kan
metalen aantasten.
Accuzuur, zoutzuur,
azijnzuur, kaliloog,
natronloog.
Schadelijk voor het Bijtsen, verschillende
milleu.
soorten verf, zware
Stof kan in het water stookolie.
of inde bodem
ernstige schade
aanrichten.
Elke stof die in één van deze categorieën valt moet voorzien zijn van een
etiket. Dit etiket moet goed zichtbaar zijn, gemakkelijke leesbaar, in het
Nederlands zijn opgesteld. Het moet de volgende aanduidingen bevatten:
• de naam van de stof,
• het gevaarssymbool of de gevaarssymbolen,
• de bijzondere gevaren (R-zinnen),
• deveiligheidsaanbevelingen (S-zinnen).
De indeling volgens de WMS heeft voornamelijk betrekking op
kleinverpakkingen. Wanneer gevaarlijke stoffen worden vervoerd, wordt
de codering toegepast die betrekking heeft op het vervoer van gevaarlijke
stoffen en die afhankelijk is van het vervoermiddel.
34
1 0.2
Bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen
Voor de gevaren bij het werken met gevaarlijke stoffen zln zogenaamde
risicozinnen (R-zinnen) ontwikkeld. Deze zinnen zijn genummerd en
moeten op het etiket worden aangegeven.
De zogenaamde Safety-zinnen (S-zinnen) zijn zinnen die de te nemen
veiligheidsmaatregelen opsommen. Ook de S-zinnen moeten op het etiket
vermeld staan. We hoeven de R- en S-zinnen niet uit ons hoofd te
kennen. Wel is van belang dat bekend is wat de functie van de zinnen is
en dat de betekenis ervan kan worden opgezocht.
Voorbeelden:
R7: kan brand veroorzaken
R22: schadelijk bij opname door de mond
S2: buiten bereik van kinderen bewaren
S20: niet eten of drinken tijdens gebruik
10.3
Andere labels en borden
Op transportmiddelen zien we oranje borden die een indicatie geven van
de gevaren en het soort product dat er in zit.
Het bovenste deelvertelt ons iets over de gevaren, zoals hiernaast
betreft het een stof die zowel zeer giftig (66) alsmede brandbaar (3)
is.
Het onderste deel vertelt ons het UN nummer (1613) hetgeen hier
staat voor Cyaanwaterstof, oplossing in water. De
bedrijfshulpverlener (BHV) kan met dit gegeven bepalen welke
maatregelen hij dient te nemen in eerste instantie.
Het UN nummer staat ook vermeld op de chemiekaart.
Onderstaand etiket staat op de verpakking van bijvoorbeeld flessen of
jerrycans
35
663
1613
10.4
Opslag van gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen dienen te worden opgeslagen volgens de
richtlijn CPR 15-1, CPR 15-2 of CPR 15-3 (Commissie
Preventie Rampen door Gevaarlijke stoffen).
CPR 15-1 Opslag van gevaarl'rjke stoffen in emballage,
opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton).
CPR 15-2 Opslag gevaarlijke stoffen, in emballage en
de opslag van grote hoeveelheden.(groter dan 10 ton).
CPR 15-3 Opslag van bestrijdingsmiddelen in
distributiebedrijven en aanverwante bedrijven.
De bovenstaande richtlijnen vertellen iets over de brandbestrijding,
bluswateropvang, aan- en afvoerwegen, de constructie en voorzieningen
van de opslagplaatsen.
36
11.0
Blootstelling
11.1
Zuurstof
De lucht die wij inademen bestaat uit 79% stikstof en 21% zuurstof. De
lucht, of liever de zuurstof uit de lucht, is voor de mens van levensbelang.
Een te hoog zuurstofpercentage kan voor de ademhaling geen kwaad,
maar het brand en explosiegevaar neemt aanzienlijk toe. Een ruimte mag
dan ook nooit met zuurstof worden geventileerd. We mogen werkkleding
nooit met zuurstof afblazen.
Een te lage zuurstofconcentratie is eveneens levensgevaarlijk. Men mag
nooit een ruimte betreden als het gemeten zuurstofpercentage kleiner
dan 20% is. In een zéér kort tijdsbestek krijgen de hersenen een
zuurstoftekort, waardoor men bewusteloos raakt. Bij zeer lage
concentraties treedt de dood ogenblikkelijk in.
Als de zuurstofconcentratie onder 20% ligt kunnen we de volgende
maatregelen treffen:
• De ruimte beluchten (mechanisch ventileren),
• Gebruik van onafhankelijke adembescherming.
Het minimale percentage zuurstof in lucht waarbij gewerkt mag
worden is 20%.
11.2
De verspreiding van een gas of damp in de ruimte
Verspreiding van gas of damp in een ruimte kan plaatsvinden door:
• het verdampen van een vloeistof;
• het ontsnappen van een gas, bijvoorbeeld door een lekkage;
• gasvorming door een chemische reactie;
• het openen van apparatuur (niet gereinigd).
De snelheid waarmee het gas zich door de ruimte verspreidt, is
afhankelijk van:
• de luchtbeweging in de ruimte;
• het gewicht van het gas ten opzichte van het gewicht van de lucht;
• de hoeveelheid gas die per tijdseenheid ontstaat (de snelheid van
de verdamping, de grootte van de lekkage);
• de snelheid van menging met de lucht.
De verspreiding in de ruimte kan op verschillende manieren plaatsvinden:
ƒ diffusie: Iedere gassoort zal zich na verloop van tijd homogeen
verdelen in een ruimte. Dit heeft te maken met de eigen snelheid
van de gasdeeltjes. Hoge concentraties van zware gassen zullen
meer naar de bodem zakken;
ƒ luchtbewegingen: Door bewegingen in de lucht, zullen gassen
beter mengen;
37
ƒ
12.0
temperatuur: Door verwarming wordt de dichtheid van een gas
verlaagd, waardoor het gas opstijgt. Dit is het geval bij
verbrandingsgassen.
Soorten van vergiftiging (effect)
We kunnen twee soorten van vergiftiging onderscheiden, namelijk:
ƒ acute vergiftiging,
ƒ chronischevergiftiging.
Acute vergiftiging ontstaat na een kortstondige blootstelling aan de giftige
stof met een hoqe concentratie. De gevolgen zijn direct of soms na enkele
uren of dagen merkbaar. Een voorbeeld is Ammoniakgas. Wanneer
iemand met een giftige stof in aanraking is geweest, of een giftige stof
heeft ingeademd, moet hij altijd een arts raadplegen. Het kan namelijk
voorkomen dat een acute vergiftiging plotselinge dood of een ernstige
ziekte tot gevolg heeft.
Chronische vergiftiging ontstaat als men gedurende een lange tijd, of
herhaaldelijk, is blootgesteld aan kleine hoeveelheden van een bepaalde
stof. De vergiftiging verloopt langzaam en sluipend en er treedt
onvoldoende ontgifting op. De gevolgen vertonen zich vaak pas na jaren.
De schade is onherstelbaar. Stoffen die tot een chronische vergiftiging
kunnen leiden zijn bijvoorbeeld nicotine, benzeen, kwik en lood.
13.0
Persoonlijke hygiëne
De persoonlijke hygiëne speelt een belangrijke rol in het voorkomen
van vergiftiging. Denk bij het omgaan en verwerken van
schadelijke/gevaarlijke stoffen aan:
ƒ sterk verontreinigde kleding moet onmiddellijk worden vervangen
door schone;
ƒ huidcontact zoveel mogelijk vermijden;
ƒ bij elke werkonderbreking (schaft, toiletbezoek, einde werkdag
enz.) de handen goed wassen;
ƒ niet op de werkplek eten, drinken en roken.
14.0 Maximaal aanvaarde concentraties op de werkplek
ƒ
Giftige en gevaarlijke stoffen kunnen in de ademhalingslucht hinder of
zelfs letsel, ziekte of dood veroorzaken. In principe kan het opnemen van
elke stof nadelige gevolgen hebben. Dit hangt af van de opgenomen
hoeveelheid.
De MAC-waarde is de vastgestelde Maximaal Aanvaarde Goncentratie van
een gas, damp, nevel of stof in de lucht op de werkplek. Bij de
vaststelling ervan wordt zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat
die concentratie bij herhaalde blootstelling ook gedurende een langere,
tot zelfs een arbeidsleven omvattende periode - voor zover de huidige
38
kennis reikt - in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers
als ook van hun nageslacht niet benadeelt. De MAC-waarde wordt
uitgedrukt in ppm (parts per million, ofwel deeltjes per miljoen) of in
mg/m3 (voor nevel).
De MAC-waarden zijn tijdgewogen gemiddelden (MAC-TGG). Ze gelden
als gemiddelden onder de volgende voorwaarden:
ƒ
ƒ
ƒ
bij een blootstellingsduur tot 8 uur per dag en niet meer dan 40 uur
per week;
bij werk dat normale inspanning vergt;
voor volwassen, gezonde personen.
Er kan bij de MAC waarde ook TGG 15 min. staan vermeld. Dit houd in
dat er slechts gedurende korte tijd een overschrijding van de MAC-waarde
mag zijn, waarbij de MAC-waarde het gemiddelde is over 15 minuten.
Daar waar de MAC-waarde niet is vastgesteld moet men extra voorzichtig
zijn. De werkgever moet hier passende maatregelen nemen zodat dat de
werknemer geen gezondheidsschade oploopt.
Als de blootstellingduur (langer dan 8 uur) wordt overschreden, moet een
overeenkomstig lager
maximum worden gehanteerd. Het is belangrijk de concentraties altijd zo
laag mogelijk te houden (onder de MAC-waarde). De achtergrond van dit
principe ligt voor de hand.
Het is immers zo dat MAC-waarden zijn gebaseerd op de huidige stand
van het wetenschappelijk
onderzoek. Nieuwe gegevens kunnen leiden tot wijziging van de MACwaarde. Meestal is deze wijziging
een vedaging van de MAC-waarde.
Bij de MAC-waarde worden naast een getal vaak letters vermeld.
De letter 'C' betekent dat de MAC-waarde de plafondwaarde is (C =
ceiling = plafond). Om dit te
onderstrepen wordt in de kolom 'opmerkingen' in zo'n geval de volgende
zin ingevuld: "De MAC-waarde geldt hier als een maximum dat niet mag
worden overschreden".
De toevoeging 'H' (H = huid) geeft aan dat de stof, naast andere opname
mogelijkheden, ook nog door de huid wordt opgenomen.
Op sommige chemiekaarten staat "niet vastgesteld" ingevuld. Dit
betekent dat nog geen MAC-waarde is vastgesteld voor de betreffende
stof. In dat geval moet men ervan uitgaan dat de stof gevaarlijk is.
39
14.1
De reukwaarneming
Vertrouw niet op de reuk alléén. Of iemand in bepaalde gevallen een stof
ruikt, hangt van veel factoren af. Er kunnen bijvoorbeeld bij mengsels
stoffen zijn met een overheersende geur; men kan verkouden zijn of men
ruikt minder doordat men bijvoorbeeld rookt. Sommige gassen zijn
reukloos, maar ook zéér gevaarlijk, zoals koolmonoxide, stikstof en
koolzuurgas. Ook hoge concentraties waterstofsulfide (zwavelwaterstof)
ruik je na korte blootstelling (als gevolg van een tijdelijke verlamming van
de (reukzenuw) niet meer. Zwavelwaterstof stinkt al bij zeer lage
concentraties naar rottende eieren. Nog geniepiger zijn de gassen die
prettig ruiken, zoals alcoholen, aceton en de aromaten (benzeen).
Sommige stoffen waarschuwen direct, zelfs bij een lage concentratie. Het
zijn stoffen die bijtend werken op de ogen, de huid en de
ademhalingsorganen, zoals ammoniak, chloor, zwavelzuur en natronloog.
Conclusie:
Vertrouw niet op je neus a/s het om gevaar gaat! Meten is weten!
Gebruik steeds de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen.
14.2
Meten
Alvorens in een ruimte mag worden gewerkt, dient deze eerst gasvrij te
zijn gemaakt (gasvrij-verklaring). Als het volledig gasvrij maken niet
mogelijk is of als er kans op vrijkomen van gevaarlijk gas bestaat
(bijvoorbeeld schoonmaken van schotels in een kolom of schoonmaken
van een tankbodem), dan moeten naast ventilatie ook persoonlijke
beschermingsmiddelen worden voorgeschreven in de vorm van
adembescherming en beschermende kleding.
15.0
Het gebruik van chemiekaarten
Wettelijk is het verplicht op de hoogte te zijn van de gevaren die een
product met zich meebrengt. Het doel van chemiekaarten is, dat er
voldoende juiste en bijgewerkte veiligheidsinformatie is van elke, op de
werkplek gebruikte stof. Het belangrijkste zijn de gevaren en de te nemen
veiligheidsmaatregelen.
Deze informatie dient goed toegankelijk te zijn voor iedereen die ermee
moet werken. De chemiekaarten zijn gestandaardiseerd uitgevoerd om
gemakkelijk de juiste informatie te vinden. Voor de stoffen waarvan geen
chemiekaarten bestaan, zorgen de bedrijven zelf voor vergelijkbare
informatiebladen.
Op een chemiekaart of productinformatiekaart worden behalve de naam
van de betreffende stof, ook de chemische formule, de natuurkundige
40
grootheden en MAC-waarde, de wijze van opname, de directe gevaren en
etikettering genoemd.
De informatie vermeld in de chemiekaarten, kan gebruikt worden bij het
opstellen van de
veiligheidsinformatiebladen. De leverancier van een stof of preparaat is
wettelijk verplicht aan de beroepsmatige gebruiker een deugdelijk
veiligheidsinformatieblad te geven. De stoffen waarop dit van toepassing
is, worden genoemd in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen. In principe zijn
dit de stoffen die in een WMS-gevarencategorie zijn ingedeeld, zoals
aangegeven staat op het etiket van de stof (zie het kaartje met
pictogrammen).
Het veiligheidsinformatieblad, ook wel productinformatiekaart genoemd,
heeft een gestandaardiseerd ontwerp in zestien rubrieken en is
uitgebreider dan een chemiekaart.
De informatie moet in de taal van de gebruiker ter beschikking worden
gesteld. (Voorbeeld chemiekaart volgende bladzijde.)
41
42
16.0
De gevarendiamant
Bij sommige bedrijven worden op vast opgestelde tanks en vaten
gevarendiamanten aangebracht. Doormiddel van de gevarendiamant
worden met behulp van kleuren en cijfers de belangrijkste
gevaarsaspecten van een stof weergegeven. Het doel hiervan is bij het
werken met of in de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen snel en
doeltreffend de gevaren te beoordelen die bij een ongeval (lekkage) of
een brand kunnen optreden.
De gevarendiamant wordt ook op de chemiekaart afgebeeld.
In de gevarendiamant, die officieel NFPA-code heet (National Fire
Protection Association), worden de risico's als volgt aangegeven:
F-vak (rood)
H-vak (blauw)
R-vak (geel)
- brandgevaar
- gezondheidsrisico's
- instabiliteit
Voor het H-, F- en R-vak wordt via een (met het gevaar oplopend) cijfer
van 0 - 4 het risico of het gevaar aangegeven.
43
Gevaar voor de gezondheid (blauw)
4. Uiterst gevaarlijk:
Elk contact met dampen of vloeistoffen zonder hiervoor special
ontworpen bescherming vermijden.
3. Zeer gevaarlijk:
Verblijf op gevaarlijke plaatsen uitsluitend met volledige beschermende
kleding en ademhalingsapparatuur.
2. Gevaarlijk:
Verblijf op gevaarlijke plaatsen uitsluitend met ademhalingsapparatuur
en eenvoudige veiligheidskleding.
1. Weinig gevaar:
Ademhalingsapparatuur wordt aanbevolen.
0. Zonder bijzonder gevaar.
Brandgevaar (rood)
4. Zeer licht ontvlambaar
3. Licht ontvlambaar
2. Ontulambaar
1. Ontvlambaar alleen bij verhitting
0. Niet ontvlambaar
lnstabiliteit (geel)
4: Groot gevaar voor detonatie - explosieve ontleding of reactie bij
normale temperaturen en drukken - Veiligheidszone vormen - Bij brand
bedreigd gebied direct ontruimen.
3: Gevaar voor detonatie - explosieve ontleding of reactie door
ontstekingsbron of verhitting of door contact met water –
Veiligheidszone vormen - Blussen van afstand.
2: Gevaar voor heftige chemische reactie bij verhoogde temperatuur en
druk of bij contact met water - Verscherpte veiligheidsmaatregelen –
Blussen van afstand.
1: Wordt bij verhitting ontstabiel of kan met water reageren
Veiligheidsmaatregelen treffen.
0: Onder normale omstandigheden stabiel - Zelfs in gevalvan brand.
Bijzondere aanduidingen (wit)
Leeg vak: Water als blusmiddeltoegestaan.
Voor het blussen geen water gebruiken
Bij vrijkomen van stof gevaar voor radioactieve straling
Behalve de gevarendiamant kunnen op de tanks of vaten tevens de naam
van het betreffende product en het aan te bevelen blusmiddel
aangegeven. In de praktijk worden de borden met bovengenoemde
diamant en gegevens zodanig aangebracht, dat ze vanaf de omliggende
wegen en omgeving goed zichtbaar en leesbaar zijn.
44
We moeten wel bedenken dat de gegevens gebaseerd zijn op de
gebruikelijke omgevingstemperaturen en dat er geen rekening is
gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals:
ƒ de aanwezigheid van stoffen die als katalysatoren kunnen werken;
ƒ chemische reacties die kunnen ontstaan bij contact met andere
stoffen;
ƒ eenverhoogdezuurstofconcentratie;
ƒ bijzondere omstandigheden in fabrieken, laboratoria en
opslagplaatsen.
De gegevens van de gevarendiamant zeggen in eerste instantie ook niets
over de soms bijzonder giftige of bijtende stoffen die vrij kunnen komen
bij het branden van de stof of als de stof ten gevolge van een brand wordt
verhit.
17.0
Brand en Explosies
Brand en explosies veroorzaken altijd schade en vaak menselijk leed door
letsel of door dodelijke slachtoffers.
Volgens de Nederlandse statistieken komen per jaar 70 tot 80 mensen om
bij brand of explosie en raken ruim 600 mensen gewond.
Doordat men roekeloos is, voorschriften niet opvolgt, te onbekend is met
de gevaren en niet weet hoe men om moet gaan met de bestaande
blusmiddelen kunnen er slachtoffers vallen.
Bij een brand onderscheiden we:
Directe brandschade: Het gebouw, de machines, de productievoorraad,
(dodelijke)slachtoffers.
Indirecte schade: (Tijdelijke) sluiting van het bedrijf, een productiestop,
letsel (brandwonden).
De verhouding tussen directe en indirecte schade is ongeveer 20 : 80.
Brandpreventie is het onderkennen van risico's, het instrueren en het
nemen van voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van brand en/of
explosie en het beperken van schade.
18.0
Het verbrandingsproces
Een brand is een scheikundige reactie van een brandbare stof met
zuurstof, waarbij warmte vrijkomt. Het gaat gepaard met vlam- en/of
gloeiverschijnselen en rookontwikkeling. Om deze reactie op gang te
brengen is een bepaalde temperatuur nodig, de ontstekingstemperatuur.
Brandbare stoffen zijn overal aanwezig. Lucht bevat 21% zuurstof.
Een reactie tussen brandbare stof en zuurstof komt niet automatisch op
gang. De temperatuur zal dusdanig moeten zijn dat de
ontbrandingstemperatuur van de brandbare stof wordt bereikt.
45
Voor verbranding met vuurverschijnselen moeten
de drie factoren die de 'branddriehoek' vormen,
steeds gelijktrjdig aanwezig zijn, namelijk:
ƒ de brandbare stof;
ƒ de zuurstof;
ƒ de ontstekings- of ontbrandingstemperatuur.
Het basisprincipe van de brandbestrijding is:
Haal één van de drie factoren weg
en de verbranding wordt opgeheven.
Nu zal duidelijk zijn dat de brandstof en de zuurstof in een bepaalde verhouding aanwezig moeten zijn. We noemen dit de mengverhouding.
Verbranding is ook niet mogelijk als bijvoorbeeld door middel van een
inert(niet explosief of brandbaar) gas het zuurstofpercentage laag genoeg
is gemaakt. Om deze reden wordt tegenwoordig aan de branddriehoek de
mengverhouding als vierde factor toegevoegd (brandvierhoek).
Voor het blussen van een brand is nog een vijfde factor van invloed,
namelijk de katalysator. Een katalysator is een stof die de reactie versnelt
of bij het blussen vertraagd (negatieve katalysator).
Een voorbeeld: Suiker brandt niet maar smelt. Wanneer we de suiker
echtergaan mengen met dezelfde hoeveelheid as, brandt deze zeer goed.
Hierbij dient de as dus als katalysator.
46
18.1
Gasbrand
Gassen mengen zich goed met zuurstof uit de lucht en verbranden
meestal fel.
Veel vlammen zijn zichtbaar door de vaste deeltjes die erin opgloeien.
Afhankelijk van het soort gas kan de vlam ook een specifieke kleur
krijgen:
ƒ zwak lichtgevende vlammen:
- waterstof
- methaan
ƒ geel tot oranje gekleurde vlam (met roetvorming):
acetyleen
benzeen
Om een goede verbranding te krijgen, zal het gas moeten worden
gemengd met zuurstof.
Als de zuurstofconcentratie groter is dan 21%, spreken we van een
verhoogd brand- en explosiegevaar.
18.2
Vloeistofbrand
Vloeistoffen zelf branden niet, het zijn de vloeistofdampen die
verbranden. Vloeistoffen kunnen, afhankelijk van hun aard en van de
temperatuur, verdampen. Deze dampen verbranden indien ze een
voldoende concentratie hebben en tevens met voldoende zuurstof zijn
vermengd. Bij deze mengsels van brandbare stoffen met lucht zijn de
explosiegrenzen van belang.
Bij mengsels van brandbare vloeistoffen moet men rekening houden met
de component met het laagste vlampunt (dit is te vinden in het
chemiekaartenboek). De component met het laagste vlampunt bepaalt
het gevaar van een mengsel. Bijvoorbeeld: smeerolie waarin weinig
benzine is vermengd, levert net zoveel risico op als een bepaalde
hoeveelheid benzine.
Het vlampunt van een brandbare vloeistof is de laagste temperatuur
waarbij een vloeistof zoveel damp ontwikkelt, dat deze met de erboven
aanwezige lucht ontstoken kan worden.
18.3
Vaste-stofbrand
Vaste stoffen zijn vrij gemakkelijk te ontsteken. In de praktijk zijn er veel
voorbeelden op te noemen, bijvoorbeeld: vetten, hout, papier en textiel.
Ook kunnen stofconcentraties leiden tot stofexplosies.
47
Een stofexplosie is een snelle verbranding van vaste deeltjes in alle
richtingen. Voorbeelden van stoffen die explosies kunnen geven zijn:
meel/suiker/graan in silo's/houtstof in zagerijen.
18.4 Explosiegrenzen
48
Bij gassen gebruiken we het begrip 'explosiegebied', dat wordt bepaald
door de explosiegrenzen.
Onder explosiegrenzen van een gas verstaan we de hoogste en de laagste
concentratie van een gas in lucht (het gas-luchtmengsel), waarbij een
explosie mogelijk is.
LEL: Lower Explosion Limit (onderste explosiegrens), de minimale
hoeveelheid gas die in lucht moet zitten om een explosie te veroorzaken.
UEL: Upper Explosion Limit (bovenste explosiegrens), de maximale
hoeveelheid gas in lucht waarbij nog een explosie kan plaatsvinden.
19.0
Theorie van het blussen
Het principe om zo snel mogelijk na het uitbreken van een brand met het
blussen te beginnen gaat nog steeds op. Het is echter niet juist om dit
altijd met water te doen. Zoals eerder gezegd zijn er drie factoren nodig
om een verbranding te starten en in stand te houden, namelijk:
ƒ
ƒ
ƒ
brandbare stof;
zuurstof;
temperatuur.
Zuurstof zelf is niet brandbaar, maar onderhoudt de verbranding van
talloze stoffen die normaal in lucht niet of zeer moeilijk verbranden. Een
teveel aan zuurstof kan echter het brandgevaar aanmerkelijk verhogen.
Zo brandt een katoenen overall in normale lucht bij aanraking met een
sigaret zeer moeilijk. Indien de lucht waarin de overall zich bevindt circa
30% zuurstof bevat, brandt de overall bij aanraking met een las- of
slijpvonk zeer fel en is in circa 1 minuut volledig verbrand.
20. Blusstoffen
Het blussen van een brand kan geschieden door een aantal handelingen,
zoals het plaatsen van een deksel op een pan brandend vet of door het
afsluiten van de gastoevoer bij een gasbrand. ln de meeste gevallen
wordt op één van de factoren van de brandvijfhoek ingewerkt met
blusstoffen. De stoffen waarmee branden kunnen worden geblust, zijn in
drie groepen te verdelen:
49
Blusstof
Natte blusstoffen
Water
waterdamp/stoom
Schuim
light water (AFFF)
Droge blusstoffen Zand
Bluspoeder
Koolstofdioxide
Koolzuurgas
Koolzuursneeuw
20.1
Bluswerking
Afkoeling,
zuurstofdringing door
stoomvorming
zuurstofverdringing
zuurstofafsluiting
zuurstofafsluiting
zuurstofafsluiting,
afkoeling
negatieve katalyse
zuurstofverdringing
zuurstofverdringing
Water (of stoom)
Dit is van oudsher de meest gebruikte blusstof.
Voordelen van water zijn:
ƒ het zorgt voor temperatuursverlaging,
ƒ de vrijkomende stoom verdringt de zuurstof,
ƒ het is goedkoop,
ƒ het is meestal in grote hoeveelheden aanwezig,
ƒ het is onschadelijk.
Nadelen van water zijn:
ƒ het is vorstgevoelig,
ƒ het is elektrisch geleidend,
ƒ olie drijft op water,
ƒ milieuschade, doordat giftige stoffen kunnen
ƒ worden meegevoerd,
ƒ sommige stoffen reageren echter heftig als ze in contact komen met
water, bijvoorbeeld carbid,
ƒ de waterschade (kan de brandschade soms overtreffen).
20.2
Koolstofdioxide (CO2)
Koolstofdioxide zit in stalen drukhouders, waarin het als een tot vloeistof
verdicht gas is opgeslagen. Het is onbrandbaar, niet elektrisch geleidend
en oplosbaar in water. De bluseigenschap is het verdringen van zuurstof.
Een gevaar hiervan is dat het verstikkend werkt voor mens en dier. In
ruimten waar met CO2 geblust wordt moet onafhankelijke
50
ademhalingsbescherming worden gedragen. Na het blussen is langdurige
ventilatie noodzakelijk.
20.3
Schuim
Schuim heeft als functie het afsluiten van zuurstof. Brandbare vloeistoffen
kunnen goed worden afgedekt met schuim. Er zijn verschillende soorten
schuim beschikbaar, afhankelijk van de soort brandbare vloeistof. Schuim
kan ook voor vaste stoffen worden gebruikt.
20.4
Poeder
Poeder heeft als blussende werking dat de vlam wordt afgebroken door de
negatieve katalyse. Het bluspoeder werkt als rem op het
verbrandingsproces. Er worden verschillende soorten poeder gebruikt.
Voordelen van poeder zijn:
ƒ snel blussende werking,
ƒ niet vorstgevoelig,
ƒ niet elektrisch geleidend.
Nadelen van poeder zijn:
ƒ veel nevenschade,
ƒ weinig koeling, kans op herontsteking.
20.5
AFFF
AFFF (Aqueous Film Forming Foam), werkt op basis van zuurstofafsluiting
door het vormen van een waterachtig schuimlaagje. Een nadeel van AFFF
is het vrijkomen in het milieu van deze stof (vetachtigestof).
51
20.6
Zand
Zand heeft een koelende werking en sluit de zuurstoftoevoer volledig af,
waardoor de brand verstikt.
20.7
Halon (BCF)
Halon als blusmiddel mag in Nederland niet meer worden toegepast,
omdat het bij gebruik de ozonlaag aantast. Vanaf 2003 moeten bestaande
Halonblussers vervangen worden door "niet" Halonblussers.
21. 0 Kleineblusmiddelen
De meest bekende kleine blusmiddelen zijn de draagbare blustoestellen.
Daarnaast zijn er:
ƒ blusdekens,
ƒ slangenhaspels,
ƒ stationaire en/of automatische blusinstallaties.
Voor grote branden bestaat in feite nog maar één effectief blusmiddel:
water.
Op blustoestellen is met letters en symbolen aangegeven voor welke
brandklasse(n) ze geschikt zijn:
Kies bij een brand het juiste blusmiddel. Zorg ewoor dat de wind van je af
waait (bovenwinds gaan staan) en richt het blusmiddel op het
brandhaard. Niet op de vlammen.
52
Brandklassen
Klasse
Pictogram
Omschrijving
Blussen met
A
Brandbare vaste
stoffen zoals hout,
papier, textiel,
melkpoeder, enz.
-
Water
B
Vloeistoffen zoals
benzine, olie, vet,
kunststof, enz.
-
Bluspoeder
Kooldioxide
Light water
C
Gassen zoals
propaan, methaan,
butaan, aardgas,
acetyleen, enz.
-
Bluspoeder
Gastoevoer sluiten
D
Metalen zoals
magnesium,
aluminium, natrium,
kalium, enz.
Speciale
blusmiddelen bijv.
keukenzout
E
Elektriciteit branden
in of nabij
elektrische
installaties
-
Kooldioxide
Bluspoeder
F
Frituurvet
-
Chemisch
blusschuim
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Voor het blussen van branden uit klasse A (vaste stoffen), is water
zeer effectief.
Voor het blussen van branden uit klasse B (vloeibaar of vloeibaar
wordende stoffen)
zijn vooral poeder light water (AFFF) en koolstofdioxide effectief.
Voor het blussen van branden uit klasse C (brandende gassen)
wordt hoofdzakelijk poeder toegepast of indien mogelijk het
afsluiten van de gaskraan.
53
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Voor het blussen van branden uit klasse D (metalen) worden
speciale bluspoeders gebruikt zoals
verschillende zouten (bijvoorbeeld keukenzout) of droog zand.
Andere blusmiddelen, zeker water, zijn gevaarlijk.
Voor het blussen van branden in of aan elektrische apparatuur,
soms ook wel klasse E genoemd, is blusgas een veel toegepast
blusmiddel.
22.0 Brand- en explosiegevaar
Het brandgevaar van vloeistoffen hangt af van het vlampunt. Het
vlampunt vertelt ons bij welke temperatuur een vloeistof voldoende damp
afgeeft om te kunnen worden ontstoken. De indeling is als
volgt:
Klasse
0 (K0)
1 (K1)
2 (K2)
3 (K3)
Vlampunt
Vlampunt lager dan
0ºC
kookpunt lager dan
35ºC
Vlampunt tussen 0ºC
en 21ºC
Vlampunt tussen 21ºC
en 55ºC
Vlampunt hoger 55ºC
Omschrijving
zeer licht
ontvlambaar
Voorbeeld
Ruwe aardolie
licht ontvlambaar
Thinner
ontvlambaar
Petroleum
brandbaar
Diesel
Daarnaast zijn er stoffen die brandbevorderend zijn (oxiderende stoffen).
Dit zijn stoffen die oxidatiemiddelen bevatten en daardoor gemakkelijk
zuurstof afgeven, bijvoorbeeld peroxide en perchloraten. Deze stoffen zijn
niet te blussen met water of schuim.
Afhankelijk van de stof kunnen nog meer risico's van toepassing zijn,
zoals:
ƒ het ontstaan van giftige dampen of het ontstaan van bijtende
dampen, indien de stof bij verhitting uiteenvalt of reageert met de
lucht;
ƒ de kans op een explosie van een tank of cilinder wanneer er
drukvaten worden gebruikt;
ƒ een heftige reactie met water zoals bijvoorbeeld bij zwavelzuur;
54
ƒ
isolatiemateriaal, vervuild met brandbare producten, kan spontaan
ontbranden bij een normale omgevingstemperatuur. Dit komt door
de katalytische werking van het isolatiemateriaal.
Explosiemetingen en andere gasmetingen zijn van groot belang voor de
veiligheid. Daarom mogen ze alleen worden uitgevoerd door hiervoor
speciaal opgeleid personeel!
23.0 Hoe te handelen bij brand
De manier waarop u het beste kunt optreden bij ontdekking van brand,
kan als volgt worden samengevat:
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
zorg voor uw eigen veiligheid;
meld de brand;
waarschuw personen in de omgeving;
breng personen in veiligheid;
doe de deuren achter u dicht;
controleer of iedereen in veiligheid is;
blus, indien mogelijk;
meld u af.
Als u een beginnende brand wilt proberen te blussen waarschuw altijd
eerst anderen!
23.1 Persoonlijkeveiligheid
Als u door brand wordt verrast, moet u proberen zo snel mogelijk de
brandende omgeving te verlaten. Gebruik nooit een lift om te vluchten!
Vlucht dwars op de windrichting en volg de aanwijzingen op van de
Bedrijfshulpverleners (BHV).
Het grootste gevaar bij een brand is de rook. U kunt bedwelmd raken
door de rook en als er niet tijdig hulp komt, kunt u stikken. Rook bevat
ook veel schadelijke gassen die de longen beschadigen. Naast de rook, is
ook de hitte bij brand het gevaar. Door de hitte die bij de brand ontstaat,
wordt de lucht zo heet dat deze bij inademen de binnenkant van de
luchtwegen verschroeit. Daardoor wordt ademhalen langzamerhand
onmogelijk.
55
Rook en hitte kunt u alleen ontlopen door de brandende ruimte zo snel
mogelijk te verlaten. Als u laag bij de grond blijft, kunt u toch vaak nog
lucht met voldoende zuurstof inademen. Er wordt namelijk lucht naar de
brand toe gezogen.
Naast inwendige brandwonden, kunt u natuurlijk ook uitwendige
brandwonden oplopen. Alle brandwonden moeten tenminste 15
minuten met lauw water worden gekoeld!
EERST WATER, DE REST KOMT LATER
Wordt dit niet gedaan, dan verbrandt de huid verder. Dit wordt
veroorzaakt door de warmte die de huid heeft opgenomen. Genezing van
de wonden wordt dan moeilijker en duurt langer. Koelen is zelfs zo
belangrijk, dat wanneer er geen schoon water is, zelfs slootwater mag
worden gebruikt. Gebruik alleen water! Brandzalf en dergelijke zorgen
ervoor dat de huid niet kan aftoelen. Het venvijderen van de zalf levert
later veel extra (onnodige) pijn op. Het gebruik van brandvertragende
kleding wordt bij brandgevaarlijke werkzaamheden sterk aanbevolen en is
bij veel bedrijven verplicht.
24.0 Werkvergunningen
Werkvergunningen worden gebruikt waar de werkzaamheden het proces
kunnen verstoren en om een formele toestemming te krijgen.
Werkvergunningen zijn een middel om tot duidelijk overleg en bindende
afspraken tussen alle betrokkenen te komen. Een werkvergunning legt de
voorwaarden vast waaronder gewerkt moet worden.
Zeker als men te maken heeft met gecompliceerde processen, gevaarlijke
stoffen en bij werkzaamheden van aannemers aan installaties.
ln de werkvergunning komen minimaal de volgende ondenrverpen aan de
orde:
ƒ Wie gaat welk werk doen;
ƒ Waar, hoe en welke veiligheidsmaatregelen zijn nodig;
ƒ Wie is ervoor verantwoordelijk;
ƒ Zin er maatregelen genomen.
ln grote lijnen kan men twee risicobronnen onderkennen:
ƒ het werk, het gereedschap en het materiaal;
56
ƒ
de processen, door de inhoud en de soort van de (technische)
installaties.
Werkvergunningen worden afgegeven door het bedrijf waar de
werkzaamheden plaatsvinden. Zij bepalen uiteindelijk of een
werkvergunning noodzakelijk is. Over het algemeen worden
werkvergunningen gebruiktbij werkzaamheden met verhoogd risico zoals:
ƒ Werken in besloten ruimten;
ƒ Graafiruerkzaamheden;
ƒ Werken aan elektrische delen;
ƒ Demonteren van onderdelen van de installatie;
ƒ Nieuwbouw aan of bij een bestaande installatie.
Werkvergunningen worden gebruikt als de werkzaamheden het proces
kunnen beihvloeden of verstoren:
ƒ Onderhoudswerk aan meetinstrumenten van opslagtanks;
ƒ Werken aan een achtbaan in een pretpark;
ƒ Een silo openen voor onderhoud of inspectie;
ƒ Onderhoud aan een transportband.
Vergunningen zijn soms vereist door wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld
Kernenergiewet, Wet Milieubeheer).
Bij werkvergunningen is het volgende belangrijk:
lees en spreek de vergunning goed door;
ƒ heeft u nog vragen, begin dan niet met het werk, maar ga terug om
antwoord te krijgen;
ƒ zijn er afwijkingen van het oorspronkelijke plan, over:leg dan
opnieuw;
ƒ de gestelde voorwaarden moeten strikt worden opgevolgd;
ƒ een kopie van de werkvergunning moet op de werkplek aanwezig
zijn.
24.1 Soorten werkvergunningen
ln de praktijk kunnen werkvergunningen vele vormen aannemen. Bij een
nadere analyse blijkt dat de kern van de meeste werkvergunningen gelijk
is. Afhankelijk van het bedrijf kunnen deze minimum voonrtraarden
worden uitgebreld met bedrijfsspecifieke zaken. Op de volgende pagina
ziet u een voorbeeld van de Deltalinqs werkvergunning.
57
Deze werkvergunning bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Aanvraag werkzaamheden. Hierin staat wat de werkzaamheden
inhouden, hoe het moet worden gedaan en waar het gedaan moet
worden en met hoeveel personen en wanneer;
2. Maatregelen te nemen door de verstrekkende afdeling. Hierin staan
de maatregelen beschreven die door de beheerder en/of afdeling
waar de werkzaamheden plaatsvinden, moeten worden genomen
om veilig te kunnen werken;
3. Maatregelen te nemen door de houder. Hierin wordt omschreven
welke maatregelen er uitgevoerd moeten worden om veilig te
werken. Alle persoonlijke beschermingsmiddelen moeten hier
worden genoteerd;
4. bekrachtiging van de werkvergunning. Diegenen die de
werkvergunning ondertekenen gaan akkoord met de inhoud van de
werkvergunning.
Naast dit standaard raamwerk van de werkvergunning kunnen nog
specifieke soorten werkvergunningen voorkomen. Vaak wordt dit in de
kolom van de aanvraag werkzaamheden vermeld. Voorbeelden zijn:
- betreden besloten ruimten: een dubbele bodem inspecteren;
- koudwerkvergunning: werk waarbij absoluut geen vonken of open vuur
voorkomen zoals schoonmaken, inspecteren of schilderen;
- heetwerkvergunning: werkzaamheden met open vuur of waar mogelijk
vonken kunnen ontstaan zoals lassen, branden slijpen, boren;
- graaf werk: graven, bestraten en opgraven van kabels
- gritstralen: het verwijderen van roest of oude verflagen met staalgrit;
- rontgen- /stralingswerk: het fotograferen met straling van lassen;
- werken op hoogte, gebruik van werkbakken en hoogwerkers:
steigerbouw, ramen zemen, inspecteren van gevels;
- hogedrukspuiten: werken met hoge druk waterstralen van meer dan
200 bar
- werken met of slopen van asbesthoudend materiaal
- hijsen: werken met takels en kranen.
De houder van de werkvergunning
ƒ moet zich op de hoogte laten stellen van de inhoud van de
werkvergunning;
ƒ moet zich houden aan werkzaamheden zoals deze in de
werkvergunning staan vermeld;
ƒ mag alleen werken met een geldige werkvergunning.
58
De leidinggevende
ƒ moet alle maatregelen van te voren grondig doorspreken met de
uitvoerenden;
ƒ moet ervoor zorgen dat de werkvergunning op de werkplek
aanwezig is;
ƒ moet de te nemen maatregelen door de verstrekkende afdeling en
de houder controleren.
LEES ALTIJD UW WERKVERGUNNING EN VOLG DE INSTRUCTIES OP!
" Zouden we nu toch nog een puntje hebben overgeslagen in de
werkvergunning?"
De werkvergunning wordt gebruikt als hulpmiddel bij de voorbereiding
van risicovolle werkzaamheden. De werkvergunning is een controlelijst.
Door het invullen van deze controlelijst wordt voorkomen dat
veiligheidspunten worden overgeslagen en wordt verzekerd dat aan alle
risico's dezelfde mate van aandacht wordt geschonken. Dit leidt tot het
nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen. Het is van belang om
iedereen die betrokken is bij de uitvoering van deze werkzaamheden te
informeren over de mogelijke risico's en gevaren.
Om de werkplek veilig te maken hangt iedere medewerker "zijn" eigen
slot op het moederslot van de hoofd(werk)schakelaar. Pas als alle sloten
zijn verwijderd is de machine weer veilig in te schakelen.
25. Steekflenzen
Steekflenzen worden gebruikt om leidingsystemen,besloten ruimten of
onderdelen hiervan te isoleren.
Deze steekflenzen worden gebruikt naast de bestaande systeemafsluiters.
Het isoleren kan nodig zijn voor bijvoorbeeld:
inspectiewerkzaamheden,
ƒ schoonmaken,
ƒ reparaties,
ƒ spoelen,
ƒ inspecteren,
ƒ spoelen of gasvrij maken,
ƒ uitstomen.
59
Voorbeeld 1 (zie de tekening op deze bladzijde)
Een vat, tank of andere besloten
ruimte moet, om wat voor reden dan
ook, worden betreden.
Het simpelweg sluiten van de
afsluiters is niet voldoende. Afsluiters
kunnen nu eenmaal lekken. Daarom
worden alle toe- en afuoerleidingen
naar en van een dergelijke ruimte
met behulp van steekflenzen
geisoleerd, zo dicht mogelijk bij de te
betreden ruimte. Het doel kan ook
worden bereikt door de aangesloten
leidingen los te koppelen en af te
blinden of de eventueel aanwezige
brilflenzen in afgeblinde stand te
draaien.
Voorbeeld 2
Stel dat een apparaat, pomp, afsluiter of leidingdeel moet worden
gedemonteerd. ln zo'n geval willen we voorkomen dat, tijdens of na
verwijdering van het betreffende apparaat, product uit het
systeem kan vrijkomen, bijvoorbeeld door een lekkende afsluiter. We
zullen nu het apparaat
vooraf moeten afsteken.
Voorbeeld 3
Ongewenste vermenging van twee of meer producten, ook wel
contaminatie van producten genoemd, kunnen we voorkomen door de
betreffende afsluiters met behulp van steekflenzen af te steken.
Bij het plaatsen van steekflenzen moeten we er voor zorgen dat dit altijd
zo dicht mogelijk bij de te isoleren apparatuur gebeurt. Dit verhoogt de
veiligheid. Komt er namelijk toch nog product vrij uit de leiding, dan blijft
de hoeveelheid in ieder geval beperkt.
60
26.0 Besloten ruimten
Met een besloten ruimte wordt in het algemeen bedoeld: een door
nauwe grenzen afgesloten ruimte die niet geschikt is voor het verblijf
van personen.
Voorbeelden hiervan zijn:
opslagreservoirs,
tanks,
reactieketels,
kruipruimten,
kelders en installatieruimten,
pijpleidingen,
riolen,
dubbele bodems,
gierkelders.
Putten en sleuven worden in sommige gevallen ook tot besloten ruimten
gerekend.
De belangrijkste kenmerken van een besloten ruimte zijn:
ƒ De afmetingen van de ruimte zijn meestal klein, waardoor een
normale werkhouding wordt bemoeilijkt.
ƒ In de besloten ruimte kunnen zich stoffen bevinden die door hun
eigenschappen gevaarlijk kunnen zijn. Kleine hoeveelheden van
deze stoffen kunnen in een besloten ruimte al snel gevaarlijke
concentraties vormen.
ƒ Ventilatie ontbreekt meestal, kunstmatige ventilatie is in vele
gevallen moeilijk aan te brengen.
ƒ In het algemeen ontbreekt de dagverlichting, zodat bij
werkzaamheden kunstverlichting moet worden aangebracht.
ƒ De toegangen tot de besloten ruimte zijn meestal moeilijk te
bereiken en klein. Contact met de omgeving is erg moeilijk. Ook is
de vluchtweg in geval van nood moeilijk te bereiken of niet
aanwezig.
ƒ Vaak komen leidingen en kabels op onverwachte plaatsen voor.
Wanneer in een besloten ruimte een ongeval gebeurt, is het dus erg
moeilijk slachtoffers hulp te verlenen en/of te bevrijden.
61
Het werken in een besloten ruimte moet worden gezien als een zéér
risicovolle activiteit. Hierbij zijn regelmatig ernstige ongevallen te
betreuren; dikwijls met dodelijke afloop.
27.0 Risico's bij werkzaamheden in besloten ruimten
27.1 Brand- en explosiegevaar
Brand- en explosiegevaar treedt in de volgende gevallen op:
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Wanneer ruimten gevuld zijn geweest met vluchtige brandbare
vloeistoffen of brandbare gassen;
Bij verfspuiten in besloten ruimten wordt in vrij korte tijd veel
verdunde verf in een slecht te ventileren ruimte aangebracht. Het
oplosmiddel verdampt en de verf blijft op de wand achter. De
concentratie van vluchtige bestanddelen kan in de besloten ruimte
hoog worden, zodat gevaar voor explosie en
kans op vergiftiging bestaat;
Lassen en snijden in besloten ruimten levert gevaar op voor brand
en explosie;
Door lekke toevoerslangen van acetyleen en/of zuurstof neemt het
brandrisico toe. Bij een teveel aan zuurstof in een ruimte kan
bijvoorbeeld de kleding die men aan heeft gemakkelijk ontbranden;
Op de bodem van een besloten ruimte kunnen stoffen aanwezig zijn
die bij beroering een gevaarlijk gas, of dampvorming kunnen
veroorzaken. Dit is niet te verwijderen met ventilatie;
Poreuze, of door roest poreus geworden wanden van een ruimte
kunnen veel damp vasthouden.
Deze komt bij stijging van de temperatuur of bij het afkrabben van
de roestlaag vrij;
Er kan ook brandgevaar aanwezigztln wanneer de ruimte resten
zelfontbrandbaar materiaal bevat.
Door menging met zuurstof uit de lucht kunnen ze bij de
omgevingstemperatuur spontaan ontbranden;
Bij werken met elektriciteit;
Bij statische elektriciteit.
62
27.2 Verstikking
De meeste ongevallen in besloten ruimten worden veroorzaakt door
zuurstoftekort. Het tragische hierbij is vaak dat degenen die een
slachtoffer proberen te redden, zelf ook slachtoffer worden. Breng nooit
jezelf in levensgevaar!
ƒ
ƒ
ƒ
Zuurstoftekort is te verwachten in besloten ruimten, waar zuurstof
op de één of andere manier is verbruikt of verdreven.
In ruimten die langdurig hermetisch gesloten blijven kan de
zuurstof zijn verbruikt door roestvorming (oxidatie).
Als in een besloten ruimte wordt gelast of gebrand kan de zuurstof
worden verbruikt.
Een extra gevaar vormt de ontwikkeling van giftige rookgassen bij lassen.
Tijdens het lassen worden uit stikstof en zuurstof stikstofoxiden gevormd.
Deze stikstofoxiden, ook wel 'nitreuze dampen' genoemd, zijn
bij lage concentraties al zeer giftig en gevaarlijk veor onze gezondheid.
Het ontbreken van zuurstof is niet met onze zintuigen waarneembaar.
Iemand die een besloten ruimte met zuurstoftekort betreedt, verliest de
beheersing over zijn spieren en hersenfuncties.
27.3 Vergiftigingsgevaar
Werken in besloten ruimten leidt vooral tot acute vergiftigingen. Maar ook
moet rekening worden gehouden met chronische vergiftigingen. Dit is het
geval wanneer werkers in besloten ruimten herhaaldelijk aan zodanige
concentraties gevaarlijke stoffen worden blootgesteld, dat op den duur
nadelige gevolgen merkbaar zijn (denk ook aan lassers).
ƒ
ƒ
ƒ
Praktisch alle stoffen, in het bijzonder de zeer vluchtige, zoals
vloeistoffen en gassen, kunnen bij aanwezigheid in besloten ruimten
gevaar voor vergiftiging opleveren.
Stoffen die buiten de besloten ruimte niet gauw aanleiding geven
tot een acute vergiftiging, doen dat in een besloten ruimte wel.
Gassen kunnen in een niet-luchtdicht afgesloten ruimte
doordringen,
bijvoorbeeld door lekkages vanuit de gasleidingen of door vervuiling
van de grond zelf of vanuit giftige grond onder de
gebouwen.
63
ƒ
ƒ
Het binnendringen van gassen, zowel giftige als explosieve
concentraties, in rioolputten, kelders, kruipruimten onder vloeren,
putten en sleuven, enz. vormt ook een gevaar. Speciale aandacht
hebben laswerkzaamheden in besloten ruimten, zoals kelders,
ketels en pijpleidingen. Pijpleidingen schermt men vanwege het
weer af met een tent, waardoor de ruimte ook een besloten
karakter krijgt.
Zwavelwaterstofgas, ook wel H2S (giftig) komt voor in riolen. Reeds
bij lage concentraties raakt de reukzenuw verlamd, waardoor een
slachtoffer binnen enkele minuten dood is zonder door de geur te
zijn gewaarschuwd.
27.4 Gevaar voor elektrocutie
In nauwe vochtige ruimten met wanden, plafonds en vloeren van
geleidend materiaal is de kans aanwezig dat men door een defect van de
isolatie of door beschadiging van kabels en materieel onder spanning
komt te staan. Ook elektrisch lassen levert risico's. De geleiding van de
stroom wordt bevorderd door slechte ventilatie en hogere
lichaamstemperatuur en een hogere luchtvochtigheid. Er wordt dan ook
gebruik gemaakt van een veilige spanning. De veilige spanning bedraagt:
ƒ maximaal 50 volt wisselsoanning of ƒ maximaal 120 volt gelijkspanning.
28.0 Voorbereidende maatregelen
28.1 Organisatorische maatregelen
Omdat het volledig opheffen van risico's niet altijd mogelijk is, zullen er
maatregelen moeten worden genomen die het risico zoveel mogelijk
verkleinen (het risico 'aanvaardbaar' maken). Zorg ervoor dat de
werkzaamheden zo kort mogelijk duren.
Een organisatorische maatregel is het gebruik van een
werkvergunningsprocedure 'Betreden besloten ruimte'.
Om de werkzaamheden zo veilig mogelijk te kunnen verrichten, moeten
alle betrokkenen op de hoogte zijn van:
ƒ de alarmprocedure,
ƒ de werksituatie en uitvoeringsnormen.
Voor aanvang van de werkzaamheden zullen bovengenoemde
onderurrerpen moeten worden besproken. Ook dient in besloten ruimten
64
rekening gehouden worden met het in werking komen van beweegbare
delen. Deze dienen buiten werking te worden gesteld door een
deskundige.
28.1.1 Toezicht en verblijfsduur
Bij werkzaamheden in een besloten ruimte moeten altijd minimaal twee
personen aanwezig zijn.
Zolang er minimaal één persoon in een besloten ruimte is, moet een
persoon als veiligheidswacht buiten de besloten ruimte bij het mangat de
werksituatie bewaken en alarmeren als er gevaar is.
Men moet minimaal 18 jaar zijn om in besloten ruimten te mogen werken.
De veiligheidswacht mag de besloten ruimte NOOIT betreden.
De persoon in de besloten ruimte moet met de veiligheidswacht afspraken
hebben gemaakt over communicatie. Dit is noodzakelijk, omdat het
bewaken van de werkzaamheden in de besloten ruimte vaak moeilijk is te
verwezenlijken zonder dat de besloten ruimte zelf wordt betreden.
De communicatie kan bijvoorbeeld plaatshebben met behulp van een
veiligheidstouw, een portofoon of andere communicatieapparatuur.
Tevens is het noodzakelijk dat men, vooral op afgelegen terreinen,
beschikt over een verbinding via de communicatieapparatuur met het
bedrijf.
ln geval van nood kan dan direct om hulp worden gevraagd. De
toezichthouder moet bereikbaar zljn.
28.2 Werkvergunning besloten ruimte
Werken in besloten ruimten betekent voor de aannemer veelal werken op
andermans terrein en moet goed worden voorbereid. Een werkvergunning
is een goed hulpmiddel en bij veel bedrijven een verplichting voor het
verrichten van werk in een besloten ruimte. Bij het overleg over het
invullen van een werkvergunning of bij het opstellen hiervan, moeten alle
instanties die bij de werkvoorbereiding zijn betrokken worden
geraadpleegd.
De opdrachtgever moet aangeven of de ruimte veilig kan worden
betreden en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn.
De aannemer zalin de werkvergunning onder meer aan moeten geven:
1. de voorbereidingsprocedures;
2. de omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden;
3. de veiligheidsmaatregelen;
65
4. de toestemming om de besloten ruimte te betreden.
Voor het betreden van de besloten ruimte moeten bepaalde metingen
worden verricht. De resultaten, met vermelding van degene die de
metingen heeft verricht, moeten in de werkvergunning worden
opgenomen.
29.0 Meten van gevaarliike stoffen in de werkruimte
Voordat een besloten ruimte wordt betreden, moet altijd eerst door
metingen in deze volgorde zijn vastgesteld:
1. of het zuurstofgehalte minimaal 20% dan wel niet meer dan 21% is;
2. of de concentratie explosieve en brandbare damp-luchtmengsels lager
is dan 10% LEL;
3. of de concentratie van giftige gassen, dampen en stof lager is dan de
MAC-waarde.
Zijn deze gevaren aanwezig, dan mag de ruimte niet worden betreden en
zullen eventuele werkzaamheden door specialisten moeten worden
uitgevoerd.
Enkele belangrijke punten zijn:
ƒ Het op de juiste wijze testen van de lucht in besloten ruimten is
zeer belangrijk. Het maken van een beoordelingsfout kan zeer
ernstige gevolgen hebben.
ƒ Afhankelijk van de omvang en de vorm van de besloten ruimte
kunnen zich gevaarlijke concentraties ophopen. Men kan dan niet
alleen volstaan met één enkele meting aan de opening van de
ruimte. Het kan zelfs noodzakelijk zijn in de ruimte af te dalen en
op verschillende plaatsen te meten of continu te meten.
ƒ Bovendien is het tijdstip waarop gemeten wordt van belang. Door
de heersende omstandigheden, zoals luchtbeweging, verandering
van temperatuur, uitgevoerde werkzaamheden, kunnen de
concentraties sterk veranderen. ln de meeste gevallen is het
noodzakelijk tijdens het werk regelmatig metingen te doen of
meetapparatuur te plaatsen die continu meet en zo nodig alarmeert
(geluid en/of licht).
Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, mag de besloten ruimte
zonder adembeschermende middelen worden binnengegaan. Wel moet de
verblijfsduur worden geregeld en de samenstelling van de lucht in de
66
ruimte regelmatig worden gecontroleerd. Afhankelijk van de bevindingen
bij die controle en van de ontwikkeling van gassen, dampen en stof bij de
werkzaamheden, moet de ruimte worden geventileerd!
30. Maatregelen tijdens de werkzaamheden
30.1 Algemenemaatregelen
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Om het in- en uitgaan van de besloten ruimte zo goed mogelijk
te laten verlopen moet een goede klimgelegenheid aanwezig
zijn.
Bij het werken in een put of diepe sleuf, moet men altijd zorgen
dat de ruimte via twee verschillende wegen kan worden verlaten
door in beide uiteinden klimmateriaalte plaatsen.
Onder vloeren van gebouwen en dergelijke moeten er ook
tenminste twee mogelijkheden zijn om de ruimte te kunnen
verlaten.
Het werken in een besloten ruimte brengt de nodige risico's met
zich mee. Alle personen die daarbij geen taak hebben, moeten uit
de omgeving worden geweerd.
Het is noodzakelijk de omgeving van een besloten ruimte af te
zetten of ten minste waarschuwingsborden te plaatsen.
Toegangswegen naar de besloten ruimte en de onmiddellijke
omgeving moeten zoveel mogelijk worden vrijgehouden van
materiaal, verplaatsbare apparatuur en voertuigen.
30.2 Ventileren
Er zijn twee methoden van ventilatie, namelijk:
ƒ algehele ventilatie (inblazen of afzuigen);
ƒ plaatselijke afzuiging.
Er moet wel zo worden geventileerd, dat de lucht in de gehele ruimte zo
vaak mogelijk wordt ververst.
Een besloten ruimte moet worden geventileerd om de volgende redenen:
ƒ er kunnen gevaarlijke stoffen in de lucht van de besloten ruimte
aanwezig zijn (algehele ventilatie);
ƒ er kunnen gevaarl'ljke stoffen vrijkomen als gevolg van
werkzaamheden (plaatselijke afzuiging).
67
Een afzuigsysteem voor plaatselijke afzuiging is in het algemeen
opgebouwd uit afzuigkappen, afzuigleidingen en ventilatoren.
30.3 Las- en snijwerkzaamheden
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Als er in een besloten ruimte werkzaamheden worden uitgevoerd
zoals
lassen, snijden en slijpen, moeten ter voorkoming van een zich snel
uitbreidende brand, brandbare stoffen worden verwijderd. Denk aan
het verwijderen van achtergebleven vaste stoffen en hulpmiddelen,
zoals zaagsel, poetslappen en gemakkelijk brandbare
bouwmaterialen;
Bij las- en snijwerkzaamheden moeten blusmiddelen op de werkplek
gereed worden gehouden;
Gas- en zuurstofcilinders, maar ook verdeelstukken van centrale
gas- en zuurstofsystemen, mogen nooit in de besloten ruimte
worden geplaatst.
Er moet continu explosiegevaar worden gemeten;
Het is noodzakelijk een zogenaamde slangbreukbeveiliging toe te
passen.
Deze stopt gas- en/of zuurstoftoevoer automatisch in geval van
lekkage;
De slangen moeten worden gecontroleerd op lekkage;
Er dient een vlamterugslagbeveiliging aanwezig te zijn;
Elke laswagen moet zijn voorzien van een brandschot tussen de
twee cilinders en een poederblusser (ter plaatse of in de directe
nabijheid);
Bij las- en snijwerkzaamheden moet men er voor zorgen dat geen
zuurstof in de ruimte kan ontwijken. Deze extra hoeveelheid
zuurstof verhoogt sterk de kans op brand en explosie;
Bij lassen vormen zich schadelijke gassen en dampen die moeten
worden afgezogen. Dit kanmet behulp van plaatselijke of
puntafzuiging;
Bij elektrisch lassen mag alleen gebruik worden gemaakt van
gelijkspanning (max. 120 volt) of van wisselspanning (max. 50
volt). Een veilige spanning levert weliswaar geen gevaar voor
elektrocutie, maar kan wel een ontstekingsbron vormen en leiden
tot brand of een ontploffing.
68
30.4 Aanbrengen van verfproducten
Bij airless spuiten in besloten ruimten, moet met het volgende rekening
worden gehouden:
ƒ Gebruik altijd adembescherming. Deze adembescherming dient
zowel het gehele hoofd te omhullen als ook goed aan te sluiten op
de kleding;
ƒ Er moet regelmatig worden geventileerd om de dampconcentratie
beneden de 10% van de onderste explosiegrens (LEL) te houden;
ƒ Er moet continu explosiegevaar worden gemeten;
ƒ Specifieke veiligheidsmaatregelen die bij airless spuiten gelden,
moeten worden getroffen;
ƒ Apparaten moeten zijn geaard.
ƒ Ook al wordt er niet meer in de besloten ruimte gewerkt, de kans
op explosie blijft aanwezig doordat de pas aangebrachte laag verf
nog geruime tijd blift uitdampen. Dit betekent: goed en langdurig
ventileren.Sommige verfsoorten verbruiken zuurstof bij de
uitharding. Daarom moet de ruimte open blijven en worden
geventileerd.
31.0 Toe te passen apparatuur en materieel
Wanneer in de besloten ruimte of in de omgeving daarvan de kans op
explosie aanwezig is, moeten speciale maatregelen worden genomen voor
het elektrisch materieel. Het elektrisch materieel of een deel van een
elektrische installatie kan namelijk als een ontstekingsbron fungeren.
Hierover dient u altijd overleg te plegen met uw chef.
In deze ruimten dient meestal exolosie veilioe aoparatuur gebruikt te
worden. Dit is aangegeven met de aanduiding Ex.
32.0 Persoonlijke beschermingsmiddelen
Een besloten ruimte is pas veilig voor mensen indien geen gevaar
aanwezig is voor bedwelming, vergiftiging of letsel. Dit kan door de
ruimte goed schoon te maken, te ventileren en voldoende toegankelijk te
maken.
Afhankelijk van de werkruimte en de werkmethode zullen de volgende
persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt moeten worden:
69
Persoonlijke
beschermingsmiddelen
Adembescherming
Beschermde kleding,
handschoenen,
hoofdbedekking en
veiligheidsschoeisel
Veiligheidshelm,
veiligheidsschoenen/-laarzen
Veiligheidsbril, gelaatscherm
Gehoorbescherming
Wanneer te gebruiken
Gevaar van inademen van giftige dampen,
gassen,
nevels of stof.
Filterbussen mogen alleen worden gebruikt als
er
voldoende zuurstof aanwezig is. Anders moet
onafhankelijke adembescherming worden
gebruikt.
Bescherming tegen schadelijke en hinderlijke
stoffen, dampen en dergelijke.
Bescherming tegen vallende voorwerpen,
knellen
en stoten.
Bij gevaar van wegvliegende deeltjes die
oogverwondingen en gezichtsletsel kunnen
veroorzaken.
Bij een hoog geluidsniveau
33.0 Het werken met machines
Het is belangrijk dat elke werknemer zich op de hoogte stelt van de
gevaren van de machines waar hij aan of in de nabijheid van moet
werken. Vaak is een speciale opleiding nodig om te leren hoe een
machine moet worden bediend. Tevens moet men leren wanneer en hoe
men beschermingsmiddelen moet gebruiken. Bij een machine moet een
gebruiksaanwijzing in de taal van de gebruiker aanwezig zijn.
Voor het bedienen van machines geldt in de meeste gevallen de eis dat
men minimaal 18 jaar moet zijn om met de machine te mogen werken.
Bij machines dient men rekening te houden met:
ƒ voldoende ruimte voor bediening van de machine;
ƒ voldoende ruime looppaden voor transport;
ƒ een voldoende vlakke en antislipvloer;
ƒ voldoende dag- of kunstlicht;
ƒ bewegende delen;
ƒ wegvliegend materiaal of bekneld raken;
ƒ gehoorschade.
70
Aan de werkkleding moet de eis worden gesteld dat deze niet door
draaiende delen van de machine kan worden meegetrokken. Denk aan:
wijde mouwen, gescheurde kleding, stropdassen of andere loshangende
kledingstukken of lang haar. Het is gevaarlijk om bij het werken aan
machines met draaiende delen handschoenen te dragen. De handschoen
kan worden gegrepen waardoor men de hand niet snel genoeg uit de
handschoen kan vrijmaken en een paar vingers of zelfs een hele hand
kwijt
raakt. Een ring dragen kan hetzelfde effect hebben.
Ook het goed onderhouden van machines is belangrijk. Onder goed
onderhoud wordt een periodieke controle verstaan. Zowel onderhoud als
smering dienen te geschieden bij stilstaande machines.
33.1 Boormachines
De voornaamste ongevalsoorzaken bij het werken met boormachines zijn:
ƒ Niet of onvoldoende vastgezet werkstuk.
ƒ Bij het boren komt het dikwijls voor dat de boor in het
materiaal "hapt" en het werkstuk meeneemt. Dit kan
aan de boor blijven slingeren of worden weggeslagen.
Het met de hand vasthouden van het werkstuk is
bijzonder riskant. Het werkstuk dient te worden
vastgezet door middel van een boorklem, bouten of
kikkerplaten. Bij het boren van gaten met geringe
diameter kan men het werkstuk tegen een aanslag laten
steunen.
ƒ Afgeleid worden tijdens het boren.
ƒ Draaiende delen.
ƒ Een ander gevaar kan zich voordoen wanneer men met
loshangende kledingstukken of lange haren dicht bij de
draaiende boor of boorkop komt. Soms en terecht, is
het dragen van een haarnet bij het boren verplicht
gesteld. Een voor de boorkop geplaatst scherm heft het
gevaar in onvoldoende mate op.
ƒ Het breken van de boor.
ƒ Het met de hand weghalen van krullen of boorsel.
ƒ Het niet gesloten zijn van aandrijvingen of het
verstellen van V-snaren tijdens de nog (uit)draaiende
machine.
ƒ Spatten van koel- of snijolie.
ƒ Het niet dragen van oogbescherming.
71
33.2 Koel- en snijolie bij verspanende bewerking
Afgezien van de pure olie, die wel smerend, maar niet koelend werkt,
gebruikt men bij metaalverspanende bewerking doorgaans olie-in-wateremulsies voor koeling en smering. Dit mengsel wordt tegen het
snijgereedschap en het werkstuk gespoten. ln de praktijk zal daardoor de
metaalbewerker met de rondspattende vloeistof in aanraking komen. Dit
moet altijd worden voorkomen!
Bepaalde soorten snijolie kunnen risico's bij gebruik met zich
meebrengen. Hierover moet u aan uw directe chef inlichtingen vragen.
Lees ook het etiket!
33.3 Vast opgestelde slijpmachines
Slijpmachines worden gebruikt om te ontbramen, te slijpen enz.
Slijpstenen bestaan uit een mengsel van slijpkorrels en een bindmiddel.
Bij de fabricage wordt het mengsel geperst en gebakken. De slijpstenen
worden nabewerkt en op maat afgedraaid. Kleine stenen worden voorzien
van een kunststof binnenring. Deze ring dient als montagebus ter
bescherming van de steen.
Risico's
Slijpstenen draaien met een hoog toerental om goed te kunnen slijpen.
Als het toerental van de slijpmachine groter is dan het toelaatbare
toerental van de slijpsteen, kan de steen uit elkaar springen. Dit kan ook
gebeuren met beschadigde slijpstenen. Wegspringende deeltjes kunnen
het oog treffen
(bescherming gebruiken) of gevaar voor brand of explosie opleveren.
Handen kunnen worden verwond wanneer ze met de draaiende slijpsteen
in aanraking komen. Tijdens het slijpen is het geluidsniveau te hoog. We
dienen dan ook gehoorbeschermingsmiddelen te gebruiken.
72
Slijpstenen worden nabewerkt in de fabriek en steekproefsgewijs getest.
Daarna worden de slijpstenen voorzien van etiketten met daarop alle
belangrijke gegevens, zoals het maximum toelaatbare toerental.
Als de slijpstenen de fabriek in goede staat verlaten, moet worden
voorkomen dat tijdens het transport door stoten of vallen gebreken
ontstaan.
Gebruik
Slijpstenen moeten worden gemonteerd door deskundig personeel. De
gebruiker dient bij werken met slijpmachines op het volgende te letten:
ƒ de zijkant van de steen moet zijn afgeschermd;
ƒ wanneer er een beschermruit op de machine zit, moet die ook
worden gebruikt;
ƒ de gebruiker moet altiid een slijpbril of een gelaatscherm dragen;
ƒ de gebruiker moet bij het slijpen gehoorbeschermingsmiddelen
gebruiken;
ƒ de afstand tussen de leunspaan en de slijpsteen mag niet groter zijn
dan 3 mm. Tijdens gebruik slijt de slijpsteen en zal de ruimte groter
worden. De leunspaan dient dan te worden bijgesteld;
ƒ de leunspaan mag alleen worden bijgesteld bij een stilstaande
machine;
ƒ de leunspaan mag niet U-vormig zijn uitgesleten.
ƒ Het slijpoppervlak van de slijpsteen moet vlak zijn.
Een slijpsteen mag niet worden gebruikt wanneer:
ƒ de slijpstenen niet meer voldoende rond zijn;
ƒ de vlakheid van de zijkant van de slijpstenen te veel is aangetast;
ƒ de diameters van de sl'ljpstenen te veel van elkaar verschillen (bij
slijpmachines met dubbele slijpstenen). Bij verschillen ontstaat er
onbalans.
33.4 Houtbewerkingsmachines
Onder houtbewerkingsmachines vallen: (cirkel)zaagmachines,
vlakbanken, vandiktebanken, tafelfreesmachines, pennenbanken en
schuurmachines.
Aan het werken met houtbewerkingsmachines is een groot aantal gevaren
verbonden:
ƒ het in aanraking komen met en/of gegrepen worden door
bewegende delen, zoals met hoge snelheid draaiend
snijgereedschap, doorvoerapparatuur en aseinden;
73
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
het getroffen worden door wegvliegende delen;
het bekneld raken van ledematen bij gebruik van pneumatische
opspan- of doorvoerapparatuur;
het onbedoeld of op onjuiste wijze in werking treden van de
machine;
het oplopen van gehoorschade door lange tijd aan hoge
geluidsniveaus van 80-120 dB(A) te worden blootgesteld;
het inademen van hindeAijk of schadelijk houtstof met nadelige
gevolgen voor de gezondheid.
33.5 Cirkelzaagmachines
De cirkelzaagmachine moet zijn voorzien van:
ƒ een deugdelijke beschuttingskap die moet zijn bevestigd aan een
stevig statief. Het toepassen van een goedgekeurde doorzichtige
beschuttingskap verdient aanbeveling, omdat men hierbij zicht
op het werk houdt;
ƒ een spouwmes dat past bij de gebruikte zaag;
ƒ een goed instelbare, juist uitgevoerde hulpgeleider;
één of meerdere aansluitingen voor een stofafzuiginstallatie bij
gebruik binnen;
ƒ een duwhout om kleine of smalle werkstukken veilig door te kunnen
voeren;
ƒ een zo hoog mogelijk ingesteld zaagblad (voorkomt terugslag).
Een extra schakelaar (noodstop) dient aanwezig te zijn als de machine
meerdere bedieningsplaatsen heeft, bijvoorbeeld bij schulpen en afkorten.
De cirkelzaagmachine moet in ieder geval voorzien zijn van een
nulspanning-schakelaar.
74
34.0 Het werken met handgereedschappen
Ongevallen die bij het hanteren van gereedschap gebeuren, zijn dikwijls
het gevolg van onjuist gebruik van het gereedschap. Een
schroevendraaier dient bijvoorbeeld niet als breekijzer, en een tang of
sleutel is niet bedoeld om als hamer te gebruiken. Ongevallen gebeuren
omdat men defect of versleten
gereedschap gebruikt.
Vereist is:
ƒ vakmanschap;
ƒ regelmatig onderhoud en controle;
ƒ het gereedschap op de juiste manier gebruiken en opbergen;
ƒ deugdehjk en onbeschadigd gereedschap gebruiken;
ƒ ondeugdelijk gereedschap direct verwijderen;
ƒ het juiste gereedschap voor het werk kiezen.
34.1 Handwerktuigen
Hamers:
Hamers moeten zijn voorzien van een gave, gladde steel. De steel moet
in de hamerkop zijn geborgd. Bramen aan de hamerkop mogen niet
voorkomen.
Steek- of ringsleutels:
Sleutels moeten goed op de moeren passen. Bij het gebruik van sleutels
met een te wijde bek, zullen de moer en de bek worden beschadigd. Het
verlengen van de steel met een stuk pijp is vooral bij kleine sleutels
gevaarlijk, aangezien de bek kan worden beschadigd. Het verdient
aanbeveling om, waar mogelijk, ringsleutels toe te passen. Afschampen of
uitschieten wordt hier voorkomen, daar de moer op alle zijden wordt
vastgehouden.
Let bij slagsleutels op het gevaar van:
ƒ het op de hand kunnen slaan;
ƒ wegspringen van de sleutel;
ƒ afspringen van bramen.
75
Vijlen:
De ongevallen bij het werken met een vijl zijn meestal het gevolg van het
ontbreken van een heft aan de vijl. De arend, die vaak ook nog is
gebogen kan in de handpalm dringen met letsel als resultaat. Om deze
ongevallen te voorkomen dienen vijlen te zijn voorzien van een stevig en
gaaf heft, dat stevig is vastgezet.
Schroevendraaiers:
Tegen uitschieten of beschadigingen van de schroefgleuf moeten
schroevendraaiers op de juiste manier zijn geslepen. Het blad mag niet
puntig, te scherp of te smal zijn en moet precies tegen de zijkanten en
de bodem van de schroefgleuf aanliggen. Een uitschietende
schroevendraaier zal vrijwel zeker ernstig letsel veroorzaken, wanneer
men het werkstuk, waarin een schroef wordt vastgezet, in de hand houdt.
Stalen Beitels, Doorslagen en Centerponsen:
Beitels bevinden zich te vaak in slechte staat; dikwUls is de kop geheel
vervormd door bramen. Wanneer
een dergelijke beitel of pons door de hand schiet, zal b'rjna zeker een
behoorlijke verwonding het gevolg
zijn. De kop van het slaggereedschap moet dus regelmatig worden
afgebraamd en vlakgeslepen.
Tangen:
De bekken van tangen behoren gave, schone tanden te hebben en ook
het
scharnier mag niet vuil of versleten zijn. Wees er ook steeds op bedacht
dat
bij het doorknippen van verend draad of bandstaal het uiteinde kan
wegschieten tengevolge van de spanning die er op staat.
76
34.2 Pneumatisch handgereedschap
Onder pneumatisch handgereedschap worden alle gereedschappen
verstaan waarbij voor aandrijving gebruik wordt gemaakt van perslucht.
Risico's
Tijdens het werken met pneumatisch handgereedschap kunnen,
afhankelijk van de bewerking die met het gereedschap wordt uitgevoerd,
trillingen ontstaan. Bij bepaalde gereedschappen, zoals sloophamers, kan
het gehele lichaam aan deze trillingen worden blootgesteld. Bij het
gebruik van hakbeitels is het verschijnsel 'witte vingers' het resultaat.
Trillingen over het gehele lichaam kunnen aanleiding geven tot ernstige
gewrichtsklachten.
Bovendien wordt tijdens het werken met pneumatisch handgereedschap
geluid veroorzaakt. Dit geluid wordt deels veroorzaakt door de aandrijving
zelf, deels door de bewerking. Tijdens de bewerking is het geluidsniveau
vaak veel te hoog. Geluid, veroorzaakt door de aandrijving, kan in een
aantal gevallen met geluiddempers worden verlaagd. Ook is het belangrijk
om al bij de aanschaf van nieuwe apparatuur rekening te houden met het
geluidsniveau.
Enkele gebruiksvoorschriften
ƒ Alle gereedschappen, dus ook pneumatisch gereedschap, dienen
regelmatig te worden onderhouden.
ƒ Defecten dienen zo spoedig mogelijk te worden verholpen.
ƒ Bij het werken met pneumatisch handgereedschap is
gehoorbescherming noodzakelijk.
ƒ Bij verspanende werkzaamheden is een veiligheidsbril, ruimzichtbril
of gelaatsscherm noodzakelijk.
ƒ Zacht leren handschoenen absorberen trillingen enigszins.
ƒ Bij werkzaamheden die sterke trillingen veroorzaken, dient u de
werkzaamheden regelmatig te onderbreken.
ƒ Risicovolle apparatuur moet zijn voorzien van een dodemansknop
die de machine stopt als je de machine loslaat.
ƒ Controleer regelmatig de koppelingen van de luchtslangen.
Losschietende slangen kunnen makkelijk tot letsel leiden. Lekkende
slangen leveren te veel geluid.
77
34.3 Handslijpmachines, doorslijp- en afbraamschijven
Risico's
ln bedrijven gebeuren veel ongevallen met handslijpmachines in
combinatie met doorslijpschijven of afbraamschijven.
De risico's zijn:
ƒ rondvliegende deeltjes van het werkstuk en/of de slijpschijf,
ƒ aanraking van de slijpschijf,
ƒ uit elkaar springen van de slijpschijf,
ƒ brand door ontsteking van brandbare stoffen,
ƒ kans op gehoorschade,
ƒ inademing van dampen of stof.
Gonstructie slijpschijven
De slijpschijven bestaan uit een slijpmiddel of een mengsel daarvan,
samengehouden door een bindmiddel. De slijpmiddelen zijn over het
algemeen aluminiumoxide of siliciumcarbide. Naast de keramisch
gebonden slijpschijven wordt nu vaak bakeliet als bindmiddel gebruikt.
Typen slijpschijven
We onderscheiden:
ƒ doorslipschijven; deze mogen nooit als afbraamschijf worden
gebruikt, omdat het risico dat de schijf uit elkaar springt dan zeer
groot is. Doorslijpschijven zijn meestal dunner dan 4 mm.
ƒ afbraamschijven; schijven geschikt voor het uitslijpen van lasnaden
(dikte van 4 tot 4,5 mm)en het afbramen van ruwe oppervlakten en
randen (dikte groter dan 4,5 mm).
Opschriften slijpschijven
Op de slijpschijven worden meestalde volgende gegevens aangebracht:
ƒ naam van de fabrikant,
ƒ maximum toelaatbaar toerental,
ƒ soort bindmiddel,
ƒ korrelgrootte,
ƒ structuur,
ƒ hardheid,
ƒ afmeting van de slijpschijf,
ƒ toepassing.
Enkele gebruiksvoorschriften
Voor het werken met handslijpmachines z'ljn de volgende punten voor u
van belang:
78
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
elektrisch aangedreven handslijpmachines moeten zijn voorzien van
een goed werkende dodemansknop;
een slijpbril is tijdens het slijpen verplicht;
gezien het hoge geluidsniveau is gehoorbescherming verplicht;
adembescherming in de vorm van stoffiltermaskers wordt sterk
aanbevolen;
gebruik uw machine alleen voor die werkzaamheden waar deze voor
geschikt is. Kijk in de gebruiksaanwijzing van de machine voor
welke
werkzaamheden de machine gebruikt kan worden;
gebruik de juiste slijpschijf. Belangrijk hierbij is o.a.:
o aantal omwentelingen per minuut (toerental) van de machine;
o het materiaal dat u gaat slijpen;
op de machine moeten een beschermkap over minimaal 180º en
een zijhandvat zijn gemonteerd;
de handslijpmachine mag pas worden weggelegd als de slijpschijf
stilstaat.
34.4 Beveiligingen op machines
Kort samengevat zijn er de volgende beveiligingen:
• Noodstop: Stopt de eigen machine en soms machines in de directe
omgeving ingeval van nood.
• Nulspanningsbeveiliging: Zorgt ervoor dat de machine na een
stroomonderbreking niet vanzelf weer gaat draaien, doch pas na
bekrachtiging van een schakelaar.
35.0 Risico's en beheersmaatregelen van elektriciteit
35.1 Risico's en ongevalsoorzaken
Elektriciteit is niet meer weg te denken uit onze samenleving. Dag en
nacht werken we er mee of gaan er mee om. In huishouding en bedrijf,
voor verlichting, verwarming en kracht, in het verkeer en bij hobby, de
computer en de elektrische deken.
Al deze toestellen en installaties kunnen groot gevaar opleveren indien ze
niet in orde zijn of verkeerd worden behandeld. Jaarlijks vinden er veel
ongevallen door elektriciteit plaats. Sommige daarvan zijn ernstig, enkele
zelfs met dodelijke afloop. De gevolgen van andere zijn onherstelbaar.
Over een zeer groot aantal ongevallen door elektriciteit horen we (helaas)
79
niets. Dit komt omdat ze zonder merkbare gevolgen verlopen zijn, dat wil
zeggen zonder letsel. Dit noemt men bijna ongevallen. Het verschil in
oorzaak tussen "geen letsel" en "met dodelijke afloop" is vaak heel klein.
Ongevallen door elektriciteit blijken meestal voor te komen door:
• defecte en ondeugdelijke machines, toestellen en leidingen;
• slechte of ontbrekende aardverbindingen;
• foutieve aanleg of montage;
• onwillekeurige aanraking van onder spanning staande delen;
• niet deskundig gebruik van elektrische installaties of materieel.
De gevaren die verbonden zijn aan het gebruik van elektriciteit, zijn als
volgt:
• stroomdoorgang door het menselijk lichaam;
• verwondingendoorvuurverschUnselen;
• letsel door een val ten gevolge van een elektrische schok;
• brand en explosie door elektrische stroom;
• statische elektriciteit.
Van een veilige elektrische installatie wordt gesproken als deze gevaren
zijn weggenomen of tot een minimum beperkt. ledereen, leken en
vakmensen, moet tegen deze gevaren worden beschermd. Men kan werk
pas veilig uitvoeren als bij het ontwerpen van een elektrische installatie
rekening is gehouden met de gevaren. Het is vanzelfsprekend dat de
voorschrifien waaraan elektrische installaties moeten voldoen zowel
betrekking hebben op het veilige gebruik als op het veilig onderhoud
ervan.
35.1.1 Stroomdoorgang door het menselijk lichaam
Dit gevaar heeft in de loop der jaren reeds veel mensen het leven gekost.
Bij stroomdoorgang door het lichaam zijn verschillende factoren bepalend
voor het letsel dat aan de getroffene wordt toegebracht.
Deze
•
•
•
•
•
factoren zijn:
de weg die de stroom door het lichaam kiest;
de stroomsterkte (Amperage);
de tijdsduur van de stroomdoorgang:
de spanning (Voltage);
de lichamelijke conditie van de getroffene.
80
Onderzoeken hebben aangetoond dat zeer geringe stroomsterkten
variërend van 0,2 tot 2 mA reeds een licht prikkelend gevoel in de handen
geven. De stroom ging hierbij van hand tot hand door het lichaam. Wordt
de stroomsterkte opgevoerd, dan wordt het prikkelend gevoel sterker.
Het breidt zich uit naar de onderarm, vervolgens naar de bovenarm en
gaat vergezeld van een steeds sterker wordende pijnlijke spierkramp.
Tenslotte is men niet meer in staat de aangepakte, onder spanning
staande delen los te laten. De'grensstroomsterkte' is dan bereikt. Deze
kan variëren van 10 tot 20 mA. Bij hogere stroomsterkten dan de
grensstroomsterkte wordt de
ademhaling belemmerd. Dit kan de dood van de getroffene betekenen
door verstikking indien niet snel (binnen enkele minuten) hulp wordt
geboden. Wordt men tijdig bevrijd, dan keert de normale ademhaling
spoedig terug en ontstaan er geen ernstige gevolgen. Nog hogere
stroomsterkten kunnen de zenuwcentra beïnvloeden en zo de ademhaling
gedurende geruime tijd doen stoppen. Tenslotte treedt bij een
stroomsterkte vanaf ongeveer 100 mA hartfibrillatie op. Dit leidt in een
dergelijk geval tot de dood van het slachtoffer. Men spreekt in zo'n geval
van elektrocutie.Of de stroomsterkte fataal is, hangt behalve van de
spanning ook af van de verschillende weerstanden in de keten:
A) De huidweerstand.
Het menselijk lichaam heeft wanneer het droog is een zeer hoge
weerstand van 10000 ohm of meer. Bij elektriciteit werken we met
de wet van Ohm. Dit houdt in dat de spanning groter wordt als de
stroomsterkte groter wordt. ln vochtige toestand is de
huidweerstand
gering. Er zijn mensen waarbij de handen en voeten van nature
klam zijn.Deze mensen zijn uiteraard het gevoeligst voor de stroom.
Mensen met een droge huid en een dikke eeltlaag zijn er schijnbaar
minder gevoelig voor. Dit is echter bedrieglijk. ln een vochtige of
warme omgeving, wanneer handen en voeten vochtig zijn, vallen
deze verschillen weg.
B) Het aanrakingsoppervlak.
Degene die met de volle hand een onder spanning staand deel omvat,
zal dit onder invloed van de stroom, als deze circa 10 mA of meer
bedraagt, niet meer kunnen loslaten. De hand klemt er zich
krampachtig om vast, de huid op de plaats van aanraking wordt warm
en begint te transpireren. Daardoor vermindert snel de weerstand en
kan de stroomsterkte zodanig toenemen dat deze een dodelijke waarde
bereikt. Slechts bij een vluchtige aanraking is de droge huid als een
81
bescherming tegen een gevaarlijke stroomdoorgang te beschouwen.
Dit geldt als de spanning niet zo hoog is dat de huid op de laats van
aanraking 'doorslaat'.
C) Weerctand van de standplaab.
Is van de persoon die met de hand een onder spanning staand deel
aanraakt, de bodem waarop hij staat bedekt met droog hout,
linoleum, een rubbermat of een droge kokosmat, dan is deze bij
lage spanning voldoende isolerend om het gevaar op te heffen. Een
aarden of met klinkers bedekte bodem, betonnen vloeren en ook
houtgranieten vloeren zijn goed geleidend en beschermen dus niet
tegen een stroomdoorgang. Zrln de vloeren nat, dan is de
weerstand uiteraard ook geringer. Ons schoeisel, ook al is het
schijnbaar droog, kan veelal als weerstandslaag verwaarloosd
worden. Zo heeft zich in het verleden verschillende malen een
dodelijk ongeval voorgedaan met de zogenaamde nullastspanning
van circa 70 V wisselspanning van een lastransformator.
Anders is het met gelijkspanning. Hiervan moet de stroomsterkte die door
het lichaam gaat groter zijn dan bij wisselstroom om gevaarlijk te zijn.
Een ervaring van vele tientallen jaren, ook in de tijd toen bijna alle
zuivelfabrieken, brouwerijen,aardappelfabrieken en dergelijke vochtige
bedrijven, een elektrische installatie van 110 V of 120 V gelijkspanning
bezaten, heeft geleerd dat 120 V gelijkspanning nog als ongevaarlijk voor
het leven kan worden beschouwd. Bij een elektrische installatie van 120 V
gelijkspanning heeft nooit een dodelijk ongeval plaatsgevonden. Met
gelijkspanning van 120 V en hoger vonden wel dodelijke ongevallen
plaats. Overigens heeft gelijkspanning de eigenschap dat bij sluitingen
grotere vlambogen, dus meer vuurverschijnselen, ontstaan dan
bijwisselspanning. Gelijkspanning kan wel aanleiding geven tot ernstige
brandwonden. Daar waar gewerkt moet worden met "veilige spanning",
bijv. in een besloten ruimte, geldt:
• maximaal 50 V wisselspanning;
• maximaal 120 V gelijkspanning.
35.1 .2 Verwondingen door vuurverschijnselen
Verwondingen ten gevolge van vuurverschijnselen kunnen ontstaan door
het in aanraking komen met een elektrische vlamboog. Die kunnen bij het
ontstaan van een kortsluiting of aardsluiting en onder bepaalde
omstandigheden ook bij het verbreken van een stroomketen tussen de
82
stroomverbrekende delen (een lichtschakelaar) optreden. Van invloed op
het ontstaan en de grootte van een elektrische vlamboog is de grootte
van de spanning tussen de delen waartussen de vlamboog optreedt.
Verder is van invloed de stroomsterkte die in de vorm van een vlamboog
van het ene deel op het andere overgaat en bij lage spanning ook de
soort spanning (wisselspanning of gelijkspanning). Van de eigenschap dat
tussen twee op een afstand van elkaar gehouden geleiders, waartussen
een spanningsverschil bestaat, de elektrische stroom in de vorm van een
vlamboog kan overgaan, wordt in de praktijk onder andere
gebruikgemaakt bij het elektrisch lassen.Iets dergelijks gebeurt wanneer
bijvoorbeeld van een snoer naar een elektrisch toestel, door beschadiging
van de rubberisolatie, twee koperdraden (kernen) met elkaar in aanraking
komen. Men noemt dit kortsluiting. De stroom loopt nu niet door de
betrekkelijke hoge weerstand van het toestel, maar kiest de kortste
weerstandloze weg van de ene koper kern naar de andere. ls nu de
aanraking tussen de twee kernen losjes, dan treedt ter plaatse een
vlamboog op. Bij voldoende grote stroomsterkte kan dit aanleiding geven
tot ernstige vuurverschijnselen. Dit soort beschadigingen treedt meestal
op waar het snoer in de stekker of het apparaat gaat. Hier pakken we
tevens meestal het snoer vast met alle gevolgen van dien.
35.1.3 Letsel bij een val door een elektrische schok
Gevaar hiervoor is al aanwezig bij stroomdoorgangen die op zichzelf
geheel onschadelijk voor het menselijk lichaam zijn (bijvoorbeeld 1 mA).
Indien men op een ladder staat en in aanraking komt met onder spanning
staande delen kan men schrikken waardoor een val van de ladder niet is
uit te sluiten.
Een ander voorbeeld is een man die aan een draaibank werkt en naar een
verstelbare lamp aan de draaibank grijpt. Als hij in contact komt met
onder spanning staande delen, kan hij een schrikbeweging maken en in
aanraking komen met het snel draaiende werkstuk. Het is niet moeilijk de
mogelijke gevolgen te bedenken.
35.1.4 Brand en explosie door elektrische stroom
Brand en explosies ten gevolge van elektrische stroom kunnen worden
veroorzaakt door vuurverschijnselen van vonken of vlambogen. Dit kan
ook worden veroorzaakt door buitensporige temperatuurverhoging aan
onderdelen van elektrische installaties als deze in ruimten met
83
stofontploffingsgevaar of in ruimten met een explosief gasmengsel zijn
ondergebracht. De vonken of vlambogen kunnen ontstaan door
bijvoorbeeld sluitingen, door schakelaars en slechte contacten en ook
door ontlading van statische elektriciteit.
35.2 Statische elektriciteit
Je loopt over tapijt naar de tu en krijgt een schok. Hoe komt dit? Door de
wrijving tussen je sokken en de vloerbedekking treedt er een verschil in
spanning op. Je laadt jezelf dus op. Bij aanraking van de tv ontlaadt je
jezelf en ervaart dit als een schok doordat de spanning via je hand
wegvloeit. Een ander voorbeeld is bij het uitstappen van je auto. Hier
ontstaat de oplading door de wrijving van de banden met de weg.
ln een dergelijk geval is dan tenminste één van de stoffen statisch
geladen. Nu zijn bijvoorbeeld olieproducten slecht geleidende vloeistoffen.
Wanneer de opgewekte statische lading niet kan wegvloeien (via
bijvoorbeeld een aardleiding), dan kan de elektrische veldsterkte
voldoende hoog worden. Hierdoor kan ontlading optreden gepaard gaande
met vonkoverslag.
Niet-geleidende vloeistoffen worden het hoogst opgeladen bij turbulente
stroming door een leiding of bij het roeren (bijvoorbeeld in een reactorvat
met roerwerk). Ook opstijgende gas- of dampbellen kunnen turbulentie
veroorzaken en de statische oplading dus bevorderen. Ook het lopen over
nylon vloerbedekking wekt statische elektriciteit op. Daarom wordt er
antistatisch materiaal met de vloerbedekkingstoffen meegeweven om
oplading tegen te gaan.
Om de gevolgen van statische elektriciteit te beperken kunt u de volgende
maatregelen nemen:
• Toevoegen van anti-statische dope. Deze dope wordt meestal
kortweg ASA (anti-static-additive) genoemd;
• Beperken van de stroomsnelheid van de vloeistof;
• Pijpleidingen, apparatuur en tanks goed aarden;
• Flenzen die onderling zijn gei'soleerd, met elkaar doorverbinden;
• De valhoogte van het product in een opslagtank of -vat beperken
door toepassing van een binnenpijp die tot dicht boven de bodem
reikt;
• Het toepassen van inert gas (stikstof) in de gaskappen van tanks,
vaten enzovoort;
84
•
Sluit bij het aarden zoveel mogelijk aan bij het bestaande
aardleidingnet.
Bij producten waaraan geen ASA mag worden toegevoegd wordt de
stroomsnelheid beneden 1 m/s gehouden.
Bij het beladen van tankauto's en wagons bedraagt de stroomsnelheid
zelfs minder dan 0,5 m/s. Ook bij het verspuiten van water kan statische
elektriciteit ontstaan. Denk hierbij aan hogedrukspuiten en reinigen met
grote hoeveelheden water. Ook hier is het aarden van apparaten en het
beperken van de stroomsnelheid van belang. Ook bij het pneumatische
transport van poeders dient als drijfgas bij voorkeur stikstof in plaats van
lucht te worden gebruikt. Dit om stofexplosies door statische elektriciteit
te voorkomen.
35.3 NEN 3140
In de Arbobeleidsregels is vastgelegd dat aan de verplichtingen van het
Arbobesluit is voldaan indien onder andere de NEN 3140 is toegepast.
ln de NEN 3140 worden bepalingen gegeven voor:
• werkzaamheden aan, in de onmiddellijke nabijheid van of in de
omgeving van laagspanningsinstallaties (< 500 V);
• het gebruik van elektrisch materieel en leidingen;
• inspectie van laagspanningsinstallaties.
In deze norm zijn de taken en bevoegdheden van verschillende
functionarissen vastgelegd.
35.3. 1 Elektrotechnisch deskundigen
Laagspanningsdeskundige:
Een laagspanningsdeskundige is een elektrotechnisoh deskundig persoon
die belast met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in verband met
elektrtsche gevaren bij:
• bijzondere bedieningswerkzaamheden;
• elektrotechnische werkzaamheden;
• het nemen van veiligheidsmaatregelen.
85
De laagspanningsdeskundige is schiftelijk aangewezen door de werkgever
en bezit minimal een MBOopleiding in de energietechniek
Ploegleider:
Een bevoegd persoon die belast is met de leiding van elektrotechnische
werkzaamheden.
Bevoegd persoon:
Een elektrotechnisch deskundig persoon die is aangewezen voor:
• het uitvoeren van bedieningswerkzaamheden;
• het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden;
• het nemen van veiligheidsmaatregelen.
Voorbeelden van bijzondere bedieningswerkzaamheden zijn:
• het aanbrengen en verwijderen van andere dan
schroefpatronen;
• het instellen van beveiligingstoestellen;
• bedieningswerkzaamheden in de nabijheid van
ongeïsoleerde actieve delen.
Voorbeelden van elektrotechnische werkzaamheden zijn :
• werkzaamheden ten behoeve van aanleg en uitbreiding of
wijziging van een installatie;
• metingen en beproeving bij gebruik van lage spanning;
• onderhoud en herstelwerkzaamheden.
35.3.2 Niet elektrotechnisch deskundigen
Voldoend onderricht persoon:
Een persoon die op de hoogte is van de gevaren (instructie) bij aan hem
opgedragen werkzaamheden aan, in de onmiddellijke nabijheid of in de
omgeving van niet-voldoende geïsoleerde actieve delen. Een voldoend
onderricht persoon mag alleen zorgvuldig omschreven werkzaamheden
uitvoeren onder regelmatig toezicht.
Leek:
lemand van 18 jaar of ouder die niet-elektrotechnische werkzaamheden
mag uitvoeren.
Jeugdige personen:
lemand jonger dan 18 jaar die niet-elektrotechnische werkzaamheden
mag uitvoeren.
Voorbeelden van normale bedieningswerkzaamheden zijn:
• het bedienen van schakelaars;
86
•
•
het aanbrengen of verwijderen van zekeringen;
het aflezen van meters en het regelen van spanning, stroom,
vermogen.
35.4 Veiligheidsaarding
Metalen ladders zijn geleidend voor elektriciteit. Plaats de ladder op
minimaal 2,5 meter van niet geïsoleerde, onder spanning staande
elektrische delen. Een veiligheidsaarding is een verbinding van de
uitwendige metalen delen met aarde.
Waarom aarding:
Materieel en gereedschappen die op elektriciteit werken kunnen
kapotgaan of storingen vertonen. De buitenkant van het materieel of het
gereedschap kan dan onder spanning komen te staan. Als het materieel
of het gereedschap echter geaard is, wordt de spanning via de aardleiding
afgevoerd en loopt de gebruiker minder risico. Bij niet geaarde
gereedschappen en materieel lopen we wel risico.
Aarding steigers:
Stalen steigers moeten met een beschermingsleiding zijn verbonden
(geaard) wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers elektrische
kabels of leidingen bevinden die zijn aangesloten op een onder spanning
staand net. De beschermingsleiding moet voldoen aan de bepalingen in
de NEN 1010. ln de elektrische voeding van het bouwwerk moet een
aardlekschakelaar met een aanspreekstroom van ten hoogste 500 mA zijn
opgenomen.
Aarding werkplaats- en opslagcontainers:
Om te voorkomen dat uitwendige metalen delen van de bouwkasten door
een defect onder een gevaarlijke spanning komen te staan moeten ze
deugdelijk verbonden zijn met een zogenaamde veiligheidsaarde of op
daarmee gelijke wijze zijn beschermd.
35.5 Beveiligingsmaatregelen
Bij storingen aan apparatuur of kabels, dient de installatie onmiddellijk
buiten gebruik te worden gesteld tot de storing is verholpen.
87
35.5.1 Elektrisch lassen
De open-boogspanning (secundaire spanning) van het lastoestel ligt
tussen de 60 en 80 volt wisselspanning. Deze ligt boven de veilige
spanning van 50 volt wisselspanning. Bij gelijkspanning toepassingen
wordt 120 volt nog als velrg beschouwd, dat wilzeggen onder normale
omstandigheden. Onder normale omstandigheden kan deze spanning al
een behoorlijke schok geven. Het kan iemand echter het leven kosten als
de omstandigheden ongunstig zijn. Ongunstige omstandigheden zijn er
bijvoorbeeld als er wordt gelast in vochtige ruimten of bij een hoge
omgevingstemperatuur, dus met en kans op transpiratie van de lasser.
Een spanningsverlagend relais moet dan altijd worden gebruikt. Met dit
relais wordt de open spanning van de lastransformator teruggebracht tot
beneden de 50 volt wisselspanning.
Enkele maatregelen zijn de volgende:
• Zorg er voor dat het werkstuk goed geaard is;
• Klem, lastang, kabel of elektrode niet onder de arm of oksel
houden;
• Schakel bij onderbreking, of na het bedindigen van de
werkzaamheden de hoofdschakelaar van de lastransformator uit;
• Veiligheidsschoenen gebruiken met rubber zolen en geïsoleerde
stalen neuzen;
• Droge, leren handschoenen dragen, vooral bij het verwisselen van
een elektrode.
35.5.2 Fysieke afscherming
Als een bouwkast van kunststof wel uitwendige metalen delen bevat die
door een defect onder spanning kunnen komen te staan moeten deze
metalen delen deugdelijk met de aarde verbonden zijn. Voorbeelden
hiervan zijn handgrepen en montageframes. Voorbeelden van fysieke
afscherming zijn een kast of het omhulsel van een wasmachine.
88
Theoretisch kunnen ook door de kastwand heengevoerde
bevestigingsbouten van bijvoorbeeld contactdozen door een defect onder
spanning komen te staan. Daarom is het aan te bevelen stalen bouten
met een geisoleerde kop te gebruiken.Isoleren wilzeggen dat de
spanningvoerende delen onbereikbaar zijn gemaakt, doordat ze zijn
omgeven door niet geleidend materiaal. Isolatiemateriaal moet bestand
zijn tegen mechanische, elektrische, chemische en thermische invloeden
die kunnen optreden onder de omstandigheden waarbij het elektrische
materieel wordt gebruikt.
Voorbeelden van isolatiemateriaal zijn: rubber, kunststof en keramiek.
35.5.3 Methoden van veilig stellen
Werkschakelaar
Voor het verrichten van niet-elektrotechnische werkzaamheden, moet de
elektrische machine of het toestelzijn voorzien van een werkschakelaar.
De werkschakelaar moet in de onmiddellijke nabijheid van de machine of
het toestel zijn gesitueerd. De werkschakelaar moet kunnen worden
vergrendeld, als er:
• vanaf de machine of het toestel geen zicht is op de werkschakelaar
en/of
• bij het onverwacht in werking treden van de machine of het toestel
gevaar bestaat voor ernstig lichamelijk letsel.
Schakel- en verdeelinrichtingen moeten elk afzonderlijk en in hun
geheelspanningsloos en stroomloos kunnen worden gemaakt.
(Denk hierbij aan een woonhuis, met een hoofdzekering en de
verschillende groepen)
35.5.4 Functie en beperking van aardlekschakelaars
Indien er een onder spanning staand apparaat of deel van een
installatie wordt aangeraakt, gaat er een elektrische stroom
door ons lichaam naar aarde lopen. Als we zelf goed
contact met aarde maken is de stroomkring via ons lichaam
gesloten. Een aardlekschakelaar kan dan ons leven
redden. Een aardlekschakelaar reageert op het verschil
tussen de inkomende en uitgaande stroom.
In een normale situatie is er niets aan de hand: de
hoeveelheid stroom die de installatie ingaat is even groot
89
als de hoeveelheid stroom die er uitgaat. Lekt er nu stroom weg naar
aarde, dan treedt er een verschil op tussen uitgaande en inkomende
stroom. De aardlekschakelaar reageert en schakelt de elektriciteit uit. Dit
gebeurt bij een aanspreekstroom van 30 mA. Op 1 aardlekbeveiliging
mogen niet meer dan 4 groepen zijn aangesloten. De aardlekschakelaar
moet regelmatig worden getest. Indien dit niet wordt gedaan, dan kan de
aardlekschakelaar "vasf' gaan kleven. De aardlekschakelaar werkt
veiligheidsverhogend, maar biedt geen absolute veiligheid.
35.6 Tijdelijk elektrotechnisch materieel
In dit onderdeel worden de risico's en beheersmaatregelen voor tijdelijk
elektrotechnisch materiel behandeld. Dit zijn onder andere verplaatsbare
voedingsbronnen, materieel dat vonkvorming kan geven of hoge
temperaturen kan veroorzaken.
Tijdelijke installaties mogen niet worden aangebracht in:
• Accuruimten
• Acculaadstations
• Vochtige ruimten
• Ruimten met brandgevaar
• Nauwe geleidende ruimten
Bij tijdelijke installaties dient altijd extra aandacht voor veiligheid te zijn.
35.7 Elektrisch handgereedschap
Risico's
• kans op een elektrische schok;
• kans op het overslaan van vonken;
• brandwonden door kortsluiting;
• vonken kunnen explosieve mengsels ontsteken.
Met name in besloten en vochtige ruimten worden, in verband met de
gevaren, regels gesteld.
De elektrische handgereedschappen kunnen worden onderscheiden in:
gereedschappen die werken op 230 volt wisselspanning;
gereedschappen die werken op 50 volt wisselspanning of 120 volt
gelijkspanning, de zogenaamde veilige spanning.
ln het algemeen wordt voor gereedschappen die werken op 230 volt de
eis gesteld dalze dubbel geïsoleerd zijn. Dit gereedschap is herkenbaar
90
aan het teken van twee in elkaar geplaatste vierkantjes (zie tekening). De
2-aderige voedingskabel moet voorzien zijn van een aangegoten
stekker zonder randaarde.
Naast de normale isolatie is er een extra isolatie aangebracht, waardoor
er een dubbele beveiliging ontstaat tegen de elektrische spanning.
35.7.1 Keuze van aansluitpunten
Aan het begin van de installatie moeten een of meerdere schakelaars
aanwezig zijn (aansluiting op het openbare net).
De schakelaars moeten tijdens de werkuren gemakkelijk bereikbaar zijn.
Het inschakelen van de schakelaars door onbevoegden moet kunnen
worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door de schakelaar in de "uit'stand met behulp van slot en sleutel te vergrendelen of de schakelaars in
een kast onder te brengen. Denk hierbij aan schakelaars voor
keefuerlichting en -verwarming, terreinverlichting, bronbemalingen en
verlichting ten behoeve van bewaking.
35.7.2 Controle van elektrotechnisch materieel
Wanneer in de besloten ruimte of in de omgeving daarvan de kans op
explosie aanwezig is, moeten speciale maatregelen worden genomen voor
het elektrische materieel. Het elektrische materieel of een deel van een
elektrische installatie kan namelijk als een ontstekingsbron fungeren.
Hierover dient u altijd overleg te plegen met uw chef. ln deze ruimten
dient meestal explosie veiliqe apoaratuur gebruikt te worden. Dit is
aangegeven
met de aanduiding Ex.
Jaarlijks dient elektrisch handgereedschap (denk aan verplaatsbare
apparatuur, handlampen, kabelhaspels, aardlekschakelaars, hef- en
hijswerktuigen en transportinrichtingen) volgens de NEN 3140 gekeurd te
worden door een deskundige (laagspanningsdeskundige of
plaatsvervanger) en voorzien te worden van een keurmerk (een soort
91
APK-sticker). Tevens dienen de resultaten in een register worden
vermeld.
ln de NEN1010 wordt een indeling gegeven in beschermingsklassen:
Klasse 0 Voorzien van een zogenaamde volle stekker. Deze past niet in
een
randaarde stopcontact. Deze zijn alleen geschikt voor
privégebruik.
Klasse I Voorzien van een randgeaarde stekker
Klasse II Voorzien van een ongeaarde stekker, maar past wel in een
randgeaard stopcontact. Alle handgereedschappen
(boormachines etc.) zijn klasse ll. Dit is de klasse II die dubbel
geïsoleerd wordt genoemd.
Klasse III Apparatuur alleen geschikt voor maximaal 50 Volt
wisselspanning (veilige spanning).
35.7.3 Veilig gebruik van verlengkabels en kabelhaspels
Kabels en leidingen
• Goede bevestiging van kabels:
zorg voor een deugdelijke bevestiging;
pas op voor beschadiging door intern transport, hang kabels
op met voldoende vrije doorrijhoogte (minimaal 50 cm).
• Isolatie van kabels dient in goede staat te verkeren:
pas op voor aantasting van de isolatie door gevaarlijke stoffen;
laat tijdelUk ingegraven kabels en leidingen duidelijk aangeven
bijvoorbeeld door paaltjes.
Daarmee voorkomt men beschadiging en storingen door graafirerk;
kies de juiste kabelsoort voor de juiste toepassing.
• Kabels moeten vrij zijn van krachten:
kabels en leidingen moet zodanig worden bevestigd en aangesloten
dat zij ontlast zijn van krachten die door trekken op de kabel
kunnen ontstaan;
• Ongebruikte kabels:
ongebruikte (verleng)kabels moeten worden verwijderd en
opgeborgen;
losgekoppelde kabels moeten worden weggehaald of de uiteinden
moeten deugdelijk afgeschermd zijn.
• Indien een kabel niet geheel is afgerold bij gebruik dan kan deze
ten gevolge van de spoelwerking zeel. heet worden en brand
veroorzaken (kortsluiting). Op de kabelhaspel staat bij welk
92
•
afgenomen vermogen (W=Watt) de haspel geheel moet worden
afgerold. Op onderstaande tekening ziet u dat dit het geval is bij
een vermogen van meer dan 880 Watt.
Is de kabel geschikt voor het gebruikte vermogen? ln ons voorbeeld
is dit maximal 2200 Watt.
Bij het gebruik van kabelhaspels kunnen we ons de volgende vragen
stellen:
- Wat is het maximaaltoegestane vermogen?
- Moet de kabelhaspel volledig afgerold gebruikt worden?
- ls de kabelhaspel geaard?
- Staat er een CE markering op?
- ls de kabelhaspel geschikt voor vochtige ruimten?
- Zin de aansluitpunten (contactdozen) afsluitbaar?
36. Hijsen
Kleine werkstukken of andere voorwerpen kunnen wij meestal
gemakkelijk zelf verplaatsen. Bij zware en moeilijk hanteerbare stukken
zijn we aangewezen op hijsinrichtingen, bijvoorbeeld een hijskraan. Wat
betreft het optillen en verplaatsen van w6l hanteerbare voonarerpen is de
kans op rugletsel niet gering.
36.1 Hijskranen
Hijskranen zijn werktuigen die zijn ingericht en uitgerust voor het
verplaatsen van vrij hangende lasten.
Hieronder vallen onder andere:
• mobiele kranen,
• bovenloop- en portaalkranen,
• takels,
• autolaadkranen.
Wij zullen ons in dit verband beperken tot de meest
voorkomende hijskranen.
ln de Europese Gemeenschap is de Machinerichtlijn
van kracht. Op grond van deze richtlijn is het in de
handel brengen en in gebruik stellen van machines die
niet aan de essenti le eisen uit de richtlijn voldoen
93
verboden. ln Nederland is de Machinerichtlijn verwerkt in de Wet
Gevaarlijke Werktuigen.
Machines die onder de Machinerichtlijn vallen, voldoen aan de volgende
voorwaarden:
• minimal één onderdeel aan de machine kan bewegen;
• er is een aandrijfmechanisme aanwezig;
• er is een bedienings- of vermogensschakeling aanwezig.
Deze kenmerken gelden ook voor vele hijstoestellen en hijskranen. Dit
houdt in dat deze hijstoestellen ook onder de Machinerichtlijn vallen.
Risico's:
Voor enkele categorieën in de bouw is een diploma of hijsbewijs wettelijk
verplicht gesteld (torenbouwkranen, mobiele kranen en heistellingen).
Grote risico's ontstaan bij het niet naleven van de door de fabrikant en
wetgever gestelde richtlijnen voor de diverse soorten werktuigen. De te
hijsen last kan vallen. De kraan kan omvallen of je kunt worden geraakt
door de last binnen de draaicirkel. Aangebrachte beveiligingen van
hijskranen mogen niet buiten werking worden gesteld. Personel die
hijskranen bedienen, moeten daarvoor zijn geïnstrueerd.
Keuringen:
Voor hijskranen zijn keuringseisen vastgelegd en omschreven in:
• het Arbobesluit en de Arboregeling;
• NEN-normen;
• Arbo-informatieblad (Al-blad17).
Alle hijskranen, takels, lieren, hijsmasten en alle machines die tijdelijk als
hijskraan worden gebruikt, moeten voldoen aan de wettelijke eisen en
zijn voorzien van een aanduiding van de maximale werkbelasting.
Documenten:
Noodzakelijke documenten bij hijskranen met keuringsplicht, zijn de
volgende:
• Kraanboek
Dit document dient in of nabij de kraan aanwezig te zijn.
• Hijsbewijs
Op dit moment dienen machinisten van torenkranen, mobiele
kranen en heistellingen te beschikken over een geldig hijsbewijs.
• Hijstabellen en grafieken, of heitabellen
Deze moeten in de cabine van het hijswerktuig aanwezig zijn.
94
Hierin staat aangegeven welk gewicht op welke afstand mag
worden verplaatst.
• Certificaten
Certificaten van alle toegepaste lieren, takels, hijskabels, topkabels,
een hijsjuk, hijsgereedschap en kettingwerk.
• Registratieboekje
Hierin wordt de ervaring van de machinist aangegeven en op welk
type kraan hij deze ervaring heft opgedaan. Er staat tevens vermeld
of de machinist een geldig hijsbewijs bezit voor een
torenbouwkraan, een mobiele kraan of een heistelling.
• Geneeskundigeverklaring
De geneeskundige verklaring dient afgegeven te zijn door een
erkende Arbodienst.
lnvloed van de wind
Niet alleen de toegestane windsnelheid voor het hijswerktuig (vermeld op
de hijstabel) is van belang, maar vooral de beheersbaarheid van de last.
Bij een windkracht groter dan 6, moeten hijswerkzaamheden worden
gestopt.
In de hijstabel en het kraanboek kunnen afwijkende eisen staan voor die
specifieke kraan of opstelling van de kraan. Onweer is ook een gevaar bij
hijswerkzaamheden.
36.2 Hijsgereedschappen
Veilig hijsen is meer dan het gebruik van veilige hijswerktuigen en veilig
hijsgereedschap.
Hijsgereedschappen zijn toebehoren die niet vast op de kraan zijn
gemonteerd, Om veilig te hijsen moet men:
• de last op de juiste wijze aanslaan en het juiste hijsgereedschap
kiezen;
• zorgen voor een goede communicatie tussen de kraanbestuurder/machinist en degene(n) die de last aanslaan en afplkken;
• rekening houden met de weersomstandigheden, met name
windsnelheden;
• regelmatig controleren of het hijsgereedschap in goede staat
verkeert;
• zorgen voor een vaste ondergrond voor de stempels van de
hijskraan.
95
Risico's
Het grootste risico is dat personen worden getroffen door uit de hijs
vallende delen, veroorzaakt door:
• gebruik van kettingen met een te kleine eindschalm;
• aanslaan van de last aan de punt van de haak;
• op de plaats slaan van een ketting of haak met metalen
gereedschappen;
• hijsen van niet goed gebalanceerde lasten;
• het niet toepassen van speciale hijsgereedschappen;
• het gebruik van ondeugdelijk gereedschap.
Gebruiksregels:
De volgende aandachtspunten zijn van belang bij het hijsen:
• Het hijsen aan banden, bindmiddelen en verpakkingen van
materiaal is niet toegestaan, tenzij deze daarvoor speciaal zijn
ontworpen.
• Als verschillende onderdelen tegelijkertijd moeten worden
getransporteerd, dient u er voor te zorgen dat niet één of meer
onderdelen uit de hijs kunnen vallen.
• Lange lasten moeten zo nodig op verschillende punten worden
aangeslagen en het gewicht moet zoveel mogelijk over alle parten
worden verdeeld.
• Er moet speciaal voor het hijskarwei ontwikkeld hijsgereedschap
worden gebruikt.
• Soms moet er gebruik worden gemaakt van een samenstel: dit is
een combinatie van een aantal hijsgereedschappen die worden
gebruikt om een last te hijsen. Voorbeelden zijn: Hijsjuk,
tweesprong, driesprong of viersprong.
• Lasten mogen nooit worden losgetrokken.
• Er mag nooit meer worden gehesen dan de toegelaten veilige
werkbelasting (SWL = Safe Working Load).
• Indien de kraanbestuurder ziet dat een last niet goed wordt
aangeslagen, mag hij de last nooit gaan hijsen.
• De krachten in stroppen, lengen en twee-, drie- of meersprongen
zijn afhankelijk van de hoek tussen de bevestigingspunten van het
hijsmiddel (of delen daarvan) en de kraanhaak.
• Wettelijk mag de tophoek niet groter zijn dan 12Oº.
96
97
36.2.1 Oogbouten
Wanneer gebruik wordt gemaakt van oogbouten,
moeten deze tot aan de borst in het werkstuk
worden gedraaid. Let ook op de kwaliteit van het
schroefdraad in het werkstuk. Meestalwordt
gehesen met ketting of met staalstroppen.
36.2.2 Takels
Takels zip er zowel handbediend als met een lucht- of
elektrische
aandrijving. Takels worden toegepast op die plaatsen waar
geen
gebruik kan worden gemaakt van andere middelen voor het
horizontaal of verticaal verplaatsen van lasten. Takels die met
staaldraad werken noemen we Tirfor takels, de andere zijn
kettingtakels.
Risico's:
Het grootste risico bij het werken met takels bestaat uit het
bezwijken van de takel of onderdelen daarvan, met als
resultaat: de last valt. De oorzaak is meestal overbelasting. U
dient er ook zeker van te zijn dat de plaats waar de takel
wordt aangehangen geschikt is voor de belasting die erop
komt.
Het aanslaan van een takel aan procesleidingen is verboden!
Onderhoud:
Takels dienen ten minste 66nmaal per jaar te worden
geihspecteerd.
Beproeving van de takel dient ten minste 66nmaal per vier
jaar plaats
te vinden. Tevens dienen takels te worden beproefd, wanneer
reparaties hebben plaatsgevonden.
98
Gedragsregels:
• Haken mogen nooit op de punt worden belast
• Overbelasting van takels dient te worden voorkomen.
• Bij takels die worden aangedreven door middel van een hendel, is
• het verlengen van deze hendel, door bijvoorbeeld een pijp,
verboden.
• Vóór het gebruik van een takel dient u deze te inspecteren. Bij
geconstateerde gebreken de takel niet gebruiken.
• Bij belasting mag de kabel of ketting niet zijdelings worden belast.
• Indien u tijdens het gebruik de takel heeft overbelast, moet u deze
direct laten inspecteren.
36.2.3 Kettingwerk, kabels en touw etc.
Kettingen, kabels en touw met hun toebehoren moeten geschikt zijn voor
het doel waarvoor ze worden gebruikt. Ze moeten deugdelijk, niet
versleten en sterk genoeg zijn.
In feite betreft dit alle hijsgereedschappen, zoals:
• kettingwerk,
• stroppen en lengen (van touw of staalkabel),
• hijsbanden,
• hijsjukken, -klemmen en -tangen.
36.2.3.1 Kettingwerk
Onder kettingwerk voor hijs- en transportdoeleinden wordt verstaan:
kettingen, schalmen, haken, wartels, ringen, sluitingen, oogbouten en
dergelijke, hetzij als samenstel, hetzij afzonderlijk.
Normen:
Kettingwerk dient te voldoen aan een aantal normen, zoals:
• de kwaliteit van het gebruikte staal,
• keuringsvoorschriften,
• afmetingen,
• maximale werklast.
Het vermelden van de maximale werklast kan gebeuren door het op het
gereedschap zelf in te slaan, of door middel van een permanent aan het
gereedschap bevestigd deel, zoals een merkplaat of een loze schalm.
99
36.2.3.2 Kettingen
Op het certificaat dat bij de ketting hoort, zijn alle belangrijke gegevens
van de ketting vermeld. Dit zijn onder meer: de naam van de
keuringsinstantie, de veilige werkbelasting, de proefbelasting, de
eventuele gloeibelasting, het registratienummer en de testdatum.
Bij hijskettingen maken we onderscheid tussen:
• kettingen die zijn vervaardigd van gewoon staal;
• kettingen die van verbeterde staalsoorten zijn vervaardigd.
Een ketting is zo sterk als zijn anvakste schakel.
Gedragsregels:
• Belast schalmen nooit op buiging (ketting niet knopen).
• Draaibouten van sluitingen altijd geheelaan.
• Belast haken nooit op de punt.
• Controleer of het kettingwerk sterk genoeg is voor het te hijsen
voorwerp.
• Controleer v66r het gebruik op beschadigingen.
• Forceer nooit een ketting of haak door deze in een bepaalde positie
te hameren.
• Steek nooit de punt van de hijshaak door een schalm. Sla nooit de
haak om de ketting.
• Gebruik geen ketting met uitgerekte of stijfgetrokken schalmen. De
schalmen moeten vrij van elkaar kunnen bewegen.
• Buig kettingen niet zonder meer over scherpe hoeken van de last,
maar bescherm ze met hout.
• Kettingen mogen alleen in de lengterichting worden belast.
• Ook de hulpmaterialen controleren op beschadigingen of slijtage.
• Gebruik voor verlengen een daarvoor bestemde koppelschalm, die
minstens even sterk is als
• de kettingschalm (koppelschalm) en vast aan de ketting is
bevestigd.
100
36.2.3.3 Stroppen en lengen
Stroppen en lengen worden toegepast
bij een groteverscheidenheid aan
hijswerkzaamheden. Van een strop
wordt gesproken indien kan worden
geregen (aan beide
zijden een oog). Bij lengen kunnen de
eindverbindingen niet
door elkaar heen worden genomen
(stroppen/rijgen is niet
mogelijk).
Voorwaarden voor gebruik:
Voor hijsmiddelen dienen certificaten
te zijn afgegeven. Deze certificaten (of
een kopie) dienen te worden bewaard
op een
goed toegankelijke plaats, zo mogelijk
in de directe omgeving van het
hijsgereedschap. Touwstroppen
dienen te worden afgekeurd indien
niet meer
wordt voldaan aan de gestelde
normen. ln ieder geval dient touwwerk
buiten gebruik te worden gesteld in de
volgende
gevallen:
• slechte splitsen,
• breuk van een streng,
• ernstige beschadiging door
verrotting of vocht,
• indien bij opendraaien
meelachtige stof uit het touw
valt,
• ernstige slijtage (veel garens
gebroken).
101
6.2.3.4 Touw
Touw kan worden onderverdeeld in:
• natuurvezeltouw, dat is gemaakt van natuurlijke vezels zoals
manilla of sisal;
• kunststoftouw, dat is gemaakt van kunststof vezels zoals
polypropyleen of nylon.
Bij gebruik van touw moeten wij erop bedacht zijn dat touw kan worden
aangetast door onderstaande oorzaken:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Agressieve stof en chemicaliën
Als touwwerk in contact is geweest met agressieve stoffen of
chemicali n, moet het onmiddellijk uit bedrijf worden genomen.
Olie en vet
Roest
Vocht
Hierdoor kan het touw verstikken en rotten.
Hete voorwerpen
Hierdoor kunnen de vezels verbranden of bij kunststof smelten.
Direct zonlicht
Natuurvezeltouw zal uitdrogen. Kunststoftouw zal versneld
verouderen door ultraviolette (UV) straling van de zon.
Touw wordt bij hijswerkzaamheden doorgaans alleen gebruikt in die
situaties, waar staalkabel of ketting niet kan worden gebruikt. Denk aan
het hijsen van een emmer met gereedschap.Beschadiging van
bijvoorbeeld stroppen door scherpe randen moet worden voorkomen. De
sterkte van het touw bij een scherpe hoek vermindert met circa 50%! Op
touw staat geen werkbelasting vermeld. Touw mag nooit worden gebruikt
voor hijsen van meer dan 1000 kg. Knopen in touwwerk bij hijsen is
verboden!
102
36.2.3.5 Staalkabels
Staalkabels zijn kabels met een touwkern of staaldraad kern, met
daaromheen gevlochten staal. De maximum werkbelasting van
staalkabels is afhankelijk van de treksterkte en wordt bepaald door:
• de samenstelling van de staalkabel;
• de diameter van de staalkabel;
• de kwaliteit van de staaldraad;
• de aard van de kern.
Staalkabels met een touwkern rekken veel meer dan staalkabels met een
staaldraad kern. Vandaar dat deze laatste veel beter geschikt is voor
hijsen.
Overbelasting moet worden voorkomen!
Staalkabels moeten worden opgeslagen in droge en goed geventileerde
ruimten. Vocht en bijtende stoffen als logen en zuren moeten worden
vermeden. De maximum toegestane gebruikstemperatuur is 100ºC.
Bij hijswerk waarbij de last scherpe hoeken heeft, bescherm de staalkabel
dan met hout of een autoband.
Onderhoud:
• het verwijderen van de smeerlaag en verontreinigingen;
• grondige inspectie op slijtage, corrosie;
• het opnieuw smeren en invetten met zuurvrije olie of vet.
Redenen om een staalkabel, -strop of Jeng af te keuren zijn:
• slechte splitsen;
• gebroken draadjes over grotere lengte (zogenaamde vleeshaken);
• breuk of beschadiging op 66n plaats (breuknest);
• uitwendige beschadiging of vervorming (knik);
• sterke roestvorming;
• beschadiging of vervorming doordat de kabel bekneld heeft
gezeten;
• ernstige slijtage.
Het leggen van knopen in staalkabel is niet toegestaan!
103
36.2.3.6 Hijsjukken
Hijsjukken zijn alle vormvaste constructies - geen haken - die zijn
bedoeld voor het hijsen van omvangrijke of zeer a tare lasten of lasten
waarbij weinig hijshoogte aanwezig is.
Risico's:
Hijsjukken worden veelvuldig gebruikt op bouwwerken, scheepswerken,
fabrieken en in havens. Een onjuiste uitvoering, technische gebreken of
onoordeelkundig gebruik van hijsjukken kunnen de oorzaak zlnvan
ernstige ongevallen. Hijsjukken moeten net zo vaak als andere
h'rjsmiddelen worden gecontroleerd.
36.2.3.7 Hijsbanden
Hijsbanden bestaan uit een platte geweven band van kunststofvezels of
staaldraad, al dan niet voorzien van een bescherming tegen beschadiging.
Afhankelijk van de toepassing worden hijsbanden voorzien van
bevestigingsmiddelen voor een goede verbinding met een kraanhaak.
Risico's:
Aan het gebruik van hijsbanden is het risico verbonden dat de last
neerstort, wanneer de hijsband of onderdelen daarvan bezwijken.
Voorwaarden voor gebruik:
• Hijsbanden dienen voldoende sterk te zijn. Dit is te zien aan het
verplicht aan de hijsband vastgenaaid label, waarop de
maximaaltoegestane veilige werkbelasting is aangegeven. Ook de
keuringsdatum, de keuringsinstantie en het materiaal van de
hijsband kunnen hierop teruggevonden worden.
• Om inscheuren te voorkomen, dienen verbindingsmiddelen door
middel van een voldoende grote overlap aan de hijsband te zijn
vastgenaaid.
• Daar waar slijtage te verwachten is, dient de hijsband voorzien te
zijn van een iederen bescherming. Dit is in ieder geval verplicht aan
de binnenzijde van de lussen, indien de banden doorgestoken
worden gebruikt.
• Hijsbanden dienen ten minste 5 cm breed te zijn.
• Lussen dienen, inwendig gemeten, minimaal 20 cm te zijn.
• Kettingwerk dat vast is verbonden aan hijsbanden, dient te zijn
vervaardigd van materiaal dat niet gevoelig is voor veroudering.
104
Gedragsregels:
Vóór het gebruik van hijsbanden dient men te controleren of:
• de te gebruiken hijsband van voldoende sterkte is voor het uit te
voeren werk;
• de hijsband geen tekenen van overmatige slijtage vertoont;
• de bekleding nog in goede staat verkeert. Tijdens het gebruik van
hijsbanden dient u: indien de hijsband over scherpe hoeken wordt
geleid, altijd hoekbeschermers te gebruiken;
• hijsbanden zo min mogelijk bloot te stellen aan overmatige
ultraviolette straling;
• de hijsbanden regelmatig te controleren op interingen, breuken en
vervorming van vast aan de hijsband verbonden delen kettingwerk.
Redenen voor afkeuring:
Hijsbanden moeten worden afgekeurd en buiten gebruik worden gesteld
bij:
ernstige slijtage;
• inscheuring;
• als het label onleesbaar is;
• contact met olie of chemicali n;
• intering, breuken, vervorming van vast aan de hijsband verbonden
delen.
36.2.4 Vorkheftruck
Heftruckchauffeurs moeten voldoende deskundigheid hebben om op een
veilige manier met het voertuig om te kunnen gaan. Er zijn verschillende
opleidingsinstituten in Nederland. Er is nog geen wettelijk verplicht
landelijk geldend heftruckrijbewijs.
Veilig gebruik van een heftruck houdt onder andere in:
•
•
•
•
Zonder speciale zitplaats is meerijden niet
toegestaan;
Het contragewicht mag nooit worden verzwaard,
Er mogen nooit personen worden verplaatst met
een heftruck, tenzij er een speciale werkbak met
veiligheidskooi is geplaatst van waaruit de
heftruck wordt bediend.
Het zicht van de chauffeur moet altijd zo goed
mogelijk zijn. Op plaatsen waar heftrucks kunnen
105
•
rijden moeten voetgangers op de hoogte gesteld
worden van de mogelijke aanwezigheid door
optische en akoestische signalen.
Met een vorkheftruck mag niet worden gehesen. Alleen speciaal
daarvoor ingerichte heftrucks zijn hiervoor geschikt.
37. Tillen
Bij tillen met gestrekte benen worden de rugspieren teveel belast,
waardoor deze kunnen beschadigen. Ook de tussenwervelschijven kunnen
worden beschadigd . Deze zijn van kraakbeen en bevinden zich tussen de
eigenlijke rugwervels. Ze dienen als het ware als schokbrekers en vangen
schokken die door springen worden veroorzaakt op of dempen deze. Bij
verkeerd tillen kunnen deze schijven beschadigen, waardoor zenuwen in
de knel komen.
Het is beter bij tillen gebruik te maken van de beenspieren.
Til met gebogen knieën en houdt de rug recht!
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
ƒ
Zorg dat het te tillen voorwerp geen
scherpe, uitstekende delen heeft en
draag het zo dicht mogelijk tegen u
aan.
Zotg dat uw vingers niet bekneld
raken.
Het dragen van veiligheidsschoenen
en veiligheidshandschoenen is
uiteraard vanzelfsprekend.
Als tilnorm geldt: maximaal25 kg
In het Arbobesluit wordt gesteld dat een werkgever verplicht is de arbeid
op een zodanige manier te organiseren dat de fysieke belasting
(lichamelijke belasting) van de werknemer geen gevaar met zich
meebrengt en zorgen voor training en instructie..
Dit houdt in dat de werkplek en de werkmethoden zodanig moeten zijn
dat het werk op een normale manier kan worden uitgevoerd.
Zaken die hierbij een rolspelen zijn:
• inventarisatie van veiligheids-, gezondheids- en welzijnsrisico's voor
de werknemers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden;
• het dragen van veiligheidskleding en persoonlijke
beschermingsmiddelen;
106
•
•
•
het gebruik van eenvoudige tilhulpmiddelen.
Voor het tillen van een last kunt u ook eenvoudige hulpmiddelen
gebruiken. Om voorwerpen op een goede manier te kunnen
vastpakken, waardoor het tillen wordt vergemakkelijkt, kan gebruik
worden gemaakt van:
een tang:
Deze heeft een bek, waarbij het aandrukken van deze bek wordt
verzekerd door een veer of door de massa van de te tillen last. Een
tang wordt gebruikt voor bakstenen of stoepranden.
een magneet:
Deze oefent aantrekkingskracht uit op ijzer. Door het gebruik van
een magneet bij het tillen van puntige voorwerpen, wordt het risico
op letsel aan handen verkleind. Een magneet wordt gebruikt voor
stalen platen.
een zuignap:
Een zuignap is meestal vervaardigd van zacht kunststof dat
gemakkelijk vervormt. Door de lucht tussen zuignap en te tillen
oppervlak te vewijderen, 'plakt' de zuignap aan het oppervlak. Een
zuignap wordt gebruikt voor glas en glad plaatmateriaal.
Ook kunt u gebruik maken van verrijdbare hulpmiddelen, die het
verplaatsen van lasten vergemakkelijken. B.v opvouwbare
transportwagen, elektro stapelaar.
38.0 Struikelen, uitglijden en verstappen
Ongevallen die vrij vaak voorkomen, maar die relatief kleine gevolgen
hebben, zijn het gevolg van struikelen, uitglijden en verstappen.
38.1 Achtergronden
Struikelen, uitglijden en verstappen gebeurt vaak doordat we lopen over
een niet-egale ondergrond. Ongelijkheden in de vloer van bijvoorbeeld 1
cm, zoals kabels, kunnen reeds zorgen voor een struikelpartij. Meer
extremere voorbeelden zijn :
• lopen over buizen of pijpen;
• een op de grond liggend touw of draad;
• lopen op een schuine ondergrond, zoals een tankdijk of talud.
Over het algemeen gelden ook regels die bepaald worden door de
lichaamsbouw. Zo is de gemiddelde man in staat om maximaal een
opstaphoogte van 56 cm en een gemiddelde afstaphoogte van 40 cm te
nemen.
107
Er zijn drie manieren om te voorkomen dat de genoemde risico's bij het
lopen tot ongewenste situaties leiden:
• neem de risico's weg;
• markeer de risico's;
• beheers de risico's.
38.1.1 Wegnemen van de risico's bij het lopen
ln het algemeen kunnen de risico's bij het lopen worden weggenomen
door goed 'huishouden', reparatie en aanpassen. Een belangrijke methode
om risico's weg te nemen is zorgen dat we bij het ontwerp hier al
maatregelen nemen.
Goed 'huishouden' (Good housekeeping)
ln een schone omgeving loopt men over het algemeen minder risico's dan
in een rommelige omgeving. ls de omgeving netjes en opgeruimd, dan
kunnen soms losse voorwerpen die tijdens de werkzaamheden op de
werkplek aanwezig zijn nog risico's opleveren. Bijvoorbeeld steigerpijpen,
steigerkoppelingen, pallets, laspeuken, stophout, pijpafual, gereedschap
en kabels.
Zogenaamd stand-by materiaal en tijdelijke opstellingen verdienen extra
aandacht. Dit zijn situaties die afwijken van de normale omgeving en
dienen extra onder de aandacht gebracht te worden.
Reparatie/wegnemen
Een zeer eenvoudige methode om de risico's bij het lopen te verkleinen, is
het repareren van de gevaarlijke situatie. Uitstekende delen op de
looppaden kunnen vaak erg verraderlijk zijn. Mogelijke obstakels kunnen
schietspijkers of betonijzers zijn. Het is ook mogelijk dat iets niet opgelost
kan worden. Als dit het geval is, moet deze situatie zichtbaar worden
gemaakt (gemarkeerd). Wanneer bestrating in slechte staat verkeert, is
in veel gevallen reparatie
voldoende om de problemen op te lossen.
Aanpassen
De risico's bij het lopen kunnen worden verkleind of zelfs geheel
weggenomen. Dit kan men doen door het aanpassen van een trap, zodat
deze aansluit op het bordes. Ook kan men een installatie zo wijzigen dat
er geen gevaarlijk uitstekende delen aanwezig zijn. Ook het schoeisel is
belangrijk. Zorg voor een goede pasvorm, profielzool met hak enz.
108
38.1.2 Markeren van risico's bij het lopen
Voor het zichlbaar maken van risico's bij het lopen kan men gebruik
maken van twee methoden:
•
•
kleurmarkering,
afzetting.
Hiervoor kunnen de volgende algemene regels worden gegeven:
Als een obstakel een specifiek gebied of onderdeel betreft, dan
weltijdelijk is, is markering meestal voldoende. ls het gevaar
structureel, dan moet men het ook structureel aanpakken
(bijvoorbeeld aanpassen).
•
•
•
•
•
Markeringen moeten
functioneelencompleet zijn. Dus niet
hier wel en daar niet ofmaar gedeeltelijk
markeren. Dit vergroot zelfs het risico. Men
spreekt van een gelijkwaardige
risicobeheersing. Markeren is altijd een laatste
middelen dient alleen te worden gebruikt bij
tijdelijke situaties of bij situaties die niet op
een andere manier zijn te beheersen. Het is
belangrijk structureël voldoende verlichting aan
te brengen om risico's zichtbaar te maken.
Als er bij roosters sprake is van ongelijkheid, dan is markering van
het hoogteverschil meestal voldoende
Breng markeringen op een systematische manier aan. Spreek met
de mensen af hoe bepaalde gevaren aangegeven worden.
o Compleetheid van de markering: van alle kanten duidelijk te
zien dat er een gevaarlijke situatie is,
o Functioneel: de markering moet passen bij het soort gevaar,
o Systematisch: de zelfde soort markeringen gebruikten voor de
zelfde situaties (herkenbaarheid);
Soms zijn obstakels bewust aangebracht (bijv. lekbakken). Het
opgesloten gebied is vaak vettig. Probeer dit soort obstakels buiten
de looppaden te houden. Als dit niet kan is de enige mogelijkheid
een markering aan te brengen;
Veel risico's zijn verborgen of komen pas bij duisternis naar voren.
Denk hierbij aan geblokkeerde looppaden, wielafdrukken in de
looppaden of rioolputjes in een geasfalteerde omgeving.
109
38.1.3 Beheersen van risico's bij het lopen
Ook voor het onderwerp'struikelen, uitglijden en verstappen'geldt:
voorkomen is beter dan genezen!
U kunt zelf iets doen aan het beheersen van de risico's bij het lopen. Er
zijn veel regels te bedenken, zoals:
• geen haast hebben,
• uw blik regelmatig op de te volgen route houden,
• u niet laten afleiden,
• niet rennen,
• goed schoeisel dragen met profielzolen.
Obstakels worden in veel gevallen door de omgeving aan het oog
onttrokken. Zo vergroot duisternis de risico's. Waar de obstakels
zichtbaar zijn, kunnen de volgende regels gehanteerd worden om zo
risico's bij het lopen te verkleinen:
• Zorg bij het passeren van onregelmatigheden dat uw looprichting
haaks op het obstakel is. Het risico op onnatuurlijke bewegingen
wordt zo verminderd.
• Zorg bij het op- en afstappen dat de voetstand niet venrvrongen
wordt.
• Stap nooit op te passeren obstakels, zorg voor een goede voetsteun
of loop om.
Tenslotte nog een aantal opmerkingen over het gebruik van een trap.
Hiervoor dient u rekening te houden met de volgende aandachtspunten:
• Een steile trap opgaan is vaak geen probleem. Het afdalen van
dezelfde steile trap des te meer. Gebruik een steile trap altijd als
een ladder. Altijd afdalen met het gezicht naar de trap toe.
• Zowel bij het op- als bij het aflopen van een trap zijn de eerste en
de laatste trede het meest belangrijk. Als iets wordt gedragen,
wordt het zicht op deze treden gemist, met alle risico's van dien.
Beter is het dan om niet de trap te nemen, maar het voorwerp op
een andere wijze teverplaatsen (hijsen of een bouwlift).
• Indien de opstaphoogtes niet regelmatig zijn, zullen de risico's
groter worden.
• Als er op de heenweg geen obstakels waren, kunnen deze er op de
terugweg wel zijn.
110
•
Indien u iets de trap afdraagt, zult u het zicht op de treden
verliezen. Wanneer u dit probeert tecorrigeren, beweegt u zich
'verwrongen', waardoor de risico's toenemen.
38.2 Behandelen van letsel
Ga bij letsel als gevolg van struikelen, uitglijden of verstappen direct naar
de EHBO'er, bedrijfshulpverlener of arts (van de Arbodienst). Een tijdige
behandeling kan erger voorkomen.
39. Werken op hoogte
Risico's bijwerken op hoogte kunnen zijn:
• Van een dakrand of een verdieping vallen
• Door een vloeropening vallen
• Getroffen worden door een vallend voorwerp
De wet zegt dat, wanneer het werk op een hoogte boven de 2,50 meter
moet worden uitgevoerd, er een veilige steiger, bordes of werkvloer moet
zijn aangebracht, of het gevaar moet zijn tegengegaan door het
aanbrengen van doelmatige hekken, leuningen en dergel'rjke, het dicht
leggen van vloeropeningen of het toepassen van valbeveiliging en
vangnetten naast de overige persoonlijke beschermingsmiddelen.
Sinds 1987 moet al het klimmateriaalzijn voorzien van een typeaanduiding, plus naam en adres van de fabrikant. Tevens moet er een
gebruiksaanwijzing worden bijgesloten in de Nederlandse taal of,
indien van toepassing, in de taal van de gebruiker.
Iedere gebruiker dient er op te letten dat klimmateriaal gebruikt wordt
dat voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld.
40.0 Ladders
40.1 Soorten ladders
Ladders zijn te onderscheiden in de volgende typen:
1. Enkele ladders.
2. Opsteekladders:
Deze worden met de hand uitgeschoven en zijn alleen tegen een gevel te
gebruiken.
3. Schuifladders:
111
Deze ladders worden met een touw omhoog getrokken, waardoor men
van de grond af de ladderlengte regelt. Deze ladders zijn niet vrijstaand
te gebruiken.
4. Reformladders:
Deze ladders kunnen zowel als opsteekladder en als vrijstaande ladder
worden gebruikt. Deze ladders
kunnen zijn voorzien van een stabiliteitsbalk of uitlopende bomen.
40.2 Aandachtspunten bij gebruik van ladders
Bij het gebruik van een ladder moeten we onder andere letten op de
lengte van de ladder. Wanneer u met de ladder op een object moet
klimmen, moet de ladder 1 meter boven het object uitsteken.
40.3 Veilig gebruik van een ladder
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Controleer de ladder na ontvangst en voor het gebruik.
Gebruik nooit een beschadigde of gebroken ladder.
Verricht geen tijdelijke reparaties aan een ladder. Laat reparaties
over aan een deskundige. Stel een ladder altijd zorgvuldig op, let op
de aanwezigheid van een ladderschoen of een scharnierende
laddervoet. Borg de ladder tegen omvallen door hem bijvoorbeeld
bovenaan vast te zetten.
Plaats de ladder niet ondersteboven of achterstevoren. Gebruik
opsteekladders steeds met het schuivende deel aan de voorkant,
dus naar u toe. Zorg voor een overlap volgens de richtlijnen van de
fabrikant (als vuistregel wordt meestalgebruikt: minimaal 5 treden).
Metalen ladders zijn geleidend voor elektriciteit. Plaats de ladder op
minimaal 2,5 meter van niet geïsoleerde, onder spanning staande
elektrische delen. Zorg ervoor dat bij eventueel omvallen van de
trap geen spanningvoerende delen kan raken.
Laat opgestelde ladders nooit onbeheerd achter.
Beklim een ladder altijd met het gezicht er naar toe. Houd minimaal
één hand vrij om uzelf vast te houden. Beklim de ladder niet hoger
dan de vierde sport van bovenaf (meestal rood gemarkeerd).
Het werken op een ladder is bij licht en kortdurend werk, alleen
toegestaan als beide benen op een sport staan en je jezelf minstens
met t hand aan de ladder vast kunt houden.
Niet reiken op een ladder.
Verplaats de ladder nooit wanneer er nog iemand op staat.
112
•
•
•
•
De klimhoogte van ladders mag buiten maximaal 10 meter
bedragen. Binnen is dit 7 meter.
(Dit is vastgelegd in een arbo-convenant).
De voorgeschreven opstelhoek bedraagt 65º tot 75º. De voet van
de ladder moet stevig op een harde ondergrond staan.
Een schuifladder dient door twee personen te worden opgesteld en
verplaatst.
Bij een windkracht groter dan 6 op de werkplek, is het gebruik van
een ladder verboden.
40.4 Onderhoud
Ladders moeten volgens de voorschriften van de leverancier en volgens
de regels die bij het bedrijf gelden, worden onderhouden.
• Houd de ladder schoon en vrij van verf, modder, sneeuw en olie;
• Houten ladders mogen niet worden geschilderd.
41. Staande, stalen steigers
Voor het maken, verbeteren of herstellen van bouwwerken,
installatiewerken enz., zijn vaak steigers nodig.
Het goed bouwen en onderhouden van deze steigers is belangrijk.
Daarom dient dit door steigerbouwers te worden uitgevoerd. Slechts zij
kunnen dit op een veilige en juiste wijze doen. Goedgekeurde steigers
bieden, mits op een veilige manier gebruikt, een veilige werkplek.
Veilig werken op de steiger valt of staat in de meest letterlijke zin met de
juiste constructie van de steiger. Daarvoor gelden strenge
veiligheidsvoorschriften die moeten worden opgevolgd. Onveilige situaties
moeten direct aan de leidinggevende worden gemeld. De steiger mag dan
niet meer worden gebruikt (steigerkaart verwijderen).
113
41.1 Veilig werken met steigers
De belangrijkste eis voor het veilig werken op steigers is:
'Verander niets aan een steiger!'
•
•
•
•
•
•
•
Kleine veranderingen kunnen grote ongevallen veroorzaken.
Tekortkomingen aan de verankering, leuning, vloeren of opgangen
dienen direct aan de leidinggevende te worden gemeld.
Laat geen materiaal of gereedschap rondslingeren. Dit voorkomt
struikelen en vallen en bevordert tevens de veiligheid van de
collega's die op lager gelegen vloeren werken.
Bestrooi vloerplanken en looppaden met doelmatig materiaal, indien
deze glad zijn geworden bij vorst, door gemorste olie, vet of op
andere wijze. Na sneeuwval moeten vloeren en looppaden
sneeuwvrij worden gemaakt voordat op de steiger kan worden
gewerkt.
Het werken vanaf ladders en trappen die zijn opgesteld op de
werkvloeren van een steiger is niet toegestaan. Op een werkvloer
mogen geen hulpsteigers zijn geplaatst die hoger zijn dan 0,50
meter.
Steigers mogen nooit zwaarder worden belast dan waarvoor ze zijn
berekend. Zorg dal werkvloeren ook niet plaatselijk worden
overbelast. Raadpleeg hiervoor de steigerkaart (scafftag).
Onder een werkvloer boven 6 meter hoogte boven de begane grond
moet een dichtgelegde vloer (schrikvloer) van dezelfde breedte en
constructie zijn aangebracht.
Soms wordt een bouwlift gebruikt. Deze is uitsluitend voor het
transport van materialen. ln sommige gevallen zijn bouwliften
geschikt voor personenvervoer. Dit moet uitdrukkeliik zijn
aangegeven. Om klimwerk te voorkomen, is het raadzaam met een
collega af te spreken dat de één voor het laden en de ander voor
114
•
het lossen van de lift zorgt. Zorg er voor dat de sluitbomen van de
lift goed werken.
Stalen steigers moeten worden geaard wanneer zich op, langs, aan
of boven de steigers elektrische kabels of leidingen bevinden, die
zijn aangesloten op een onder spanning staand net.
Steigerkaart
Bij elke opgang van of toegang tot de steiger, dient op ooghoogte een
steigerkaart duidelijk zichtbaar en stevig te zijn aangebracht. De
steigerkaart geeft aan of de steiger betreden mag worden of niet. Zorg
dat de steiger niet antraarder belast wordt dan de maximale belasting die
op de steigerkaart staat.
De in dit hoofdstuk beschreven zware en lichte steigers zijn niet geschikt
voor de bevestiging van hijswerktuigen. Bouwliften dienen aan het
bouwwerk zelf te worden verankerd. Indien door omstandigheden een
hijswerktuig op of aan een steiger moet worden bevestigd, is er sprake
van een bijzondere steiger.
42.0 Hangsteigers
Een hangsteiger is:
Een aan één of meer kabels of touwen opgehangen stand- of
zitplaats bestaande uit 66n of meer werkbakken, gondels, stoelen of
dergelijke, waar vanaf personen werkzaamheden kunnen verrichten.
115
Hangsteigers kunnen verticaal en/of horizontaal beweegbaar zijn.
Hierbij zijn inbegrepen de ophanginrichtingen, de hijsinrichtingen,
de rijwerken, de rails en alle verdere toebehoren.
42.1 Veiligheidsvoorschriften
Bij het werken met hangsteigers gelden de volgende
veiligheidsvoorschriften:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
De toezichthouder moet de gebruikers van een verplaatsbare
hangsteiger de bediening uitleggen en hen wijzen op de gevaren
van onjuiste handelingen.
Bij het opstellen van hangsteigers moet een deskundige persoon
aanwezig zijn, die toezicht uitoefent op het juist bevestigen en de
ingebruikname.
Op de hijsinrichting van een hangsteiger moet een plaat zijn
aangebracht, waarop duidelijk leesbaar en onuitwisbaar staat
vermeld:
o naam van de fabrikant of het fabrieksmerk;
o jaar van vervaardiging;
o type- en fabrieksnummer;
o maximaaltoelaatbare hefuermogen in kg.
Op sommige typen hangsteigers is het nodig dat aanwezige
personen een deugdelijke harnasgordel gebruiken in combinatie
met valbeveiliging. Dit is in ieder geval nodig wanneer de
hangsteiger onvoldoende beveiliging biedt tegen vallen en het is
altijd verplicht bij hoge windsnelheden.
De maximale werkbelasting mag niet worden overschreden.
Ten behoeve van veilig verkeer moet het gebied waarboven de
hangsteiger is opgesteld duidelijk zijn aangegeven of doelmatig zln
afgezet.
Hangsteigers mogen niet worden gebruikt bij onweer of harde wind
groter dan of gelijk aan windkracht 6. De hangsteiger moet dan
naar de grond worden afgevierd.
Indien zich de bedieningsorganen van een hangsteiger niet op de
steiger zelf bevinden, moeten deze zijn bemand zolang personen op
de steiger aanwezig zijn.
Bij storingen aan apparatuur of kabels, dient de installatie
onmiddellijk buiten gebruik te worden gesteld tot de storing is
verholpen. Iedereen moet de hangsteiger verlaten.
116
•
•
Een hangsteiger mag in gebruiksklare toestand niet onbeheerd
worden achtergelaten.
Bij bouwwerken hoger dan 25 meter of indien er geen oogcontact is
moeten op de hangsteiger hulpmiddelen aanwezig zijn voor het
geven van signalen naar de grond.
42.2 Algemene veiligheidswenken
•
•
•
•
Controleer uw schoenen op gladheid.
Vermijd dat materialen of gereedschappen naar beneden vallen.
Gebruik uw persoonlijke beschermingsmiddelen.
Controleer altijd bij aanvang van het werk het aantal
contragewichten. Zet de hangsteiger circa 30 cm boven de grond en
spring dan een paar keer op de steigervloer.
43.0 Rolsteigers
Een rolsteiger is:
een van wielen voorziene steiger of stelling met één of meer werkvloeren.
Rolsteigers worden in veel afmetingen en uitvoeringen gebruikt bij
montage- en onderhoudswerkzaamheden. ln verband met de
hanteerbaarheid worden rolsteigers bij voorkeur zo licht mogelijk en met
zo klein mogelijke dwarsafmeting uitgevoerd.
43.1 Opbouwen van de rolsteiger
Controleer aan de hand van de gebruiksaanwijzing of alle
materialenaanwezig zijn. Zorg dat de rolsteiger verticaal kan worden
opgesteld. Gebruik alle materialen die zijn geleverd en controleer dit aan
de hand van de materialenlijst van de leverancier.
Controleer de rolsteiger altijd op stabiliteit!
43.2 Veilig werken met de rolsteiger
•
•
•
•
Zetvoor het betreden van de rolsteiger de wielen op de rem.
Beklim de rolsteiger via de binnenzijde.
Haal materiaal en gereedschap omhoog met behulp
van een hijstouw. Stop geen gereedschap in uw zakken.
Vermijd dat materialen of gereedschappen kunnen
vallen.
117
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Bij vorst of ijzel en sneeuw moeten klimsporten en
werkvloeren worden schoongehouden. Bestrooi deze met zand.
Rolsteigers moeten worden afgebroken tot een veilige hoogte. Dit is
de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Ga nooit op een schoor van de steiger staan.
Gooi nooit met steigerdelen en houd de steigervloer schoon.
Verlaat de steiger bij forse wind (groter dan of gelijk aan windkracht
6).
Voorkom dat de steiger omwaait.
Voorkom dat onbevoegden de steiger kunnen betreden.
Het verrijden van een rolsteiger moet door mankracht worden
verricht aan de basis van de rolsteiger.
Zorg voor een vlakke ondergrond.
Gebruik zo nodig U-profielen of planken van voldoende lengte
(minimal 2 x steigerlengte), sterkte en breedte. Hierin rijden dan de
wielen.
Steunen en uithouders moeten, indien deze niet zijn voorzien van
wielen, zo dicht mogelijk bij de grond worden gehouden tijdens het
verrijden.
Voorkom dat de steunen en uithouders tijdens het verrijden kunnen
inschuiven.
Gebruik uw persoonlijke beschermingsmiddelen (o.a. helm).
Tijdens het verrijden van de steiger mogen er zich geen personen,
materiaal en gereedschap op bevinden.
118
44.0 Hoogwerkers
Wanneer er op hoogte moet worden gewerkt en het
bouwen van bijvoorbeeld een steiger te duur of te
tijdrovend is, wordt er vaak een hoogwerker ingezet. Naar
gelang de wijze van gebruik worden onderscheiden:
•
vast opgestelde hoogwerkers:
hieronder vallen ook tijdens het gebruik vast
opgestelde, doch overigens verrijdbare hoogwerkers;
•
mobiele hoogwerkers:
deze kunnen tijdens het gebruik worden verreden.
Een hoogwerker moet zijn voorzien van voldoende
deugdelijke ondersteuningspunten, zoals stempels en
uithouders. Aan de stempels zijn nadere eisen gesteld.
Een hoogwerker met veranderlijke vlucht, waarbij de
grootte van de werklast afhankelijk is van de vlucht, moet zijn voorzien
van een automatisch werkende inrichting. Hierop moeten de grootte van
de vlucht en de daarbij toelaatbare last zijn aangegeven. Deze aanwijzing
moet voor de bedienende persoon vanaf zijn standplaats duidelijk
leesbaar zijn.
Wanneer bij schaarhefconstructies van een hoogwerker knelgevaar
bestaat,
moet de hoogwerker rondom z'rjn beschut tot een hoogte van 1,50 meter
boven de vloer waarop de hoogwerker staat opgesteld.
In sommige gevallen mag een schaarhefconstructie worden gebruikt
zonder
stempels. over het algemeen is dit in binnensituaties op vlakke,
horizontale
vloeren. Ook geldt dan de voorwaarde dat de werkzaamheden geen
gevaar
voor omvallen inhouden. Bij twijfel moet men overleggen met de
Arbeidsinspectie.
119
44.1 Controle en uitgifte
•
•
•
•
•
44.2
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
45.0
Een hoogwerker mag alleen door getraind personeelworden
gebruikt.
Een hoogwerker moet zijn voorzien van een geldige keuringssticker.
Een hoogwerker moet een plaat hebben met daarop vermeld de
maximum gebruiksbelasting van ..... kg. Deze mag niet worden
overschreden.
Er moet een gebruikershandleiding aanwezig te zijn.
Er moet een logboek aanwezig zijn.
Gebruiksvoorschriften
Hoogwerkers moeten horizontaalworden opgesteld op een stevige,
vlakke ondergrond.
Zelf rijdende hoogwerkers mogen slechts worden verreden met
ingeschoven steunen en tot maximaal 3,00 meter hoogte gestreken
mast en kooi in neutraalstand.
Bij het verrijden van een hoogwerker of in draaiende units, moet
op de begane grond altijd een man als begeleider aanwezig zijn.
Een hoogwerker mag nooit als kraan worden gebruikt.
Personen in een hoogwerker moeten boven 25 meter een
communicatiemiddel (portofoon) gebruiken.
Op hoogte mag de hoogwerker niet worden verlaten, tenzij de
Arbeidsinspectie ontheffing heeft gegeven.
Bij wind groter dan windkracht 6 mag de hoogwerker niet worden
gebruikt (op werklocatie gemeten).
De bediening moet duidelijk zijn en geen vergissingen mogelijk
maken.
Indien de leuning van de werkbak 1 meter hoog is, er een
tussenregel en schopplank aanwezig zijn, is valbeveiliging niet
verplicht. Het is echter altijd aan te bevelen valbeveiliging te
gebruiken. Vele bedrijven stellen dit verplicht in eigen
bedrijfsnormen.
Werkbakken, ingericht voor personen
Wanneer er op hoogte moet worden gewerkt en het gebruik van andere
middelen zoals ladders, steigers of een hoogwerker redelijkerwijs niet kan
worden verlangd, kan er onder zeer strikte vooruvaarden worden gewerkt
vanuit een in de hijskraan hangende werkbak. Deze werkbak moet echter
120
niet worden gezien als een soort standaard oplossing voor moeilijk
bereikbare werkplekken.
45.1 Risico's
De kans op ongevallen wijkt in principe niet af van die bij andere
hijswerkzaamheden. Er is echter een groot verschil: de te hijsen last
bestaat uit mensen.
45.2 Veilig gebruik
Bij het gebruik van een werkbak moet u letten op de volgende zaken:
•
•
•
•
•
Er moet oogcontact zijn tussen de kraanbestuurder en de
bemanning van een werkbak. Ook het spraakcontact moet zijn
gewaarborgd, bijvoorbeeld met behulp van portofoons. Van tevoren
moeten hierover duidelijke afspraken zijn gemaakt.
De aanwijzingen aan de kraanbestuurder moeten, om verwarring te
voorkomen, slechts door één bemanningslid gegeven worden.
Ieder bemanningslid moet een harnasgordel dragen, die bevestigd
is aan de werkbak.
Een werkbak moet zijn opgehangen aan een viersprong van
hoogwaardige ketting of staalkabel.
Indien een werkbak wordt gebruikt voor personentransport, gevolgd
door uitstappen uit de werkbak, moet door de Arbeidsinspectie
ontheffing daarvoor worden verleend.
46.0
Hellende daken
46.1
Veilig werken op hellende en platte daken
Een dak dat is afgedekt met een niet-draagkrachtig materiaal,
mag slechts worden betreden met gebruikmaking van
loopplanken. Een loopplank moet van zodanige lengte zijn dat
zij op doelmatige wijze door de dakconstructie wordt
ondersteund. Op de loopplank moeten looplatten zijn
aangebracht op een onderlinge afstand van ten hoogste 60
cm. Een loopplank moet onmiddellijk van een ladder, trap of
dergelijke, die toegang geeft tot het dak, kunnen worden
betreden. Bij grote openingen in het dak moeten op een
121
doelmatige wijze aan gebrach te vang netten worden
toegepast.
46.2 Platte daken
Veilig werken op platte daken vereist een optimaal beveiligd systeem met
minimale belemmering. De voorwaarden zijn:
• dakrandbeveiliging:
Dakrelingen zijn uiterst licht van gewicht. Het grote voordeel van
een dakrelingsysteem is dat, indien moet worden gewerkt ter
plaatse van een ligger, deze tijdelijk kan worden opgeklapt, terwijl
de overige delen blijven liggen.
• vangnetten:
Vangnetten bieden, indien goed aangebracht, een uitstekende
beveiliging.Ze kunnen worden toegepast op plaatsen waar op
hoogte moet worden gewerkt, bijvoorbeeld in open constructies.
Ook wanneer men geen gebruik kan maken van andere
valbeveiligingssystemen, is een vangnet een
goede oplossing.
Indien aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een
valbeveiliging door vanggordel en vangsysteem worden gebruikt.
47.0
Wand- en vloeropeningen
Ongeveer de helft van alle dodelijke ongevallen in werksituaties is het
gevolg van het vallen van hoogte. Het is duidelijk dat het onvoldoende
beveiligd zijn van vloersparingen, wandopeningen en vloereinden hierbij
een belangrijke rol speelt. Let vooral op de volgende punten:
•
•
•
Houd beveiligingen intact.
Indien deze toch omwille van het werk moeten worden weggehaald,
markeer dan de werkplek op een doelmatige wijze. Bij bedindigen
van de werkzaamheden moet de beveiliging in zijn geheelworden
teruggeplaatst.
Overdek vloeropeningen altijd met stevig materiaal, nooit met zeil
of iets dergelijks.
122
48.0
Persoonlijke Beschermingsmiddelen
Om de risico's van het werk te bestrijden, kunnen we op verschillende
manieren te werk gaan:
•
•
•
aan de bron bestrijden,
afschermen, beveiligen, ventilatie (technische maatregelen),
persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken.
Ondanks alle maatregelen kan er nog wel eens een 'spaander'de
verkeerde kant opvliegen en dan is het toch maar beter om een
veiligheidsbril te dragen. Daarmee zijn we bij het onderwerp beland, waar
het in deze les over gaat: Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM).
49.0
Waarom persoonlijke beschermingsmiddelen?
Iedereen heeft het recht om veilig te werken. Zowel voor de werkgever
als voor de werknemer zijn duidelijke verplichtingen vastgelegd. Veilige
en gezonde productie- en werkmethoden dienen daarbij als uitgangspunt.
De werkgever moet:
• PBM beschikbaar stellen;
• voorlichting en onderricht geven.
De werknemer moet:
• PBM gebruiken en onderhouden;
• deelnemen aan voorlichting en onderricht.
49.1 Wat kunnen we van PBM verwachten?
Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn alle
gevolgen van ongevallen te beperken.
De fabrikant zorgt ervoor:
123
•
•
dat ze een deugdelijke en betrouwbare constructie en uitvoering
hebben . Daarom gelden er Europese normen;
dat ze getest worden voor het doel waarvoor ze gebruikt moeten
worden.
De gebruiker moet de PBM controleren op de CE markering, op de juiste
manier gebruiken en zorgen voor de controle en het onderhoud van de
aanwezige PBM.
50.0 Keuze juiste persoonlijke beschermingsmiddelen
Sinds 1992 zijn wettelijke eisen van kracht voor de constructie en de
doelmatigheid van PBM. Dit blijkt uit het CE-merkteken dat de fabrikant
op het PBM moet aanbrengen. De volgende eisen
worden aan een PBM gesteld:
• doeltreffende bescherming (in welke mate en onder welke
omstandigheden);
• ergonomisch verantwoorde toepassing (normaalgebruik moet geen
onnodige extralichamelijke en/of psychische belasting geven);
• goede gebruiksaanwijzing (de gebruiker moet het juiste gebruik
duidelijk worden gemaakt).
Als iemand op een werkvergunning ziet staan 'zo nodig persoonlijke
beschermingsmiddelen gebruiken', dan wordt het hem wel moeilijk
gemaakt. Hijwilweten in welke situatie het nodig is, en ook welke
beschermingsmiddelen hij moet dragen. Vraag er dus naar!
51. Soorten persoonlijke beschermingsmiddelen
51.1 Oogbescherming
Er bestaan verschillende soorten oogbescherming:
1. normale veiligheidsbrillen,
2. ruimzichtbrillen of overzetbrillen,
3. gelaatsschermen,
4. lasbrillen en laskappen.
51 .1 .1 Normale veiligheidsbrillen
De veiligheidsbril bestaat uit een montuur dat is vervaardigd volgens CEnormen. De glazen kunnen van gehard glas of kunststof (polycarbonaal)
124
zijn. Geharde glazen zijn 6 tot 7 keer beter bestand tegen breuk. Ook
correctieglazen kunnen worden gehard.
Kunststof glazen geven bij breuk geen korrels . Zij zijn zoveel sterker dan
glas, dat men zich in dit opzicht geen zorgen hoeft te maken. Het nadeel
van kunststof glazen is dat ze minder krasvast zin.
Veel veiligheidsbrillen worden geleverd met zijkleppen.Ze geven hierdoor
het oog vanaf de
zijkant bescherming.
Doel: bescherming tegen rondvliegende vaste, harde of scherpe deeltjes.
Opmerking:
Contactlenzen vormen geen bescherming voor de ogen. Ook dragers van
contactlenzen moeten, wanneer de werkzaamheden dit vereisen, een
veiligheidsbril gebruiken. Vooral in stoffige werkplekken.
Gebruik uw veiligheidsbril altijd bij uw werkzaamheden.In tal van
bedrijven is het altijd dragen van een veiligheidsbril verplicht gesteld.
51 .1 .2 Ruimzichtbrillen (ovezetbrillen)
Bij ruimzichtbrillen is de ruit van polycarbonaat. De meeste typen
zijn tegenwoordig verkrijgbaar met een zogenaamde anti-mist
coating. Daardoor beslaan ze minder snel. De ruimzichtbril sluit
aan op het gezicht.
Er zijn hulpmiddelen waarmee dit type bril op de helm kan
worden gedragen. Er zijn ruimzichtbrillen met open en met
stofdichte ventilatiegaatjes of als zuurbril.
Een ruimzichtbril kan over een correctiebril worden gedragen.
Doel:
• voor gebruik bij slijpen, hakken, boren en bij het werken in een
stoffige omgeving;
• beschermt de ogen ook tegen gevaarlijke vloeistoffen (bijv.
zuurspatten).
• wordt beschermd. Er zijn ook gelaatschermen van metaalgaas.
125
51.1.3 Gelaatsscherm
Een gelaatsscherm is een gebogen
polycarbonaatscherm dat met een speciale kap
op het hoofd kan worden gedragen. Het scherm
kan ook worden opgeklapt. Het is vooral geschikt
voor werkzaamheden boven het hoofd en het
slijpen in besloten ruimten. Het is aanbevolen
een gelaatsscherm te gebruiken bij het hogedruk
reinigen en het werken met zuren (zuurspatten).
Er zijn ook gelaatsschermen die op de helm kunnen worden bevestigd. De
gelaatsschermen hebben het voordeel dat het gehele gezicht
51.1.4 Lasbrillen en laskappen
De (opklap) lasbril geeft met zijn opklapbare donkere lasruit
(bescherming tegen licht en warmte) en de zich daaronder
bevindende oehard glazen bikruit (bescherming tegen
metaalsplinters) een goede bescherming bij het autogeen
lassen en snijden. Ook kan deze bril met speciale hulpmiddelen
op de helm worden bevestigd.
De laskap is bestemd voor elektrisch lassen en beschgrmt het
gehele gezicht tegen infrarode en ultraviolette straling. De
laskap is verkrijgbaar met een opklapbare lasruit, waaronder
een qeharde bikruit zit.
De kap wordt op het hoofd, via een beugel gedragen en kan
omlaag worden geklapt of wordt met de hand voor het gezicht
gehouden.
Let op de kleurcodering van de glazen. Deze zrln namelijk in
verschillende don kertegraden verkrij gbaar. Dit is afhankelijk
van het soort laswerk, de stroomsterkte, en de daarbij te gebruiken
elektroden. De lashelper dient tijdens het werk ook een lasbril of een
laskap te dragen. Tegenwoordig gebruikt men ook steeds meer lashelmen
die de toelaatbare lichtstraling elektronisch regelen.
126
51.2 Adembescherming
Adembescherming is noodzakelijk indien er gevaar bestaat voor het, via
de ademhalingswegen, binnendringen van schadelijke stoffen in het
lichaam. Deze stoffen kunnen zowelvast, vloeibaar als gasvormig zijn.
Bescherming is ook nodig indien het zuurstofgehalte van de ons
omringende lucht daalt beneden de 20%. In dit laatste geval zijn slechts
de onafhankelijke adembeschermingsmiddelen bruikbaar. Dit zijn
middelen waarbij de verse lucht via een slang of luchtfles naar het masker
of de kap wordt gevoerd. Het gebruik van adembeschermingsmiddelen
tijdens het werk is voor de drager een forse extra belasting. Voordat men
met bepaalde werkzaamheden begint, verdient het aanbeveling eerst op
zoek te gaan naar alternatieve middelen, voordat men besluit
adembescherming in te zetten.
Ademhalingsbescherming is nodig op plaatsen waar de kans bestaat dat
de MaximaalAanvaarde Concentratie (MAC) van gas, damp, nevel of stof
wordt overschreden.
Zorg altijd voor voldoende luchtafzuiging en ventilatie en blijf altijd onder
de MAc-waarde.
Welke adembeschermingsmiddelen zijn er en waaryoor moeten ze worden
toegepast?
1. wegwerpmaskers;
2. half gelaatsm askers;
3. volgelaatsmaskers;
4. verseluchtmaskers;
5. ademluchtmaskers.
De bescherming die wordt geboden, wordt bepaald door de filter en door
het masker. De mate van bescherming wordt aangegeven met de
beschermingsfactor.
51.2.1 Stofmaskers (FFP1 , FFP2)
Stofmaskers of snuitjes zijn gemaakt van celstof, rubberen hoofdbandjes
en een buigzaam neusbeugeltje. Ze beschermen alleen tegen
onschadelijke vaste deeltjes.
127
Controleer altijd of de maskers goed afsluiten Deze maskers zijn niet
geschikt voor gassen en/of giftige stoffen.
Stoffilters zijn in te delen in klassen naar de bescherming die zij bieden
tegen stof:
•
•
•
P1-stoffilter, hinderlijk stof (minder dan21% tekkage).
P2-stoffilter, schadelijk stof (minder dan 8% lekkage).
P3-stoffilter, giftig stof (minder dan 2,5% tekkage).
De toevoeging
geschikt is om
De toevoeging
geschikt is om
filteren.
S (bijvoorbeeld: P1S) betekent dat dit masker tevens
vaste deeltjes in adrosolen te filteren.
L naast de S (P1SL) betekent dat dit masker tevens
naast de vaste ook vloeibare deeltjes in adrosolen te
51 .2.2 Halfgelaatsmaskers
Er zijn twee typen, namelijk een masker met een
inlegfilter en een masker met DIN-genormaliseerde
schroeffilterbus. De maskers met een inlegfilter
kunnen gebruikt worden als stoffilter en hebben een
grofstoffilter en een fijnstoffilter. De maskers met
een schroeffilterbus kunnen ook met de daarvoor
bestemde filters tegen schadelijke gassen en
dampen worden gebruikt.
51 .2.3 Volgelaatsmaskers
Evenals het halfgelaatsmasker, zijn deze te gebruiken
als stofrnasker en als masker tegen gassen en
dampen. De gebruiksmogelijkheden zijn net zo als die
van de halfgelaatsmaskers. Bovendien zijn hier ook de
ogen beschermd. Dus voor gebruik in ruimten en op
plaatsen waar zowel de ogen als de longen door stof
en/of damp gevaar lopen is een volgelaatsmasker
geschikt.
128
51.2.4 Soorten filters
Gasfilter:
• klasse:
Er zijn 3 verschillende klassen (grootten):
klasse 1: klein opnamevermogen tot 0.1 Vol.% (1000 p.p.m.)
klasse 2: middel opnamevermogen tot 0.5 Vol.% (5000 p.p.m.)
klasse 3: groot opnamevermogen tot 1 Yol.o/o (10.000 p.p.m.)
type:
Leverbaar zijn diverse typen gasfilters, elk met een eigen
kleur- en lettermerk. Voorbeelden zijn:
type A (bruin) : dampen van organische stoffen
type B (grijs) : zure gassen
type E (geel) : zwaveldioxide
type K (groen) : ammoniak
type NOx
: nitreuze dampen (o.a. lassers)
type ABEK in combinatie met stoffilter (P1, P2 en P3)
Toepassing van een grofstoffilter verlengt de gebruiksduur van de filter.
Grofstoffilters beschermen niet tegen fijn stof, rook en nevel!
De maximale levensduur van gasfilters is 1 werkdag, na het verbreken
van de verzegeling van de afsluitdoppen van het filter. Waterdamp uit de
lucht reageert met het filtermateriaal (actieve koolstof), waardoor het
filter ook als er geen giftige stoffen ztlnverzadigt raakt.
51 .2. 5 Verseluchtmasker
Deze maskers zijn er in verschillende uitvoeringen. Het masker bestaat
uit een kap met venster, voorzien van een borst- en rugpand. Het moet
dus over het hoofd worden aangetrokken. De verse lucht wordt via een
slang aangevoerd. Door de lichte overdruk van de lucht beslaat het
venster niet en heeft men altijd verse lucht. Men is bij het gebruik van dit
masker wel min of meer plaatsgebonden. Zorg altijd voor schone
toevoerlucht.
51 .2.6 Ademluchtmasker
Hiervan bestaan verschillende typen. De lucht is afkomstig uit flessen of
via een compressor. De lucht wordt toegevoerd via een adem-automaat.
lndien met onafhankelijke adembescherming wordt gewerkt dient men
medisch te zijn gekeurd en moet men hiervoor zijn getraind. Zowel
keuring als training moeten regelmatig worden herhaald.
129
Belangrijke tips bij het werken met adembescherming:
• Een filterbus heeft een beperkte levqnsduur:
o stoffilters raken verstopt,
o gasfilters raken verzadigd
• ls het filter geschikt voor het te filteren gas of stof?
• Controleer of het masker goed passend is
• Let daarom op de maximale gebruiksduur die op het filter staat
aangegeven en lees de bijsluiter;
• De levensduur is tevens afhankelijk van:
o het ademvolume van de persoon die het filter gebruikt,
o de concentratie van de stof in de ruimte waar wordt gewerkt;
• Vraag om instructie en oefen. Haal diep, maar rustig adem. Ga
vooral niet hijgen, anders wordt per ademhaling te weinig verse
lucht aangezogen en krijgt men een te grote hoeveelheid
uitgeademde lucht binnen. Hierdoor kan hoofdpijn en duizeligheid
ontstaan.
• Denk aan de hygidne bij veelvuldig gebruik van maskers. Laat deze
regelmatig door deskundigen reinigen. Gebruik nooit elkaars
maskers zonder dat deze zijn gereinigd.
• Bij onafhankelijke adembescherming moet de lucht altijd worden
gefilterd.
• Er bestaat een misverstand over het tekort aan zuurstof. Onthoud
dit voor altijd: Filters voegen nooit zuurstof toe.
Mensen met ademhalingsmoeilijkheden en baarddragers mogen nooit met
adembescherming werken.
51.3 Gehoorbescherming
Gehoorschade is nooit meer te
herstellen. De oorzaak van hoge
gehoorschade is blootstelling aan te
geluidsniveaus. Gehoorschade houdt
in dat de trilharen die zich in het
slakkenhuis van het binnenoor (zie
afbeelding) bevinden afbreken.
Hierdoor kunnen trillingen niet meer
Via de gehoorzenuwen naar de
hersenen worden doorgegeven.
130
Naast andere ongemakken die door slechthorend h eid veroorzaakt
worden, vermindert het ook de veiligheid (denk aan het niet kunnen
horen van een alarm).
51.3.1 Wanneer dient gehoorbescherming toegepast te worden
•
Bij 80 dB(A) is bewezen dat geluid bij langdurige blootstelling
schadelijk is. De werkgever is verplicht:
- gehoorbeschermingsmiddelen te verstrekken;
- een gehoortest (audiogram) aan de werknemer aan te bieden.
• De werknemers wordt aanbevolen de gehoorbeschermingsmiddelen
te dragen.
• Vanaf 85 dB(A) is de werkgever verplicht:
- brongerichte actie te ondernemen om het geluidsniveau omlaag te
brengen;
- gehoorbeschermingsmiddelen teverstrekken.
• De werknemer is verplicht gehoorbeschermingsmiddelen te dragen.
Een ruimte of gebied waar het geluidsniveau
85 dB(A) of hoger is, moet worden gemarkeerd
• met het gebodsbord: "gehoorbescherming verplicht'
Op machines waar het geluidsniveau 85 dB(A) of hoger is,
dient dit op de machine met een sticker te worden aangegeven.
Wanneer is het geluid nu boven de 80 dB(A)?
Als vuistregel kan worden gehanteerd: indien men op 1 meter afstand
van elkaar staat, moet men met normaal stemgebruik, dus zonder
stemverheffing, elkaar goed kunnen verstaan. ls dit niet mogelijk, dan
kan men er zeker van zijn dat het geluidsniveau hoger is dan 80 dB(A).
Geluid is met een geluidmeter te meten (door deskundigen).
51.3.2 Welke gehoorbeschermingsmiddelen
Er zijn in principe twee mogelijkheden tot gehoorbescherming:
- bescherming in het oor;
- bescherming over het oor.
Bescherming in het oorgeschiedt door middelvan watjes, pluggen, doppen
en otoplastieken. Bescherming over hef oorgeschiedt door middel van
kappen.
131
a) Watten (geplastificeerd)
Watten zijn bestemd voor eenmalig gebruik en kunnen (afhankelijk van
de frequentie) bescherming bieden tegen geluidsniveaus tot maximaal 95
dB(A). Maximale beschermingsfactor 15 dB(A). Dit is afhankelijk van de
wijze van aanbrengen.
b) Pluggen
Pluggen zijn meestal vervormbare schuimrolletjes. De bescherming die
door pluggen wordt geboden kan, zeker voor hogere frequenties, gelijk
gesteld worden aan die van een gehoorkap, namelijk 15-25 dB(A).
c) Universele oordoppen
Dit zijn speciale oordoppen met een lichte beugel. De demping bedraagt
15 tot 30 dB(A), afhankelijk van de toonhoogte (= frequentie).
d) Otoplastieken
Dit is een gehoorbescherming die als oordopje kan worden gedragen en
individueel voor de gebruiker op maat wordt gemaakt, zoals bij het
gehoorstukje van een gehoorapparaat. Het gehoorstukje wordt voorzien
van een filter welke de gewenste demping geeft. Na demping dient het
resterende geluidsniveau niet beneden de 70 dB(A) te komen daar anders
het gevoel van isolement ontstaat. Er is keuze uit vijf standaardfilters.
Afhankelijk van het geluidsniveau op de werkplek, wordt een keuze
gemaakt uit één van deze filters. Eén en ander kan door een
geluidsmeting worden vastgesteld. Door de individuele aanpassing wordt
een optimale demping verkregen.
Doordat er met filters met een heel dun kanaaltje wordt gewerkt, is
tevens de spraakverstaanbaarheid gewaarborgd.
e) Kappen
Er zijn diverse soorten kappen met verschillende niveau's
van demping. Bij onvoldoende demping van de kap alleen,
kan een combinatie met watten of plug uitkomst bieden.
Verder bestaat de mogelijkheid de mensen te voorzien van
een kap met ingebouwde radio-ontvanger. Deze kaphoofdtelefooncombinatie is voorzien van een ingebouwde
volumeregelaar.
132
51.4 Hoofdbescherming
Veiligheidshelmen worden van kunststoffen gemaakt. Deze kunststoffen
zijn gevoelig voor veroudering,waardoor ze een bepaalde levensduur
hebben:
Soort Helm:
Polytheen-helm
Polycarbonaat-helm
Textielfenol-helm
Glasvezel=versterkt polyester-helm
Vervangen na:
3 jaar
10 jaar
10 jaar
10 jaar
De productiedatum staat in de klep van een helm vermeld.
De gebruiksduur van deze helmen wordt begrensd door eventuele
mechanische beschadiging:
• Als een helm eenmaal een klap heeft gehad, vervang hem dan.
• Controleer regelmatig of het binnenwerk nog heel en goed verend
is. Let b'rj de helmschaal op beschadigingen.
• Leg de helm nooit op de hoedenplank van uw auto. Dit versnelt het
verouderingsproces door de ultraviolette stralen. Bij een noodstop
vliegt de helm als een projectiel naar voren en kan hierbij ernstig
letsel veroorzaken.
Metalen helmen worden in de industrie niet gebruikt, omdat die de
elektriciteit geleiden.
Hoe beschermt een helm?
Een helm bestaat uit een harde helmschaal en een verend binnenwerk.
Samen vangen die 70% van de klap op die anders door de nekwervels
zou moeten worden opgenomen. Daarom is een goede instelling van het
binnenwerk zo belangrijk. Een goede instelling verhoogt namelijk ook het
draagcomfort en voorkomt afvallen.
51.5 Handbescherming
De meeste werkzaamheden worden met de hand verricht.
Het is daarom niet verwonderlijk dat handletsel vaak voorkomt
(vonken, brokken, agressieve stoffen en scherp gereedschap).
Doelmatige bescherming is noodzakelijk en in een aantal
133
gevallen verplicht.
Er bestaat een groot aantal verschillende handschoenen voor
allerleisoorten werk, veelal verkrijgbaar in verschillende maten.
Denk maar aan hittewerende of tegen kou beschermende
handschoenen, handschoenen met extra grip, handschoenen
met extra snijweerstand (werken met scherpe voorwerpen) en
handschoenen die bestendig zijn tegen oliën, chemicaliën enz.
Deze zijn vloeistofdicht. Er is zelfs een handschoen op de markt die
bestendig is tegen alle chemicaliën, maar die oplost in water.
De meest voorkomende materialen waar handschoenen van worden
gemaakt zijn: leer, rubber, neopreen, PVC (Poly Vinyl Chloride), NBR
(Nitril Butyl Rubber), katoen, latex en vinyl.
Draag nooit handschoenen in de buurt van draaiende delen!
51.6 Voetbescherming
51.6.1 Veiligheidsschoenen
Veiligheidsschoenen zijn, voor zowel dames als heren, verkrijgbaar in
verschillende uitvoeringen,zoals: laag, hoog, met stalen neus en al dan
niet met stalen zool. De keuze hangt af van het werk en de omgeving
waar het werk wordt uitgevoerd.
Behalve de vele uitvoeringen zijn er ook verschillende typen
veiligheidsschoenen. Goedgekeurde schoenen zijn herkenbaar aan het
CE-keurmerk. Bij schoenen met een keurmerk is niet alleen de veiligheid,
maar zijn ook de gebruikte materialen aan minimum eisen onderworpen.
Een goede veiligheidsschoen heeft onder andere:
• een ingebouwde stalen neus, die de tenen
beschermt als er een zware last op valt;
• een stalen tussenzool die de gehele voet
beschermt tegen het stappen in scherpe
voorwerpen (bijvoorbeeld in de bouw of bij
projecten);
• een anti-slipzool met een profilering van
voorgeschreven minimale diepte. Deze zool is
goed bestand tegen olidn en chemicaliën;
• een goede pasvorm en is in verschillende maten
te verkrijgen.
134
51.6.2 Veiligheidslaarzen
Veiligheidslaarzen zijn verkrijgbaar in kunststof, rubber of leer en met
verschillende schachthoogtes. Voor de wegenbouw bijvoorbeeld zijn op
bestelling rubberlaarzen met een fluorescerende kleur (oranje)
verkrijgbaar. De veiligheidslaars is niet te vergelijken met de gewone
hobby- of tuinlaars en moet voldoen aan bepaalde normen.
Ook in de laars moet het CE-keurmerk zijn aangebracht. Voor
werkzaamheden in het water zijn lieslaarzen verkrijgbaar.
Om veiligheidsschoenen en veiligheidslaarzen veilig te kunnen gebruiken,
moet
• regelmatig onderhoud worden gepleegd (invetten) om zo
waterdichtheid te waarborgen;
• men geen natte schoenen voor een verwarming drogen, omdat ze
kunnen gaan barsten;
• versleten schoenen of schoenen die met giftige stoffen in aanraking
zijn gekomen moetenworden vervangen.
51.7 Beschermende kleding
Er bestaan verschillende vormen van beschermende kleding:
• Overall. Deze is meestal gemaakt van niet brandonderhoudend
materiaal.
• Kleding voor specifieke gevaren, zoals zuren en logen, giftige
stoffen en straling.
• Wegwerpkleding. Wordt na een keer gebruiken weggegooid.
• Doorwerkkleding. Werken in weer en wind, tocht en kou.
Bescherming bij lage temperaturen.
• Brandvertragende kleding. Waar brandrisico verhoogd aanwezig is.
• Isolerend ondergoed. Vaak in combinatie met doorwerkkleding
gebruikt vanwege de goede ibolatie. Voor werken in tocht of kou is
speciale onderkleding op de markt, die goed warmte-isolerend is en
een groot opnamevermogen heeft voor transpiratievocht.
Tijdens het werk zal men aangepaste kleding dragen. Voor deze kleding
geldt de eis dat zij de drager niet in gevaar mag brengen. Het materiaal
van de kleding moet zijn afgestemd op de werksituatie of de te verwerken
producten.
Werkkleding wordt een persoonlijk beschermingsmiddel als zij
bescherming moet gaan bieden tegen zeer ongunstige
135
arbeidsomstandigheden, zoals giftige dampen, hittestraling, felle koude
enz.
In een aantal gevallen kan het belangrijk zln wegwerpkleding te
gebruiken.
Voorbeelden van wegwerpkleding zijn
• dun PVC regenpak,
• regenpak van gecoat polypropyleenvezel,
• tyvek overall met en zonder coating.
De meeste wegwerpkleding heeft het nadeel dat men er vrij snel in
transpireert, omdat de gebruikte materialen afdichten.
Belangrijk bij alle kleding is dat zij goed om het lichaam, de armen en de
benen aansluit, zodat men niet ergens achter kan blijven haken. Het is
ook gemakkelijk als de zakken door een rits of klep met een knoop
worden afgesloten. Let op dat de knopen van een overall onder een
overslag zitten.
Blaas vuile of stoffige kleding niet schoon met perslucht (brandgevaar).
Vuile of met gevaarlijke stoffen verontreinigde kleding uittrekken en
vervangen door schone (hygiëne). Is de kleding kapot of gescheurd dan
moet deze worden gerepareerd of vervangen (gegrepen kunnen worden).
51.8 Valbeveiliging
Wanneer het risico bestaat dat men van een grote hoogte valt, moeten er
maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. De wet stelt eisen
bij het werken op een hoogte groter dan 2,50 meter.
51.8.1 Harnasgordel
Een vanggordel voorzien van schouder-, been- en zitbanden, is de
harnasgordel. Bij een val wordt voorkomen dat iemand uit de
vanggordel losraakt. Bovendien houden de schouderbanden de
136
vanggordel op de juiste draaghoogte. Verder zal bij een val de
optredende schok beter worden verdeeld. Zorg dat de harnasgordel
goed past en is afgestemd op de drager. De verbindingslijn moet zijn
voorzien van een valdemper of schok- absorber. Na een valte hebben
gebroken, dienen gordels te worden gecontroleerd door een deskundige.
51 .8.2 Valbeveiligingsapparaten
Bij werkzaamheden op hoogte, waarbij een gevaar voor vallen niet is
uitgesloten, kan een valbeveiligingsapparaat worden toegepast. Dit
geschiedt meestal in combinatie met een harnasgordel. Afhankelijk van
de werkplek of het gebruiksdoel, kan men beschikken over afdaalof blokkeerapparaten, wel of niet zelf terugspoelend.
Afdaalapparaten, waarmee we bij een val met beperkte snelheid naar de
grond afdalen, kunnen ook worden gebruikt om in noodsituaties van een
hoger gelegen plaats te vluchten.
51.8.3 Remchute
Het toestel is een afdaalapparaat en is zelf terugspoelend. De kabellengte
van respectievelijk 15 of 40 meter staat op de omkasting van het
valbeveiligingsapparaat aangegeven. Men kan zich verticaal verplaatsen,
waarbij de lijn gespannen blijft. Bij een valwordt de snelheid afgeremd.
Zodra de gordel wordt losgelaten, loopt de kabel vrij snel terug in het
apparaat. We dienen erop toe te zien dat de verbinding tussen man en
apparaat zoveel mogelijk loodrecht is. De remchute moet met een
harnasgordel worden uitgerust.
51.8.4 Non-chute
De non-chute is geen afdaalapparaat. Bij een valwordt na een korte
remweg geblokkeerd. Bij werkzaamheden op hoogte, waarbij het gevaar
van vallen niet is uit te sluiten, geeft de non-chute een goede beveiliging.
Het toestel is zelf terugspoelend. De lijn tussen gebruiker en apparaat
blijft vanzelf strak, zodat de val nooit meer dan dertig centimeter kan
bedragen.
De non-chute wordt gebruikt in combinatie met een harnasgordel.
Omdat uw leven ervan afhangt:
• wanneer een valbeveiligingsapparaat of -gordel een schokbeweging,
zoals bij een val, heft ondergaan, moet een controle worden
uitgevoerd door een deskundige.
137
•
•
•
zorg dat deze apparaten minimaal 66n keer per jaar worden
gecontroleerd door een deskundige.
zorg voor schone en goed onderhouden vanglijnen.
voor de opslag is het raadzaam de klemmen en lijnen in dozen te
verpakken en deze in een droge ruimte op te slaan.
52.0 PBM's en de Arbowet
Over de verplichtingen en het gebruik van PBM is in de Arbowet het een
en ander opgenomen. De werkgever is verantwoordelijk voor het ter
beschikking stellen en het doen gebruiken van PBM. Tevens is hij verplicht
voorlichting en onderrichf te geven over de te gebruiken PBM en toezicht
te (laten) houden hierop. De werknemers zijn verplicht de voor hen
bestemde beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken, op te
bergen en aan voor hen georganiseerde voorlichting en onderricht deel te
nemen.
In het Arbobesluit zijn ook bepalingen opgenomen over de algemene
eisen, de keuze, de beschikbaarheid en het gebruik van PBM.
138
Download