Ciencia y technologia Basisveiligheid 1 Inhoud blz. 1.0 Arbeidsomstandighedenwetgeving 7 1.1 Ontwikkeling van de arbeidsomstandigheden 7 1.2 Huidigestand van zaken 7 1.2.1 Het Arbobesluit 8 1.2.2 De Arboregeling 8 1.3 Overige decumentatie 8 1.3.1 De Beleidsregel 8-9 1.3.2 AI-bladen 9 2.0 De Arbowet 9 2.1 Doel van de Arbowet 9 2.2 Uitgangspunten van de Arbowet 10 2.3 Plichten en Rechten 10 2.3.1 Algemene verplichtingen van de werkgever 10-11 2.3.2 Algemene verplichtingen van de werknemer 11 2.3.3 Het recht van de werkonderbreking 12 2.3.4 Voorkomen van gevaar voor andere personen dan 13 werknemers 3.0 Toezichthoudende en deskandige instanties 3.1 De Arbeidsinspectie 13-14 3.2 Arbodienst 14 4.0 Risico, ongeval, veiligheid en preventie 4.1 Het begrip ‘risico’ 15-16 4.2 Risicofactoren in de werksituatie 4.2.1 De aard van het werk 15 4.2.2 Kennis en vakbekwamheid 15 4.2.3 Mentaliteit 15 4.2.4 De werkplek 16 4.2.5 Welzijn 16 4.2.6 Middelen 16 4.3 Het begrip ‘ongeval’ 16-17 4.3.1 Letsel en ongeval als schakels in een keten 17-19 4.4 Veiligheid 19-21 4.5 Ongevallenpreventie 21-23 5.0 Hoe te handelen bij ongevallen 5.1 Ongevallen met ernstig letsel 23-24 5.2 Ongevallen zonder ernstig letsel 24 5.3 Bijna-ongevallen 24 5.4 Lering uit ongevallen 24-25 5.5 Melding ongeval 25 6.0 Gevaarlijke stoffen 25-26 7.0 Vergiftiging 26 7.1 Wijze van opname in het lichaam 26 7.1.1 Opname via de spijsverteringsorganen 26 7.1.2 Opname via de gave huid 26-27 7.1.3 Opname via een open wond 27 7.1.4 Opname via de ademhalingsorganen 27 2 7.2 Factoren die de vergiftiging bevorderen 27-28 8.0 Maatregelen 28-29 9.0 Soorten gevaarlijke stoffen 9.1 Zuren en logen (basen) 29-30 9.2 Organische oplosmiddelen 30 9.3 Cyclische verbindingen 30 9.4 Metalen 30 9.5 Koolmonoxide 30 9.6 Verven en laken 31 9.7 Asbest 31-32 10.0 Etikettering; bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen 10.1 Etikettering 32 10.1.1 Gevaarssymbolen 33-34 10.2 Bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen 35 10.3 Andere labels en borden 35-36 10.4 Opslag van gevaarlijke stiffen 36 11.0 Blootstelling 11.1 Zuurstof 37 11.2 De verspreiding van een gas of damp in de ruimte 37-38 12.0 Soorten van vergiftiging (effect) 38 13.0 Persoonlijke hygiene 38 14.0 Maximaal aanvaarde concentraties op de werkplek 38-39 14.1 De reukwaarneming 40 14.2 Meten 40 15.0 Het gebruik van chemiekaarten 40-41 16.0 De gevarendiamant 43-45 17.0 Brand en Explosies 45 18.0 Het verbrandingsproces 45-46 18.1 Gasbrand 47 18.2 Vloeistofbrand 47 18.3 Vaste-stofbrand 47-48 18.4 Explosiegrenzen 48 19.0 Theorie van het blussen 49 20.0 Blusstoffen 49-50 20.1 Water (of stoom) 50 50-51 20.2 Koolstofdioxide (CO2) 20.3 Schuim 51 20.4 Poeder 51 20.5 AFFF 51 20.6 Zand 52 20.7 Halon (BCF) 52 21.0 Kleine blusmiddelen 52-54 22.0 Brand- en explosiegevaar 54-55 23.0 Hoe te handelen bij brand 55 23.1 Persoonlijke veiligheid 55-56 24.0 Werkvergunningen 56-57 24.1 Soorten werkvergunning 57-59 3 25.0 Steekflenzen 26.0 Besloten ruimten 27.0 Risico’s bij werkzaamheden in besloten ruimten 27.1 Brand- en explosiegevaar 27.2 Verstikking 27.3 Vergiftigingsgevaar 27.4 Gevaar voor elektrocutie 28.0 Organisatorische maatregelen 28.1 Organisatorische maatregelen 28.1.1 Toezicht en verblijfduur 28.2 Werkvergunning besloten ruimte 29.0 Meten van gevaarlijke stoffen in de werkruimte 30.0 Maatregelen tijdens de werkzaamheden 30.1 Algemene maatregelen 30.2 Ventileren 30.3 Las- en snijwerkzaamheden 30.4 Aanbrengen van verfproducten 31.0 Toe te passen apparatuur en materieel 69 32.0 Persoonlijke beschermingsmiddelen 33.0 Het werken met machines 33.1 Boormachines 71 33.2 Koel- en snijolie bij verspanende bewerking 33.3 Vast opgestelde slijpmachines. 33.4 Houtbewerkingsmachines 33.5 Cirkelzaagmachines 34.0 Het werken met handgereedschappen 34.1 Handwerktuigen 34.2 Pneumatisch handgereedschap 34.3 Handslijpmachines, doorslijp- en afbraamschijven 34.4 Beveiligingen op machines 35.0 Risico’s en beheermaatregelen van electriciteit 35.1 Risico’s en ongevalsoorzaken 35.1.1 Stroomdoorgang door het menselijk lichaam 35.1.2 Verwondingen door vuurverschijnselen 35.1.3 Letsel bij een val door een elektrische schok 35.1.4 Brand en explosive door elektrische stroom 35.2 Statische elektriciteit 35.3 NEN 3140 35.3.1 Elektrotechnisch deskundigen 35.3.2 Niet elektrotechnisch deskundigen 35.4 Veiligheidsaarding 35.5 Beveiligingsmaatregelen 35.5.1 Elektrisch lassen 35.5.2 Fysieke afscherming 35.5.3 Methoden van veilig stellen 35.5.4 Functie en beperking van aardschakelaars 35.6 Tijdelijk elektrotechnisch materiel 4 59-60 61-62 62 62 63 63-64 64 64-65 65 65-66 66-67 67 67-68 68 69 69-70 70-71 72 72-73 73-74 74 75 75-76 77 78-79 79 79-80 80-82 82-83 83 83-84 84-85 85 85-86 86-87 87 87 88 88-89 89 89-90 90 35.7 Elektrisch handgereedschap 35.7.1 Keuze van aansluitpunt 35.7.2 Controle van elektrotechnisch materieel 35.7.3 Veilig gebruik van verlengkabels en kabelhaspels 36.0 Hijsen 36.1 Hijskranen 36.2 Hijsgereedschappen 36.2.1 Oogbouten 36.2.2 Takels 36.2.3 Kettingwerk, kabels en touw ect 36.2.3.1 Kettingwerk 36.2.3.2 Kettingen 36.2.3.3 Stroppen en lengen 36.2.3.4 Touw 36.2.3.5 Staalkabels 36.2.3.6 Hijsjukken 36.2.3.7 Hijsbanden 36.2.4 Vorkheftruck 37.0 Tillen 38.0 Struikelen, uitglijden en verstappen 38.1 Achtergronden 38.1.1 Wegnemen van de risico’s bij het lopen 38.1.2 Markeren van risico’s bij het lopen 38.1.3 Beheersen van risico’s bij het lopen 38.2 Behandelen van letsel 39.0 Werken op hoogte 40.0 Ladders 40.1 Soorten ladders 40.2 Aandachtspunten bij gebruik van ladders 40.3 Veilig gebruik van een ladder 40.4 Onderhoud 41.0 Staande, stalen steigers 41.1 Veilig werken met steigers 42.0 Hangsteigers 42.1 Veiligheidsvoorschriften 42.2 Algemene veiligheidswenken 43.0 Rolsteigers 43.1 Opbouwen van de rolsteiger 43.2 Veilig werken met de rolsteiger 44.0 Hoogwerkers 44.1 Controle en uitgifte 44.2 Gebruiksvoorschriften 45.0 Werkbakken, ingericht voor personen 45.1 Risico’s 45.2 Veilig gebruik 5 90-91 91 91-92 92-93 93 93-95 95-97 98 98-99 99 99 100 101 102 103 104 104-105 105-106 106 107 107-108 108 109 110-111 111 111 111 111-112 112 112-113 113 113 114-115 115-116 116-117 117 117 117 117-118 119 120 120 120-121 121 121 46.0 Veilig werken op hellende en platte daken 121 46.1 Hellende daken 121-122 46.2 Platte daken 122 47.0 Wand- en vloeropeningen 122 48.0 Persoonlijke Beschermingsmiddelen 123 49.0 Waarom persoonlijke beschermingsmiddelen? 123 49.1 Wat kunnen we van PBM verwachten? 123-124 50.0 Keuze juiste persoonlijke beschermingsmiddelen 124 51.0 Soorten persoonlijke beschermingsmiddelen 124 51.1 Oogbescherming 124 51.1.1 Normale veiligheidsbrillen 124-125 51.1.2 Ruimzichtbrillen (overzetbrillen) 125 51.1.3 Gelaatsscherm 126 51.1.4 Lasbrillen en laskappen 126 51.2 Adembescherming 127 51.2.1 Stofmaskers ( FFP1, FFP2 ) 127-128 51.2.2 Halfgelaatsmaskers 128 51.2.3 Volgelaatsmaskers 128 51.2.4 Soorten filters 129 51.2.5 Verseluchtmasker 129 51.2.1 Ademluchtmasker 129-130 51.3 Gehoorbescherming 130-131 51.3.1 Wanneer dient gehoorbescherming toegepast te worden 131 51.3.2 Welke gehoorbeschermingsmiddelen 131-132 51.4 Hoofdbescherming 133 51.5 Handbescherming 133-134 51.6 Voetbescherming 134 51.6.1 Veiligheidschoenen 134 51.6.2 Veiligheidslaarzen 135 51.7 Beschermende kleding 135-136 51.8 Valbeveiliging 136 51.8.1 Harnasgordel 136-137 51.8.2 Valbeveiligingsapparaten 137 51.8.3 Remchute 137 51.8.4 Non-chute 137-138 52.0 PBM’s en de Arbowet 138 Bijlagen Pictogrammen 6 1.0 Arbeidsomstandighedenwetgeving Daar waar mensen werken, hebben zij te maken met arbeidsomstandigheden. Onder arbeidsomstandigheden verstaan wij: de veiligheid; de gezondheid; het welzijn tijdens het werk. 1.1 Ontwikkeling van de arbeidsomstandighedenwetgeving ln 1919 werd de Arbeidswet van kracht. Deze wet bevatte een verbod op alle kinderarbeid en verderbepalingen over arbeids- en rusttijden. De Arbeidswet is in 1995 vervangen door de Arbeidstijdenwet. De Veiligheidswet, die in 1934 van kracht werd, gold voor fabrieken en werkplaatsen, agrarische bedrijven en de binnenvaart. Bovendien werden bepalingen van kracht voor elektrische leidingen en toestellen en voor het omgaan met gevaarlijke straling. ln 1980 is een deel van de Veiligheidswet vervangen door de Arbowet. ln 1994 is de Arbowet volledig ingevoerd. 1.2 Huidige stand van zaken Wet- en regelgeving over het onderwerp arbeidsomstandigheden bestaat sinds 1 juli 1997 uit drie niveaus. ln volgorde van belangrijkheid: 1 Arbowet 2 Arbobesluit 3 Arboregeling Wet Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) Ministeriële regeling De regels uit Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling hebben een dwingend karakter. Overtreding van deze regels kan leiden tot gerechtelijke stappen. De beleidsregels en de Arbo-lnformatiebladen houden zich veel meer bezig met de invoering van de wet-en regelgeving en kunnen worden gezien als een praktische uitleg. De Arbeidsinspectie gebruikt ze bij de dagelijkse handhaving van arbozorg in de praktijk. We gaan eerst in op het Arbobesluit, de Arboregeling de Beleidsregels en de AI-bladen. De Arbowet zullen we in hoofdstuk 2 uitgebreid behandelen. 7 1.2.1 Het Arbobesluit Het Arbobesluit is een overzichtelijk besluit, met alle bepalingen over de arbeidsomstandigheden naar onderwerp gerangschikt. Het Arbobesluit heeft een heldere, systematische indeling. De hoofdstukindeling van het Arbobesluit is als volgt: 1. Definities en toepassingsgebied; 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid, (voorbeeld: RI&E); 3. Inrichting arbeidsplaatsen, (voorbeelden: ergonomie, werkhoogten en daglicht); 4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia, (voorbeeld: register gevaarlijke stoffen); 5. Fysieke belasting, (voorbeelden: beeldschermwerk, tillen en RSI = Repetitive Strain injury); 6. Fysische factoren, (voorbeelden: klimaat, geluid en verlichting); 7. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden, (voorbeelden: hijsen, noodstop en laden/lossen); 8. Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), veiligheids- en gezondheidssignalering (voorbeeld: pictogrammen); 9. Verplichtingen, strafbare feiten, beboetbare feiten, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen. 1.2.2 De Arboregeling De Arboregeling bevat nadere voorschriften van bepaalde onderdelen van het Arbobesluit, bijvoorbeeld het werken met gevaarlijke stoffen of de keuring van hijskranen. Qua indeling is de Arboregeling hetzelfde als het Arbobesluit. Dat vergemakkelijkt het opzoeken van bepalingen. Daarnaast wordt de Arboregeling gebruikt voor het opnemen van gedetailleerde voorschriften uit de richtlijnen van de Europese Unie. Zo worden bijvoorbeeld de borden uit de richtlijn veiligheids-en gezondheidssignalering overgenomen. 1.3 Overige documentatie 1.3.1 De Beleidsregels Aan het Arbobesluit en de Arboregeling zijn Arbo-Beleidsregels gekoppeld die concreet houvast bieden bij het toepassen van de wettelijke voorschriften. Deze Beleidsregels vervangen de normstellende functie van de Publikatiebladen. De Beleidsregels zijn geen algemeen verbindende voorschriften: werkgevers kunnen eventueel op een andere manier het gestelde beschermingsniveau bereiken. De meeste Beleidsregels zijn compact en verwijzen vaak naar NEN- en andere normen. 8 1.3.2 AI-bladen Voor de voorlichting en als achtergrondinformatie zijn er de Arbo lnformatiebladen. Er zijn al meer dan 30 Al-bladen verschenen over onderwerpen waar in de praktijk veel vragen over zijn. Voorbeelden van Al-bladen zijn: AI- 1: Arbo- en verzuimbeleid AI- 4: Lawaai op de arbeidsplaats AI- 7: Hijs- en hefgereedschap en veilig hijsen 2.0 De Arbowet De Arbowet bevat grondbeginselen voor het beleid op het terrein van Veiligheid, Gezondheid en Welzijn (VGW) van werknemers bij hun arbeid. Tevens zijn in de Arbowet bepalingen opgenomen voor de wijze waarop dit beleid moet worden georganiseerd. De Arbowet is een 'raamwet'. Dit betekent dat in de wet globale rechten en plichten zijn opgenomen. Zo staat de plicht tot het houden van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) in de wet. De inhoud van de wet, en dus ook een wijziging van de wet, is een zaak van de Tweede en Eerste Kamer. 2.1 Doel van de Arbowet De Arbowet heeft als doel de arbeidsomstandigheden van de werknemer te bevorderen. Daartoe bevat de Arbowet regels op de drie belangrijke gebieden: Veiligheid & Gezondheid & Welzijn Daarnaast heeft de Arbo-wet als doel het voorkomen en beperken van ziekte bij werknemers (het voeren van ziekteverzuimbeleid) en de bescherming tegen seksuele intimidatie, tegen agressie en geweld. 9 2.2 Uitgangspunten van de Arbowet: • • • • • • De Arbowet regelt naast veiligheid en algemen e gezondheid ook het welzijn. De Arbowet streeft naar een voortdurende verbetering van veiligheid, gezondheid en welzijn. In de Arbowet is de werkgever op de eerste plaats verantwoordelijk Maar 66k de werknemer krijgt verantwoordelijkheden die kunnen leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. De werknemer is nu actief betrokken bij het streven naar verbetering van de arbeidsomstandigheden. Deskundige ondersteuning wordt verzorgd door een Arbodienst Samenwerking en overleg staan centraal. De Arbowet houdt een stuk bewustwording in van de werknemer. In vergelijking met de 'oude' Veiligheidswet 1934 is elke werknemer nu ook verantwoordelijk voor zijn eigen situatie en voor die van zijn collega's. De werkgever is verantwoordelijk voor het opstellen, uitvoeren, evalueren en bijstellen van het beleid. De werknemer is echter medeverantwoordelijk! Behalve de rechten en bevoegdheden die werknemers als persoon of via de ondernemingsraad zijn toegekend, hebben werknemers ook wettelijk geregelde verplichtingen. Niet alleen de werkgever, maar ook de werknemers zijn in beginsel strafrechtelijk aansprakelijk wanneer men die verplichtingen niet nakomt. 2.3 Plichten en Rechten 2.3.1 Algemene verplichtingen van de werkgever Algemene verplichtingen van de werkgever zijn: • voldoende voorlichting en onderricht te geven over de aard van het werk, de daaraan verbonden gevaren en risico's en hoe deze te vermijden; • het ondernemingsbeleid mede te richten op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden (veiligheid, gezondheid en welzijn). Dit beleid eventueel bij te stellen of aan te passen aan de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen; • zo goed mogelijke werkmethoden en beschermingsmiddelen toe te passen; • voor voldoende noodvoorzieningen te zorgen als er gevaar voor de werknemer kan ontstaan (bijv.: Bedrijfshulpverlening); • voor zo veilig mogelijke machines, werktuigen, gereedschappen, stoffen enz. te zorgen; • de gevaren voor veiligheid of gezondheid bij de bron te bestrijden; 10 • • • • • • • • • • • 2.3.2 werkplekken, werkmethoden enz. aan de werknemer aan te passen; geestdodende, niet afwisselende arbeid vermijden; rekening houden met de persoonlijke eigenschappen van de werknemer bij het toewijzen van taken en/of opdrachten, "de juiste persoon op de juiste plaats"; te zorgen dat het werk bijdraagt aan de zelfontplooiing en de vakbekwaamheid van de werknemer. Dit kan bijvoorbeeld door het vermijden van monotoon werk, zoals werken aan de lopende band; te zorgen dat het werk de mogelijkheid biedt tot contact met andere werknemers; de werknemer is geen nummer!; samen te werken en te overleggen met de werknemers bij de behartiging van en de zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn (denk aan ondernemingsraads- veiligheidsvergaderingen enwerkoverleg); het opstellen van een schriftelijke Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) binnen het bedrijf, met daarbij een Plan van Aanpak, (wat gaan we doen aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?); minstens 1 maal per jaar toetsen of het plan van aanpak is uitgevoerd of moet worden bijgesteld; het melden en registreren van ongevallen en beroepsziekten; alle ongevallen, alsmede bijna-ongevallen (incidenten) dienen in een bedrijfsregister te worden vermeld als onderdeel van de RI&E; het melden van ernstige ongevallen aan de Arbeidsinspectie. Algemene verplichtingen van de werknemer Algemene verplichtingen van de werknemer zijn: • zijn werk zodanig uit te voeren dat hij zichzelf en/of anderen niet in gevaar brengt; • beveiligingen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; • apparatuur zoals machines, gereedschappen, stoffen enz. op de juiste wijze gebruiken; • voorschriften en regels naleven; • mee werken aan het georganiseerde onderricht over de aard van het werk met de daaraan verbonden gevaren en risico's. Dit dient ter bevordering van de veiligheid, gezondheid en het welzijn; • de opgemerkte gevaren voor de veiligheid of gezondheid direct te melden aan degene die met de leiding is belast • het melden van (bijna) ongevallen • het samenwerken met de werkgever en eventueel meewerken aan Arbo-onderzoeken. 11 2.3.3 Het recht van werkonderbreking Volgens de Arbowet heeft een werknemer het recht het werk te onderbreken wanneer aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan: 1. er 'naar zijn redelijk oordeel' ernstig gevaar bestaat voor hemzelf, zijn collega's of bijvoorbeeld personeel van derden en 2. het gevaar onmiddellijk dreigt, waardoor de Arbeidsinspectie niet tijdig kan optreden en 3. de direct leidinggevende onmiddellijk op de hoogte wordt gesteld. Voorbeelden: • de directe dreiging van een explosie of uitslaande brand; • een werkomgeving waarin giftige stoffen plotseling kunnen vrijkomen; • een situatie waarin werknemers te maken hebben met onbeveiligde apparatuur of slechte steigers; • een gescheurde ladderboom. De werkonderbreking hoeft niet bij de Arbeidsinspectie te worden gemeld. Dit komt namelijk pas aan de orde als er intern géén overeenstemming wordt bereikt met de werknemer(s) die het werkonderbrak(en). Iedereen kan contact opnemen met de Arbeidsinspectie. Wanneer de Arbeidsinspectie om haar oordeel wordt gevraagd, geeft zij de condities aan waaronder wel/niet mag worden gewerkt. De werknemer die zijn werk onderbreekt, behoudt het recht op doorbetaling van salaris gedurende de periode van werkonderbreking. De werknemer mag door het melden niet worden benadeeld in zijn positie in het bedrijf. De Arbowet maakt het voor de werknemer mogelijk door zijn eigen verantwoordelijkheid en inzicht, ernstig gevaar te voorkomen voor zichzelf en andere personen. Uitgangspunt Arbowet: De zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn is een gezamenlijke taak van werkgevers en werknemers. Gezamenlijke taak: Dit kan alleen door samenwerking. De wet zegt dan ook dat werkgevers en werknemers moeten samenwerken bij het behartigen van die zorg. Samenwerken: Samenwerken kan alleen door overleg. De Arbowet zegt dat werkgevers en werknemers in alle gevallen dienen te overleggen en geeft 12 overlegmogelijkheden aan, zoals bijvoorbeeld met de Ondernemingsraad en door middel van werkoverleg. 2.3.4 Voorkomen van gevaar voor andere personen dan werknemers De werkgever moet niet alleen doeltreffende maatregelen treffen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers, maar ook van andere personen. Bijvoorbeeld: werknemers van andere werkgevers, bezoekers, voorbijgangers, omwonenden en spelende kinderen. De werkgever kan strafrechtelijk en civielrechtelijk worden vervolgd indien genoemde groepen (ook indien zij ter plekke niets te zoeken hebben) letsel overkomt in zijn fabriek, op zijn bouwwerk of in zijn werkplaats. Ter voorkoming van gevaar voor derden dienen dezelfde maatregelen te worden genomen die gelden voor eigen werknemers. 3.0 Toezichthoudende en deskundige instanties Voor toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet zijn, naast de werkgever, verschillende instanties in het leven geroepen. Deze hebben dan ook wettelijke bevoegdheden en taken. 3.1 De Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie is onder andere belast met het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet ende Arbowet. Ambtenaren van de Arbeidsinspectie hebben toegang tot alle arbeidsorganisaties en mogen daar onder andere: • beproevingen en metingen doen; • foto's en tekeningen maken; • monsters nemen; • voorwerpen (of gedeelten daarvan) meenemen voor onderzoek. Iedereen is verplicht aan de ambtenaren van de Arbeidsinspectie alle gegevens en inlichtingen te verstrekken. Om de naleving van de wet te waarborgen, kan de Arbeidsinspectie de volgende maatregelen neme: • het geven van een bestuurlijke boete ( "het lik op stuk beleid" ); • een eis stellen; • een rapport opstellen; • het werk stilleggen. Voorbeelden van feiten waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven: • het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde noodzakelijke beveiliging of persoonlijke beschermingsmiddelen 13 • • • • 3.2 door een werknemer waardoor direct ernstig gevaar bestaat voor de werknemer zelt of voor andere personen dan de werknemer; het werken op hoogten van meer dan 2,50 meter waarbij geen voorzieningen zijn getroffen tegen vallen; het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbest in de inademlucht boven de wettelijke grenswaarde; het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen waarbij dit noodzakelijk is; het werken op onstabiel opgestelde ladders en trappen of waarbij een stevige steun voor handen en voeten ontbreekt. Arbodienst Een Arbodienst is een dienst waarin deskundigheid ten aanzien van veiligheid, gezondheid en welzijn gezamenlijk aanwezig is. Vanaf 1 januari 1998 dient elk bedrijf bij een gecertificeerde Arbodienst te zijn aangesloten. Een Arbodienst is een adviserende dienst voor werkgevers en de werknemers die deskundige bijstand verleent op het gebied van preventie en bescherming. De taken van een Arbodienst bestaan o.a. uit het: • houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur; • begeleiden van zieke werknemers; • verlenen van bijstand bijvoorlichting en onderricht; • uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO); • verdere taken in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg; • verlenen van medewerking aan het opstellen van de risicoinventarisatie en -evaluatie (RI&E); • verlenen van bijstand bij het opstellen van het Plan van Aanpak en veiligheidsrapporten; • melden van beroepsziekten door de arts aan het Nederlands Meldpunt van Beroepsziekten. 4.0 Risico, ongeval, veiligheid en preventie 4.1 Het begrip 'risico' Onder risico wordt verstaan: De mate van waarschijnlijkheid dat een ongewenste gebeurtenis plaatsvindt. Bij het vaststellen van de ernst van een risico spelen dus twee factoren een belangrijke rol, te weten: • Kans, Hoe groot is de mogelijkheid dat er een ongewenste gebeurtenis plaatsvindt 14 • De ongewenste gebeuftenis, Hiermee wordt bedoeld het effect van de gevolgen als een Ongewenste gebeurtenis plaatsvindt. Dit effect kan direct letsel en/of schade opleveren, maar kan ook op langere termijn pas tot uiting komen. Ofwel wat gaat er fout en wat zijn de gevolgen. Kortweg gezegd: Risico = Kans x Effect lndien er letsel of schade optreedt is er mogelijk sprake van een onaanvaardbaar risico. 4.2 Risicofactoren in de werksituatie Factoren die het risico in de werksituatie bepalen zijn: 4.2.1 De aard van het werk Het soort werk bepaalt of de werknemer aan kleine of grote risico's blootstaat. Wat voor gevaarlijke gereedschappen of machines heeft iemand nodig en met wat voor gevaarlijke stoffen moet hij omgaan? Maar ook het werken met beeldschermen brengt risico's met zich mee. Voorbeelden: • Lassers: laswerkzaamheden; • Kantoorpersoneel: werken met een PC; • Schilders: werken met oplosmiddelen; • Stellingbouwers: steigers bouwen, werken op hoogte; • Monteurs: sleutelen aan een machine; • Operators: werken in een besloten ruimte. • 4.2.2 Kennis en vakbekwaamheid Om veilig te kunnen werken is o.a. noodzakelijk: juiste voorlichting en opleiding voldoende informatie over het werk voldoende praktische vakbekwaamheid praktijkervaring Onvoldoende kennis/vakbekwaamheid leidt tot grotere risico's. 4.2.3 Mentaliteit Onveilig handelen kan ook worden bepaald door een 'stoere houding', iets als een 'uitdaging' zien of ongeïnteresseerdheid. Dit kan ook leiden tot risico's voor anderen. Er zijn ook mensen die het als een uitdaging zien een bepaald karwei sneller uit te voeren dan in de tijd die ervoor is gepland. HAAST! Voor het'gemak'worden dan wel één of meerdere 15 veiligheidsmaatregelen genegeerd. "Desinteresse, dollen of spelen tijdens het werk zijn ook bronnen van mogelijke ongevallen. 4.2.4 Vele • • • • • • • • • • De werkplek factoren kunnen in en om de werkplek het risico bepalen, zoals: brand- en explosiegevaar, stralingsgevaar, elektriciteit: onder spanning staande apparatuur, te hard geluid en/of te weinig verlichting, een rommelige werkplek met als gevolg struikelen, uitglijden, vallen, zich stoten, lassen, hijsen, slijpen etc., vervuildeomgevingslucht, te hoge of te lage temperatuur, weersomstandigheden gevaarlijke werkzaamheden in de omgeving. 4.2.5 Welzijn Een wat minder bekende risicofactor is het welzijn van de mens: • te weinig contact met collega's, • niet weten waarom en voor wie men bepaalde taken verricht, • eentonig en inhoudsloos werk, • ruzie met chef of collega's • persoonlijke problemen kunnen leiden tot fouten, sleur, ongeïnteresseerdheid en vormen dus een risico. 4.2.6 Middelen Hieronder kunnen alle gereedschappen en apparatuur, maar ook gevaarlijke stoffen vallen. Deze worden verderop nog behandeld. 4.3 Hetbegrip'ongeval' Een ongeval is een ongewilde gebeurtenis, veroorzaakt door een onveilige handeling en/of een onveilige situatie, met schade en/of letsel tot gevolg. voorbeeld 1 Bij steigerbouwwerkzaamheden valt een steigerpijp naar beneden en treft een collega op het hoofd. De veiligheidshelm heeft wel het leven van de man gered, maar desondanks moet hij worden afgevoerd naar het ziekenhuis. 16 Een bijna-ongeval is een ongewilde gebeurtenis, die nauwelijks of geen gevolgen heeft, maar onder iets gewijzigde, toevallige omstandigheden wel tot letsel of schade kan leiden. voorbeeld 2 Bij steigerbouwwerkzaamheden valt een steigerpijp naar beneden en landt vlak naast een collega op de begane grond, dus net mis. De steigerbouwer neemt een andere steigerpijp en vervolgt zijn werkzaamheden. In deze voorbeelden zien we dat in beide situaties de ongewenste gebeurtenis gelijk is, namelijk het per ongeluk vallen van de steigerpijp. In voorbeeld 1 is sprake van een ongeval. In voorbeeld 2 is er nauwelijks of geen schade of letsel. Dit soort situaties noemen wij bijna-ongevallen. 4.3.1 Letsel en ongeval als schakels in een keten In Amerika is door de psycholoog Heinrich en de veiligheidskundige Lateiner een theorie opgezet, gericht op het voorkomen van ongevallen. Het programma had tot doel de oorzaken van ongevallen weg te nemen. In deze theorie, het 'Lateinersysteem', is de mens een actieve factor bij het veroorzaken van een ongeval. Men kwam namelijk tot de conclusie dat bij ongevallen altijd mensen betrokken waren. Dit wordt uitgebeeld als een keten van vijf schakels die kunnen worden voorgesteld in de vorm van vijf dominostenen. Als we de 5 dominostenen langs gaan, zien we van achteren naar voren het volgende: • • • letsel/schade - verzuim en/of kosten - ongewenste gevolgen ongeval - veroorzaker van letsel/schade - vraag: waardoor veroorzaakt? onveiligehandeling/situatie Voorbeelden van enkele onveilige situaties: • Losliggende bestrating. • Een afstap naar een 40 cm lager gelegen vloer. 17 • Een losliggend putdeksel. • Een niet geïsoleerde stoomleiding. • Een gat in een werkvloer. Een onveilige situatie is een situatie die tot een ongeval kan leiden of schade aan de gezondheid kan toebrengen. Voorbeelden van enkele onveilige handelingen: • Het niet gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). • Om gemakkelijker te kunnen werken even een stuk van een steiger weghalen. • Met een takel hijsen terwijl die aan een reling hangt. • Werken vanaf een ladder waarbij je een boormachine met beide handen vasthoudt. • Stoeien tijdens het werk. Een onveilige handeling is een handeling die tot een ongeval kan leiden • • • • • • • menselijk falen er zijn blijkbaar veel redenen waarom iemand onveilig werkt, of dikwijls onveilige situaties schept, bijvoorbeeld : hij weet niet dat slijpen zonder beschermingskap gevaarlijk is; hij weet niet dat er specifieke regels zijn voor het werken in een besloten ruimte; hij kan niet met een kettingzaag werken; hij wil geen veiligheidsgordeldragen; hij wil zich niet aan de veiligheidsvoorschriften houden; hij ziet dat anderen (chefs, collega's) het ook op deze (onveilige) manier doen. We zien dat er nogal wat redenen kunnen zijn, die als volgt samengevat kunnen worden: 1. Hij weet het niet. 2. Hij kan het niet. 3. Hij wil het niet. Deze drie redenen noemen we 'menselijk falen'. • achtergrond menselijk falen vindt vaak zijn oorsprong in verschillende factoren buiten het werk, zoals: a) Huiselijke omstandigheden of privé moeilijkheden Wanneer de gedachten afdwalen naar zieke familieleden, kinderen, problemen op school, relatieproblemen enz., is iemand minder met zijn gedachten bij het werk dan gewenst. b) Persoonlijke gewoonten, karakter Iemand die gemakzuchtig van aard is, zal in het algemeen de weg van de minste weerstand kiezen.'Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan". 18 c) Ervaring uit vroegere werkkring Iemand die uit een werkkring komt waar men het met de veiligheid niet zo nauw neemt, is gewend geraakt aan onveilig werken. d) Opleiding Als de opleiding en instructie niet in overeenstemming is met het werk, is er gevaar dat er ondeskundig, dus ook onveilig, wordt gewerkt. e) Omstandigheden binnen het bedrijf Bepalend zijn bijvoorbeeld: de werksfeer, teamgeest, collegialiteit, orde en netheid, ergonomische aspecten, maar ook de benadering door de directe chef. De keten is nu compleet en we zien dat letsel aan het eind van een reeks factoren komt. De eerste drie factoren: achtergrond, menselijk falen en onveilige handelingen en situaties, kunnen leiden tot een ongeval en hebben eventueel letsel tot gevolg. Op onveilige handelingen en situaties kun je de meeste invloed uitoefenen. Handelingen en situaties kun je bovendien zien. Conclusie: Om ongevallen te voorkomen, moeten we vooral onveilige handelingen en onveilige situaties aanpakken. 19 4.4 Veiligheid Veiligheid is een relatief begrip. Wat voor de één veilig is, kan de ander wel onveilig vinden. Absolute veiligheid bestaat niet! Er zijn altijd risico's. Nu hebt u in deze les al gezien dat u de risico's die er zijn moet onderkennen. Pas als de risico's onderkend zijn, kunt u er wat aan doen en de mogelijkheden van een ongeval verkleinen; zo mogelijk helemaal wegnemen. Wat is veiligheid? Veiligheid is het bewust nemen van aanvaardbare risico,s (binnen wettelijke regels). Voor wie geldt dit? Iedereen ! Want iedereen is volgens de Arbowet medeverantwoordelijk. Iedereen heeft het recht, maar ook de plicht, om op te treden als er onveilige situaties zijn. Onveilige situaties kunnen worden opgeheven door: 1 Wegnemen van de oorzaak. 2 Afschermen/beveiligen. 3 Waarschuwen: • eigen chef, • collega's, • onderhoudsdienst, • andere bevoegde afdeling, • Arbo-dienst. 4 Nagaan of er daadwerkelijk iets aan wordt gedaan, het zo nodig hogerop zoeken. Het eigen veiligheidsbeleid en de Arbowet helpen ons een handje. Uit onderzoek is gebleken dat 20% van alle letsel is toe te schrijven aan onveilige situaties, terwijl ongeveer 80% wordt veroorzaakt door onveilige handelingen. Iemand die onveilige handelingen constateert, moet als eerste: A. Deze handelingen laten stoppen! Het kan zijn dat bekend is dat het zo niet mag. Het is echter ook mogelijk dat men de voorschriften niet kent of geen instructie heeft gehad. B. Ondenoeken waarom men onveilig handelt? In ieder geval blijkt of het geven van instructie (opnieuw) nodig is. C. Instructie geven! 20 Al naar gelang de onveilige handeling, kan deze instructie zijn: vertellen, laten zien, voordoen, laten doen, controleren. D. Trainen! ln sommige gevallen heeft men voldoende instructie en/of training gehad, maar men doet het willens en wetens op de onveilige manier. E. Disciplinaire maatregelen nemen! Als iemand zijn ongewenst gevaarlijk gedrag niet verandert, kunnen in het uiterste geval disciplinaire maatregelen worden genomen. Ondanks alle maatregelen is het toch nog mogelijk dat er iets fout gaat, waardoor letsel kan optreden. Om de mens hiertegen te beschermen, dient gebruik te worden gemaakt van de persoonlijkebeschermingsmiddelen (PBM). 4.5 Ongevallenpreventie Het doel van ongevallenpreventie is het voorkomen van onveilige handelingen en onveilige situaties, dus voorkomen van letsel en/of schade. Dit kunnen we o.a. doen door: • het plaatsen van een afscherming, zodat vallende objecten worden opgevangen; • het isoleren van hete leidingen; • het afsluiten van verpakking van gevaarlijke stoffen; • het gebruik van persoonl'rjke beschermingsmiddelen. Letsel voorkomen/beperken zal niet altijd lukken. Wanneer toch letsel ontstaat, kan men met behulp van de BHV (uitbreiding van) het letsel zoveel mogelijk beperken. Het belangrijkste is en blijft het wegnemen van de directe oorzaken. Dus het verminderen of voorkomen van onveilige handelingen en onveilige situaties door preventieve maatregelen te treffen. Risicobeperkende maatregelen kan men treffen ten aanzien van: a) de menselijke aspecten; b) de techniek; c) de omgeving; d) de organisatie. Hierna worden deze aspecten nader belicht. A. De menselijke aspecten Het is nog steeds zo dat ongeveer 80% van de ongevallen wordt veroorzaakt door menselijke handelingen. Veilig gedrag is dus voor verbetering vatbaar. Het gedrag wordt bevorderd door het aanleren van veilige werkmethoden: het kunnen. In een veilige werkmethode moeten we oppassen voor haast, slordigheid, bedrijfsblindheid, 21 sleur of onbekendheid enz. HAASTIGE SPOED IS ZELDEN GOED Een goede sfeer verbetert de veiligheid. ln een groep waar een goede sfeer heerst heeft men wat voor elkaar over, daar heerst teamgeest. Samen met een chef die door zijn voorbeeld, manier van werken en omgang respect afdwingt, wordt het wel geklaard. Zorg ervoor dat de medewerkers voldoende kennis hebben. Ongelukken komen dan veel minder voor. B. De Techniek Bij het ontwerp van een machine of installatie kan al direct rekening worden gehouden met de veiligheid. Ook bij de inkoop van materialen, gereedschappen en machines is dit van belang (CE-keurmerk). Bijvoorbeeld: zodanige veiligheidssystemen aanbrengen dat storingen zonder gevaar kunnen worden opgevangen. Denk daarbij aan het uitvallen van bijvoorbeeld koelwater of elektriciteit, kortweg aan processtoringen. Onderhoud van de installatie is belangrijk, maar ook het onderhoud van de gereedschappen. Ook ergonomische aspecten zoals bijvoorbeeld de logische opstelling en veilige bereikbaarheid van bedieningsorganen, afsluiters, aftappen en ontluchtingspunten, af te lezen instrumenten, manometers, thermometers enz. hebben invloed op de veiligheid. Bovendien dient men: rekening te houden met spanningen die vanwege uitzetting, krimp, stormachtige wind of een combinatie daarvan in een constructie kunnen ontstaan; apparatuur en leidingen tegen blikseminslag en statische elektriciteit te beschermen door aarding aan te brengen; lawaaibeperkende maatregelen te treffen; hete en koude apparatuur te isoleren; te zorgen voor een goede verlichting; te zorgen voor tijdige levering van materialen zoals (rol)-steigers, ladders etc. C. De omgeving Denk bij de omgeving aan allerlei maatregelen die de werker en zijn omgeving beschermen: Kies machines of gereedschappen die bestand zijn tegen allerlei weersomstandigheden; • Kies een veilige opstelling van machines of installaties; • Kies voor lawaaibeperkende maatregelen: 22 • • • • • • • • • • • • • • tijdens het ontwerp eisen stellen aan het geluidsniveau van de te leveren apparatuur; het toepassen van akoestische isolatie; het trillingvrij opstellen van apparatuur; waar nodig geluidsarme kleppen gebruiken; geluiddempersaanbrengen. Preventieve maatregelen ter bescherming van de medewerker en zijn omgeving zijn: goed getraind zijn en beseffen waar men mee bezig is; percoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; het afzetten van een gebied waar werkzaamheden plaatsvinden; het bij de hand hebben van blusmiddelen en weten hoe deze gebruikt moeten worden; het plaatsen van waarschuwingsborden; het afdekken van putten of roosters; het uitvoeren van metingen (explosiegevaar, zuurstof, vergiftigingsgevaar); het gebruik van werkvergunningen. D. De organisatie De maatregelen ter beperking van de schade zijn ook preventief. Daarom is het van belang goed op de hoogte te zijn van de procedures (welke telefoonnummers, hoe melden, hoe alarm slaan enz.), een goede medische organisatie en een getrainde en goed functionerende brandweerorganisatie te hebben, goede procedures voor noodgevallen, duidelijke en vrije vluchtwegen enz. De leiding van de organisatie is ervoor verantwoordelijk dat de nodige procedures en werkmethoden,voorschriften, verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden vastgelegd. Het veiliqheidsbeleid van een bedrijf dient erop te zijn gericht ongevallen, schade en verliezen te voorkomen. Het houden van toezicht door de leidinggevenden is hierbij belangrijk. 5.0 Hoe te handelen bij ongevallen Het melden van een ongeval is van essentieel belang. Bij ernstig letsel is elke seconde winst belangrijk. Een mensenleven kan er van af hangen. 5.1 Ongevallen met ernstig letsel Bij ernstig letsel dient men de Bedrijfshulpverlening (BHV) zo spoedig mogelijk telefonisch te waarschuwen en het ongeval te melden. Sommige bedrijven hebben een intern telefoonnummer voor het melden van ongevallen of brand. lndien dit niet het geval is, kan men altijd 911 bellen. Bij een ongeval is het belangrijk de volgende gegevens te melden: • uw naam (en afdeling), 23 • de plaats van het ongeval, • eventueel de aard van de venronding(en), • het aantal slachtoffers, • waar de ambulance moet komen. Wacht de ambulance op of zorg voor duidelijke plaatsaanduiding voor het ambulancepersoneel. Behalve deze belangrijke meldingsactie, is het volgende van belang: • Zorg voor uw eigen veiligheid; • Zorgen dat er leiding is bij het hulp verlenen; • Wacht de ambulance op en geef eventueel informatie aan het ambulancepersoneel; • Bij reddingspogingen ervoor zorgen dat men niet zelf slachtoffer wordt. Gebruik zo nodig persoonlijke beschermingsmiddelen ; • Eerste hulp mag worden verleend door EHBO-ers en/of BHV-ers. In noodgevallen mag eerste hulp door iedereen worden verleend als er geen EHBO-er of BHV-er is; • Onmiddellijk de leidinggevende van de betrokkene(n) waarschuwen/laten waarschuwen; • Er mag niets aan de werkomgeving worden veranderd. Dit in verband met een mogelijk onderzoek door overheidsinstanties zoals de Arbeidsinspectie. 5.2 Ongevallen zonder ernstig letsel Bij minder ernstige ongevallen geldt het volgende: • • • 5.3 Elk ongeval dient onmiddellijk te worden gemeld bij de chef van de betrokkene(n), De getroffene gaat, al dan niet onder geleide, direct naar de medische dienst. Dit geldt ook voor kleine verwondingen, hoe onbelangrijk deze ook mogen lijken. Zorg dragen om herhaling te voorkomen. Bijna-ongevallen Het is nog belangrijker om zogenaamde bijna-ongevallen te melden. Bijna-ongevallen zijn situaties die net niet hebben geleid tot een ongeval. Men zegt wel eens: "dat ging maar net goed". Vaak wordt er, omdat geen lichamelijk letsel is opgetreden, verder geen melding van gemaakt. Toch is het belangrijk dit wel te doen. Want ook van bijna-ongevallen kan een bedrijf leren. Er kunnen acties worden ondernomen om dit soort bijnaongevallen in de toekomst te voorkomen. Een bijna-ongeval dient op dezelfde wijze te worden gerapporteerd en afgehandeld als een daadwerkelijk ongeval: Melden bij de chef! 24 5.4 Lering uit ongevallen Een reden om alle ongevallen te melden is dat niemand wil dat hetzelfde ongeval weer gebeurt. Er moeten dus preventieve maatregelen worden getroffen. Een goede en snelle melding moet ertoe bijdragen dat de maatregelen tijdig worden genomen. Zorg ervoor dat u altijd de ongevallen, bijna-ongevallen en incidenten meldt. Hierdoor kunnen preventieve maatregelen getroffen worden om herhaling te voorkomen. 5.5 Melding ongeval Elk (bijna-)ongeval moet worden gemeld bij de directe chef. Dit is noodzakelijk om gevaarlijke situaties in de toekomst te vermijden. Daarnaast is het ook van belang om analyses te maken en structurele oplossingen uit te kunnen voeren (het voorkomen van herhalingen). Ernstige arbeidsongevallen moeten door de werkgever gemeld worden bij de Arbeidsinspectie. Melding maken van een ongeval gebeurt met een daarvoor bestemd registratieformulier, ook wel ongevallenformulier genoemd. Indien een werknemer een arbeidsongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood tot gevolg heeft, doet de werkgever hiervan onverwijld mededeling aan de Arbeidsinspectie en rapporteert hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk. Onder ernstig lichamelijk of geestelijk letsel wordt verstaan: schade aan gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn. Ook beroepsziekten (een ziekte of handicap ontstaan bij het uitoefenen van je beroep) moeten worden gemeld aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Dit moet worden gedaan door de arts van de Arbodienst. Voorbeelden van beroepsziekten zijn: Asbestose, OPS (Organisch Psycho Syndroom), RSI (Repetitive Strain lnjury, o.a. de muisarm), rugklachten en versleten knieën. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van verzuim bij een beroepsziekte. 6.0 Gevaarlijke stoffen In alle bedrijven worden stoffen gebruikt die, behalve brandbaar en explosief, ook giftig, agressief of bijtend kunnen zijn. In normale situaties zal het gevaar van de aanwezige stoffen niet zo groot zijn omdat ze zich in gesloten installaties of tanks bevinden of goed zijn verpakt. 25 Het gevaar ontstaat als een gevaarlijke stof vrijkomt door bijvoorbeeld lekkage, morsen, afkoppelen van verladingsslangen enz. Dit gevaar kan ook ontstaan bij reparaties waarbij installaties worden geopend. 7.0 Vergiftiging Gevaarlijke stoffen kunnen in verschillende toestanden voorkomen, onder andere: • gasvormig(bijvoorbeeld koolmonoxide); • dampvormig (bijvoorbeeld kwik, zoutzuur); • vloeibaar(bijvoorbeeldzwavelzuur); • vast (bijvoorbeeld caustic soda); • nevelvormig (kleine vloeistofdruppeltjes die zweven in de lucht); • stofuormig (kleine vaste deeltjes die zweven in de lucht). Welke gevaarlijke stof is giftig? Wat is een gif? Blauwzuur misschien, of keukenzout? Een stof is giftig als die in een relatief kleine hoeveelheid in het lichaam opgenomen aanleiding geeft tot verstoring van de goede werking hiervan. 7.1 Wijze van opname in het lichaam Vergiftiging ontstaat wanneer een stof het lichaam binnenkomt en een storing van de goede werking van het lichaam veroorzaakt. Er zijn vier manieren waarop een stof in het lichaam kan komen: • via de spijsverteringsorganen; • via de huid; • via een open wond; • via de ademhalingsorganen. 7.1.1 Opname via de spijsverteringsorganen Via de spijsverteringsorganen wordt de giftige stof hoofdzakelijk in vaste en vloeibare vorm opgenomen. Dit kan gebeuren door te eten in een vuile omgeving; eten met vuile handen. Daarom is voorgeschreven dat alleen in ruimtes zoals kantines en dergelijke, mag worden gegeten. Dit om te voorkomen dat we schadelijke stoffen in het lichaam krijgen. Denk ook aan: vóór het eten handen wassen en verontreinigde werkkleding uittrekken. 7.1.2 Opname via de gave huid Vloeistoffen kunnen op deze manier het lichaam binnendringen (denk aan oplosmiddelen). Een voorbeeld hiervan is benzeen. Benzeen ontvet de 26 huid, dringt via de poriën naar binnen en komt in de bloedsomloop terecht. Was daarom nooituw handen met oplosmiddelen zoals wasbenzine of thinner. Draag de juiste beschermende kleding; vooral handschoenen! Handschoenen houden de handen redelijk schoon, zodat wassen met zeep voldoende is. 7.1.3 Opname via een open wond Bij een open wond is de huid verdwenen en dringen giftige stoffen sneller en dieper in het onderhuidse weefsel. Hierdoor worden ze gemakkelijker in de bloedsomloop gebracht en ze geven aanleiding tot algemene vergiftiging. Laat ook de kleinste wond met zorg behandelen! 7.1.4 Opname via de ademhalingsorganen Op deze wijze kan, door het inademen van zeer fijn verdeeld stof, gassen, dampen of nevels, vergiftiging ontstaan. De grootte van de ingeademde deeltjes is van belang. Onze bovenste luchtwegen doen dienst als filter. In de neus worden stofdeeltjes van een bepaalde grootte tegengehouden door de haartjes. De kleinere deeltjes gaan verder en worden in de luchtpijp en de grote longpijpen tegengehouden. De zeer kleine deeltjes kunnen doordringen in de longblaasjes en daar neerslaan. Het roken van een sigaret, zeker in combinatie met gevaarlijke stoffen is een voorbeeld van inademing van gevaarlijke stoffen. Asbest is een ander voorbeeld. Beschermingsmiddelen voor de ademhaling kunnen onnodige blootstelling voorkomen of beperken. 7.2 Factoren die vergiftiging bevorderen Factoren die vergiftiging beïnvloeden tijdens werken in een verontreinigde ruimte of omgeving, zijn: • • • • • De giftigheid van de stof Een hoge temperatuur Bij een hoge temperatuur verwijden zich de poridn waardoor de schadelijke stof gemakkelijker door de huid kan worden opgenomen. De conditie, het gewicht en de leeftijd van het slachtoffer De dikte van de huid en de grootte van het huidoppervlak Hoe groter het huidoppervlak dat in aanraking is gekomen met de gevaarlijke stof, des te meer gevaarlijke stof door de huid kan worden opgenomen. Zware lichamelijke arbeid Zware arbeid zorgt voor een diepere en versnelde ademhaling, waardoor per tijdseenheid meer schadelijke stof wordt ingeademd. In rust heeft een mens ongeveer 10 tot 15 liter lucht per minuut nodig. Bij zware arbeid loopt de benodigde hoeveelheid lucht op tot 27 • • • • 8.0 ongeveer 60 liter per minuut! Duur van de blootstelling en concentratie van de gevaarlijke stof. Bij een langdurig verblijf in verontreinigde lucht, zal er evenredig meer schadelijke stof worden opgenomen. Een probleem is dan ophoping (stapeling) van de stof. ln de rusttijd probeert het lichaam de schadelijke stoffen te verwijderen via: de nieren (urine); hetmaagdarmkanaal(ontlasting); de huid (transpireren); de longen (uitademen). Maatregelen Blootstelling aan giftige stoffen dient te worden voorkomen. Op grond van wettelijke regels dienen we zo dicht mogelijk bij de bron maatregelen te nemen. De te nemen maatregelen zijn verdeeld over vier niveaus. Dit wordt de Arbeidshygiënische strategie genoemd en geeft de volgorde van belangrijkheid aan: 1. Maatregelen aan de bron Deze zogenaamde'bronaanpak' kent de onderstaande volgorde van aanpak: 1e eliminatie (niet meer gebruiken): • overbodige ontvettingsprocessen schrappen (metaalindustrie), • in plaats van insecticide gebruik maken van andere insecten, • in plaats van chemische middelen gebruik maken van bacteridn bijwaterzuivering, • gebruik van simulatieprogramma's, waardoor mensen niet meer met echte stoffen hoeven te oefenen (onderwijs en opleiding). 2e vervanging (gebruik van minder gevaarlijke stoffen): • vervanging van gechloreerde oplosmiddelen door zeepoplossingen voor ontvettingsdoeleinden • (metaal- en elektrotechnische industrie), • vervanging oplosmiddelen in verf door water (bouw, schilders), • vervanging van vezelhoudend isolatiemateriaal door bijvoorbeeld polystyreen (bouw), • minder stofvorming door vervanging van poedervormige schadelijke stof door dezelfde stof in tablet- of vloeistofuorm (bijvoorbeeld in een laboratorium), • vervanging van organische oplosmiddelen door producten op basis van plantaardige oliën (bijvoorbeeld in een drukkerij). e 3 aanpassing (stof of proces worden aangepast, zodanig dat het risico vermindert): • minder spuitverlies door airless spuiten in plaats van pneumatische spuittechniek (metaal-, hout-en meubelindustrie), • vernevelen van water om inademing van schadelijk stof te beperken (baksteenindustrie). 28 4e isolatie (omkasten, inpakken of inperken, waardoor blootstelling afneemt): • vlakslijpen voorzien van afgezogen omkasting (metaalindustrie), • gebruik gesloten mengvaten in plaats van open vaten (rubberindustrie). 2. Ventilatie • rookgassen direct boven de werkplek afzuigen: zoals bij laswerk, inblazen of afzuigen 3. Scheiding mens en bron • verwijdering van asbest: gebruik couveusezakken, • gritstralen van onderdelen in een couveusekast. 4. Persoonlijke bescherming • te gebruiken voor de restrisico's, als maatregel 1 ,2 en 3 niet voldoende zijn. PBM zijn geen laatste redmiddel, maar dagelijkse noodzaak en meestal verplicht gesteld. 9.0 Soorten gevaarlijke stoffen 9.1 Zuren en logen (basen) Of een stof een zuur of base is hangt af van de pH waarde van een stof. pH7 is neutraal. pH 0 pH14 pH7 Zuur Neutraal Maagzuur Azijnzuur Accuzuur Water Basisch Natronloog Caustic soda Bleekwater Zuren en basen worden gekenmerkt door de bijtende werking. We weten dat zuren veel metalen kunnen aantasten en zelfs oplossen. Kleding wordt erdoor weggevreten en ze geven een ernstige chemische verbranding van de huid (werkt onmiddellijk bijtend). Ze zijn dus niet direct giftig, maar wel zeer gevaarlijk. Basen zoals natronloog hebben eenzelfde of ergere bijtende werking! Loog in het oog kan een volledige vertroebeling van het hoornvlies geven, met blindheid tot gevolg. In tegenstelling tot zuren, zijn de gevolgen (symptomen) van contact met een loog niet altijd onmiddellijk zichtbaar 29 of voelbaar. Dat betekent dat er letsel kan ontstaan voordat men zich bewust is van dit contact met loog! De mate waarin zuren en basen deze eigenschappen vertonen, hangt onder andere af van hun sterkte (concentratie). Als zuren en basen met elkaar in contact komen, kan een heftige neutraliseringsreactie optreden. Bijblootstelling aan logen of zuren dient men: • onmiddellijk te spoelen met veelwater, • verontreinigde kleding direct uit te trekken, • bij oogcontact door gaan met spoelen zolang als mogelijk is, • bij elk huid- of oogcontact met loog of zuur een arts te raadplegen. 9.2 Organische oplosmiddelen Organische oplosmiddelen worden over het algemeen snel via de longen en de huid in het bloed opgenomen. Ze worden door het bloed in het lichaam verspreid en voornamelijk door de vetachtige weefsels (zoals de hersenen) opgenomen en hebben een giftige werking. Deze stoffen worden voornamelijk uit aardolie gemaakt. Voorbeelden zijn o.a. wasbenzine en thinner, harsen en lijmen. 9.3 Cyclischeverbindingen Deze stoffen worden ook vaak als oplosmiddelgebruikt. Voorbeelden hiervan zijn: tolueen, xyleen, benzeen en fenol. Benzeen bezit, naast de algemene werking, een specifiek schadelijke werking op het beenmerg. Dit laatste geeft aanleiding tot het ontstaan van ernstige bloedziekten, zoals leukemie. 9.4 Metalen Metaaldamp, poedervormige metaaldeeltjes in de lucht, of metaalverbindingen geven ernstige vergiftigingen. Door de langzame uitscheiding is er kans op ophoping in het lichaam. Voorbeelden van deze stoffen zijn loodoxide, loodmenie en loodwit; kwik, zinkoxide en zink; metalen in lasdampen. 9.5 Koolmonoxide Dit gevaarlijke gas wordt gevormd bij onvolledige verbranding van koolstof en koolstofuerbindingen (fossiele brandstoffen), bijvoorbeeld slecht brandende kachels, open haarden, verbrandingsmotoren, heteluchtkanonnen enz. Het gas is kleurloos. smaak- en reukloos. Het verbindt zich met de hemoglobin in het bloed. Hierdoor wordt de opname en dus het transport van zuurstof naar de weefsels verhinderd. 30 9.6 Verven en lakken Bij regelmatig (herhaald) contact met deze stoffen, ook in kleine hoeveelheden, is er kans op chronische aandoeningen. Zeer goede persoonlijke hygiëne is bij het werken met deze stoffen noodzakelijk. Vermijdt contact met de huid en de ogen. Bij de verwerking van verfstoffen moet door voldoende ventilatie ervoor worden gezorgd dat de concentratie van de damp zo laag mogelijk blijft. De meeste verven zip zeer brandbaar. Pas op voor ontstekingsbronnen (roken). 9.7 Asbest Asbestvezels zijn schadelijk voor de gezondheid. Asbest is een verzamelnaam voor microscopisch dunne minerale vezels. De fijne structuur van de vezeltjes is de oorzaak dat asbest zo schadelijk is. Wie vezels inademt loopt de kans op kanker en asbestose (stoflongen). Verwerken en slopen van asbesthoudende producten brengt grote gezondheidsrisico's met zich mee. De blootstelling aan asbest dient zo laag mogelijk te zijn. Eenvoudige stofmaskers zijn onvoldoende en dus niet toegestaan. Omdat asbest niet kan worden afgebroken, levert het ook risico's op voor het milieu en de volksgezondheid. Asbest kan voorkomen in pakkingen, isolatiematerialen, eterniet en sommige bouwmaterialen. Sinds 1993 zijn nieuwe toepassingen en het in de handel brengen van asbest verboden. Bij het werken met asbesthoudend materiaal, en als er een blootstelling te verwachten is, moet een werkplan worden gemaakt. Hierin dienen de 31 aanpak van het werk en de benodigde maatregelen te worden opgenomen. Alleen door de overheid goedgekeurde bedrijven mogen asbest verwijderen. Het gebruik van asbest is nog niet geheel uitgebannen . Daar waar vervanging (nog) niet mogelijk is, kan via de Arbeidsinspectie geprobeerd worden een tijdelijke ontheffing te krijgen. Dit is alleen mogelijk in speciale gevallen. 10.0 Etikettering;bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen 10.1 Etikettering Etikettering is volgens de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS) verplicht wanneer de gevaarlijke stiffen zijn verpakt en vervolgens in de handelworden gebracht. ln het kader van deze wet worden verschillende categorieën gevaarlijke stiffen onderscheiden. Deze categorieën zijn: • • • • • • • • • • • • • • • ontplofbaar, oxiderend, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar, ontvlambaar, zeer vergiftig, vergiftig, schadelijk, corrosief, irriterend, voor het milieu gevaarlijk, carcinogeen (kankerveruekkend), teratogeen (functiestoornissen veroorzakend bij ongeboren kind), mutageen (erfelijke eigenschappen veranderend), sensibiliserend (vermindert de lichamelijke weerstand). 32 1 0.1.1 Gevaarssymbolen Pictogrammen Omschrijving Aanduiding Ontplofbare stof. Kan gemakkelijk tot ontploffing worden gebracht. Voorbeelden Vuurwerk, springstof zoals staven dynamite, buskruit, semtex. E Oxiderend stof. O F+ T+ Stoffen die sterk reageren met andere stoffen en zelf zuurstof af kunnen geven. Alle organische peroxide en zuivere zuurstof. Zeer licht ontvlambare stof. Deze stoffen kunnen erg snel in brand raken door bv. vonken of een sigaret. Benzine, brandspiritus, verfverdunning, thinner, verschillende spuitbussen, bison-kit verdunning. (Zeer) Vergiftige stof. Door inslikken, inademen, een open wond of door de huid kan de vergiftiging optreden. Zware bestrijdingsmiddelen, diverse geneermiddelen, heel veel industriële stiffen die verder worden verwerkt in de fabriek. Rioolgas, kwikdamp, lood. 33 Xn C N Schadelijke of Ammonia, bleekwater, irriterende stof. oplosmiddelen uit verf. Stof kan bv. Huidirritatie veroorzaken, maar ook erg vervelend zijn voor de ademhaling. Bijtende of corrosieve stof. Stof kan afsterving van menselijke weefsel (huid) veroorzaken en kan metalen aantasten. Accuzuur, zoutzuur, azijnzuur, kaliloog, natronloog. Schadelijk voor het Bijtsen, verschillende milleu. soorten verf, zware Stof kan in het water stookolie. of inde bodem ernstige schade aanrichten. Elke stof die in één van deze categorieën valt moet voorzien zijn van een etiket. Dit etiket moet goed zichtbaar zijn, gemakkelijke leesbaar, in het Nederlands zijn opgesteld. Het moet de volgende aanduidingen bevatten: • de naam van de stof, • het gevaarssymbool of de gevaarssymbolen, • de bijzondere gevaren (R-zinnen), • deveiligheidsaanbevelingen (S-zinnen). De indeling volgens de WMS heeft voornamelijk betrekking op kleinverpakkingen. Wanneer gevaarlijke stoffen worden vervoerd, wordt de codering toegepast die betrekking heeft op het vervoer van gevaarlijke stoffen en die afhankelijk is van het vervoermiddel. 34 1 0.2 Bijzondere gevaren en veiligheidsaanbevelingen Voor de gevaren bij het werken met gevaarlijke stoffen zln zogenaamde risicozinnen (R-zinnen) ontwikkeld. Deze zinnen zijn genummerd en moeten op het etiket worden aangegeven. De zogenaamde Safety-zinnen (S-zinnen) zijn zinnen die de te nemen veiligheidsmaatregelen opsommen. Ook de S-zinnen moeten op het etiket vermeld staan. We hoeven de R- en S-zinnen niet uit ons hoofd te kennen. Wel is van belang dat bekend is wat de functie van de zinnen is en dat de betekenis ervan kan worden opgezocht. Voorbeelden: R7: kan brand veroorzaken R22: schadelijk bij opname door de mond S2: buiten bereik van kinderen bewaren S20: niet eten of drinken tijdens gebruik 10.3 Andere labels en borden Op transportmiddelen zien we oranje borden die een indicatie geven van de gevaren en het soort product dat er in zit. Het bovenste deelvertelt ons iets over de gevaren, zoals hiernaast betreft het een stof die zowel zeer giftig (66) alsmede brandbaar (3) is. Het onderste deel vertelt ons het UN nummer (1613) hetgeen hier staat voor Cyaanwaterstof, oplossing in water. De bedrijfshulpverlener (BHV) kan met dit gegeven bepalen welke maatregelen hij dient te nemen in eerste instantie. Het UN nummer staat ook vermeld op de chemiekaart. Onderstaand etiket staat op de verpakking van bijvoorbeeld flessen of jerrycans 35 663 1613 10.4 Opslag van gevaarlijke stoffen Gevaarlijke stoffen dienen te worden opgeslagen volgens de richtlijn CPR 15-1, CPR 15-2 of CPR 15-3 (Commissie Preventie Rampen door Gevaarlijke stoffen). CPR 15-1 Opslag van gevaarl'rjke stoffen in emballage, opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton). CPR 15-2 Opslag gevaarlijke stoffen, in emballage en de opslag van grote hoeveelheden.(groter dan 10 ton). CPR 15-3 Opslag van bestrijdingsmiddelen in distributiebedrijven en aanverwante bedrijven. De bovenstaande richtlijnen vertellen iets over de brandbestrijding, bluswateropvang, aan- en afvoerwegen, de constructie en voorzieningen van de opslagplaatsen. 36 11.0 Blootstelling 11.1 Zuurstof De lucht die wij inademen bestaat uit 79% stikstof en 21% zuurstof. De lucht, of liever de zuurstof uit de lucht, is voor de mens van levensbelang. Een te hoog zuurstofpercentage kan voor de ademhaling geen kwaad, maar het brand en explosiegevaar neemt aanzienlijk toe. Een ruimte mag dan ook nooit met zuurstof worden geventileerd. We mogen werkkleding nooit met zuurstof afblazen. Een te lage zuurstofconcentratie is eveneens levensgevaarlijk. Men mag nooit een ruimte betreden als het gemeten zuurstofpercentage kleiner dan 20% is. In een zéér kort tijdsbestek krijgen de hersenen een zuurstoftekort, waardoor men bewusteloos raakt. Bij zeer lage concentraties treedt de dood ogenblikkelijk in. Als de zuurstofconcentratie onder 20% ligt kunnen we de volgende maatregelen treffen: • De ruimte beluchten (mechanisch ventileren), • Gebruik van onafhankelijke adembescherming. Het minimale percentage zuurstof in lucht waarbij gewerkt mag worden is 20%. 11.2 De verspreiding van een gas of damp in de ruimte Verspreiding van gas of damp in een ruimte kan plaatsvinden door: • het verdampen van een vloeistof; • het ontsnappen van een gas, bijvoorbeeld door een lekkage; • gasvorming door een chemische reactie; • het openen van apparatuur (niet gereinigd). De snelheid waarmee het gas zich door de ruimte verspreidt, is afhankelijk van: • de luchtbeweging in de ruimte; • het gewicht van het gas ten opzichte van het gewicht van de lucht; • de hoeveelheid gas die per tijdseenheid ontstaat (de snelheid van de verdamping, de grootte van de lekkage); • de snelheid van menging met de lucht. De verspreiding in de ruimte kan op verschillende manieren plaatsvinden: diffusie: Iedere gassoort zal zich na verloop van tijd homogeen verdelen in een ruimte. Dit heeft te maken met de eigen snelheid van de gasdeeltjes. Hoge concentraties van zware gassen zullen meer naar de bodem zakken; luchtbewegingen: Door bewegingen in de lucht, zullen gassen beter mengen; 37 12.0 temperatuur: Door verwarming wordt de dichtheid van een gas verlaagd, waardoor het gas opstijgt. Dit is het geval bij verbrandingsgassen. Soorten van vergiftiging (effect) We kunnen twee soorten van vergiftiging onderscheiden, namelijk: acute vergiftiging, chronischevergiftiging. Acute vergiftiging ontstaat na een kortstondige blootstelling aan de giftige stof met een hoqe concentratie. De gevolgen zijn direct of soms na enkele uren of dagen merkbaar. Een voorbeeld is Ammoniakgas. Wanneer iemand met een giftige stof in aanraking is geweest, of een giftige stof heeft ingeademd, moet hij altijd een arts raadplegen. Het kan namelijk voorkomen dat een acute vergiftiging plotselinge dood of een ernstige ziekte tot gevolg heeft. Chronische vergiftiging ontstaat als men gedurende een lange tijd, of herhaaldelijk, is blootgesteld aan kleine hoeveelheden van een bepaalde stof. De vergiftiging verloopt langzaam en sluipend en er treedt onvoldoende ontgifting op. De gevolgen vertonen zich vaak pas na jaren. De schade is onherstelbaar. Stoffen die tot een chronische vergiftiging kunnen leiden zijn bijvoorbeeld nicotine, benzeen, kwik en lood. 13.0 Persoonlijke hygiëne De persoonlijke hygiëne speelt een belangrijke rol in het voorkomen van vergiftiging. Denk bij het omgaan en verwerken van schadelijke/gevaarlijke stoffen aan: sterk verontreinigde kleding moet onmiddellijk worden vervangen door schone; huidcontact zoveel mogelijk vermijden; bij elke werkonderbreking (schaft, toiletbezoek, einde werkdag enz.) de handen goed wassen; niet op de werkplek eten, drinken en roken. 14.0 Maximaal aanvaarde concentraties op de werkplek Giftige en gevaarlijke stoffen kunnen in de ademhalingslucht hinder of zelfs letsel, ziekte of dood veroorzaken. In principe kan het opnemen van elke stof nadelige gevolgen hebben. Dit hangt af van de opgenomen hoeveelheid. De MAC-waarde is de vastgestelde Maximaal Aanvaarde Goncentratie van een gas, damp, nevel of stof in de lucht op de werkplek. Bij de vaststelling ervan wordt zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat die concentratie bij herhaalde blootstelling ook gedurende een langere, tot zelfs een arbeidsleven omvattende periode - voor zover de huidige 38 kennis reikt - in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers als ook van hun nageslacht niet benadeelt. De MAC-waarde wordt uitgedrukt in ppm (parts per million, ofwel deeltjes per miljoen) of in mg/m3 (voor nevel). De MAC-waarden zijn tijdgewogen gemiddelden (MAC-TGG). Ze gelden als gemiddelden onder de volgende voorwaarden: bij een blootstellingsduur tot 8 uur per dag en niet meer dan 40 uur per week; bij werk dat normale inspanning vergt; voor volwassen, gezonde personen. Er kan bij de MAC waarde ook TGG 15 min. staan vermeld. Dit houd in dat er slechts gedurende korte tijd een overschrijding van de MAC-waarde mag zijn, waarbij de MAC-waarde het gemiddelde is over 15 minuten. Daar waar de MAC-waarde niet is vastgesteld moet men extra voorzichtig zijn. De werkgever moet hier passende maatregelen nemen zodat dat de werknemer geen gezondheidsschade oploopt. Als de blootstellingduur (langer dan 8 uur) wordt overschreden, moet een overeenkomstig lager maximum worden gehanteerd. Het is belangrijk de concentraties altijd zo laag mogelijk te houden (onder de MAC-waarde). De achtergrond van dit principe ligt voor de hand. Het is immers zo dat MAC-waarden zijn gebaseerd op de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek. Nieuwe gegevens kunnen leiden tot wijziging van de MACwaarde. Meestal is deze wijziging een vedaging van de MAC-waarde. Bij de MAC-waarde worden naast een getal vaak letters vermeld. De letter 'C' betekent dat de MAC-waarde de plafondwaarde is (C = ceiling = plafond). Om dit te onderstrepen wordt in de kolom 'opmerkingen' in zo'n geval de volgende zin ingevuld: "De MAC-waarde geldt hier als een maximum dat niet mag worden overschreden". De toevoeging 'H' (H = huid) geeft aan dat de stof, naast andere opname mogelijkheden, ook nog door de huid wordt opgenomen. Op sommige chemiekaarten staat "niet vastgesteld" ingevuld. Dit betekent dat nog geen MAC-waarde is vastgesteld voor de betreffende stof. In dat geval moet men ervan uitgaan dat de stof gevaarlijk is. 39 14.1 De reukwaarneming Vertrouw niet op de reuk alléén. Of iemand in bepaalde gevallen een stof ruikt, hangt van veel factoren af. Er kunnen bijvoorbeeld bij mengsels stoffen zijn met een overheersende geur; men kan verkouden zijn of men ruikt minder doordat men bijvoorbeeld rookt. Sommige gassen zijn reukloos, maar ook zéér gevaarlijk, zoals koolmonoxide, stikstof en koolzuurgas. Ook hoge concentraties waterstofsulfide (zwavelwaterstof) ruik je na korte blootstelling (als gevolg van een tijdelijke verlamming van de (reukzenuw) niet meer. Zwavelwaterstof stinkt al bij zeer lage concentraties naar rottende eieren. Nog geniepiger zijn de gassen die prettig ruiken, zoals alcoholen, aceton en de aromaten (benzeen). Sommige stoffen waarschuwen direct, zelfs bij een lage concentratie. Het zijn stoffen die bijtend werken op de ogen, de huid en de ademhalingsorganen, zoals ammoniak, chloor, zwavelzuur en natronloog. Conclusie: Vertrouw niet op je neus a/s het om gevaar gaat! Meten is weten! Gebruik steeds de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen. 14.2 Meten Alvorens in een ruimte mag worden gewerkt, dient deze eerst gasvrij te zijn gemaakt (gasvrij-verklaring). Als het volledig gasvrij maken niet mogelijk is of als er kans op vrijkomen van gevaarlijk gas bestaat (bijvoorbeeld schoonmaken van schotels in een kolom of schoonmaken van een tankbodem), dan moeten naast ventilatie ook persoonlijke beschermingsmiddelen worden voorgeschreven in de vorm van adembescherming en beschermende kleding. 15.0 Het gebruik van chemiekaarten Wettelijk is het verplicht op de hoogte te zijn van de gevaren die een product met zich meebrengt. Het doel van chemiekaarten is, dat er voldoende juiste en bijgewerkte veiligheidsinformatie is van elke, op de werkplek gebruikte stof. Het belangrijkste zijn de gevaren en de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze informatie dient goed toegankelijk te zijn voor iedereen die ermee moet werken. De chemiekaarten zijn gestandaardiseerd uitgevoerd om gemakkelijk de juiste informatie te vinden. Voor de stoffen waarvan geen chemiekaarten bestaan, zorgen de bedrijven zelf voor vergelijkbare informatiebladen. Op een chemiekaart of productinformatiekaart worden behalve de naam van de betreffende stof, ook de chemische formule, de natuurkundige 40 grootheden en MAC-waarde, de wijze van opname, de directe gevaren en etikettering genoemd. De informatie vermeld in de chemiekaarten, kan gebruikt worden bij het opstellen van de veiligheidsinformatiebladen. De leverancier van een stof of preparaat is wettelijk verplicht aan de beroepsmatige gebruiker een deugdelijk veiligheidsinformatieblad te geven. De stoffen waarop dit van toepassing is, worden genoemd in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen. In principe zijn dit de stoffen die in een WMS-gevarencategorie zijn ingedeeld, zoals aangegeven staat op het etiket van de stof (zie het kaartje met pictogrammen). Het veiligheidsinformatieblad, ook wel productinformatiekaart genoemd, heeft een gestandaardiseerd ontwerp in zestien rubrieken en is uitgebreider dan een chemiekaart. De informatie moet in de taal van de gebruiker ter beschikking worden gesteld. (Voorbeeld chemiekaart volgende bladzijde.) 41 42 16.0 De gevarendiamant Bij sommige bedrijven worden op vast opgestelde tanks en vaten gevarendiamanten aangebracht. Doormiddel van de gevarendiamant worden met behulp van kleuren en cijfers de belangrijkste gevaarsaspecten van een stof weergegeven. Het doel hiervan is bij het werken met of in de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen snel en doeltreffend de gevaren te beoordelen die bij een ongeval (lekkage) of een brand kunnen optreden. De gevarendiamant wordt ook op de chemiekaart afgebeeld. In de gevarendiamant, die officieel NFPA-code heet (National Fire Protection Association), worden de risico's als volgt aangegeven: F-vak (rood) H-vak (blauw) R-vak (geel) - brandgevaar - gezondheidsrisico's - instabiliteit Voor het H-, F- en R-vak wordt via een (met het gevaar oplopend) cijfer van 0 - 4 het risico of het gevaar aangegeven. 43 Gevaar voor de gezondheid (blauw) 4. Uiterst gevaarlijk: Elk contact met dampen of vloeistoffen zonder hiervoor special ontworpen bescherming vermijden. 3. Zeer gevaarlijk: Verblijf op gevaarlijke plaatsen uitsluitend met volledige beschermende kleding en ademhalingsapparatuur. 2. Gevaarlijk: Verblijf op gevaarlijke plaatsen uitsluitend met ademhalingsapparatuur en eenvoudige veiligheidskleding. 1. Weinig gevaar: Ademhalingsapparatuur wordt aanbevolen. 0. Zonder bijzonder gevaar. Brandgevaar (rood) 4. Zeer licht ontvlambaar 3. Licht ontvlambaar 2. Ontulambaar 1. Ontvlambaar alleen bij verhitting 0. Niet ontvlambaar lnstabiliteit (geel) 4: Groot gevaar voor detonatie - explosieve ontleding of reactie bij normale temperaturen en drukken - Veiligheidszone vormen - Bij brand bedreigd gebied direct ontruimen. 3: Gevaar voor detonatie - explosieve ontleding of reactie door ontstekingsbron of verhitting of door contact met water – Veiligheidszone vormen - Blussen van afstand. 2: Gevaar voor heftige chemische reactie bij verhoogde temperatuur en druk of bij contact met water - Verscherpte veiligheidsmaatregelen – Blussen van afstand. 1: Wordt bij verhitting ontstabiel of kan met water reageren Veiligheidsmaatregelen treffen. 0: Onder normale omstandigheden stabiel - Zelfs in gevalvan brand. Bijzondere aanduidingen (wit) Leeg vak: Water als blusmiddeltoegestaan. Voor het blussen geen water gebruiken Bij vrijkomen van stof gevaar voor radioactieve straling Behalve de gevarendiamant kunnen op de tanks of vaten tevens de naam van het betreffende product en het aan te bevelen blusmiddel aangegeven. In de praktijk worden de borden met bovengenoemde diamant en gegevens zodanig aangebracht, dat ze vanaf de omliggende wegen en omgeving goed zichtbaar en leesbaar zijn. 44 We moeten wel bedenken dat de gegevens gebaseerd zijn op de gebruikelijke omgevingstemperaturen en dat er geen rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals: de aanwezigheid van stoffen die als katalysatoren kunnen werken; chemische reacties die kunnen ontstaan bij contact met andere stoffen; eenverhoogdezuurstofconcentratie; bijzondere omstandigheden in fabrieken, laboratoria en opslagplaatsen. De gegevens van de gevarendiamant zeggen in eerste instantie ook niets over de soms bijzonder giftige of bijtende stoffen die vrij kunnen komen bij het branden van de stof of als de stof ten gevolge van een brand wordt verhit. 17.0 Brand en Explosies Brand en explosies veroorzaken altijd schade en vaak menselijk leed door letsel of door dodelijke slachtoffers. Volgens de Nederlandse statistieken komen per jaar 70 tot 80 mensen om bij brand of explosie en raken ruim 600 mensen gewond. Doordat men roekeloos is, voorschriften niet opvolgt, te onbekend is met de gevaren en niet weet hoe men om moet gaan met de bestaande blusmiddelen kunnen er slachtoffers vallen. Bij een brand onderscheiden we: Directe brandschade: Het gebouw, de machines, de productievoorraad, (dodelijke)slachtoffers. Indirecte schade: (Tijdelijke) sluiting van het bedrijf, een productiestop, letsel (brandwonden). De verhouding tussen directe en indirecte schade is ongeveer 20 : 80. Brandpreventie is het onderkennen van risico's, het instrueren en het nemen van voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van brand en/of explosie en het beperken van schade. 18.0 Het verbrandingsproces Een brand is een scheikundige reactie van een brandbare stof met zuurstof, waarbij warmte vrijkomt. Het gaat gepaard met vlam- en/of gloeiverschijnselen en rookontwikkeling. Om deze reactie op gang te brengen is een bepaalde temperatuur nodig, de ontstekingstemperatuur. Brandbare stoffen zijn overal aanwezig. Lucht bevat 21% zuurstof. Een reactie tussen brandbare stof en zuurstof komt niet automatisch op gang. De temperatuur zal dusdanig moeten zijn dat de ontbrandingstemperatuur van de brandbare stof wordt bereikt. 45 Voor verbranding met vuurverschijnselen moeten de drie factoren die de 'branddriehoek' vormen, steeds gelijktrjdig aanwezig zijn, namelijk: de brandbare stof; de zuurstof; de ontstekings- of ontbrandingstemperatuur. Het basisprincipe van de brandbestrijding is: Haal één van de drie factoren weg en de verbranding wordt opgeheven. Nu zal duidelijk zijn dat de brandstof en de zuurstof in een bepaalde verhouding aanwezig moeten zijn. We noemen dit de mengverhouding. Verbranding is ook niet mogelijk als bijvoorbeeld door middel van een inert(niet explosief of brandbaar) gas het zuurstofpercentage laag genoeg is gemaakt. Om deze reden wordt tegenwoordig aan de branddriehoek de mengverhouding als vierde factor toegevoegd (brandvierhoek). Voor het blussen van een brand is nog een vijfde factor van invloed, namelijk de katalysator. Een katalysator is een stof die de reactie versnelt of bij het blussen vertraagd (negatieve katalysator). Een voorbeeld: Suiker brandt niet maar smelt. Wanneer we de suiker echtergaan mengen met dezelfde hoeveelheid as, brandt deze zeer goed. Hierbij dient de as dus als katalysator. 46 18.1 Gasbrand Gassen mengen zich goed met zuurstof uit de lucht en verbranden meestal fel. Veel vlammen zijn zichtbaar door de vaste deeltjes die erin opgloeien. Afhankelijk van het soort gas kan de vlam ook een specifieke kleur krijgen: zwak lichtgevende vlammen: - waterstof - methaan geel tot oranje gekleurde vlam (met roetvorming): acetyleen benzeen Om een goede verbranding te krijgen, zal het gas moeten worden gemengd met zuurstof. Als de zuurstofconcentratie groter is dan 21%, spreken we van een verhoogd brand- en explosiegevaar. 18.2 Vloeistofbrand Vloeistoffen zelf branden niet, het zijn de vloeistofdampen die verbranden. Vloeistoffen kunnen, afhankelijk van hun aard en van de temperatuur, verdampen. Deze dampen verbranden indien ze een voldoende concentratie hebben en tevens met voldoende zuurstof zijn vermengd. Bij deze mengsels van brandbare stoffen met lucht zijn de explosiegrenzen van belang. Bij mengsels van brandbare vloeistoffen moet men rekening houden met de component met het laagste vlampunt (dit is te vinden in het chemiekaartenboek). De component met het laagste vlampunt bepaalt het gevaar van een mengsel. Bijvoorbeeld: smeerolie waarin weinig benzine is vermengd, levert net zoveel risico op als een bepaalde hoeveelheid benzine. Het vlampunt van een brandbare vloeistof is de laagste temperatuur waarbij een vloeistof zoveel damp ontwikkelt, dat deze met de erboven aanwezige lucht ontstoken kan worden. 18.3 Vaste-stofbrand Vaste stoffen zijn vrij gemakkelijk te ontsteken. In de praktijk zijn er veel voorbeelden op te noemen, bijvoorbeeld: vetten, hout, papier en textiel. Ook kunnen stofconcentraties leiden tot stofexplosies. 47 Een stofexplosie is een snelle verbranding van vaste deeltjes in alle richtingen. Voorbeelden van stoffen die explosies kunnen geven zijn: meel/suiker/graan in silo's/houtstof in zagerijen. 18.4 Explosiegrenzen 48 Bij gassen gebruiken we het begrip 'explosiegebied', dat wordt bepaald door de explosiegrenzen. Onder explosiegrenzen van een gas verstaan we de hoogste en de laagste concentratie van een gas in lucht (het gas-luchtmengsel), waarbij een explosie mogelijk is. LEL: Lower Explosion Limit (onderste explosiegrens), de minimale hoeveelheid gas die in lucht moet zitten om een explosie te veroorzaken. UEL: Upper Explosion Limit (bovenste explosiegrens), de maximale hoeveelheid gas in lucht waarbij nog een explosie kan plaatsvinden. 19.0 Theorie van het blussen Het principe om zo snel mogelijk na het uitbreken van een brand met het blussen te beginnen gaat nog steeds op. Het is echter niet juist om dit altijd met water te doen. Zoals eerder gezegd zijn er drie factoren nodig om een verbranding te starten en in stand te houden, namelijk: brandbare stof; zuurstof; temperatuur. Zuurstof zelf is niet brandbaar, maar onderhoudt de verbranding van talloze stoffen die normaal in lucht niet of zeer moeilijk verbranden. Een teveel aan zuurstof kan echter het brandgevaar aanmerkelijk verhogen. Zo brandt een katoenen overall in normale lucht bij aanraking met een sigaret zeer moeilijk. Indien de lucht waarin de overall zich bevindt circa 30% zuurstof bevat, brandt de overall bij aanraking met een las- of slijpvonk zeer fel en is in circa 1 minuut volledig verbrand. 20. Blusstoffen Het blussen van een brand kan geschieden door een aantal handelingen, zoals het plaatsen van een deksel op een pan brandend vet of door het afsluiten van de gastoevoer bij een gasbrand. ln de meeste gevallen wordt op één van de factoren van de brandvijfhoek ingewerkt met blusstoffen. De stoffen waarmee branden kunnen worden geblust, zijn in drie groepen te verdelen: 49 Blusstof Natte blusstoffen Water waterdamp/stoom Schuim light water (AFFF) Droge blusstoffen Zand Bluspoeder Koolstofdioxide Koolzuurgas Koolzuursneeuw 20.1 Bluswerking Afkoeling, zuurstofdringing door stoomvorming zuurstofverdringing zuurstofafsluiting zuurstofafsluiting zuurstofafsluiting, afkoeling negatieve katalyse zuurstofverdringing zuurstofverdringing Water (of stoom) Dit is van oudsher de meest gebruikte blusstof. Voordelen van water zijn: het zorgt voor temperatuursverlaging, de vrijkomende stoom verdringt de zuurstof, het is goedkoop, het is meestal in grote hoeveelheden aanwezig, het is onschadelijk. Nadelen van water zijn: het is vorstgevoelig, het is elektrisch geleidend, olie drijft op water, milieuschade, doordat giftige stoffen kunnen worden meegevoerd, sommige stoffen reageren echter heftig als ze in contact komen met water, bijvoorbeeld carbid, de waterschade (kan de brandschade soms overtreffen). 20.2 Koolstofdioxide (CO2) Koolstofdioxide zit in stalen drukhouders, waarin het als een tot vloeistof verdicht gas is opgeslagen. Het is onbrandbaar, niet elektrisch geleidend en oplosbaar in water. De bluseigenschap is het verdringen van zuurstof. Een gevaar hiervan is dat het verstikkend werkt voor mens en dier. In ruimten waar met CO2 geblust wordt moet onafhankelijke 50 ademhalingsbescherming worden gedragen. Na het blussen is langdurige ventilatie noodzakelijk. 20.3 Schuim Schuim heeft als functie het afsluiten van zuurstof. Brandbare vloeistoffen kunnen goed worden afgedekt met schuim. Er zijn verschillende soorten schuim beschikbaar, afhankelijk van de soort brandbare vloeistof. Schuim kan ook voor vaste stoffen worden gebruikt. 20.4 Poeder Poeder heeft als blussende werking dat de vlam wordt afgebroken door de negatieve katalyse. Het bluspoeder werkt als rem op het verbrandingsproces. Er worden verschillende soorten poeder gebruikt. Voordelen van poeder zijn: snel blussende werking, niet vorstgevoelig, niet elektrisch geleidend. Nadelen van poeder zijn: veel nevenschade, weinig koeling, kans op herontsteking. 20.5 AFFF AFFF (Aqueous Film Forming Foam), werkt op basis van zuurstofafsluiting door het vormen van een waterachtig schuimlaagje. Een nadeel van AFFF is het vrijkomen in het milieu van deze stof (vetachtigestof). 51 20.6 Zand Zand heeft een koelende werking en sluit de zuurstoftoevoer volledig af, waardoor de brand verstikt. 20.7 Halon (BCF) Halon als blusmiddel mag in Nederland niet meer worden toegepast, omdat het bij gebruik de ozonlaag aantast. Vanaf 2003 moeten bestaande Halonblussers vervangen worden door "niet" Halonblussers. 21. 0 Kleineblusmiddelen De meest bekende kleine blusmiddelen zijn de draagbare blustoestellen. Daarnaast zijn er: blusdekens, slangenhaspels, stationaire en/of automatische blusinstallaties. Voor grote branden bestaat in feite nog maar één effectief blusmiddel: water. Op blustoestellen is met letters en symbolen aangegeven voor welke brandklasse(n) ze geschikt zijn: Kies bij een brand het juiste blusmiddel. Zorg ewoor dat de wind van je af waait (bovenwinds gaan staan) en richt het blusmiddel op het brandhaard. Niet op de vlammen. 52 Brandklassen Klasse Pictogram Omschrijving Blussen met A Brandbare vaste stoffen zoals hout, papier, textiel, melkpoeder, enz. - Water B Vloeistoffen zoals benzine, olie, vet, kunststof, enz. - Bluspoeder Kooldioxide Light water C Gassen zoals propaan, methaan, butaan, aardgas, acetyleen, enz. - Bluspoeder Gastoevoer sluiten D Metalen zoals magnesium, aluminium, natrium, kalium, enz. Speciale blusmiddelen bijv. keukenzout E Elektriciteit branden in of nabij elektrische installaties - Kooldioxide Bluspoeder F Frituurvet - Chemisch blusschuim Voor het blussen van branden uit klasse A (vaste stoffen), is water zeer effectief. Voor het blussen van branden uit klasse B (vloeibaar of vloeibaar wordende stoffen) zijn vooral poeder light water (AFFF) en koolstofdioxide effectief. Voor het blussen van branden uit klasse C (brandende gassen) wordt hoofdzakelijk poeder toegepast of indien mogelijk het afsluiten van de gaskraan. 53 Voor het blussen van branden uit klasse D (metalen) worden speciale bluspoeders gebruikt zoals verschillende zouten (bijvoorbeeld keukenzout) of droog zand. Andere blusmiddelen, zeker water, zijn gevaarlijk. Voor het blussen van branden in of aan elektrische apparatuur, soms ook wel klasse E genoemd, is blusgas een veel toegepast blusmiddel. 22.0 Brand- en explosiegevaar Het brandgevaar van vloeistoffen hangt af van het vlampunt. Het vlampunt vertelt ons bij welke temperatuur een vloeistof voldoende damp afgeeft om te kunnen worden ontstoken. De indeling is als volgt: Klasse 0 (K0) 1 (K1) 2 (K2) 3 (K3) Vlampunt Vlampunt lager dan 0ºC kookpunt lager dan 35ºC Vlampunt tussen 0ºC en 21ºC Vlampunt tussen 21ºC en 55ºC Vlampunt hoger 55ºC Omschrijving zeer licht ontvlambaar Voorbeeld Ruwe aardolie licht ontvlambaar Thinner ontvlambaar Petroleum brandbaar Diesel Daarnaast zijn er stoffen die brandbevorderend zijn (oxiderende stoffen). Dit zijn stoffen die oxidatiemiddelen bevatten en daardoor gemakkelijk zuurstof afgeven, bijvoorbeeld peroxide en perchloraten. Deze stoffen zijn niet te blussen met water of schuim. Afhankelijk van de stof kunnen nog meer risico's van toepassing zijn, zoals: het ontstaan van giftige dampen of het ontstaan van bijtende dampen, indien de stof bij verhitting uiteenvalt of reageert met de lucht; de kans op een explosie van een tank of cilinder wanneer er drukvaten worden gebruikt; een heftige reactie met water zoals bijvoorbeeld bij zwavelzuur; 54 isolatiemateriaal, vervuild met brandbare producten, kan spontaan ontbranden bij een normale omgevingstemperatuur. Dit komt door de katalytische werking van het isolatiemateriaal. Explosiemetingen en andere gasmetingen zijn van groot belang voor de veiligheid. Daarom mogen ze alleen worden uitgevoerd door hiervoor speciaal opgeleid personeel! 23.0 Hoe te handelen bij brand De manier waarop u het beste kunt optreden bij ontdekking van brand, kan als volgt worden samengevat: zorg voor uw eigen veiligheid; meld de brand; waarschuw personen in de omgeving; breng personen in veiligheid; doe de deuren achter u dicht; controleer of iedereen in veiligheid is; blus, indien mogelijk; meld u af. Als u een beginnende brand wilt proberen te blussen waarschuw altijd eerst anderen! 23.1 Persoonlijkeveiligheid Als u door brand wordt verrast, moet u proberen zo snel mogelijk de brandende omgeving te verlaten. Gebruik nooit een lift om te vluchten! Vlucht dwars op de windrichting en volg de aanwijzingen op van de Bedrijfshulpverleners (BHV). Het grootste gevaar bij een brand is de rook. U kunt bedwelmd raken door de rook en als er niet tijdig hulp komt, kunt u stikken. Rook bevat ook veel schadelijke gassen die de longen beschadigen. Naast de rook, is ook de hitte bij brand het gevaar. Door de hitte die bij de brand ontstaat, wordt de lucht zo heet dat deze bij inademen de binnenkant van de luchtwegen verschroeit. Daardoor wordt ademhalen langzamerhand onmogelijk. 55 Rook en hitte kunt u alleen ontlopen door de brandende ruimte zo snel mogelijk te verlaten. Als u laag bij de grond blijft, kunt u toch vaak nog lucht met voldoende zuurstof inademen. Er wordt namelijk lucht naar de brand toe gezogen. Naast inwendige brandwonden, kunt u natuurlijk ook uitwendige brandwonden oplopen. Alle brandwonden moeten tenminste 15 minuten met lauw water worden gekoeld! EERST WATER, DE REST KOMT LATER Wordt dit niet gedaan, dan verbrandt de huid verder. Dit wordt veroorzaakt door de warmte die de huid heeft opgenomen. Genezing van de wonden wordt dan moeilijker en duurt langer. Koelen is zelfs zo belangrijk, dat wanneer er geen schoon water is, zelfs slootwater mag worden gebruikt. Gebruik alleen water! Brandzalf en dergelijke zorgen ervoor dat de huid niet kan aftoelen. Het venvijderen van de zalf levert later veel extra (onnodige) pijn op. Het gebruik van brandvertragende kleding wordt bij brandgevaarlijke werkzaamheden sterk aanbevolen en is bij veel bedrijven verplicht. 24.0 Werkvergunningen Werkvergunningen worden gebruikt waar de werkzaamheden het proces kunnen verstoren en om een formele toestemming te krijgen. Werkvergunningen zijn een middel om tot duidelijk overleg en bindende afspraken tussen alle betrokkenen te komen. Een werkvergunning legt de voorwaarden vast waaronder gewerkt moet worden. Zeker als men te maken heeft met gecompliceerde processen, gevaarlijke stoffen en bij werkzaamheden van aannemers aan installaties. ln de werkvergunning komen minimaal de volgende ondenrverpen aan de orde: Wie gaat welk werk doen; Waar, hoe en welke veiligheidsmaatregelen zijn nodig; Wie is ervoor verantwoordelijk; Zin er maatregelen genomen. ln grote lijnen kan men twee risicobronnen onderkennen: het werk, het gereedschap en het materiaal; 56 de processen, door de inhoud en de soort van de (technische) installaties. Werkvergunningen worden afgegeven door het bedrijf waar de werkzaamheden plaatsvinden. Zij bepalen uiteindelijk of een werkvergunning noodzakelijk is. Over het algemeen worden werkvergunningen gebruiktbij werkzaamheden met verhoogd risico zoals: Werken in besloten ruimten; Graafiruerkzaamheden; Werken aan elektrische delen; Demonteren van onderdelen van de installatie; Nieuwbouw aan of bij een bestaande installatie. Werkvergunningen worden gebruikt als de werkzaamheden het proces kunnen beihvloeden of verstoren: Onderhoudswerk aan meetinstrumenten van opslagtanks; Werken aan een achtbaan in een pretpark; Een silo openen voor onderhoud of inspectie; Onderhoud aan een transportband. Vergunningen zijn soms vereist door wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld Kernenergiewet, Wet Milieubeheer). Bij werkvergunningen is het volgende belangrijk: lees en spreek de vergunning goed door; heeft u nog vragen, begin dan niet met het werk, maar ga terug om antwoord te krijgen; zijn er afwijkingen van het oorspronkelijke plan, over:leg dan opnieuw; de gestelde voorwaarden moeten strikt worden opgevolgd; een kopie van de werkvergunning moet op de werkplek aanwezig zijn. 24.1 Soorten werkvergunningen ln de praktijk kunnen werkvergunningen vele vormen aannemen. Bij een nadere analyse blijkt dat de kern van de meeste werkvergunningen gelijk is. Afhankelijk van het bedrijf kunnen deze minimum voonrtraarden worden uitgebreld met bedrijfsspecifieke zaken. Op de volgende pagina ziet u een voorbeeld van de Deltalinqs werkvergunning. 57 Deze werkvergunning bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Aanvraag werkzaamheden. Hierin staat wat de werkzaamheden inhouden, hoe het moet worden gedaan en waar het gedaan moet worden en met hoeveel personen en wanneer; 2. Maatregelen te nemen door de verstrekkende afdeling. Hierin staan de maatregelen beschreven die door de beheerder en/of afdeling waar de werkzaamheden plaatsvinden, moeten worden genomen om veilig te kunnen werken; 3. Maatregelen te nemen door de houder. Hierin wordt omschreven welke maatregelen er uitgevoerd moeten worden om veilig te werken. Alle persoonlijke beschermingsmiddelen moeten hier worden genoteerd; 4. bekrachtiging van de werkvergunning. Diegenen die de werkvergunning ondertekenen gaan akkoord met de inhoud van de werkvergunning. Naast dit standaard raamwerk van de werkvergunning kunnen nog specifieke soorten werkvergunningen voorkomen. Vaak wordt dit in de kolom van de aanvraag werkzaamheden vermeld. Voorbeelden zijn: - betreden besloten ruimten: een dubbele bodem inspecteren; - koudwerkvergunning: werk waarbij absoluut geen vonken of open vuur voorkomen zoals schoonmaken, inspecteren of schilderen; - heetwerkvergunning: werkzaamheden met open vuur of waar mogelijk vonken kunnen ontstaan zoals lassen, branden slijpen, boren; - graaf werk: graven, bestraten en opgraven van kabels - gritstralen: het verwijderen van roest of oude verflagen met staalgrit; - rontgen- /stralingswerk: het fotograferen met straling van lassen; - werken op hoogte, gebruik van werkbakken en hoogwerkers: steigerbouw, ramen zemen, inspecteren van gevels; - hogedrukspuiten: werken met hoge druk waterstralen van meer dan 200 bar - werken met of slopen van asbesthoudend materiaal - hijsen: werken met takels en kranen. De houder van de werkvergunning moet zich op de hoogte laten stellen van de inhoud van de werkvergunning; moet zich houden aan werkzaamheden zoals deze in de werkvergunning staan vermeld; mag alleen werken met een geldige werkvergunning. 58 De leidinggevende moet alle maatregelen van te voren grondig doorspreken met de uitvoerenden; moet ervoor zorgen dat de werkvergunning op de werkplek aanwezig is; moet de te nemen maatregelen door de verstrekkende afdeling en de houder controleren. LEES ALTIJD UW WERKVERGUNNING EN VOLG DE INSTRUCTIES OP! " Zouden we nu toch nog een puntje hebben overgeslagen in de werkvergunning?" De werkvergunning wordt gebruikt als hulpmiddel bij de voorbereiding van risicovolle werkzaamheden. De werkvergunning is een controlelijst. Door het invullen van deze controlelijst wordt voorkomen dat veiligheidspunten worden overgeslagen en wordt verzekerd dat aan alle risico's dezelfde mate van aandacht wordt geschonken. Dit leidt tot het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen. Het is van belang om iedereen die betrokken is bij de uitvoering van deze werkzaamheden te informeren over de mogelijke risico's en gevaren. Om de werkplek veilig te maken hangt iedere medewerker "zijn" eigen slot op het moederslot van de hoofd(werk)schakelaar. Pas als alle sloten zijn verwijderd is de machine weer veilig in te schakelen. 25. Steekflenzen Steekflenzen worden gebruikt om leidingsystemen,besloten ruimten of onderdelen hiervan te isoleren. Deze steekflenzen worden gebruikt naast de bestaande systeemafsluiters. Het isoleren kan nodig zijn voor bijvoorbeeld: inspectiewerkzaamheden, schoonmaken, reparaties, spoelen, inspecteren, spoelen of gasvrij maken, uitstomen. 59 Voorbeeld 1 (zie de tekening op deze bladzijde) Een vat, tank of andere besloten ruimte moet, om wat voor reden dan ook, worden betreden. Het simpelweg sluiten van de afsluiters is niet voldoende. Afsluiters kunnen nu eenmaal lekken. Daarom worden alle toe- en afuoerleidingen naar en van een dergelijke ruimte met behulp van steekflenzen geisoleerd, zo dicht mogelijk bij de te betreden ruimte. Het doel kan ook worden bereikt door de aangesloten leidingen los te koppelen en af te blinden of de eventueel aanwezige brilflenzen in afgeblinde stand te draaien. Voorbeeld 2 Stel dat een apparaat, pomp, afsluiter of leidingdeel moet worden gedemonteerd. ln zo'n geval willen we voorkomen dat, tijdens of na verwijdering van het betreffende apparaat, product uit het systeem kan vrijkomen, bijvoorbeeld door een lekkende afsluiter. We zullen nu het apparaat vooraf moeten afsteken. Voorbeeld 3 Ongewenste vermenging van twee of meer producten, ook wel contaminatie van producten genoemd, kunnen we voorkomen door de betreffende afsluiters met behulp van steekflenzen af te steken. Bij het plaatsen van steekflenzen moeten we er voor zorgen dat dit altijd zo dicht mogelijk bij de te isoleren apparatuur gebeurt. Dit verhoogt de veiligheid. Komt er namelijk toch nog product vrij uit de leiding, dan blijft de hoeveelheid in ieder geval beperkt. 60 26.0 Besloten ruimten Met een besloten ruimte wordt in het algemeen bedoeld: een door nauwe grenzen afgesloten ruimte die niet geschikt is voor het verblijf van personen. Voorbeelden hiervan zijn: opslagreservoirs, tanks, reactieketels, kruipruimten, kelders en installatieruimten, pijpleidingen, riolen, dubbele bodems, gierkelders. Putten en sleuven worden in sommige gevallen ook tot besloten ruimten gerekend. De belangrijkste kenmerken van een besloten ruimte zijn: De afmetingen van de ruimte zijn meestal klein, waardoor een normale werkhouding wordt bemoeilijkt. In de besloten ruimte kunnen zich stoffen bevinden die door hun eigenschappen gevaarlijk kunnen zijn. Kleine hoeveelheden van deze stoffen kunnen in een besloten ruimte al snel gevaarlijke concentraties vormen. Ventilatie ontbreekt meestal, kunstmatige ventilatie is in vele gevallen moeilijk aan te brengen. In het algemeen ontbreekt de dagverlichting, zodat bij werkzaamheden kunstverlichting moet worden aangebracht. De toegangen tot de besloten ruimte zijn meestal moeilijk te bereiken en klein. Contact met de omgeving is erg moeilijk. Ook is de vluchtweg in geval van nood moeilijk te bereiken of niet aanwezig. Vaak komen leidingen en kabels op onverwachte plaatsen voor. Wanneer in een besloten ruimte een ongeval gebeurt, is het dus erg moeilijk slachtoffers hulp te verlenen en/of te bevrijden. 61 Het werken in een besloten ruimte moet worden gezien als een zéér risicovolle activiteit. Hierbij zijn regelmatig ernstige ongevallen te betreuren; dikwijls met dodelijke afloop. 27.0 Risico's bij werkzaamheden in besloten ruimten 27.1 Brand- en explosiegevaar Brand- en explosiegevaar treedt in de volgende gevallen op: Wanneer ruimten gevuld zijn geweest met vluchtige brandbare vloeistoffen of brandbare gassen; Bij verfspuiten in besloten ruimten wordt in vrij korte tijd veel verdunde verf in een slecht te ventileren ruimte aangebracht. Het oplosmiddel verdampt en de verf blijft op de wand achter. De concentratie van vluchtige bestanddelen kan in de besloten ruimte hoog worden, zodat gevaar voor explosie en kans op vergiftiging bestaat; Lassen en snijden in besloten ruimten levert gevaar op voor brand en explosie; Door lekke toevoerslangen van acetyleen en/of zuurstof neemt het brandrisico toe. Bij een teveel aan zuurstof in een ruimte kan bijvoorbeeld de kleding die men aan heeft gemakkelijk ontbranden; Op de bodem van een besloten ruimte kunnen stoffen aanwezig zijn die bij beroering een gevaarlijk gas, of dampvorming kunnen veroorzaken. Dit is niet te verwijderen met ventilatie; Poreuze, of door roest poreus geworden wanden van een ruimte kunnen veel damp vasthouden. Deze komt bij stijging van de temperatuur of bij het afkrabben van de roestlaag vrij; Er kan ook brandgevaar aanwezigztln wanneer de ruimte resten zelfontbrandbaar materiaal bevat. Door menging met zuurstof uit de lucht kunnen ze bij de omgevingstemperatuur spontaan ontbranden; Bij werken met elektriciteit; Bij statische elektriciteit. 62 27.2 Verstikking De meeste ongevallen in besloten ruimten worden veroorzaakt door zuurstoftekort. Het tragische hierbij is vaak dat degenen die een slachtoffer proberen te redden, zelf ook slachtoffer worden. Breng nooit jezelf in levensgevaar! Zuurstoftekort is te verwachten in besloten ruimten, waar zuurstof op de één of andere manier is verbruikt of verdreven. In ruimten die langdurig hermetisch gesloten blijven kan de zuurstof zijn verbruikt door roestvorming (oxidatie). Als in een besloten ruimte wordt gelast of gebrand kan de zuurstof worden verbruikt. Een extra gevaar vormt de ontwikkeling van giftige rookgassen bij lassen. Tijdens het lassen worden uit stikstof en zuurstof stikstofoxiden gevormd. Deze stikstofoxiden, ook wel 'nitreuze dampen' genoemd, zijn bij lage concentraties al zeer giftig en gevaarlijk veor onze gezondheid. Het ontbreken van zuurstof is niet met onze zintuigen waarneembaar. Iemand die een besloten ruimte met zuurstoftekort betreedt, verliest de beheersing over zijn spieren en hersenfuncties. 27.3 Vergiftigingsgevaar Werken in besloten ruimten leidt vooral tot acute vergiftigingen. Maar ook moet rekening worden gehouden met chronische vergiftigingen. Dit is het geval wanneer werkers in besloten ruimten herhaaldelijk aan zodanige concentraties gevaarlijke stoffen worden blootgesteld, dat op den duur nadelige gevolgen merkbaar zijn (denk ook aan lassers). Praktisch alle stoffen, in het bijzonder de zeer vluchtige, zoals vloeistoffen en gassen, kunnen bij aanwezigheid in besloten ruimten gevaar voor vergiftiging opleveren. Stoffen die buiten de besloten ruimte niet gauw aanleiding geven tot een acute vergiftiging, doen dat in een besloten ruimte wel. Gassen kunnen in een niet-luchtdicht afgesloten ruimte doordringen, bijvoorbeeld door lekkages vanuit de gasleidingen of door vervuiling van de grond zelf of vanuit giftige grond onder de gebouwen. 63 Het binnendringen van gassen, zowel giftige als explosieve concentraties, in rioolputten, kelders, kruipruimten onder vloeren, putten en sleuven, enz. vormt ook een gevaar. Speciale aandacht hebben laswerkzaamheden in besloten ruimten, zoals kelders, ketels en pijpleidingen. Pijpleidingen schermt men vanwege het weer af met een tent, waardoor de ruimte ook een besloten karakter krijgt. Zwavelwaterstofgas, ook wel H2S (giftig) komt voor in riolen. Reeds bij lage concentraties raakt de reukzenuw verlamd, waardoor een slachtoffer binnen enkele minuten dood is zonder door de geur te zijn gewaarschuwd. 27.4 Gevaar voor elektrocutie In nauwe vochtige ruimten met wanden, plafonds en vloeren van geleidend materiaal is de kans aanwezig dat men door een defect van de isolatie of door beschadiging van kabels en materieel onder spanning komt te staan. Ook elektrisch lassen levert risico's. De geleiding van de stroom wordt bevorderd door slechte ventilatie en hogere lichaamstemperatuur en een hogere luchtvochtigheid. Er wordt dan ook gebruik gemaakt van een veilige spanning. De veilige spanning bedraagt: maximaal 50 volt wisselsoanning of maximaal 120 volt gelijkspanning. 28.0 Voorbereidende maatregelen 28.1 Organisatorische maatregelen Omdat het volledig opheffen van risico's niet altijd mogelijk is, zullen er maatregelen moeten worden genomen die het risico zoveel mogelijk verkleinen (het risico 'aanvaardbaar' maken). Zorg ervoor dat de werkzaamheden zo kort mogelijk duren. Een organisatorische maatregel is het gebruik van een werkvergunningsprocedure 'Betreden besloten ruimte'. Om de werkzaamheden zo veilig mogelijk te kunnen verrichten, moeten alle betrokkenen op de hoogte zijn van: de alarmprocedure, de werksituatie en uitvoeringsnormen. Voor aanvang van de werkzaamheden zullen bovengenoemde onderurrerpen moeten worden besproken. Ook dient in besloten ruimten 64 rekening gehouden worden met het in werking komen van beweegbare delen. Deze dienen buiten werking te worden gesteld door een deskundige. 28.1.1 Toezicht en verblijfsduur Bij werkzaamheden in een besloten ruimte moeten altijd minimaal twee personen aanwezig zijn. Zolang er minimaal één persoon in een besloten ruimte is, moet een persoon als veiligheidswacht buiten de besloten ruimte bij het mangat de werksituatie bewaken en alarmeren als er gevaar is. Men moet minimaal 18 jaar zijn om in besloten ruimten te mogen werken. De veiligheidswacht mag de besloten ruimte NOOIT betreden. De persoon in de besloten ruimte moet met de veiligheidswacht afspraken hebben gemaakt over communicatie. Dit is noodzakelijk, omdat het bewaken van de werkzaamheden in de besloten ruimte vaak moeilijk is te verwezenlijken zonder dat de besloten ruimte zelf wordt betreden. De communicatie kan bijvoorbeeld plaatshebben met behulp van een veiligheidstouw, een portofoon of andere communicatieapparatuur. Tevens is het noodzakelijk dat men, vooral op afgelegen terreinen, beschikt over een verbinding via de communicatieapparatuur met het bedrijf. ln geval van nood kan dan direct om hulp worden gevraagd. De toezichthouder moet bereikbaar zljn. 28.2 Werkvergunning besloten ruimte Werken in besloten ruimten betekent voor de aannemer veelal werken op andermans terrein en moet goed worden voorbereid. Een werkvergunning is een goed hulpmiddel en bij veel bedrijven een verplichting voor het verrichten van werk in een besloten ruimte. Bij het overleg over het invullen van een werkvergunning of bij het opstellen hiervan, moeten alle instanties die bij de werkvoorbereiding zijn betrokken worden geraadpleegd. De opdrachtgever moet aangeven of de ruimte veilig kan worden betreden en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn. De aannemer zalin de werkvergunning onder meer aan moeten geven: 1. de voorbereidingsprocedures; 2. de omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden; 3. de veiligheidsmaatregelen; 65 4. de toestemming om de besloten ruimte te betreden. Voor het betreden van de besloten ruimte moeten bepaalde metingen worden verricht. De resultaten, met vermelding van degene die de metingen heeft verricht, moeten in de werkvergunning worden opgenomen. 29.0 Meten van gevaarliike stoffen in de werkruimte Voordat een besloten ruimte wordt betreden, moet altijd eerst door metingen in deze volgorde zijn vastgesteld: 1. of het zuurstofgehalte minimaal 20% dan wel niet meer dan 21% is; 2. of de concentratie explosieve en brandbare damp-luchtmengsels lager is dan 10% LEL; 3. of de concentratie van giftige gassen, dampen en stof lager is dan de MAC-waarde. Zijn deze gevaren aanwezig, dan mag de ruimte niet worden betreden en zullen eventuele werkzaamheden door specialisten moeten worden uitgevoerd. Enkele belangrijke punten zijn: Het op de juiste wijze testen van de lucht in besloten ruimten is zeer belangrijk. Het maken van een beoordelingsfout kan zeer ernstige gevolgen hebben. Afhankelijk van de omvang en de vorm van de besloten ruimte kunnen zich gevaarlijke concentraties ophopen. Men kan dan niet alleen volstaan met één enkele meting aan de opening van de ruimte. Het kan zelfs noodzakelijk zijn in de ruimte af te dalen en op verschillende plaatsen te meten of continu te meten. Bovendien is het tijdstip waarop gemeten wordt van belang. Door de heersende omstandigheden, zoals luchtbeweging, verandering van temperatuur, uitgevoerde werkzaamheden, kunnen de concentraties sterk veranderen. ln de meeste gevallen is het noodzakelijk tijdens het werk regelmatig metingen te doen of meetapparatuur te plaatsen die continu meet en zo nodig alarmeert (geluid en/of licht). Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, mag de besloten ruimte zonder adembeschermende middelen worden binnengegaan. Wel moet de verblijfsduur worden geregeld en de samenstelling van de lucht in de 66 ruimte regelmatig worden gecontroleerd. Afhankelijk van de bevindingen bij die controle en van de ontwikkeling van gassen, dampen en stof bij de werkzaamheden, moet de ruimte worden geventileerd! 30. Maatregelen tijdens de werkzaamheden 30.1 Algemenemaatregelen Om het in- en uitgaan van de besloten ruimte zo goed mogelijk te laten verlopen moet een goede klimgelegenheid aanwezig zijn. Bij het werken in een put of diepe sleuf, moet men altijd zorgen dat de ruimte via twee verschillende wegen kan worden verlaten door in beide uiteinden klimmateriaalte plaatsen. Onder vloeren van gebouwen en dergelijke moeten er ook tenminste twee mogelijkheden zijn om de ruimte te kunnen verlaten. Het werken in een besloten ruimte brengt de nodige risico's met zich mee. Alle personen die daarbij geen taak hebben, moeten uit de omgeving worden geweerd. Het is noodzakelijk de omgeving van een besloten ruimte af te zetten of ten minste waarschuwingsborden te plaatsen. Toegangswegen naar de besloten ruimte en de onmiddellijke omgeving moeten zoveel mogelijk worden vrijgehouden van materiaal, verplaatsbare apparatuur en voertuigen. 30.2 Ventileren Er zijn twee methoden van ventilatie, namelijk: algehele ventilatie (inblazen of afzuigen); plaatselijke afzuiging. Er moet wel zo worden geventileerd, dat de lucht in de gehele ruimte zo vaak mogelijk wordt ververst. Een besloten ruimte moet worden geventileerd om de volgende redenen: er kunnen gevaarlijke stoffen in de lucht van de besloten ruimte aanwezig zijn (algehele ventilatie); er kunnen gevaarl'ljke stoffen vrijkomen als gevolg van werkzaamheden (plaatselijke afzuiging). 67 Een afzuigsysteem voor plaatselijke afzuiging is in het algemeen opgebouwd uit afzuigkappen, afzuigleidingen en ventilatoren. 30.3 Las- en snijwerkzaamheden Als er in een besloten ruimte werkzaamheden worden uitgevoerd zoals lassen, snijden en slijpen, moeten ter voorkoming van een zich snel uitbreidende brand, brandbare stoffen worden verwijderd. Denk aan het verwijderen van achtergebleven vaste stoffen en hulpmiddelen, zoals zaagsel, poetslappen en gemakkelijk brandbare bouwmaterialen; Bij las- en snijwerkzaamheden moeten blusmiddelen op de werkplek gereed worden gehouden; Gas- en zuurstofcilinders, maar ook verdeelstukken van centrale gas- en zuurstofsystemen, mogen nooit in de besloten ruimte worden geplaatst. Er moet continu explosiegevaar worden gemeten; Het is noodzakelijk een zogenaamde slangbreukbeveiliging toe te passen. Deze stopt gas- en/of zuurstoftoevoer automatisch in geval van lekkage; De slangen moeten worden gecontroleerd op lekkage; Er dient een vlamterugslagbeveiliging aanwezig te zijn; Elke laswagen moet zijn voorzien van een brandschot tussen de twee cilinders en een poederblusser (ter plaatse of in de directe nabijheid); Bij las- en snijwerkzaamheden moet men er voor zorgen dat geen zuurstof in de ruimte kan ontwijken. Deze extra hoeveelheid zuurstof verhoogt sterk de kans op brand en explosie; Bij lassen vormen zich schadelijke gassen en dampen die moeten worden afgezogen. Dit kanmet behulp van plaatselijke of puntafzuiging; Bij elektrisch lassen mag alleen gebruik worden gemaakt van gelijkspanning (max. 120 volt) of van wisselspanning (max. 50 volt). Een veilige spanning levert weliswaar geen gevaar voor elektrocutie, maar kan wel een ontstekingsbron vormen en leiden tot brand of een ontploffing. 68 30.4 Aanbrengen van verfproducten Bij airless spuiten in besloten ruimten, moet met het volgende rekening worden gehouden: Gebruik altijd adembescherming. Deze adembescherming dient zowel het gehele hoofd te omhullen als ook goed aan te sluiten op de kleding; Er moet regelmatig worden geventileerd om de dampconcentratie beneden de 10% van de onderste explosiegrens (LEL) te houden; Er moet continu explosiegevaar worden gemeten; Specifieke veiligheidsmaatregelen die bij airless spuiten gelden, moeten worden getroffen; Apparaten moeten zijn geaard. Ook al wordt er niet meer in de besloten ruimte gewerkt, de kans op explosie blijft aanwezig doordat de pas aangebrachte laag verf nog geruime tijd blift uitdampen. Dit betekent: goed en langdurig ventileren.Sommige verfsoorten verbruiken zuurstof bij de uitharding. Daarom moet de ruimte open blijven en worden geventileerd. 31.0 Toe te passen apparatuur en materieel Wanneer in de besloten ruimte of in de omgeving daarvan de kans op explosie aanwezig is, moeten speciale maatregelen worden genomen voor het elektrisch materieel. Het elektrisch materieel of een deel van een elektrische installatie kan namelijk als een ontstekingsbron fungeren. Hierover dient u altijd overleg te plegen met uw chef. In deze ruimten dient meestal exolosie veilioe aoparatuur gebruikt te worden. Dit is aangegeven met de aanduiding Ex. 32.0 Persoonlijke beschermingsmiddelen Een besloten ruimte is pas veilig voor mensen indien geen gevaar aanwezig is voor bedwelming, vergiftiging of letsel. Dit kan door de ruimte goed schoon te maken, te ventileren en voldoende toegankelijk te maken. Afhankelijk van de werkruimte en de werkmethode zullen de volgende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt moeten worden: 69 Persoonlijke beschermingsmiddelen Adembescherming Beschermde kleding, handschoenen, hoofdbedekking en veiligheidsschoeisel Veiligheidshelm, veiligheidsschoenen/-laarzen Veiligheidsbril, gelaatscherm Gehoorbescherming Wanneer te gebruiken Gevaar van inademen van giftige dampen, gassen, nevels of stof. Filterbussen mogen alleen worden gebruikt als er voldoende zuurstof aanwezig is. Anders moet onafhankelijke adembescherming worden gebruikt. Bescherming tegen schadelijke en hinderlijke stoffen, dampen en dergelijke. Bescherming tegen vallende voorwerpen, knellen en stoten. Bij gevaar van wegvliegende deeltjes die oogverwondingen en gezichtsletsel kunnen veroorzaken. Bij een hoog geluidsniveau 33.0 Het werken met machines Het is belangrijk dat elke werknemer zich op de hoogte stelt van de gevaren van de machines waar hij aan of in de nabijheid van moet werken. Vaak is een speciale opleiding nodig om te leren hoe een machine moet worden bediend. Tevens moet men leren wanneer en hoe men beschermingsmiddelen moet gebruiken. Bij een machine moet een gebruiksaanwijzing in de taal van de gebruiker aanwezig zijn. Voor het bedienen van machines geldt in de meeste gevallen de eis dat men minimaal 18 jaar moet zijn om met de machine te mogen werken. Bij machines dient men rekening te houden met: voldoende ruimte voor bediening van de machine; voldoende ruime looppaden voor transport; een voldoende vlakke en antislipvloer; voldoende dag- of kunstlicht; bewegende delen; wegvliegend materiaal of bekneld raken; gehoorschade. 70 Aan de werkkleding moet de eis worden gesteld dat deze niet door draaiende delen van de machine kan worden meegetrokken. Denk aan: wijde mouwen, gescheurde kleding, stropdassen of andere loshangende kledingstukken of lang haar. Het is gevaarlijk om bij het werken aan machines met draaiende delen handschoenen te dragen. De handschoen kan worden gegrepen waardoor men de hand niet snel genoeg uit de handschoen kan vrijmaken en een paar vingers of zelfs een hele hand kwijt raakt. Een ring dragen kan hetzelfde effect hebben. Ook het goed onderhouden van machines is belangrijk. Onder goed onderhoud wordt een periodieke controle verstaan. Zowel onderhoud als smering dienen te geschieden bij stilstaande machines. 33.1 Boormachines De voornaamste ongevalsoorzaken bij het werken met boormachines zijn: Niet of onvoldoende vastgezet werkstuk. Bij het boren komt het dikwijls voor dat de boor in het materiaal "hapt" en het werkstuk meeneemt. Dit kan aan de boor blijven slingeren of worden weggeslagen. Het met de hand vasthouden van het werkstuk is bijzonder riskant. Het werkstuk dient te worden vastgezet door middel van een boorklem, bouten of kikkerplaten. Bij het boren van gaten met geringe diameter kan men het werkstuk tegen een aanslag laten steunen. Afgeleid worden tijdens het boren. Draaiende delen. Een ander gevaar kan zich voordoen wanneer men met loshangende kledingstukken of lange haren dicht bij de draaiende boor of boorkop komt. Soms en terecht, is het dragen van een haarnet bij het boren verplicht gesteld. Een voor de boorkop geplaatst scherm heft het gevaar in onvoldoende mate op. Het breken van de boor. Het met de hand weghalen van krullen of boorsel. Het niet gesloten zijn van aandrijvingen of het verstellen van V-snaren tijdens de nog (uit)draaiende machine. Spatten van koel- of snijolie. Het niet dragen van oogbescherming. 71 33.2 Koel- en snijolie bij verspanende bewerking Afgezien van de pure olie, die wel smerend, maar niet koelend werkt, gebruikt men bij metaalverspanende bewerking doorgaans olie-in-wateremulsies voor koeling en smering. Dit mengsel wordt tegen het snijgereedschap en het werkstuk gespoten. ln de praktijk zal daardoor de metaalbewerker met de rondspattende vloeistof in aanraking komen. Dit moet altijd worden voorkomen! Bepaalde soorten snijolie kunnen risico's bij gebruik met zich meebrengen. Hierover moet u aan uw directe chef inlichtingen vragen. Lees ook het etiket! 33.3 Vast opgestelde slijpmachines Slijpmachines worden gebruikt om te ontbramen, te slijpen enz. Slijpstenen bestaan uit een mengsel van slijpkorrels en een bindmiddel. Bij de fabricage wordt het mengsel geperst en gebakken. De slijpstenen worden nabewerkt en op maat afgedraaid. Kleine stenen worden voorzien van een kunststof binnenring. Deze ring dient als montagebus ter bescherming van de steen. Risico's Slijpstenen draaien met een hoog toerental om goed te kunnen slijpen. Als het toerental van de slijpmachine groter is dan het toelaatbare toerental van de slijpsteen, kan de steen uit elkaar springen. Dit kan ook gebeuren met beschadigde slijpstenen. Wegspringende deeltjes kunnen het oog treffen (bescherming gebruiken) of gevaar voor brand of explosie opleveren. Handen kunnen worden verwond wanneer ze met de draaiende slijpsteen in aanraking komen. Tijdens het slijpen is het geluidsniveau te hoog. We dienen dan ook gehoorbeschermingsmiddelen te gebruiken. 72 Slijpstenen worden nabewerkt in de fabriek en steekproefsgewijs getest. Daarna worden de slijpstenen voorzien van etiketten met daarop alle belangrijke gegevens, zoals het maximum toelaatbare toerental. Als de slijpstenen de fabriek in goede staat verlaten, moet worden voorkomen dat tijdens het transport door stoten of vallen gebreken ontstaan. Gebruik Slijpstenen moeten worden gemonteerd door deskundig personeel. De gebruiker dient bij werken met slijpmachines op het volgende te letten: de zijkant van de steen moet zijn afgeschermd; wanneer er een beschermruit op de machine zit, moet die ook worden gebruikt; de gebruiker moet altiid een slijpbril of een gelaatscherm dragen; de gebruiker moet bij het slijpen gehoorbeschermingsmiddelen gebruiken; de afstand tussen de leunspaan en de slijpsteen mag niet groter zijn dan 3 mm. Tijdens gebruik slijt de slijpsteen en zal de ruimte groter worden. De leunspaan dient dan te worden bijgesteld; de leunspaan mag alleen worden bijgesteld bij een stilstaande machine; de leunspaan mag niet U-vormig zijn uitgesleten. Het slijpoppervlak van de slijpsteen moet vlak zijn. Een slijpsteen mag niet worden gebruikt wanneer: de slijpstenen niet meer voldoende rond zijn; de vlakheid van de zijkant van de slijpstenen te veel is aangetast; de diameters van de sl'ljpstenen te veel van elkaar verschillen (bij slijpmachines met dubbele slijpstenen). Bij verschillen ontstaat er onbalans. 33.4 Houtbewerkingsmachines Onder houtbewerkingsmachines vallen: (cirkel)zaagmachines, vlakbanken, vandiktebanken, tafelfreesmachines, pennenbanken en schuurmachines. Aan het werken met houtbewerkingsmachines is een groot aantal gevaren verbonden: het in aanraking komen met en/of gegrepen worden door bewegende delen, zoals met hoge snelheid draaiend snijgereedschap, doorvoerapparatuur en aseinden; 73 het getroffen worden door wegvliegende delen; het bekneld raken van ledematen bij gebruik van pneumatische opspan- of doorvoerapparatuur; het onbedoeld of op onjuiste wijze in werking treden van de machine; het oplopen van gehoorschade door lange tijd aan hoge geluidsniveaus van 80-120 dB(A) te worden blootgesteld; het inademen van hindeAijk of schadelijk houtstof met nadelige gevolgen voor de gezondheid. 33.5 Cirkelzaagmachines De cirkelzaagmachine moet zijn voorzien van: een deugdelijke beschuttingskap die moet zijn bevestigd aan een stevig statief. Het toepassen van een goedgekeurde doorzichtige beschuttingskap verdient aanbeveling, omdat men hierbij zicht op het werk houdt; een spouwmes dat past bij de gebruikte zaag; een goed instelbare, juist uitgevoerde hulpgeleider; één of meerdere aansluitingen voor een stofafzuiginstallatie bij gebruik binnen; een duwhout om kleine of smalle werkstukken veilig door te kunnen voeren; een zo hoog mogelijk ingesteld zaagblad (voorkomt terugslag). Een extra schakelaar (noodstop) dient aanwezig te zijn als de machine meerdere bedieningsplaatsen heeft, bijvoorbeeld bij schulpen en afkorten. De cirkelzaagmachine moet in ieder geval voorzien zijn van een nulspanning-schakelaar. 74 34.0 Het werken met handgereedschappen Ongevallen die bij het hanteren van gereedschap gebeuren, zijn dikwijls het gevolg van onjuist gebruik van het gereedschap. Een schroevendraaier dient bijvoorbeeld niet als breekijzer, en een tang of sleutel is niet bedoeld om als hamer te gebruiken. Ongevallen gebeuren omdat men defect of versleten gereedschap gebruikt. Vereist is: vakmanschap; regelmatig onderhoud en controle; het gereedschap op de juiste manier gebruiken en opbergen; deugdehjk en onbeschadigd gereedschap gebruiken; ondeugdelijk gereedschap direct verwijderen; het juiste gereedschap voor het werk kiezen. 34.1 Handwerktuigen Hamers: Hamers moeten zijn voorzien van een gave, gladde steel. De steel moet in de hamerkop zijn geborgd. Bramen aan de hamerkop mogen niet voorkomen. Steek- of ringsleutels: Sleutels moeten goed op de moeren passen. Bij het gebruik van sleutels met een te wijde bek, zullen de moer en de bek worden beschadigd. Het verlengen van de steel met een stuk pijp is vooral bij kleine sleutels gevaarlijk, aangezien de bek kan worden beschadigd. Het verdient aanbeveling om, waar mogelijk, ringsleutels toe te passen. Afschampen of uitschieten wordt hier voorkomen, daar de moer op alle zijden wordt vastgehouden. Let bij slagsleutels op het gevaar van: het op de hand kunnen slaan; wegspringen van de sleutel; afspringen van bramen. 75 Vijlen: De ongevallen bij het werken met een vijl zijn meestal het gevolg van het ontbreken van een heft aan de vijl. De arend, die vaak ook nog is gebogen kan in de handpalm dringen met letsel als resultaat. Om deze ongevallen te voorkomen dienen vijlen te zijn voorzien van een stevig en gaaf heft, dat stevig is vastgezet. Schroevendraaiers: Tegen uitschieten of beschadigingen van de schroefgleuf moeten schroevendraaiers op de juiste manier zijn geslepen. Het blad mag niet puntig, te scherp of te smal zijn en moet precies tegen de zijkanten en de bodem van de schroefgleuf aanliggen. Een uitschietende schroevendraaier zal vrijwel zeker ernstig letsel veroorzaken, wanneer men het werkstuk, waarin een schroef wordt vastgezet, in de hand houdt. Stalen Beitels, Doorslagen en Centerponsen: Beitels bevinden zich te vaak in slechte staat; dikwUls is de kop geheel vervormd door bramen. Wanneer een dergelijke beitel of pons door de hand schiet, zal b'rjna zeker een behoorlijke verwonding het gevolg zijn. De kop van het slaggereedschap moet dus regelmatig worden afgebraamd en vlakgeslepen. Tangen: De bekken van tangen behoren gave, schone tanden te hebben en ook het scharnier mag niet vuil of versleten zijn. Wees er ook steeds op bedacht dat bij het doorknippen van verend draad of bandstaal het uiteinde kan wegschieten tengevolge van de spanning die er op staat. 76 34.2 Pneumatisch handgereedschap Onder pneumatisch handgereedschap worden alle gereedschappen verstaan waarbij voor aandrijving gebruik wordt gemaakt van perslucht. Risico's Tijdens het werken met pneumatisch handgereedschap kunnen, afhankelijk van de bewerking die met het gereedschap wordt uitgevoerd, trillingen ontstaan. Bij bepaalde gereedschappen, zoals sloophamers, kan het gehele lichaam aan deze trillingen worden blootgesteld. Bij het gebruik van hakbeitels is het verschijnsel 'witte vingers' het resultaat. Trillingen over het gehele lichaam kunnen aanleiding geven tot ernstige gewrichtsklachten. Bovendien wordt tijdens het werken met pneumatisch handgereedschap geluid veroorzaakt. Dit geluid wordt deels veroorzaakt door de aandrijving zelf, deels door de bewerking. Tijdens de bewerking is het geluidsniveau vaak veel te hoog. Geluid, veroorzaakt door de aandrijving, kan in een aantal gevallen met geluiddempers worden verlaagd. Ook is het belangrijk om al bij de aanschaf van nieuwe apparatuur rekening te houden met het geluidsniveau. Enkele gebruiksvoorschriften Alle gereedschappen, dus ook pneumatisch gereedschap, dienen regelmatig te worden onderhouden. Defecten dienen zo spoedig mogelijk te worden verholpen. Bij het werken met pneumatisch handgereedschap is gehoorbescherming noodzakelijk. Bij verspanende werkzaamheden is een veiligheidsbril, ruimzichtbril of gelaatsscherm noodzakelijk. Zacht leren handschoenen absorberen trillingen enigszins. Bij werkzaamheden die sterke trillingen veroorzaken, dient u de werkzaamheden regelmatig te onderbreken. Risicovolle apparatuur moet zijn voorzien van een dodemansknop die de machine stopt als je de machine loslaat. Controleer regelmatig de koppelingen van de luchtslangen. Losschietende slangen kunnen makkelijk tot letsel leiden. Lekkende slangen leveren te veel geluid. 77 34.3 Handslijpmachines, doorslijp- en afbraamschijven Risico's ln bedrijven gebeuren veel ongevallen met handslijpmachines in combinatie met doorslijpschijven of afbraamschijven. De risico's zijn: rondvliegende deeltjes van het werkstuk en/of de slijpschijf, aanraking van de slijpschijf, uit elkaar springen van de slijpschijf, brand door ontsteking van brandbare stoffen, kans op gehoorschade, inademing van dampen of stof. Gonstructie slijpschijven De slijpschijven bestaan uit een slijpmiddel of een mengsel daarvan, samengehouden door een bindmiddel. De slijpmiddelen zijn over het algemeen aluminiumoxide of siliciumcarbide. Naast de keramisch gebonden slijpschijven wordt nu vaak bakeliet als bindmiddel gebruikt. Typen slijpschijven We onderscheiden: doorslipschijven; deze mogen nooit als afbraamschijf worden gebruikt, omdat het risico dat de schijf uit elkaar springt dan zeer groot is. Doorslijpschijven zijn meestal dunner dan 4 mm. afbraamschijven; schijven geschikt voor het uitslijpen van lasnaden (dikte van 4 tot 4,5 mm)en het afbramen van ruwe oppervlakten en randen (dikte groter dan 4,5 mm). Opschriften slijpschijven Op de slijpschijven worden meestalde volgende gegevens aangebracht: naam van de fabrikant, maximum toelaatbaar toerental, soort bindmiddel, korrelgrootte, structuur, hardheid, afmeting van de slijpschijf, toepassing. Enkele gebruiksvoorschriften Voor het werken met handslijpmachines z'ljn de volgende punten voor u van belang: 78 elektrisch aangedreven handslijpmachines moeten zijn voorzien van een goed werkende dodemansknop; een slijpbril is tijdens het slijpen verplicht; gezien het hoge geluidsniveau is gehoorbescherming verplicht; adembescherming in de vorm van stoffiltermaskers wordt sterk aanbevolen; gebruik uw machine alleen voor die werkzaamheden waar deze voor geschikt is. Kijk in de gebruiksaanwijzing van de machine voor welke werkzaamheden de machine gebruikt kan worden; gebruik de juiste slijpschijf. Belangrijk hierbij is o.a.: o aantal omwentelingen per minuut (toerental) van de machine; o het materiaal dat u gaat slijpen; op de machine moeten een beschermkap over minimaal 180º en een zijhandvat zijn gemonteerd; de handslijpmachine mag pas worden weggelegd als de slijpschijf stilstaat. 34.4 Beveiligingen op machines Kort samengevat zijn er de volgende beveiligingen: • Noodstop: Stopt de eigen machine en soms machines in de directe omgeving ingeval van nood. • Nulspanningsbeveiliging: Zorgt ervoor dat de machine na een stroomonderbreking niet vanzelf weer gaat draaien, doch pas na bekrachtiging van een schakelaar. 35.0 Risico's en beheersmaatregelen van elektriciteit 35.1 Risico's en ongevalsoorzaken Elektriciteit is niet meer weg te denken uit onze samenleving. Dag en nacht werken we er mee of gaan er mee om. In huishouding en bedrijf, voor verlichting, verwarming en kracht, in het verkeer en bij hobby, de computer en de elektrische deken. Al deze toestellen en installaties kunnen groot gevaar opleveren indien ze niet in orde zijn of verkeerd worden behandeld. Jaarlijks vinden er veel ongevallen door elektriciteit plaats. Sommige daarvan zijn ernstig, enkele zelfs met dodelijke afloop. De gevolgen van andere zijn onherstelbaar. Over een zeer groot aantal ongevallen door elektriciteit horen we (helaas) 79 niets. Dit komt omdat ze zonder merkbare gevolgen verlopen zijn, dat wil zeggen zonder letsel. Dit noemt men bijna ongevallen. Het verschil in oorzaak tussen "geen letsel" en "met dodelijke afloop" is vaak heel klein. Ongevallen door elektriciteit blijken meestal voor te komen door: • defecte en ondeugdelijke machines, toestellen en leidingen; • slechte of ontbrekende aardverbindingen; • foutieve aanleg of montage; • onwillekeurige aanraking van onder spanning staande delen; • niet deskundig gebruik van elektrische installaties of materieel. De gevaren die verbonden zijn aan het gebruik van elektriciteit, zijn als volgt: • stroomdoorgang door het menselijk lichaam; • verwondingendoorvuurverschUnselen; • letsel door een val ten gevolge van een elektrische schok; • brand en explosie door elektrische stroom; • statische elektriciteit. Van een veilige elektrische installatie wordt gesproken als deze gevaren zijn weggenomen of tot een minimum beperkt. ledereen, leken en vakmensen, moet tegen deze gevaren worden beschermd. Men kan werk pas veilig uitvoeren als bij het ontwerpen van een elektrische installatie rekening is gehouden met de gevaren. Het is vanzelfsprekend dat de voorschrifien waaraan elektrische installaties moeten voldoen zowel betrekking hebben op het veilige gebruik als op het veilig onderhoud ervan. 35.1.1 Stroomdoorgang door het menselijk lichaam Dit gevaar heeft in de loop der jaren reeds veel mensen het leven gekost. Bij stroomdoorgang door het lichaam zijn verschillende factoren bepalend voor het letsel dat aan de getroffene wordt toegebracht. Deze • • • • • factoren zijn: de weg die de stroom door het lichaam kiest; de stroomsterkte (Amperage); de tijdsduur van de stroomdoorgang: de spanning (Voltage); de lichamelijke conditie van de getroffene. 80 Onderzoeken hebben aangetoond dat zeer geringe stroomsterkten variërend van 0,2 tot 2 mA reeds een licht prikkelend gevoel in de handen geven. De stroom ging hierbij van hand tot hand door het lichaam. Wordt de stroomsterkte opgevoerd, dan wordt het prikkelend gevoel sterker. Het breidt zich uit naar de onderarm, vervolgens naar de bovenarm en gaat vergezeld van een steeds sterker wordende pijnlijke spierkramp. Tenslotte is men niet meer in staat de aangepakte, onder spanning staande delen los te laten. De'grensstroomsterkte' is dan bereikt. Deze kan variëren van 10 tot 20 mA. Bij hogere stroomsterkten dan de grensstroomsterkte wordt de ademhaling belemmerd. Dit kan de dood van de getroffene betekenen door verstikking indien niet snel (binnen enkele minuten) hulp wordt geboden. Wordt men tijdig bevrijd, dan keert de normale ademhaling spoedig terug en ontstaan er geen ernstige gevolgen. Nog hogere stroomsterkten kunnen de zenuwcentra beïnvloeden en zo de ademhaling gedurende geruime tijd doen stoppen. Tenslotte treedt bij een stroomsterkte vanaf ongeveer 100 mA hartfibrillatie op. Dit leidt in een dergelijk geval tot de dood van het slachtoffer. Men spreekt in zo'n geval van elektrocutie.Of de stroomsterkte fataal is, hangt behalve van de spanning ook af van de verschillende weerstanden in de keten: A) De huidweerstand. Het menselijk lichaam heeft wanneer het droog is een zeer hoge weerstand van 10000 ohm of meer. Bij elektriciteit werken we met de wet van Ohm. Dit houdt in dat de spanning groter wordt als de stroomsterkte groter wordt. ln vochtige toestand is de huidweerstand gering. Er zijn mensen waarbij de handen en voeten van nature klam zijn.Deze mensen zijn uiteraard het gevoeligst voor de stroom. Mensen met een droge huid en een dikke eeltlaag zijn er schijnbaar minder gevoelig voor. Dit is echter bedrieglijk. ln een vochtige of warme omgeving, wanneer handen en voeten vochtig zijn, vallen deze verschillen weg. B) Het aanrakingsoppervlak. Degene die met de volle hand een onder spanning staand deel omvat, zal dit onder invloed van de stroom, als deze circa 10 mA of meer bedraagt, niet meer kunnen loslaten. De hand klemt er zich krampachtig om vast, de huid op de plaats van aanraking wordt warm en begint te transpireren. Daardoor vermindert snel de weerstand en kan de stroomsterkte zodanig toenemen dat deze een dodelijke waarde bereikt. Slechts bij een vluchtige aanraking is de droge huid als een 81 bescherming tegen een gevaarlijke stroomdoorgang te beschouwen. Dit geldt als de spanning niet zo hoog is dat de huid op de laats van aanraking 'doorslaat'. C) Weerctand van de standplaab. Is van de persoon die met de hand een onder spanning staand deel aanraakt, de bodem waarop hij staat bedekt met droog hout, linoleum, een rubbermat of een droge kokosmat, dan is deze bij lage spanning voldoende isolerend om het gevaar op te heffen. Een aarden of met klinkers bedekte bodem, betonnen vloeren en ook houtgranieten vloeren zijn goed geleidend en beschermen dus niet tegen een stroomdoorgang. Zrln de vloeren nat, dan is de weerstand uiteraard ook geringer. Ons schoeisel, ook al is het schijnbaar droog, kan veelal als weerstandslaag verwaarloosd worden. Zo heeft zich in het verleden verschillende malen een dodelijk ongeval voorgedaan met de zogenaamde nullastspanning van circa 70 V wisselspanning van een lastransformator. Anders is het met gelijkspanning. Hiervan moet de stroomsterkte die door het lichaam gaat groter zijn dan bij wisselstroom om gevaarlijk te zijn. Een ervaring van vele tientallen jaren, ook in de tijd toen bijna alle zuivelfabrieken, brouwerijen,aardappelfabrieken en dergelijke vochtige bedrijven, een elektrische installatie van 110 V of 120 V gelijkspanning bezaten, heeft geleerd dat 120 V gelijkspanning nog als ongevaarlijk voor het leven kan worden beschouwd. Bij een elektrische installatie van 120 V gelijkspanning heeft nooit een dodelijk ongeval plaatsgevonden. Met gelijkspanning van 120 V en hoger vonden wel dodelijke ongevallen plaats. Overigens heeft gelijkspanning de eigenschap dat bij sluitingen grotere vlambogen, dus meer vuurverschijnselen, ontstaan dan bijwisselspanning. Gelijkspanning kan wel aanleiding geven tot ernstige brandwonden. Daar waar gewerkt moet worden met "veilige spanning", bijv. in een besloten ruimte, geldt: • maximaal 50 V wisselspanning; • maximaal 120 V gelijkspanning. 35.1 .2 Verwondingen door vuurverschijnselen Verwondingen ten gevolge van vuurverschijnselen kunnen ontstaan door het in aanraking komen met een elektrische vlamboog. Die kunnen bij het ontstaan van een kortsluiting of aardsluiting en onder bepaalde omstandigheden ook bij het verbreken van een stroomketen tussen de 82 stroomverbrekende delen (een lichtschakelaar) optreden. Van invloed op het ontstaan en de grootte van een elektrische vlamboog is de grootte van de spanning tussen de delen waartussen de vlamboog optreedt. Verder is van invloed de stroomsterkte die in de vorm van een vlamboog van het ene deel op het andere overgaat en bij lage spanning ook de soort spanning (wisselspanning of gelijkspanning). Van de eigenschap dat tussen twee op een afstand van elkaar gehouden geleiders, waartussen een spanningsverschil bestaat, de elektrische stroom in de vorm van een vlamboog kan overgaan, wordt in de praktijk onder andere gebruikgemaakt bij het elektrisch lassen.Iets dergelijks gebeurt wanneer bijvoorbeeld van een snoer naar een elektrisch toestel, door beschadiging van de rubberisolatie, twee koperdraden (kernen) met elkaar in aanraking komen. Men noemt dit kortsluiting. De stroom loopt nu niet door de betrekkelijke hoge weerstand van het toestel, maar kiest de kortste weerstandloze weg van de ene koper kern naar de andere. ls nu de aanraking tussen de twee kernen losjes, dan treedt ter plaatse een vlamboog op. Bij voldoende grote stroomsterkte kan dit aanleiding geven tot ernstige vuurverschijnselen. Dit soort beschadigingen treedt meestal op waar het snoer in de stekker of het apparaat gaat. Hier pakken we tevens meestal het snoer vast met alle gevolgen van dien. 35.1.3 Letsel bij een val door een elektrische schok Gevaar hiervoor is al aanwezig bij stroomdoorgangen die op zichzelf geheel onschadelijk voor het menselijk lichaam zijn (bijvoorbeeld 1 mA). Indien men op een ladder staat en in aanraking komt met onder spanning staande delen kan men schrikken waardoor een val van de ladder niet is uit te sluiten. Een ander voorbeeld is een man die aan een draaibank werkt en naar een verstelbare lamp aan de draaibank grijpt. Als hij in contact komt met onder spanning staande delen, kan hij een schrikbeweging maken en in aanraking komen met het snel draaiende werkstuk. Het is niet moeilijk de mogelijke gevolgen te bedenken. 35.1.4 Brand en explosie door elektrische stroom Brand en explosies ten gevolge van elektrische stroom kunnen worden veroorzaakt door vuurverschijnselen van vonken of vlambogen. Dit kan ook worden veroorzaakt door buitensporige temperatuurverhoging aan onderdelen van elektrische installaties als deze in ruimten met 83 stofontploffingsgevaar of in ruimten met een explosief gasmengsel zijn ondergebracht. De vonken of vlambogen kunnen ontstaan door bijvoorbeeld sluitingen, door schakelaars en slechte contacten en ook door ontlading van statische elektriciteit. 35.2 Statische elektriciteit Je loopt over tapijt naar de tu en krijgt een schok. Hoe komt dit? Door de wrijving tussen je sokken en de vloerbedekking treedt er een verschil in spanning op. Je laadt jezelf dus op. Bij aanraking van de tv ontlaadt je jezelf en ervaart dit als een schok doordat de spanning via je hand wegvloeit. Een ander voorbeeld is bij het uitstappen van je auto. Hier ontstaat de oplading door de wrijving van de banden met de weg. ln een dergelijk geval is dan tenminste één van de stoffen statisch geladen. Nu zijn bijvoorbeeld olieproducten slecht geleidende vloeistoffen. Wanneer de opgewekte statische lading niet kan wegvloeien (via bijvoorbeeld een aardleiding), dan kan de elektrische veldsterkte voldoende hoog worden. Hierdoor kan ontlading optreden gepaard gaande met vonkoverslag. Niet-geleidende vloeistoffen worden het hoogst opgeladen bij turbulente stroming door een leiding of bij het roeren (bijvoorbeeld in een reactorvat met roerwerk). Ook opstijgende gas- of dampbellen kunnen turbulentie veroorzaken en de statische oplading dus bevorderen. Ook het lopen over nylon vloerbedekking wekt statische elektriciteit op. Daarom wordt er antistatisch materiaal met de vloerbedekkingstoffen meegeweven om oplading tegen te gaan. Om de gevolgen van statische elektriciteit te beperken kunt u de volgende maatregelen nemen: • Toevoegen van anti-statische dope. Deze dope wordt meestal kortweg ASA (anti-static-additive) genoemd; • Beperken van de stroomsnelheid van de vloeistof; • Pijpleidingen, apparatuur en tanks goed aarden; • Flenzen die onderling zijn gei'soleerd, met elkaar doorverbinden; • De valhoogte van het product in een opslagtank of -vat beperken door toepassing van een binnenpijp die tot dicht boven de bodem reikt; • Het toepassen van inert gas (stikstof) in de gaskappen van tanks, vaten enzovoort; 84 • Sluit bij het aarden zoveel mogelijk aan bij het bestaande aardleidingnet. Bij producten waaraan geen ASA mag worden toegevoegd wordt de stroomsnelheid beneden 1 m/s gehouden. Bij het beladen van tankauto's en wagons bedraagt de stroomsnelheid zelfs minder dan 0,5 m/s. Ook bij het verspuiten van water kan statische elektriciteit ontstaan. Denk hierbij aan hogedrukspuiten en reinigen met grote hoeveelheden water. Ook hier is het aarden van apparaten en het beperken van de stroomsnelheid van belang. Ook bij het pneumatische transport van poeders dient als drijfgas bij voorkeur stikstof in plaats van lucht te worden gebruikt. Dit om stofexplosies door statische elektriciteit te voorkomen. 35.3 NEN 3140 In de Arbobeleidsregels is vastgelegd dat aan de verplichtingen van het Arbobesluit is voldaan indien onder andere de NEN 3140 is toegepast. ln de NEN 3140 worden bepalingen gegeven voor: • werkzaamheden aan, in de onmiddellijke nabijheid van of in de omgeving van laagspanningsinstallaties (< 500 V); • het gebruik van elektrisch materieel en leidingen; • inspectie van laagspanningsinstallaties. In deze norm zijn de taken en bevoegdheden van verschillende functionarissen vastgelegd. 35.3. 1 Elektrotechnisch deskundigen Laagspanningsdeskundige: Een laagspanningsdeskundige is een elektrotechnisoh deskundig persoon die belast met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in verband met elektrtsche gevaren bij: • bijzondere bedieningswerkzaamheden; • elektrotechnische werkzaamheden; • het nemen van veiligheidsmaatregelen. 85 De laagspanningsdeskundige is schiftelijk aangewezen door de werkgever en bezit minimal een MBOopleiding in de energietechniek Ploegleider: Een bevoegd persoon die belast is met de leiding van elektrotechnische werkzaamheden. Bevoegd persoon: Een elektrotechnisch deskundig persoon die is aangewezen voor: • het uitvoeren van bedieningswerkzaamheden; • het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden; • het nemen van veiligheidsmaatregelen. Voorbeelden van bijzondere bedieningswerkzaamheden zijn: • het aanbrengen en verwijderen van andere dan schroefpatronen; • het instellen van beveiligingstoestellen; • bedieningswerkzaamheden in de nabijheid van ongeïsoleerde actieve delen. Voorbeelden van elektrotechnische werkzaamheden zijn : • werkzaamheden ten behoeve van aanleg en uitbreiding of wijziging van een installatie; • metingen en beproeving bij gebruik van lage spanning; • onderhoud en herstelwerkzaamheden. 35.3.2 Niet elektrotechnisch deskundigen Voldoend onderricht persoon: Een persoon die op de hoogte is van de gevaren (instructie) bij aan hem opgedragen werkzaamheden aan, in de onmiddellijke nabijheid of in de omgeving van niet-voldoende geïsoleerde actieve delen. Een voldoend onderricht persoon mag alleen zorgvuldig omschreven werkzaamheden uitvoeren onder regelmatig toezicht. Leek: lemand van 18 jaar of ouder die niet-elektrotechnische werkzaamheden mag uitvoeren. Jeugdige personen: lemand jonger dan 18 jaar die niet-elektrotechnische werkzaamheden mag uitvoeren. Voorbeelden van normale bedieningswerkzaamheden zijn: • het bedienen van schakelaars; 86 • • het aanbrengen of verwijderen van zekeringen; het aflezen van meters en het regelen van spanning, stroom, vermogen. 35.4 Veiligheidsaarding Metalen ladders zijn geleidend voor elektriciteit. Plaats de ladder op minimaal 2,5 meter van niet geïsoleerde, onder spanning staande elektrische delen. Een veiligheidsaarding is een verbinding van de uitwendige metalen delen met aarde. Waarom aarding: Materieel en gereedschappen die op elektriciteit werken kunnen kapotgaan of storingen vertonen. De buitenkant van het materieel of het gereedschap kan dan onder spanning komen te staan. Als het materieel of het gereedschap echter geaard is, wordt de spanning via de aardleiding afgevoerd en loopt de gebruiker minder risico. Bij niet geaarde gereedschappen en materieel lopen we wel risico. Aarding steigers: Stalen steigers moeten met een beschermingsleiding zijn verbonden (geaard) wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers elektrische kabels of leidingen bevinden die zijn aangesloten op een onder spanning staand net. De beschermingsleiding moet voldoen aan de bepalingen in de NEN 1010. ln de elektrische voeding van het bouwwerk moet een aardlekschakelaar met een aanspreekstroom van ten hoogste 500 mA zijn opgenomen. Aarding werkplaats- en opslagcontainers: Om te voorkomen dat uitwendige metalen delen van de bouwkasten door een defect onder een gevaarlijke spanning komen te staan moeten ze deugdelijk verbonden zijn met een zogenaamde veiligheidsaarde of op daarmee gelijke wijze zijn beschermd. 35.5 Beveiligingsmaatregelen Bij storingen aan apparatuur of kabels, dient de installatie onmiddellijk buiten gebruik te worden gesteld tot de storing is verholpen. 87 35.5.1 Elektrisch lassen De open-boogspanning (secundaire spanning) van het lastoestel ligt tussen de 60 en 80 volt wisselspanning. Deze ligt boven de veilige spanning van 50 volt wisselspanning. Bij gelijkspanning toepassingen wordt 120 volt nog als velrg beschouwd, dat wilzeggen onder normale omstandigheden. Onder normale omstandigheden kan deze spanning al een behoorlijke schok geven. Het kan iemand echter het leven kosten als de omstandigheden ongunstig zijn. Ongunstige omstandigheden zijn er bijvoorbeeld als er wordt gelast in vochtige ruimten of bij een hoge omgevingstemperatuur, dus met en kans op transpiratie van de lasser. Een spanningsverlagend relais moet dan altijd worden gebruikt. Met dit relais wordt de open spanning van de lastransformator teruggebracht tot beneden de 50 volt wisselspanning. Enkele maatregelen zijn de volgende: • Zorg er voor dat het werkstuk goed geaard is; • Klem, lastang, kabel of elektrode niet onder de arm of oksel houden; • Schakel bij onderbreking, of na het bedindigen van de werkzaamheden de hoofdschakelaar van de lastransformator uit; • Veiligheidsschoenen gebruiken met rubber zolen en geïsoleerde stalen neuzen; • Droge, leren handschoenen dragen, vooral bij het verwisselen van een elektrode. 35.5.2 Fysieke afscherming Als een bouwkast van kunststof wel uitwendige metalen delen bevat die door een defect onder spanning kunnen komen te staan moeten deze metalen delen deugdelijk met de aarde verbonden zijn. Voorbeelden hiervan zijn handgrepen en montageframes. Voorbeelden van fysieke afscherming zijn een kast of het omhulsel van een wasmachine. 88 Theoretisch kunnen ook door de kastwand heengevoerde bevestigingsbouten van bijvoorbeeld contactdozen door een defect onder spanning komen te staan. Daarom is het aan te bevelen stalen bouten met een geisoleerde kop te gebruiken.Isoleren wilzeggen dat de spanningvoerende delen onbereikbaar zijn gemaakt, doordat ze zijn omgeven door niet geleidend materiaal. Isolatiemateriaal moet bestand zijn tegen mechanische, elektrische, chemische en thermische invloeden die kunnen optreden onder de omstandigheden waarbij het elektrische materieel wordt gebruikt. Voorbeelden van isolatiemateriaal zijn: rubber, kunststof en keramiek. 35.5.3 Methoden van veilig stellen Werkschakelaar Voor het verrichten van niet-elektrotechnische werkzaamheden, moet de elektrische machine of het toestelzijn voorzien van een werkschakelaar. De werkschakelaar moet in de onmiddellijke nabijheid van de machine of het toestel zijn gesitueerd. De werkschakelaar moet kunnen worden vergrendeld, als er: • vanaf de machine of het toestel geen zicht is op de werkschakelaar en/of • bij het onverwacht in werking treden van de machine of het toestel gevaar bestaat voor ernstig lichamelijk letsel. Schakel- en verdeelinrichtingen moeten elk afzonderlijk en in hun geheelspanningsloos en stroomloos kunnen worden gemaakt. (Denk hierbij aan een woonhuis, met een hoofdzekering en de verschillende groepen) 35.5.4 Functie en beperking van aardlekschakelaars Indien er een onder spanning staand apparaat of deel van een installatie wordt aangeraakt, gaat er een elektrische stroom door ons lichaam naar aarde lopen. Als we zelf goed contact met aarde maken is de stroomkring via ons lichaam gesloten. Een aardlekschakelaar kan dan ons leven redden. Een aardlekschakelaar reageert op het verschil tussen de inkomende en uitgaande stroom. In een normale situatie is er niets aan de hand: de hoeveelheid stroom die de installatie ingaat is even groot 89 als de hoeveelheid stroom die er uitgaat. Lekt er nu stroom weg naar aarde, dan treedt er een verschil op tussen uitgaande en inkomende stroom. De aardlekschakelaar reageert en schakelt de elektriciteit uit. Dit gebeurt bij een aanspreekstroom van 30 mA. Op 1 aardlekbeveiliging mogen niet meer dan 4 groepen zijn aangesloten. De aardlekschakelaar moet regelmatig worden getest. Indien dit niet wordt gedaan, dan kan de aardlekschakelaar "vasf' gaan kleven. De aardlekschakelaar werkt veiligheidsverhogend, maar biedt geen absolute veiligheid. 35.6 Tijdelijk elektrotechnisch materieel In dit onderdeel worden de risico's en beheersmaatregelen voor tijdelijk elektrotechnisch materiel behandeld. Dit zijn onder andere verplaatsbare voedingsbronnen, materieel dat vonkvorming kan geven of hoge temperaturen kan veroorzaken. Tijdelijke installaties mogen niet worden aangebracht in: • Accuruimten • Acculaadstations • Vochtige ruimten • Ruimten met brandgevaar • Nauwe geleidende ruimten Bij tijdelijke installaties dient altijd extra aandacht voor veiligheid te zijn. 35.7 Elektrisch handgereedschap Risico's • kans op een elektrische schok; • kans op het overslaan van vonken; • brandwonden door kortsluiting; • vonken kunnen explosieve mengsels ontsteken. Met name in besloten en vochtige ruimten worden, in verband met de gevaren, regels gesteld. De elektrische handgereedschappen kunnen worden onderscheiden in: gereedschappen die werken op 230 volt wisselspanning; gereedschappen die werken op 50 volt wisselspanning of 120 volt gelijkspanning, de zogenaamde veilige spanning. ln het algemeen wordt voor gereedschappen die werken op 230 volt de eis gesteld dalze dubbel geïsoleerd zijn. Dit gereedschap is herkenbaar 90 aan het teken van twee in elkaar geplaatste vierkantjes (zie tekening). De 2-aderige voedingskabel moet voorzien zijn van een aangegoten stekker zonder randaarde. Naast de normale isolatie is er een extra isolatie aangebracht, waardoor er een dubbele beveiliging ontstaat tegen de elektrische spanning. 35.7.1 Keuze van aansluitpunten Aan het begin van de installatie moeten een of meerdere schakelaars aanwezig zijn (aansluiting op het openbare net). De schakelaars moeten tijdens de werkuren gemakkelijk bereikbaar zijn. Het inschakelen van de schakelaars door onbevoegden moet kunnen worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door de schakelaar in de "uit'stand met behulp van slot en sleutel te vergrendelen of de schakelaars in een kast onder te brengen. Denk hierbij aan schakelaars voor keefuerlichting en -verwarming, terreinverlichting, bronbemalingen en verlichting ten behoeve van bewaking. 35.7.2 Controle van elektrotechnisch materieel Wanneer in de besloten ruimte of in de omgeving daarvan de kans op explosie aanwezig is, moeten speciale maatregelen worden genomen voor het elektrische materieel. Het elektrische materieel of een deel van een elektrische installatie kan namelijk als een ontstekingsbron fungeren. Hierover dient u altijd overleg te plegen met uw chef. ln deze ruimten dient meestal explosie veiliqe apoaratuur gebruikt te worden. Dit is aangegeven met de aanduiding Ex. Jaarlijks dient elektrisch handgereedschap (denk aan verplaatsbare apparatuur, handlampen, kabelhaspels, aardlekschakelaars, hef- en hijswerktuigen en transportinrichtingen) volgens de NEN 3140 gekeurd te worden door een deskundige (laagspanningsdeskundige of plaatsvervanger) en voorzien te worden van een keurmerk (een soort 91 APK-sticker). Tevens dienen de resultaten in een register worden vermeld. ln de NEN1010 wordt een indeling gegeven in beschermingsklassen: Klasse 0 Voorzien van een zogenaamde volle stekker. Deze past niet in een randaarde stopcontact. Deze zijn alleen geschikt voor privégebruik. Klasse I Voorzien van een randgeaarde stekker Klasse II Voorzien van een ongeaarde stekker, maar past wel in een randgeaard stopcontact. Alle handgereedschappen (boormachines etc.) zijn klasse ll. Dit is de klasse II die dubbel geïsoleerd wordt genoemd. Klasse III Apparatuur alleen geschikt voor maximaal 50 Volt wisselspanning (veilige spanning). 35.7.3 Veilig gebruik van verlengkabels en kabelhaspels Kabels en leidingen • Goede bevestiging van kabels: zorg voor een deugdelijke bevestiging; pas op voor beschadiging door intern transport, hang kabels op met voldoende vrije doorrijhoogte (minimaal 50 cm). • Isolatie van kabels dient in goede staat te verkeren: pas op voor aantasting van de isolatie door gevaarlijke stoffen; laat tijdelUk ingegraven kabels en leidingen duidelijk aangeven bijvoorbeeld door paaltjes. Daarmee voorkomt men beschadiging en storingen door graafirerk; kies de juiste kabelsoort voor de juiste toepassing. • Kabels moeten vrij zijn van krachten: kabels en leidingen moet zodanig worden bevestigd en aangesloten dat zij ontlast zijn van krachten die door trekken op de kabel kunnen ontstaan; • Ongebruikte kabels: ongebruikte (verleng)kabels moeten worden verwijderd en opgeborgen; losgekoppelde kabels moeten worden weggehaald of de uiteinden moeten deugdelijk afgeschermd zijn. • Indien een kabel niet geheel is afgerold bij gebruik dan kan deze ten gevolge van de spoelwerking zeel. heet worden en brand veroorzaken (kortsluiting). Op de kabelhaspel staat bij welk 92 • afgenomen vermogen (W=Watt) de haspel geheel moet worden afgerold. Op onderstaande tekening ziet u dat dit het geval is bij een vermogen van meer dan 880 Watt. Is de kabel geschikt voor het gebruikte vermogen? ln ons voorbeeld is dit maximal 2200 Watt. Bij het gebruik van kabelhaspels kunnen we ons de volgende vragen stellen: - Wat is het maximaaltoegestane vermogen? - Moet de kabelhaspel volledig afgerold gebruikt worden? - ls de kabelhaspel geaard? - Staat er een CE markering op? - ls de kabelhaspel geschikt voor vochtige ruimten? - Zin de aansluitpunten (contactdozen) afsluitbaar? 36. Hijsen Kleine werkstukken of andere voorwerpen kunnen wij meestal gemakkelijk zelf verplaatsen. Bij zware en moeilijk hanteerbare stukken zijn we aangewezen op hijsinrichtingen, bijvoorbeeld een hijskraan. Wat betreft het optillen en verplaatsen van w6l hanteerbare voonarerpen is de kans op rugletsel niet gering. 36.1 Hijskranen Hijskranen zijn werktuigen die zijn ingericht en uitgerust voor het verplaatsen van vrij hangende lasten. Hieronder vallen onder andere: • mobiele kranen, • bovenloop- en portaalkranen, • takels, • autolaadkranen. Wij zullen ons in dit verband beperken tot de meest voorkomende hijskranen. ln de Europese Gemeenschap is de Machinerichtlijn van kracht. Op grond van deze richtlijn is het in de handel brengen en in gebruik stellen van machines die niet aan de essenti le eisen uit de richtlijn voldoen 93 verboden. ln Nederland is de Machinerichtlijn verwerkt in de Wet Gevaarlijke Werktuigen. Machines die onder de Machinerichtlijn vallen, voldoen aan de volgende voorwaarden: • minimal één onderdeel aan de machine kan bewegen; • er is een aandrijfmechanisme aanwezig; • er is een bedienings- of vermogensschakeling aanwezig. Deze kenmerken gelden ook voor vele hijstoestellen en hijskranen. Dit houdt in dat deze hijstoestellen ook onder de Machinerichtlijn vallen. Risico's: Voor enkele categorieën in de bouw is een diploma of hijsbewijs wettelijk verplicht gesteld (torenbouwkranen, mobiele kranen en heistellingen). Grote risico's ontstaan bij het niet naleven van de door de fabrikant en wetgever gestelde richtlijnen voor de diverse soorten werktuigen. De te hijsen last kan vallen. De kraan kan omvallen of je kunt worden geraakt door de last binnen de draaicirkel. Aangebrachte beveiligingen van hijskranen mogen niet buiten werking worden gesteld. Personel die hijskranen bedienen, moeten daarvoor zijn geïnstrueerd. Keuringen: Voor hijskranen zijn keuringseisen vastgelegd en omschreven in: • het Arbobesluit en de Arboregeling; • NEN-normen; • Arbo-informatieblad (Al-blad17). Alle hijskranen, takels, lieren, hijsmasten en alle machines die tijdelijk als hijskraan worden gebruikt, moeten voldoen aan de wettelijke eisen en zijn voorzien van een aanduiding van de maximale werkbelasting. Documenten: Noodzakelijke documenten bij hijskranen met keuringsplicht, zijn de volgende: • Kraanboek Dit document dient in of nabij de kraan aanwezig te zijn. • Hijsbewijs Op dit moment dienen machinisten van torenkranen, mobiele kranen en heistellingen te beschikken over een geldig hijsbewijs. • Hijstabellen en grafieken, of heitabellen Deze moeten in de cabine van het hijswerktuig aanwezig zijn. 94 Hierin staat aangegeven welk gewicht op welke afstand mag worden verplaatst. • Certificaten Certificaten van alle toegepaste lieren, takels, hijskabels, topkabels, een hijsjuk, hijsgereedschap en kettingwerk. • Registratieboekje Hierin wordt de ervaring van de machinist aangegeven en op welk type kraan hij deze ervaring heft opgedaan. Er staat tevens vermeld of de machinist een geldig hijsbewijs bezit voor een torenbouwkraan, een mobiele kraan of een heistelling. • Geneeskundigeverklaring De geneeskundige verklaring dient afgegeven te zijn door een erkende Arbodienst. lnvloed van de wind Niet alleen de toegestane windsnelheid voor het hijswerktuig (vermeld op de hijstabel) is van belang, maar vooral de beheersbaarheid van de last. Bij een windkracht groter dan 6, moeten hijswerkzaamheden worden gestopt. In de hijstabel en het kraanboek kunnen afwijkende eisen staan voor die specifieke kraan of opstelling van de kraan. Onweer is ook een gevaar bij hijswerkzaamheden. 36.2 Hijsgereedschappen Veilig hijsen is meer dan het gebruik van veilige hijswerktuigen en veilig hijsgereedschap. Hijsgereedschappen zijn toebehoren die niet vast op de kraan zijn gemonteerd, Om veilig te hijsen moet men: • de last op de juiste wijze aanslaan en het juiste hijsgereedschap kiezen; • zorgen voor een goede communicatie tussen de kraanbestuurder/machinist en degene(n) die de last aanslaan en afplkken; • rekening houden met de weersomstandigheden, met name windsnelheden; • regelmatig controleren of het hijsgereedschap in goede staat verkeert; • zorgen voor een vaste ondergrond voor de stempels van de hijskraan. 95 Risico's Het grootste risico is dat personen worden getroffen door uit de hijs vallende delen, veroorzaakt door: • gebruik van kettingen met een te kleine eindschalm; • aanslaan van de last aan de punt van de haak; • op de plaats slaan van een ketting of haak met metalen gereedschappen; • hijsen van niet goed gebalanceerde lasten; • het niet toepassen van speciale hijsgereedschappen; • het gebruik van ondeugdelijk gereedschap. Gebruiksregels: De volgende aandachtspunten zijn van belang bij het hijsen: • Het hijsen aan banden, bindmiddelen en verpakkingen van materiaal is niet toegestaan, tenzij deze daarvoor speciaal zijn ontworpen. • Als verschillende onderdelen tegelijkertijd moeten worden getransporteerd, dient u er voor te zorgen dat niet één of meer onderdelen uit de hijs kunnen vallen. • Lange lasten moeten zo nodig op verschillende punten worden aangeslagen en het gewicht moet zoveel mogelijk over alle parten worden verdeeld. • Er moet speciaal voor het hijskarwei ontwikkeld hijsgereedschap worden gebruikt. • Soms moet er gebruik worden gemaakt van een samenstel: dit is een combinatie van een aantal hijsgereedschappen die worden gebruikt om een last te hijsen. Voorbeelden zijn: Hijsjuk, tweesprong, driesprong of viersprong. • Lasten mogen nooit worden losgetrokken. • Er mag nooit meer worden gehesen dan de toegelaten veilige werkbelasting (SWL = Safe Working Load). • Indien de kraanbestuurder ziet dat een last niet goed wordt aangeslagen, mag hij de last nooit gaan hijsen. • De krachten in stroppen, lengen en twee-, drie- of meersprongen zijn afhankelijk van de hoek tussen de bevestigingspunten van het hijsmiddel (of delen daarvan) en de kraanhaak. • Wettelijk mag de tophoek niet groter zijn dan 12Oº. 96 97 36.2.1 Oogbouten Wanneer gebruik wordt gemaakt van oogbouten, moeten deze tot aan de borst in het werkstuk worden gedraaid. Let ook op de kwaliteit van het schroefdraad in het werkstuk. Meestalwordt gehesen met ketting of met staalstroppen. 36.2.2 Takels Takels zip er zowel handbediend als met een lucht- of elektrische aandrijving. Takels worden toegepast op die plaatsen waar geen gebruik kan worden gemaakt van andere middelen voor het horizontaal of verticaal verplaatsen van lasten. Takels die met staaldraad werken noemen we Tirfor takels, de andere zijn kettingtakels. Risico's: Het grootste risico bij het werken met takels bestaat uit het bezwijken van de takel of onderdelen daarvan, met als resultaat: de last valt. De oorzaak is meestal overbelasting. U dient er ook zeker van te zijn dat de plaats waar de takel wordt aangehangen geschikt is voor de belasting die erop komt. Het aanslaan van een takel aan procesleidingen is verboden! Onderhoud: Takels dienen ten minste 66nmaal per jaar te worden geihspecteerd. Beproeving van de takel dient ten minste 66nmaal per vier jaar plaats te vinden. Tevens dienen takels te worden beproefd, wanneer reparaties hebben plaatsgevonden. 98 Gedragsregels: • Haken mogen nooit op de punt worden belast • Overbelasting van takels dient te worden voorkomen. • Bij takels die worden aangedreven door middel van een hendel, is • het verlengen van deze hendel, door bijvoorbeeld een pijp, verboden. • Vóór het gebruik van een takel dient u deze te inspecteren. Bij geconstateerde gebreken de takel niet gebruiken. • Bij belasting mag de kabel of ketting niet zijdelings worden belast. • Indien u tijdens het gebruik de takel heeft overbelast, moet u deze direct laten inspecteren. 36.2.3 Kettingwerk, kabels en touw etc. Kettingen, kabels en touw met hun toebehoren moeten geschikt zijn voor het doel waarvoor ze worden gebruikt. Ze moeten deugdelijk, niet versleten en sterk genoeg zijn. In feite betreft dit alle hijsgereedschappen, zoals: • kettingwerk, • stroppen en lengen (van touw of staalkabel), • hijsbanden, • hijsjukken, -klemmen en -tangen. 36.2.3.1 Kettingwerk Onder kettingwerk voor hijs- en transportdoeleinden wordt verstaan: kettingen, schalmen, haken, wartels, ringen, sluitingen, oogbouten en dergelijke, hetzij als samenstel, hetzij afzonderlijk. Normen: Kettingwerk dient te voldoen aan een aantal normen, zoals: • de kwaliteit van het gebruikte staal, • keuringsvoorschriften, • afmetingen, • maximale werklast. Het vermelden van de maximale werklast kan gebeuren door het op het gereedschap zelf in te slaan, of door middel van een permanent aan het gereedschap bevestigd deel, zoals een merkplaat of een loze schalm. 99 36.2.3.2 Kettingen Op het certificaat dat bij de ketting hoort, zijn alle belangrijke gegevens van de ketting vermeld. Dit zijn onder meer: de naam van de keuringsinstantie, de veilige werkbelasting, de proefbelasting, de eventuele gloeibelasting, het registratienummer en de testdatum. Bij hijskettingen maken we onderscheid tussen: • kettingen die zijn vervaardigd van gewoon staal; • kettingen die van verbeterde staalsoorten zijn vervaardigd. Een ketting is zo sterk als zijn anvakste schakel. Gedragsregels: • Belast schalmen nooit op buiging (ketting niet knopen). • Draaibouten van sluitingen altijd geheelaan. • Belast haken nooit op de punt. • Controleer of het kettingwerk sterk genoeg is voor het te hijsen voorwerp. • Controleer v66r het gebruik op beschadigingen. • Forceer nooit een ketting of haak door deze in een bepaalde positie te hameren. • Steek nooit de punt van de hijshaak door een schalm. Sla nooit de haak om de ketting. • Gebruik geen ketting met uitgerekte of stijfgetrokken schalmen. De schalmen moeten vrij van elkaar kunnen bewegen. • Buig kettingen niet zonder meer over scherpe hoeken van de last, maar bescherm ze met hout. • Kettingen mogen alleen in de lengterichting worden belast. • Ook de hulpmaterialen controleren op beschadigingen of slijtage. • Gebruik voor verlengen een daarvoor bestemde koppelschalm, die minstens even sterk is als • de kettingschalm (koppelschalm) en vast aan de ketting is bevestigd. 100 36.2.3.3 Stroppen en lengen Stroppen en lengen worden toegepast bij een groteverscheidenheid aan hijswerkzaamheden. Van een strop wordt gesproken indien kan worden geregen (aan beide zijden een oog). Bij lengen kunnen de eindverbindingen niet door elkaar heen worden genomen (stroppen/rijgen is niet mogelijk). Voorwaarden voor gebruik: Voor hijsmiddelen dienen certificaten te zijn afgegeven. Deze certificaten (of een kopie) dienen te worden bewaard op een goed toegankelijke plaats, zo mogelijk in de directe omgeving van het hijsgereedschap. Touwstroppen dienen te worden afgekeurd indien niet meer wordt voldaan aan de gestelde normen. ln ieder geval dient touwwerk buiten gebruik te worden gesteld in de volgende gevallen: • slechte splitsen, • breuk van een streng, • ernstige beschadiging door verrotting of vocht, • indien bij opendraaien meelachtige stof uit het touw valt, • ernstige slijtage (veel garens gebroken). 101 6.2.3.4 Touw Touw kan worden onderverdeeld in: • natuurvezeltouw, dat is gemaakt van natuurlijke vezels zoals manilla of sisal; • kunststoftouw, dat is gemaakt van kunststof vezels zoals polypropyleen of nylon. Bij gebruik van touw moeten wij erop bedacht zijn dat touw kan worden aangetast door onderstaande oorzaken: • • • • • • • • • Agressieve stof en chemicaliën Als touwwerk in contact is geweest met agressieve stoffen of chemicali n, moet het onmiddellijk uit bedrijf worden genomen. Olie en vet Roest Vocht Hierdoor kan het touw verstikken en rotten. Hete voorwerpen Hierdoor kunnen de vezels verbranden of bij kunststof smelten. Direct zonlicht Natuurvezeltouw zal uitdrogen. Kunststoftouw zal versneld verouderen door ultraviolette (UV) straling van de zon. Touw wordt bij hijswerkzaamheden doorgaans alleen gebruikt in die situaties, waar staalkabel of ketting niet kan worden gebruikt. Denk aan het hijsen van een emmer met gereedschap.Beschadiging van bijvoorbeeld stroppen door scherpe randen moet worden voorkomen. De sterkte van het touw bij een scherpe hoek vermindert met circa 50%! Op touw staat geen werkbelasting vermeld. Touw mag nooit worden gebruikt voor hijsen van meer dan 1000 kg. Knopen in touwwerk bij hijsen is verboden! 102 36.2.3.5 Staalkabels Staalkabels zijn kabels met een touwkern of staaldraad kern, met daaromheen gevlochten staal. De maximum werkbelasting van staalkabels is afhankelijk van de treksterkte en wordt bepaald door: • de samenstelling van de staalkabel; • de diameter van de staalkabel; • de kwaliteit van de staaldraad; • de aard van de kern. Staalkabels met een touwkern rekken veel meer dan staalkabels met een staaldraad kern. Vandaar dat deze laatste veel beter geschikt is voor hijsen. Overbelasting moet worden voorkomen! Staalkabels moeten worden opgeslagen in droge en goed geventileerde ruimten. Vocht en bijtende stoffen als logen en zuren moeten worden vermeden. De maximum toegestane gebruikstemperatuur is 100ºC. Bij hijswerk waarbij de last scherpe hoeken heeft, bescherm de staalkabel dan met hout of een autoband. Onderhoud: • het verwijderen van de smeerlaag en verontreinigingen; • grondige inspectie op slijtage, corrosie; • het opnieuw smeren en invetten met zuurvrije olie of vet. Redenen om een staalkabel, -strop of Jeng af te keuren zijn: • slechte splitsen; • gebroken draadjes over grotere lengte (zogenaamde vleeshaken); • breuk of beschadiging op 66n plaats (breuknest); • uitwendige beschadiging of vervorming (knik); • sterke roestvorming; • beschadiging of vervorming doordat de kabel bekneld heeft gezeten; • ernstige slijtage. Het leggen van knopen in staalkabel is niet toegestaan! 103 36.2.3.6 Hijsjukken Hijsjukken zijn alle vormvaste constructies - geen haken - die zijn bedoeld voor het hijsen van omvangrijke of zeer a tare lasten of lasten waarbij weinig hijshoogte aanwezig is. Risico's: Hijsjukken worden veelvuldig gebruikt op bouwwerken, scheepswerken, fabrieken en in havens. Een onjuiste uitvoering, technische gebreken of onoordeelkundig gebruik van hijsjukken kunnen de oorzaak zlnvan ernstige ongevallen. Hijsjukken moeten net zo vaak als andere h'rjsmiddelen worden gecontroleerd. 36.2.3.7 Hijsbanden Hijsbanden bestaan uit een platte geweven band van kunststofvezels of staaldraad, al dan niet voorzien van een bescherming tegen beschadiging. Afhankelijk van de toepassing worden hijsbanden voorzien van bevestigingsmiddelen voor een goede verbinding met een kraanhaak. Risico's: Aan het gebruik van hijsbanden is het risico verbonden dat de last neerstort, wanneer de hijsband of onderdelen daarvan bezwijken. Voorwaarden voor gebruik: • Hijsbanden dienen voldoende sterk te zijn. Dit is te zien aan het verplicht aan de hijsband vastgenaaid label, waarop de maximaaltoegestane veilige werkbelasting is aangegeven. Ook de keuringsdatum, de keuringsinstantie en het materiaal van de hijsband kunnen hierop teruggevonden worden. • Om inscheuren te voorkomen, dienen verbindingsmiddelen door middel van een voldoende grote overlap aan de hijsband te zijn vastgenaaid. • Daar waar slijtage te verwachten is, dient de hijsband voorzien te zijn van een iederen bescherming. Dit is in ieder geval verplicht aan de binnenzijde van de lussen, indien de banden doorgestoken worden gebruikt. • Hijsbanden dienen ten minste 5 cm breed te zijn. • Lussen dienen, inwendig gemeten, minimaal 20 cm te zijn. • Kettingwerk dat vast is verbonden aan hijsbanden, dient te zijn vervaardigd van materiaal dat niet gevoelig is voor veroudering. 104 Gedragsregels: Vóór het gebruik van hijsbanden dient men te controleren of: • de te gebruiken hijsband van voldoende sterkte is voor het uit te voeren werk; • de hijsband geen tekenen van overmatige slijtage vertoont; • de bekleding nog in goede staat verkeert. Tijdens het gebruik van hijsbanden dient u: indien de hijsband over scherpe hoeken wordt geleid, altijd hoekbeschermers te gebruiken; • hijsbanden zo min mogelijk bloot te stellen aan overmatige ultraviolette straling; • de hijsbanden regelmatig te controleren op interingen, breuken en vervorming van vast aan de hijsband verbonden delen kettingwerk. Redenen voor afkeuring: Hijsbanden moeten worden afgekeurd en buiten gebruik worden gesteld bij: ernstige slijtage; • inscheuring; • als het label onleesbaar is; • contact met olie of chemicali n; • intering, breuken, vervorming van vast aan de hijsband verbonden delen. 36.2.4 Vorkheftruck Heftruckchauffeurs moeten voldoende deskundigheid hebben om op een veilige manier met het voertuig om te kunnen gaan. Er zijn verschillende opleidingsinstituten in Nederland. Er is nog geen wettelijk verplicht landelijk geldend heftruckrijbewijs. Veilig gebruik van een heftruck houdt onder andere in: • • • • Zonder speciale zitplaats is meerijden niet toegestaan; Het contragewicht mag nooit worden verzwaard, Er mogen nooit personen worden verplaatst met een heftruck, tenzij er een speciale werkbak met veiligheidskooi is geplaatst van waaruit de heftruck wordt bediend. Het zicht van de chauffeur moet altijd zo goed mogelijk zijn. Op plaatsen waar heftrucks kunnen 105 • rijden moeten voetgangers op de hoogte gesteld worden van de mogelijke aanwezigheid door optische en akoestische signalen. Met een vorkheftruck mag niet worden gehesen. Alleen speciaal daarvoor ingerichte heftrucks zijn hiervoor geschikt. 37. Tillen Bij tillen met gestrekte benen worden de rugspieren teveel belast, waardoor deze kunnen beschadigen. Ook de tussenwervelschijven kunnen worden beschadigd . Deze zijn van kraakbeen en bevinden zich tussen de eigenlijke rugwervels. Ze dienen als het ware als schokbrekers en vangen schokken die door springen worden veroorzaakt op of dempen deze. Bij verkeerd tillen kunnen deze schijven beschadigen, waardoor zenuwen in de knel komen. Het is beter bij tillen gebruik te maken van de beenspieren. Til met gebogen knieën en houdt de rug recht! Zorg dat het te tillen voorwerp geen scherpe, uitstekende delen heeft en draag het zo dicht mogelijk tegen u aan. Zotg dat uw vingers niet bekneld raken. Het dragen van veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen is uiteraard vanzelfsprekend. Als tilnorm geldt: maximaal25 kg In het Arbobesluit wordt gesteld dat een werkgever verplicht is de arbeid op een zodanige manier te organiseren dat de fysieke belasting (lichamelijke belasting) van de werknemer geen gevaar met zich meebrengt en zorgen voor training en instructie.. Dit houdt in dat de werkplek en de werkmethoden zodanig moeten zijn dat het werk op een normale manier kan worden uitgevoerd. Zaken die hierbij een rolspelen zijn: • inventarisatie van veiligheids-, gezondheids- en welzijnsrisico's voor de werknemers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden; • het dragen van veiligheidskleding en persoonlijke beschermingsmiddelen; 106 • • • het gebruik van eenvoudige tilhulpmiddelen. Voor het tillen van een last kunt u ook eenvoudige hulpmiddelen gebruiken. Om voorwerpen op een goede manier te kunnen vastpakken, waardoor het tillen wordt vergemakkelijkt, kan gebruik worden gemaakt van: een tang: Deze heeft een bek, waarbij het aandrukken van deze bek wordt verzekerd door een veer of door de massa van de te tillen last. Een tang wordt gebruikt voor bakstenen of stoepranden. een magneet: Deze oefent aantrekkingskracht uit op ijzer. Door het gebruik van een magneet bij het tillen van puntige voorwerpen, wordt het risico op letsel aan handen verkleind. Een magneet wordt gebruikt voor stalen platen. een zuignap: Een zuignap is meestal vervaardigd van zacht kunststof dat gemakkelijk vervormt. Door de lucht tussen zuignap en te tillen oppervlak te vewijderen, 'plakt' de zuignap aan het oppervlak. Een zuignap wordt gebruikt voor glas en glad plaatmateriaal. Ook kunt u gebruik maken van verrijdbare hulpmiddelen, die het verplaatsen van lasten vergemakkelijken. B.v opvouwbare transportwagen, elektro stapelaar. 38.0 Struikelen, uitglijden en verstappen Ongevallen die vrij vaak voorkomen, maar die relatief kleine gevolgen hebben, zijn het gevolg van struikelen, uitglijden en verstappen. 38.1 Achtergronden Struikelen, uitglijden en verstappen gebeurt vaak doordat we lopen over een niet-egale ondergrond. Ongelijkheden in de vloer van bijvoorbeeld 1 cm, zoals kabels, kunnen reeds zorgen voor een struikelpartij. Meer extremere voorbeelden zijn : • lopen over buizen of pijpen; • een op de grond liggend touw of draad; • lopen op een schuine ondergrond, zoals een tankdijk of talud. Over het algemeen gelden ook regels die bepaald worden door de lichaamsbouw. Zo is de gemiddelde man in staat om maximaal een opstaphoogte van 56 cm en een gemiddelde afstaphoogte van 40 cm te nemen. 107 Er zijn drie manieren om te voorkomen dat de genoemde risico's bij het lopen tot ongewenste situaties leiden: • neem de risico's weg; • markeer de risico's; • beheers de risico's. 38.1.1 Wegnemen van de risico's bij het lopen ln het algemeen kunnen de risico's bij het lopen worden weggenomen door goed 'huishouden', reparatie en aanpassen. Een belangrijke methode om risico's weg te nemen is zorgen dat we bij het ontwerp hier al maatregelen nemen. Goed 'huishouden' (Good housekeeping) ln een schone omgeving loopt men over het algemeen minder risico's dan in een rommelige omgeving. ls de omgeving netjes en opgeruimd, dan kunnen soms losse voorwerpen die tijdens de werkzaamheden op de werkplek aanwezig zijn nog risico's opleveren. Bijvoorbeeld steigerpijpen, steigerkoppelingen, pallets, laspeuken, stophout, pijpafual, gereedschap en kabels. Zogenaamd stand-by materiaal en tijdelijke opstellingen verdienen extra aandacht. Dit zijn situaties die afwijken van de normale omgeving en dienen extra onder de aandacht gebracht te worden. Reparatie/wegnemen Een zeer eenvoudige methode om de risico's bij het lopen te verkleinen, is het repareren van de gevaarlijke situatie. Uitstekende delen op de looppaden kunnen vaak erg verraderlijk zijn. Mogelijke obstakels kunnen schietspijkers of betonijzers zijn. Het is ook mogelijk dat iets niet opgelost kan worden. Als dit het geval is, moet deze situatie zichtbaar worden gemaakt (gemarkeerd). Wanneer bestrating in slechte staat verkeert, is in veel gevallen reparatie voldoende om de problemen op te lossen. Aanpassen De risico's bij het lopen kunnen worden verkleind of zelfs geheel weggenomen. Dit kan men doen door het aanpassen van een trap, zodat deze aansluit op het bordes. Ook kan men een installatie zo wijzigen dat er geen gevaarlijk uitstekende delen aanwezig zijn. Ook het schoeisel is belangrijk. Zorg voor een goede pasvorm, profielzool met hak enz. 108 38.1.2 Markeren van risico's bij het lopen Voor het zichlbaar maken van risico's bij het lopen kan men gebruik maken van twee methoden: • • kleurmarkering, afzetting. Hiervoor kunnen de volgende algemene regels worden gegeven: Als een obstakel een specifiek gebied of onderdeel betreft, dan weltijdelijk is, is markering meestal voldoende. ls het gevaar structureel, dan moet men het ook structureel aanpakken (bijvoorbeeld aanpassen). • • • • • Markeringen moeten functioneelencompleet zijn. Dus niet hier wel en daar niet ofmaar gedeeltelijk markeren. Dit vergroot zelfs het risico. Men spreekt van een gelijkwaardige risicobeheersing. Markeren is altijd een laatste middelen dient alleen te worden gebruikt bij tijdelijke situaties of bij situaties die niet op een andere manier zijn te beheersen. Het is belangrijk structureël voldoende verlichting aan te brengen om risico's zichtbaar te maken. Als er bij roosters sprake is van ongelijkheid, dan is markering van het hoogteverschil meestal voldoende Breng markeringen op een systematische manier aan. Spreek met de mensen af hoe bepaalde gevaren aangegeven worden. o Compleetheid van de markering: van alle kanten duidelijk te zien dat er een gevaarlijke situatie is, o Functioneel: de markering moet passen bij het soort gevaar, o Systematisch: de zelfde soort markeringen gebruikten voor de zelfde situaties (herkenbaarheid); Soms zijn obstakels bewust aangebracht (bijv. lekbakken). Het opgesloten gebied is vaak vettig. Probeer dit soort obstakels buiten de looppaden te houden. Als dit niet kan is de enige mogelijkheid een markering aan te brengen; Veel risico's zijn verborgen of komen pas bij duisternis naar voren. Denk hierbij aan geblokkeerde looppaden, wielafdrukken in de looppaden of rioolputjes in een geasfalteerde omgeving. 109 38.1.3 Beheersen van risico's bij het lopen Ook voor het onderwerp'struikelen, uitglijden en verstappen'geldt: voorkomen is beter dan genezen! U kunt zelf iets doen aan het beheersen van de risico's bij het lopen. Er zijn veel regels te bedenken, zoals: • geen haast hebben, • uw blik regelmatig op de te volgen route houden, • u niet laten afleiden, • niet rennen, • goed schoeisel dragen met profielzolen. Obstakels worden in veel gevallen door de omgeving aan het oog onttrokken. Zo vergroot duisternis de risico's. Waar de obstakels zichtbaar zijn, kunnen de volgende regels gehanteerd worden om zo risico's bij het lopen te verkleinen: • Zorg bij het passeren van onregelmatigheden dat uw looprichting haaks op het obstakel is. Het risico op onnatuurlijke bewegingen wordt zo verminderd. • Zorg bij het op- en afstappen dat de voetstand niet venrvrongen wordt. • Stap nooit op te passeren obstakels, zorg voor een goede voetsteun of loop om. Tenslotte nog een aantal opmerkingen over het gebruik van een trap. Hiervoor dient u rekening te houden met de volgende aandachtspunten: • Een steile trap opgaan is vaak geen probleem. Het afdalen van dezelfde steile trap des te meer. Gebruik een steile trap altijd als een ladder. Altijd afdalen met het gezicht naar de trap toe. • Zowel bij het op- als bij het aflopen van een trap zijn de eerste en de laatste trede het meest belangrijk. Als iets wordt gedragen, wordt het zicht op deze treden gemist, met alle risico's van dien. Beter is het dan om niet de trap te nemen, maar het voorwerp op een andere wijze teverplaatsen (hijsen of een bouwlift). • Indien de opstaphoogtes niet regelmatig zijn, zullen de risico's groter worden. • Als er op de heenweg geen obstakels waren, kunnen deze er op de terugweg wel zijn. 110 • Indien u iets de trap afdraagt, zult u het zicht op de treden verliezen. Wanneer u dit probeert tecorrigeren, beweegt u zich 'verwrongen', waardoor de risico's toenemen. 38.2 Behandelen van letsel Ga bij letsel als gevolg van struikelen, uitglijden of verstappen direct naar de EHBO'er, bedrijfshulpverlener of arts (van de Arbodienst). Een tijdige behandeling kan erger voorkomen. 39. Werken op hoogte Risico's bijwerken op hoogte kunnen zijn: • Van een dakrand of een verdieping vallen • Door een vloeropening vallen • Getroffen worden door een vallend voorwerp De wet zegt dat, wanneer het werk op een hoogte boven de 2,50 meter moet worden uitgevoerd, er een veilige steiger, bordes of werkvloer moet zijn aangebracht, of het gevaar moet zijn tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekken, leuningen en dergel'rjke, het dicht leggen van vloeropeningen of het toepassen van valbeveiliging en vangnetten naast de overige persoonlijke beschermingsmiddelen. Sinds 1987 moet al het klimmateriaalzijn voorzien van een typeaanduiding, plus naam en adres van de fabrikant. Tevens moet er een gebruiksaanwijzing worden bijgesloten in de Nederlandse taal of, indien van toepassing, in de taal van de gebruiker. Iedere gebruiker dient er op te letten dat klimmateriaal gebruikt wordt dat voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld. 40.0 Ladders 40.1 Soorten ladders Ladders zijn te onderscheiden in de volgende typen: 1. Enkele ladders. 2. Opsteekladders: Deze worden met de hand uitgeschoven en zijn alleen tegen een gevel te gebruiken. 3. Schuifladders: 111 Deze ladders worden met een touw omhoog getrokken, waardoor men van de grond af de ladderlengte regelt. Deze ladders zijn niet vrijstaand te gebruiken. 4. Reformladders: Deze ladders kunnen zowel als opsteekladder en als vrijstaande ladder worden gebruikt. Deze ladders kunnen zijn voorzien van een stabiliteitsbalk of uitlopende bomen. 40.2 Aandachtspunten bij gebruik van ladders Bij het gebruik van een ladder moeten we onder andere letten op de lengte van de ladder. Wanneer u met de ladder op een object moet klimmen, moet de ladder 1 meter boven het object uitsteken. 40.3 Veilig gebruik van een ladder • • • • • • • • • • • Controleer de ladder na ontvangst en voor het gebruik. Gebruik nooit een beschadigde of gebroken ladder. Verricht geen tijdelijke reparaties aan een ladder. Laat reparaties over aan een deskundige. Stel een ladder altijd zorgvuldig op, let op de aanwezigheid van een ladderschoen of een scharnierende laddervoet. Borg de ladder tegen omvallen door hem bijvoorbeeld bovenaan vast te zetten. Plaats de ladder niet ondersteboven of achterstevoren. Gebruik opsteekladders steeds met het schuivende deel aan de voorkant, dus naar u toe. Zorg voor een overlap volgens de richtlijnen van de fabrikant (als vuistregel wordt meestalgebruikt: minimaal 5 treden). Metalen ladders zijn geleidend voor elektriciteit. Plaats de ladder op minimaal 2,5 meter van niet geïsoleerde, onder spanning staande elektrische delen. Zorg ervoor dat bij eventueel omvallen van de trap geen spanningvoerende delen kan raken. Laat opgestelde ladders nooit onbeheerd achter. Beklim een ladder altijd met het gezicht er naar toe. Houd minimaal één hand vrij om uzelf vast te houden. Beklim de ladder niet hoger dan de vierde sport van bovenaf (meestal rood gemarkeerd). Het werken op een ladder is bij licht en kortdurend werk, alleen toegestaan als beide benen op een sport staan en je jezelf minstens met t hand aan de ladder vast kunt houden. Niet reiken op een ladder. Verplaats de ladder nooit wanneer er nog iemand op staat. 112 • • • • De klimhoogte van ladders mag buiten maximaal 10 meter bedragen. Binnen is dit 7 meter. (Dit is vastgelegd in een arbo-convenant). De voorgeschreven opstelhoek bedraagt 65º tot 75º. De voet van de ladder moet stevig op een harde ondergrond staan. Een schuifladder dient door twee personen te worden opgesteld en verplaatst. Bij een windkracht groter dan 6 op de werkplek, is het gebruik van een ladder verboden. 40.4 Onderhoud Ladders moeten volgens de voorschriften van de leverancier en volgens de regels die bij het bedrijf gelden, worden onderhouden. • Houd de ladder schoon en vrij van verf, modder, sneeuw en olie; • Houten ladders mogen niet worden geschilderd. 41. Staande, stalen steigers Voor het maken, verbeteren of herstellen van bouwwerken, installatiewerken enz., zijn vaak steigers nodig. Het goed bouwen en onderhouden van deze steigers is belangrijk. Daarom dient dit door steigerbouwers te worden uitgevoerd. Slechts zij kunnen dit op een veilige en juiste wijze doen. Goedgekeurde steigers bieden, mits op een veilige manier gebruikt, een veilige werkplek. Veilig werken op de steiger valt of staat in de meest letterlijke zin met de juiste constructie van de steiger. Daarvoor gelden strenge veiligheidsvoorschriften die moeten worden opgevolgd. Onveilige situaties moeten direct aan de leidinggevende worden gemeld. De steiger mag dan niet meer worden gebruikt (steigerkaart verwijderen). 113 41.1 Veilig werken met steigers De belangrijkste eis voor het veilig werken op steigers is: 'Verander niets aan een steiger!' • • • • • • • Kleine veranderingen kunnen grote ongevallen veroorzaken. Tekortkomingen aan de verankering, leuning, vloeren of opgangen dienen direct aan de leidinggevende te worden gemeld. Laat geen materiaal of gereedschap rondslingeren. Dit voorkomt struikelen en vallen en bevordert tevens de veiligheid van de collega's die op lager gelegen vloeren werken. Bestrooi vloerplanken en looppaden met doelmatig materiaal, indien deze glad zijn geworden bij vorst, door gemorste olie, vet of op andere wijze. Na sneeuwval moeten vloeren en looppaden sneeuwvrij worden gemaakt voordat op de steiger kan worden gewerkt. Het werken vanaf ladders en trappen die zijn opgesteld op de werkvloeren van een steiger is niet toegestaan. Op een werkvloer mogen geen hulpsteigers zijn geplaatst die hoger zijn dan 0,50 meter. Steigers mogen nooit zwaarder worden belast dan waarvoor ze zijn berekend. Zorg dal werkvloeren ook niet plaatselijk worden overbelast. Raadpleeg hiervoor de steigerkaart (scafftag). Onder een werkvloer boven 6 meter hoogte boven de begane grond moet een dichtgelegde vloer (schrikvloer) van dezelfde breedte en constructie zijn aangebracht. Soms wordt een bouwlift gebruikt. Deze is uitsluitend voor het transport van materialen. ln sommige gevallen zijn bouwliften geschikt voor personenvervoer. Dit moet uitdrukkeliik zijn aangegeven. Om klimwerk te voorkomen, is het raadzaam met een collega af te spreken dat de één voor het laden en de ander voor 114 • het lossen van de lift zorgt. Zorg er voor dat de sluitbomen van de lift goed werken. Stalen steigers moeten worden geaard wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers elektrische kabels of leidingen bevinden, die zijn aangesloten op een onder spanning staand net. Steigerkaart Bij elke opgang van of toegang tot de steiger, dient op ooghoogte een steigerkaart duidelijk zichtbaar en stevig te zijn aangebracht. De steigerkaart geeft aan of de steiger betreden mag worden of niet. Zorg dat de steiger niet antraarder belast wordt dan de maximale belasting die op de steigerkaart staat. De in dit hoofdstuk beschreven zware en lichte steigers zijn niet geschikt voor de bevestiging van hijswerktuigen. Bouwliften dienen aan het bouwwerk zelf te worden verankerd. Indien door omstandigheden een hijswerktuig op of aan een steiger moet worden bevestigd, is er sprake van een bijzondere steiger. 42.0 Hangsteigers Een hangsteiger is: Een aan één of meer kabels of touwen opgehangen stand- of zitplaats bestaande uit 66n of meer werkbakken, gondels, stoelen of dergelijke, waar vanaf personen werkzaamheden kunnen verrichten. 115 Hangsteigers kunnen verticaal en/of horizontaal beweegbaar zijn. Hierbij zijn inbegrepen de ophanginrichtingen, de hijsinrichtingen, de rijwerken, de rails en alle verdere toebehoren. 42.1 Veiligheidsvoorschriften Bij het werken met hangsteigers gelden de volgende veiligheidsvoorschriften: • • • • • • • • • De toezichthouder moet de gebruikers van een verplaatsbare hangsteiger de bediening uitleggen en hen wijzen op de gevaren van onjuiste handelingen. Bij het opstellen van hangsteigers moet een deskundige persoon aanwezig zijn, die toezicht uitoefent op het juist bevestigen en de ingebruikname. Op de hijsinrichting van een hangsteiger moet een plaat zijn aangebracht, waarop duidelijk leesbaar en onuitwisbaar staat vermeld: o naam van de fabrikant of het fabrieksmerk; o jaar van vervaardiging; o type- en fabrieksnummer; o maximaaltoelaatbare hefuermogen in kg. Op sommige typen hangsteigers is het nodig dat aanwezige personen een deugdelijke harnasgordel gebruiken in combinatie met valbeveiliging. Dit is in ieder geval nodig wanneer de hangsteiger onvoldoende beveiliging biedt tegen vallen en het is altijd verplicht bij hoge windsnelheden. De maximale werkbelasting mag niet worden overschreden. Ten behoeve van veilig verkeer moet het gebied waarboven de hangsteiger is opgesteld duidelijk zijn aangegeven of doelmatig zln afgezet. Hangsteigers mogen niet worden gebruikt bij onweer of harde wind groter dan of gelijk aan windkracht 6. De hangsteiger moet dan naar de grond worden afgevierd. Indien zich de bedieningsorganen van een hangsteiger niet op de steiger zelf bevinden, moeten deze zijn bemand zolang personen op de steiger aanwezig zijn. Bij storingen aan apparatuur of kabels, dient de installatie onmiddellijk buiten gebruik te worden gesteld tot de storing is verholpen. Iedereen moet de hangsteiger verlaten. 116 • • Een hangsteiger mag in gebruiksklare toestand niet onbeheerd worden achtergelaten. Bij bouwwerken hoger dan 25 meter of indien er geen oogcontact is moeten op de hangsteiger hulpmiddelen aanwezig zijn voor het geven van signalen naar de grond. 42.2 Algemene veiligheidswenken • • • • Controleer uw schoenen op gladheid. Vermijd dat materialen of gereedschappen naar beneden vallen. Gebruik uw persoonlijke beschermingsmiddelen. Controleer altijd bij aanvang van het werk het aantal contragewichten. Zet de hangsteiger circa 30 cm boven de grond en spring dan een paar keer op de steigervloer. 43.0 Rolsteigers Een rolsteiger is: een van wielen voorziene steiger of stelling met één of meer werkvloeren. Rolsteigers worden in veel afmetingen en uitvoeringen gebruikt bij montage- en onderhoudswerkzaamheden. ln verband met de hanteerbaarheid worden rolsteigers bij voorkeur zo licht mogelijk en met zo klein mogelijke dwarsafmeting uitgevoerd. 43.1 Opbouwen van de rolsteiger Controleer aan de hand van de gebruiksaanwijzing of alle materialenaanwezig zijn. Zorg dat de rolsteiger verticaal kan worden opgesteld. Gebruik alle materialen die zijn geleverd en controleer dit aan de hand van de materialenlijst van de leverancier. Controleer de rolsteiger altijd op stabiliteit! 43.2 Veilig werken met de rolsteiger • • • • Zetvoor het betreden van de rolsteiger de wielen op de rem. Beklim de rolsteiger via de binnenzijde. Haal materiaal en gereedschap omhoog met behulp van een hijstouw. Stop geen gereedschap in uw zakken. Vermijd dat materialen of gereedschappen kunnen vallen. 117 • • • • • • • • • • • • • • Bij vorst of ijzel en sneeuw moeten klimsporten en werkvloeren worden schoongehouden. Bestrooi deze met zand. Rolsteigers moeten worden afgebroken tot een veilige hoogte. Dit is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ga nooit op een schoor van de steiger staan. Gooi nooit met steigerdelen en houd de steigervloer schoon. Verlaat de steiger bij forse wind (groter dan of gelijk aan windkracht 6). Voorkom dat de steiger omwaait. Voorkom dat onbevoegden de steiger kunnen betreden. Het verrijden van een rolsteiger moet door mankracht worden verricht aan de basis van de rolsteiger. Zorg voor een vlakke ondergrond. Gebruik zo nodig U-profielen of planken van voldoende lengte (minimal 2 x steigerlengte), sterkte en breedte. Hierin rijden dan de wielen. Steunen en uithouders moeten, indien deze niet zijn voorzien van wielen, zo dicht mogelijk bij de grond worden gehouden tijdens het verrijden. Voorkom dat de steunen en uithouders tijdens het verrijden kunnen inschuiven. Gebruik uw persoonlijke beschermingsmiddelen (o.a. helm). Tijdens het verrijden van de steiger mogen er zich geen personen, materiaal en gereedschap op bevinden. 118 44.0 Hoogwerkers Wanneer er op hoogte moet worden gewerkt en het bouwen van bijvoorbeeld een steiger te duur of te tijdrovend is, wordt er vaak een hoogwerker ingezet. Naar gelang de wijze van gebruik worden onderscheiden: • vast opgestelde hoogwerkers: hieronder vallen ook tijdens het gebruik vast opgestelde, doch overigens verrijdbare hoogwerkers; • mobiele hoogwerkers: deze kunnen tijdens het gebruik worden verreden. Een hoogwerker moet zijn voorzien van voldoende deugdelijke ondersteuningspunten, zoals stempels en uithouders. Aan de stempels zijn nadere eisen gesteld. Een hoogwerker met veranderlijke vlucht, waarbij de grootte van de werklast afhankelijk is van de vlucht, moet zijn voorzien van een automatisch werkende inrichting. Hierop moeten de grootte van de vlucht en de daarbij toelaatbare last zijn aangegeven. Deze aanwijzing moet voor de bedienende persoon vanaf zijn standplaats duidelijk leesbaar zijn. Wanneer bij schaarhefconstructies van een hoogwerker knelgevaar bestaat, moet de hoogwerker rondom z'rjn beschut tot een hoogte van 1,50 meter boven de vloer waarop de hoogwerker staat opgesteld. In sommige gevallen mag een schaarhefconstructie worden gebruikt zonder stempels. over het algemeen is dit in binnensituaties op vlakke, horizontale vloeren. Ook geldt dan de voorwaarde dat de werkzaamheden geen gevaar voor omvallen inhouden. Bij twijfel moet men overleggen met de Arbeidsinspectie. 119 44.1 Controle en uitgifte • • • • • 44.2 • • • • • • • • • • • 45.0 Een hoogwerker mag alleen door getraind personeelworden gebruikt. Een hoogwerker moet zijn voorzien van een geldige keuringssticker. Een hoogwerker moet een plaat hebben met daarop vermeld de maximum gebruiksbelasting van ..... kg. Deze mag niet worden overschreden. Er moet een gebruikershandleiding aanwezig te zijn. Er moet een logboek aanwezig zijn. Gebruiksvoorschriften Hoogwerkers moeten horizontaalworden opgesteld op een stevige, vlakke ondergrond. Zelf rijdende hoogwerkers mogen slechts worden verreden met ingeschoven steunen en tot maximaal 3,00 meter hoogte gestreken mast en kooi in neutraalstand. Bij het verrijden van een hoogwerker of in draaiende units, moet op de begane grond altijd een man als begeleider aanwezig zijn. Een hoogwerker mag nooit als kraan worden gebruikt. Personen in een hoogwerker moeten boven 25 meter een communicatiemiddel (portofoon) gebruiken. Op hoogte mag de hoogwerker niet worden verlaten, tenzij de Arbeidsinspectie ontheffing heeft gegeven. Bij wind groter dan windkracht 6 mag de hoogwerker niet worden gebruikt (op werklocatie gemeten). De bediening moet duidelijk zijn en geen vergissingen mogelijk maken. Indien de leuning van de werkbak 1 meter hoog is, er een tussenregel en schopplank aanwezig zijn, is valbeveiliging niet verplicht. Het is echter altijd aan te bevelen valbeveiliging te gebruiken. Vele bedrijven stellen dit verplicht in eigen bedrijfsnormen. Werkbakken, ingericht voor personen Wanneer er op hoogte moet worden gewerkt en het gebruik van andere middelen zoals ladders, steigers of een hoogwerker redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan er onder zeer strikte vooruvaarden worden gewerkt vanuit een in de hijskraan hangende werkbak. Deze werkbak moet echter 120 niet worden gezien als een soort standaard oplossing voor moeilijk bereikbare werkplekken. 45.1 Risico's De kans op ongevallen wijkt in principe niet af van die bij andere hijswerkzaamheden. Er is echter een groot verschil: de te hijsen last bestaat uit mensen. 45.2 Veilig gebruik Bij het gebruik van een werkbak moet u letten op de volgende zaken: • • • • • Er moet oogcontact zijn tussen de kraanbestuurder en de bemanning van een werkbak. Ook het spraakcontact moet zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld met behulp van portofoons. Van tevoren moeten hierover duidelijke afspraken zijn gemaakt. De aanwijzingen aan de kraanbestuurder moeten, om verwarring te voorkomen, slechts door één bemanningslid gegeven worden. Ieder bemanningslid moet een harnasgordel dragen, die bevestigd is aan de werkbak. Een werkbak moet zijn opgehangen aan een viersprong van hoogwaardige ketting of staalkabel. Indien een werkbak wordt gebruikt voor personentransport, gevolgd door uitstappen uit de werkbak, moet door de Arbeidsinspectie ontheffing daarvoor worden verleend. 46.0 Hellende daken 46.1 Veilig werken op hellende en platte daken Een dak dat is afgedekt met een niet-draagkrachtig materiaal, mag slechts worden betreden met gebruikmaking van loopplanken. Een loopplank moet van zodanige lengte zijn dat zij op doelmatige wijze door de dakconstructie wordt ondersteund. Op de loopplank moeten looplatten zijn aangebracht op een onderlinge afstand van ten hoogste 60 cm. Een loopplank moet onmiddellijk van een ladder, trap of dergelijke, die toegang geeft tot het dak, kunnen worden betreden. Bij grote openingen in het dak moeten op een 121 doelmatige wijze aan gebrach te vang netten worden toegepast. 46.2 Platte daken Veilig werken op platte daken vereist een optimaal beveiligd systeem met minimale belemmering. De voorwaarden zijn: • dakrandbeveiliging: Dakrelingen zijn uiterst licht van gewicht. Het grote voordeel van een dakrelingsysteem is dat, indien moet worden gewerkt ter plaatse van een ligger, deze tijdelijk kan worden opgeklapt, terwijl de overige delen blijven liggen. • vangnetten: Vangnetten bieden, indien goed aangebracht, een uitstekende beveiliging.Ze kunnen worden toegepast op plaatsen waar op hoogte moet worden gewerkt, bijvoorbeeld in open constructies. Ook wanneer men geen gebruik kan maken van andere valbeveiligingssystemen, is een vangnet een goede oplossing. Indien aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan, moet een valbeveiliging door vanggordel en vangsysteem worden gebruikt. 47.0 Wand- en vloeropeningen Ongeveer de helft van alle dodelijke ongevallen in werksituaties is het gevolg van het vallen van hoogte. Het is duidelijk dat het onvoldoende beveiligd zijn van vloersparingen, wandopeningen en vloereinden hierbij een belangrijke rol speelt. Let vooral op de volgende punten: • • • Houd beveiligingen intact. Indien deze toch omwille van het werk moeten worden weggehaald, markeer dan de werkplek op een doelmatige wijze. Bij bedindigen van de werkzaamheden moet de beveiliging in zijn geheelworden teruggeplaatst. Overdek vloeropeningen altijd met stevig materiaal, nooit met zeil of iets dergelijks. 122 48.0 Persoonlijke Beschermingsmiddelen Om de risico's van het werk te bestrijden, kunnen we op verschillende manieren te werk gaan: • • • aan de bron bestrijden, afschermen, beveiligen, ventilatie (technische maatregelen), persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Ondanks alle maatregelen kan er nog wel eens een 'spaander'de verkeerde kant opvliegen en dan is het toch maar beter om een veiligheidsbril te dragen. Daarmee zijn we bij het onderwerp beland, waar het in deze les over gaat: Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM). 49.0 Waarom persoonlijke beschermingsmiddelen? Iedereen heeft het recht om veilig te werken. Zowel voor de werkgever als voor de werknemer zijn duidelijke verplichtingen vastgelegd. Veilige en gezonde productie- en werkmethoden dienen daarbij als uitgangspunt. De werkgever moet: • PBM beschikbaar stellen; • voorlichting en onderricht geven. De werknemer moet: • PBM gebruiken en onderhouden; • deelnemen aan voorlichting en onderricht. 49.1 Wat kunnen we van PBM verwachten? Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn alle gevolgen van ongevallen te beperken. De fabrikant zorgt ervoor: 123 • • dat ze een deugdelijke en betrouwbare constructie en uitvoering hebben . Daarom gelden er Europese normen; dat ze getest worden voor het doel waarvoor ze gebruikt moeten worden. De gebruiker moet de PBM controleren op de CE markering, op de juiste manier gebruiken en zorgen voor de controle en het onderhoud van de aanwezige PBM. 50.0 Keuze juiste persoonlijke beschermingsmiddelen Sinds 1992 zijn wettelijke eisen van kracht voor de constructie en de doelmatigheid van PBM. Dit blijkt uit het CE-merkteken dat de fabrikant op het PBM moet aanbrengen. De volgende eisen worden aan een PBM gesteld: • doeltreffende bescherming (in welke mate en onder welke omstandigheden); • ergonomisch verantwoorde toepassing (normaalgebruik moet geen onnodige extralichamelijke en/of psychische belasting geven); • goede gebruiksaanwijzing (de gebruiker moet het juiste gebruik duidelijk worden gemaakt). Als iemand op een werkvergunning ziet staan 'zo nodig persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken', dan wordt het hem wel moeilijk gemaakt. Hijwilweten in welke situatie het nodig is, en ook welke beschermingsmiddelen hij moet dragen. Vraag er dus naar! 51. Soorten persoonlijke beschermingsmiddelen 51.1 Oogbescherming Er bestaan verschillende soorten oogbescherming: 1. normale veiligheidsbrillen, 2. ruimzichtbrillen of overzetbrillen, 3. gelaatsschermen, 4. lasbrillen en laskappen. 51 .1 .1 Normale veiligheidsbrillen De veiligheidsbril bestaat uit een montuur dat is vervaardigd volgens CEnormen. De glazen kunnen van gehard glas of kunststof (polycarbonaal) 124 zijn. Geharde glazen zijn 6 tot 7 keer beter bestand tegen breuk. Ook correctieglazen kunnen worden gehard. Kunststof glazen geven bij breuk geen korrels . Zij zijn zoveel sterker dan glas, dat men zich in dit opzicht geen zorgen hoeft te maken. Het nadeel van kunststof glazen is dat ze minder krasvast zin. Veel veiligheidsbrillen worden geleverd met zijkleppen.Ze geven hierdoor het oog vanaf de zijkant bescherming. Doel: bescherming tegen rondvliegende vaste, harde of scherpe deeltjes. Opmerking: Contactlenzen vormen geen bescherming voor de ogen. Ook dragers van contactlenzen moeten, wanneer de werkzaamheden dit vereisen, een veiligheidsbril gebruiken. Vooral in stoffige werkplekken. Gebruik uw veiligheidsbril altijd bij uw werkzaamheden.In tal van bedrijven is het altijd dragen van een veiligheidsbril verplicht gesteld. 51 .1 .2 Ruimzichtbrillen (ovezetbrillen) Bij ruimzichtbrillen is de ruit van polycarbonaat. De meeste typen zijn tegenwoordig verkrijgbaar met een zogenaamde anti-mist coating. Daardoor beslaan ze minder snel. De ruimzichtbril sluit aan op het gezicht. Er zijn hulpmiddelen waarmee dit type bril op de helm kan worden gedragen. Er zijn ruimzichtbrillen met open en met stofdichte ventilatiegaatjes of als zuurbril. Een ruimzichtbril kan over een correctiebril worden gedragen. Doel: • voor gebruik bij slijpen, hakken, boren en bij het werken in een stoffige omgeving; • beschermt de ogen ook tegen gevaarlijke vloeistoffen (bijv. zuurspatten). • wordt beschermd. Er zijn ook gelaatschermen van metaalgaas. 125 51.1.3 Gelaatsscherm Een gelaatsscherm is een gebogen polycarbonaatscherm dat met een speciale kap op het hoofd kan worden gedragen. Het scherm kan ook worden opgeklapt. Het is vooral geschikt voor werkzaamheden boven het hoofd en het slijpen in besloten ruimten. Het is aanbevolen een gelaatsscherm te gebruiken bij het hogedruk reinigen en het werken met zuren (zuurspatten). Er zijn ook gelaatsschermen die op de helm kunnen worden bevestigd. De gelaatsschermen hebben het voordeel dat het gehele gezicht 51.1.4 Lasbrillen en laskappen De (opklap) lasbril geeft met zijn opklapbare donkere lasruit (bescherming tegen licht en warmte) en de zich daaronder bevindende oehard glazen bikruit (bescherming tegen metaalsplinters) een goede bescherming bij het autogeen lassen en snijden. Ook kan deze bril met speciale hulpmiddelen op de helm worden bevestigd. De laskap is bestemd voor elektrisch lassen en beschgrmt het gehele gezicht tegen infrarode en ultraviolette straling. De laskap is verkrijgbaar met een opklapbare lasruit, waaronder een qeharde bikruit zit. De kap wordt op het hoofd, via een beugel gedragen en kan omlaag worden geklapt of wordt met de hand voor het gezicht gehouden. Let op de kleurcodering van de glazen. Deze zrln namelijk in verschillende don kertegraden verkrij gbaar. Dit is afhankelijk van het soort laswerk, de stroomsterkte, en de daarbij te gebruiken elektroden. De lashelper dient tijdens het werk ook een lasbril of een laskap te dragen. Tegenwoordig gebruikt men ook steeds meer lashelmen die de toelaatbare lichtstraling elektronisch regelen. 126 51.2 Adembescherming Adembescherming is noodzakelijk indien er gevaar bestaat voor het, via de ademhalingswegen, binnendringen van schadelijke stoffen in het lichaam. Deze stoffen kunnen zowelvast, vloeibaar als gasvormig zijn. Bescherming is ook nodig indien het zuurstofgehalte van de ons omringende lucht daalt beneden de 20%. In dit laatste geval zijn slechts de onafhankelijke adembeschermingsmiddelen bruikbaar. Dit zijn middelen waarbij de verse lucht via een slang of luchtfles naar het masker of de kap wordt gevoerd. Het gebruik van adembeschermingsmiddelen tijdens het werk is voor de drager een forse extra belasting. Voordat men met bepaalde werkzaamheden begint, verdient het aanbeveling eerst op zoek te gaan naar alternatieve middelen, voordat men besluit adembescherming in te zetten. Ademhalingsbescherming is nodig op plaatsen waar de kans bestaat dat de MaximaalAanvaarde Concentratie (MAC) van gas, damp, nevel of stof wordt overschreden. Zorg altijd voor voldoende luchtafzuiging en ventilatie en blijf altijd onder de MAc-waarde. Welke adembeschermingsmiddelen zijn er en waaryoor moeten ze worden toegepast? 1. wegwerpmaskers; 2. half gelaatsm askers; 3. volgelaatsmaskers; 4. verseluchtmaskers; 5. ademluchtmaskers. De bescherming die wordt geboden, wordt bepaald door de filter en door het masker. De mate van bescherming wordt aangegeven met de beschermingsfactor. 51.2.1 Stofmaskers (FFP1 , FFP2) Stofmaskers of snuitjes zijn gemaakt van celstof, rubberen hoofdbandjes en een buigzaam neusbeugeltje. Ze beschermen alleen tegen onschadelijke vaste deeltjes. 127 Controleer altijd of de maskers goed afsluiten Deze maskers zijn niet geschikt voor gassen en/of giftige stoffen. Stoffilters zijn in te delen in klassen naar de bescherming die zij bieden tegen stof: • • • P1-stoffilter, hinderlijk stof (minder dan21% tekkage). P2-stoffilter, schadelijk stof (minder dan 8% lekkage). P3-stoffilter, giftig stof (minder dan 2,5% tekkage). De toevoeging geschikt is om De toevoeging geschikt is om filteren. S (bijvoorbeeld: P1S) betekent dat dit masker tevens vaste deeltjes in adrosolen te filteren. L naast de S (P1SL) betekent dat dit masker tevens naast de vaste ook vloeibare deeltjes in adrosolen te 51 .2.2 Halfgelaatsmaskers Er zijn twee typen, namelijk een masker met een inlegfilter en een masker met DIN-genormaliseerde schroeffilterbus. De maskers met een inlegfilter kunnen gebruikt worden als stoffilter en hebben een grofstoffilter en een fijnstoffilter. De maskers met een schroeffilterbus kunnen ook met de daarvoor bestemde filters tegen schadelijke gassen en dampen worden gebruikt. 51 .2.3 Volgelaatsmaskers Evenals het halfgelaatsmasker, zijn deze te gebruiken als stofrnasker en als masker tegen gassen en dampen. De gebruiksmogelijkheden zijn net zo als die van de halfgelaatsmaskers. Bovendien zijn hier ook de ogen beschermd. Dus voor gebruik in ruimten en op plaatsen waar zowel de ogen als de longen door stof en/of damp gevaar lopen is een volgelaatsmasker geschikt. 128 51.2.4 Soorten filters Gasfilter: • klasse: Er zijn 3 verschillende klassen (grootten): klasse 1: klein opnamevermogen tot 0.1 Vol.% (1000 p.p.m.) klasse 2: middel opnamevermogen tot 0.5 Vol.% (5000 p.p.m.) klasse 3: groot opnamevermogen tot 1 Yol.o/o (10.000 p.p.m.) type: Leverbaar zijn diverse typen gasfilters, elk met een eigen kleur- en lettermerk. Voorbeelden zijn: type A (bruin) : dampen van organische stoffen type B (grijs) : zure gassen type E (geel) : zwaveldioxide type K (groen) : ammoniak type NOx : nitreuze dampen (o.a. lassers) type ABEK in combinatie met stoffilter (P1, P2 en P3) Toepassing van een grofstoffilter verlengt de gebruiksduur van de filter. Grofstoffilters beschermen niet tegen fijn stof, rook en nevel! De maximale levensduur van gasfilters is 1 werkdag, na het verbreken van de verzegeling van de afsluitdoppen van het filter. Waterdamp uit de lucht reageert met het filtermateriaal (actieve koolstof), waardoor het filter ook als er geen giftige stoffen ztlnverzadigt raakt. 51 .2. 5 Verseluchtmasker Deze maskers zijn er in verschillende uitvoeringen. Het masker bestaat uit een kap met venster, voorzien van een borst- en rugpand. Het moet dus over het hoofd worden aangetrokken. De verse lucht wordt via een slang aangevoerd. Door de lichte overdruk van de lucht beslaat het venster niet en heeft men altijd verse lucht. Men is bij het gebruik van dit masker wel min of meer plaatsgebonden. Zorg altijd voor schone toevoerlucht. 51 .2.6 Ademluchtmasker Hiervan bestaan verschillende typen. De lucht is afkomstig uit flessen of via een compressor. De lucht wordt toegevoerd via een adem-automaat. lndien met onafhankelijke adembescherming wordt gewerkt dient men medisch te zijn gekeurd en moet men hiervoor zijn getraind. Zowel keuring als training moeten regelmatig worden herhaald. 129 Belangrijke tips bij het werken met adembescherming: • Een filterbus heeft een beperkte levqnsduur: o stoffilters raken verstopt, o gasfilters raken verzadigd • ls het filter geschikt voor het te filteren gas of stof? • Controleer of het masker goed passend is • Let daarom op de maximale gebruiksduur die op het filter staat aangegeven en lees de bijsluiter; • De levensduur is tevens afhankelijk van: o het ademvolume van de persoon die het filter gebruikt, o de concentratie van de stof in de ruimte waar wordt gewerkt; • Vraag om instructie en oefen. Haal diep, maar rustig adem. Ga vooral niet hijgen, anders wordt per ademhaling te weinig verse lucht aangezogen en krijgt men een te grote hoeveelheid uitgeademde lucht binnen. Hierdoor kan hoofdpijn en duizeligheid ontstaan. • Denk aan de hygidne bij veelvuldig gebruik van maskers. Laat deze regelmatig door deskundigen reinigen. Gebruik nooit elkaars maskers zonder dat deze zijn gereinigd. • Bij onafhankelijke adembescherming moet de lucht altijd worden gefilterd. • Er bestaat een misverstand over het tekort aan zuurstof. Onthoud dit voor altijd: Filters voegen nooit zuurstof toe. Mensen met ademhalingsmoeilijkheden en baarddragers mogen nooit met adembescherming werken. 51.3 Gehoorbescherming Gehoorschade is nooit meer te herstellen. De oorzaak van hoge gehoorschade is blootstelling aan te geluidsniveaus. Gehoorschade houdt in dat de trilharen die zich in het slakkenhuis van het binnenoor (zie afbeelding) bevinden afbreken. Hierdoor kunnen trillingen niet meer Via de gehoorzenuwen naar de hersenen worden doorgegeven. 130 Naast andere ongemakken die door slechthorend h eid veroorzaakt worden, vermindert het ook de veiligheid (denk aan het niet kunnen horen van een alarm). 51.3.1 Wanneer dient gehoorbescherming toegepast te worden • Bij 80 dB(A) is bewezen dat geluid bij langdurige blootstelling schadelijk is. De werkgever is verplicht: - gehoorbeschermingsmiddelen te verstrekken; - een gehoortest (audiogram) aan de werknemer aan te bieden. • De werknemers wordt aanbevolen de gehoorbeschermingsmiddelen te dragen. • Vanaf 85 dB(A) is de werkgever verplicht: - brongerichte actie te ondernemen om het geluidsniveau omlaag te brengen; - gehoorbeschermingsmiddelen teverstrekken. • De werknemer is verplicht gehoorbeschermingsmiddelen te dragen. Een ruimte of gebied waar het geluidsniveau 85 dB(A) of hoger is, moet worden gemarkeerd • met het gebodsbord: "gehoorbescherming verplicht' Op machines waar het geluidsniveau 85 dB(A) of hoger is, dient dit op de machine met een sticker te worden aangegeven. Wanneer is het geluid nu boven de 80 dB(A)? Als vuistregel kan worden gehanteerd: indien men op 1 meter afstand van elkaar staat, moet men met normaal stemgebruik, dus zonder stemverheffing, elkaar goed kunnen verstaan. ls dit niet mogelijk, dan kan men er zeker van zijn dat het geluidsniveau hoger is dan 80 dB(A). Geluid is met een geluidmeter te meten (door deskundigen). 51.3.2 Welke gehoorbeschermingsmiddelen Er zijn in principe twee mogelijkheden tot gehoorbescherming: - bescherming in het oor; - bescherming over het oor. Bescherming in het oorgeschiedt door middelvan watjes, pluggen, doppen en otoplastieken. Bescherming over hef oorgeschiedt door middel van kappen. 131 a) Watten (geplastificeerd) Watten zijn bestemd voor eenmalig gebruik en kunnen (afhankelijk van de frequentie) bescherming bieden tegen geluidsniveaus tot maximaal 95 dB(A). Maximale beschermingsfactor 15 dB(A). Dit is afhankelijk van de wijze van aanbrengen. b) Pluggen Pluggen zijn meestal vervormbare schuimrolletjes. De bescherming die door pluggen wordt geboden kan, zeker voor hogere frequenties, gelijk gesteld worden aan die van een gehoorkap, namelijk 15-25 dB(A). c) Universele oordoppen Dit zijn speciale oordoppen met een lichte beugel. De demping bedraagt 15 tot 30 dB(A), afhankelijk van de toonhoogte (= frequentie). d) Otoplastieken Dit is een gehoorbescherming die als oordopje kan worden gedragen en individueel voor de gebruiker op maat wordt gemaakt, zoals bij het gehoorstukje van een gehoorapparaat. Het gehoorstukje wordt voorzien van een filter welke de gewenste demping geeft. Na demping dient het resterende geluidsniveau niet beneden de 70 dB(A) te komen daar anders het gevoel van isolement ontstaat. Er is keuze uit vijf standaardfilters. Afhankelijk van het geluidsniveau op de werkplek, wordt een keuze gemaakt uit één van deze filters. Eén en ander kan door een geluidsmeting worden vastgesteld. Door de individuele aanpassing wordt een optimale demping verkregen. Doordat er met filters met een heel dun kanaaltje wordt gewerkt, is tevens de spraakverstaanbaarheid gewaarborgd. e) Kappen Er zijn diverse soorten kappen met verschillende niveau's van demping. Bij onvoldoende demping van de kap alleen, kan een combinatie met watten of plug uitkomst bieden. Verder bestaat de mogelijkheid de mensen te voorzien van een kap met ingebouwde radio-ontvanger. Deze kaphoofdtelefooncombinatie is voorzien van een ingebouwde volumeregelaar. 132 51.4 Hoofdbescherming Veiligheidshelmen worden van kunststoffen gemaakt. Deze kunststoffen zijn gevoelig voor veroudering,waardoor ze een bepaalde levensduur hebben: Soort Helm: Polytheen-helm Polycarbonaat-helm Textielfenol-helm Glasvezel=versterkt polyester-helm Vervangen na: 3 jaar 10 jaar 10 jaar 10 jaar De productiedatum staat in de klep van een helm vermeld. De gebruiksduur van deze helmen wordt begrensd door eventuele mechanische beschadiging: • Als een helm eenmaal een klap heeft gehad, vervang hem dan. • Controleer regelmatig of het binnenwerk nog heel en goed verend is. Let b'rj de helmschaal op beschadigingen. • Leg de helm nooit op de hoedenplank van uw auto. Dit versnelt het verouderingsproces door de ultraviolette stralen. Bij een noodstop vliegt de helm als een projectiel naar voren en kan hierbij ernstig letsel veroorzaken. Metalen helmen worden in de industrie niet gebruikt, omdat die de elektriciteit geleiden. Hoe beschermt een helm? Een helm bestaat uit een harde helmschaal en een verend binnenwerk. Samen vangen die 70% van de klap op die anders door de nekwervels zou moeten worden opgenomen. Daarom is een goede instelling van het binnenwerk zo belangrijk. Een goede instelling verhoogt namelijk ook het draagcomfort en voorkomt afvallen. 51.5 Handbescherming De meeste werkzaamheden worden met de hand verricht. Het is daarom niet verwonderlijk dat handletsel vaak voorkomt (vonken, brokken, agressieve stoffen en scherp gereedschap). Doelmatige bescherming is noodzakelijk en in een aantal 133 gevallen verplicht. Er bestaat een groot aantal verschillende handschoenen voor allerleisoorten werk, veelal verkrijgbaar in verschillende maten. Denk maar aan hittewerende of tegen kou beschermende handschoenen, handschoenen met extra grip, handschoenen met extra snijweerstand (werken met scherpe voorwerpen) en handschoenen die bestendig zijn tegen oliën, chemicaliën enz. Deze zijn vloeistofdicht. Er is zelfs een handschoen op de markt die bestendig is tegen alle chemicaliën, maar die oplost in water. De meest voorkomende materialen waar handschoenen van worden gemaakt zijn: leer, rubber, neopreen, PVC (Poly Vinyl Chloride), NBR (Nitril Butyl Rubber), katoen, latex en vinyl. Draag nooit handschoenen in de buurt van draaiende delen! 51.6 Voetbescherming 51.6.1 Veiligheidsschoenen Veiligheidsschoenen zijn, voor zowel dames als heren, verkrijgbaar in verschillende uitvoeringen,zoals: laag, hoog, met stalen neus en al dan niet met stalen zool. De keuze hangt af van het werk en de omgeving waar het werk wordt uitgevoerd. Behalve de vele uitvoeringen zijn er ook verschillende typen veiligheidsschoenen. Goedgekeurde schoenen zijn herkenbaar aan het CE-keurmerk. Bij schoenen met een keurmerk is niet alleen de veiligheid, maar zijn ook de gebruikte materialen aan minimum eisen onderworpen. Een goede veiligheidsschoen heeft onder andere: • een ingebouwde stalen neus, die de tenen beschermt als er een zware last op valt; • een stalen tussenzool die de gehele voet beschermt tegen het stappen in scherpe voorwerpen (bijvoorbeeld in de bouw of bij projecten); • een anti-slipzool met een profilering van voorgeschreven minimale diepte. Deze zool is goed bestand tegen olidn en chemicaliën; • een goede pasvorm en is in verschillende maten te verkrijgen. 134 51.6.2 Veiligheidslaarzen Veiligheidslaarzen zijn verkrijgbaar in kunststof, rubber of leer en met verschillende schachthoogtes. Voor de wegenbouw bijvoorbeeld zijn op bestelling rubberlaarzen met een fluorescerende kleur (oranje) verkrijgbaar. De veiligheidslaars is niet te vergelijken met de gewone hobby- of tuinlaars en moet voldoen aan bepaalde normen. Ook in de laars moet het CE-keurmerk zijn aangebracht. Voor werkzaamheden in het water zijn lieslaarzen verkrijgbaar. Om veiligheidsschoenen en veiligheidslaarzen veilig te kunnen gebruiken, moet • regelmatig onderhoud worden gepleegd (invetten) om zo waterdichtheid te waarborgen; • men geen natte schoenen voor een verwarming drogen, omdat ze kunnen gaan barsten; • versleten schoenen of schoenen die met giftige stoffen in aanraking zijn gekomen moetenworden vervangen. 51.7 Beschermende kleding Er bestaan verschillende vormen van beschermende kleding: • Overall. Deze is meestal gemaakt van niet brandonderhoudend materiaal. • Kleding voor specifieke gevaren, zoals zuren en logen, giftige stoffen en straling. • Wegwerpkleding. Wordt na een keer gebruiken weggegooid. • Doorwerkkleding. Werken in weer en wind, tocht en kou. Bescherming bij lage temperaturen. • Brandvertragende kleding. Waar brandrisico verhoogd aanwezig is. • Isolerend ondergoed. Vaak in combinatie met doorwerkkleding gebruikt vanwege de goede ibolatie. Voor werken in tocht of kou is speciale onderkleding op de markt, die goed warmte-isolerend is en een groot opnamevermogen heeft voor transpiratievocht. Tijdens het werk zal men aangepaste kleding dragen. Voor deze kleding geldt de eis dat zij de drager niet in gevaar mag brengen. Het materiaal van de kleding moet zijn afgestemd op de werksituatie of de te verwerken producten. Werkkleding wordt een persoonlijk beschermingsmiddel als zij bescherming moet gaan bieden tegen zeer ongunstige 135 arbeidsomstandigheden, zoals giftige dampen, hittestraling, felle koude enz. In een aantal gevallen kan het belangrijk zln wegwerpkleding te gebruiken. Voorbeelden van wegwerpkleding zijn • dun PVC regenpak, • regenpak van gecoat polypropyleenvezel, • tyvek overall met en zonder coating. De meeste wegwerpkleding heeft het nadeel dat men er vrij snel in transpireert, omdat de gebruikte materialen afdichten. Belangrijk bij alle kleding is dat zij goed om het lichaam, de armen en de benen aansluit, zodat men niet ergens achter kan blijven haken. Het is ook gemakkelijk als de zakken door een rits of klep met een knoop worden afgesloten. Let op dat de knopen van een overall onder een overslag zitten. Blaas vuile of stoffige kleding niet schoon met perslucht (brandgevaar). Vuile of met gevaarlijke stoffen verontreinigde kleding uittrekken en vervangen door schone (hygiëne). Is de kleding kapot of gescheurd dan moet deze worden gerepareerd of vervangen (gegrepen kunnen worden). 51.8 Valbeveiliging Wanneer het risico bestaat dat men van een grote hoogte valt, moeten er maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. De wet stelt eisen bij het werken op een hoogte groter dan 2,50 meter. 51.8.1 Harnasgordel Een vanggordel voorzien van schouder-, been- en zitbanden, is de harnasgordel. Bij een val wordt voorkomen dat iemand uit de vanggordel losraakt. Bovendien houden de schouderbanden de 136 vanggordel op de juiste draaghoogte. Verder zal bij een val de optredende schok beter worden verdeeld. Zorg dat de harnasgordel goed past en is afgestemd op de drager. De verbindingslijn moet zijn voorzien van een valdemper of schok- absorber. Na een valte hebben gebroken, dienen gordels te worden gecontroleerd door een deskundige. 51 .8.2 Valbeveiligingsapparaten Bij werkzaamheden op hoogte, waarbij een gevaar voor vallen niet is uitgesloten, kan een valbeveiligingsapparaat worden toegepast. Dit geschiedt meestal in combinatie met een harnasgordel. Afhankelijk van de werkplek of het gebruiksdoel, kan men beschikken over afdaalof blokkeerapparaten, wel of niet zelf terugspoelend. Afdaalapparaten, waarmee we bij een val met beperkte snelheid naar de grond afdalen, kunnen ook worden gebruikt om in noodsituaties van een hoger gelegen plaats te vluchten. 51.8.3 Remchute Het toestel is een afdaalapparaat en is zelf terugspoelend. De kabellengte van respectievelijk 15 of 40 meter staat op de omkasting van het valbeveiligingsapparaat aangegeven. Men kan zich verticaal verplaatsen, waarbij de lijn gespannen blijft. Bij een valwordt de snelheid afgeremd. Zodra de gordel wordt losgelaten, loopt de kabel vrij snel terug in het apparaat. We dienen erop toe te zien dat de verbinding tussen man en apparaat zoveel mogelijk loodrecht is. De remchute moet met een harnasgordel worden uitgerust. 51.8.4 Non-chute De non-chute is geen afdaalapparaat. Bij een valwordt na een korte remweg geblokkeerd. Bij werkzaamheden op hoogte, waarbij het gevaar van vallen niet is uit te sluiten, geeft de non-chute een goede beveiliging. Het toestel is zelf terugspoelend. De lijn tussen gebruiker en apparaat blijft vanzelf strak, zodat de val nooit meer dan dertig centimeter kan bedragen. De non-chute wordt gebruikt in combinatie met een harnasgordel. Omdat uw leven ervan afhangt: • wanneer een valbeveiligingsapparaat of -gordel een schokbeweging, zoals bij een val, heft ondergaan, moet een controle worden uitgevoerd door een deskundige. 137 • • • zorg dat deze apparaten minimaal 66n keer per jaar worden gecontroleerd door een deskundige. zorg voor schone en goed onderhouden vanglijnen. voor de opslag is het raadzaam de klemmen en lijnen in dozen te verpakken en deze in een droge ruimte op te slaan. 52.0 PBM's en de Arbowet Over de verplichtingen en het gebruik van PBM is in de Arbowet het een en ander opgenomen. De werkgever is verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen en het doen gebruiken van PBM. Tevens is hij verplicht voorlichting en onderrichf te geven over de te gebruiken PBM en toezicht te (laten) houden hierop. De werknemers zijn verplicht de voor hen bestemde beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken, op te bergen en aan voor hen georganiseerde voorlichting en onderricht deel te nemen. In het Arbobesluit zijn ook bepalingen opgenomen over de algemene eisen, de keuze, de beschikbaarheid en het gebruik van PBM. 138