Karin Arts 21 Jaar VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind Een volwassen bijdrage aan kinderrechten in de wereld? In november 2010 vierde het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) zijn 21ste verjaardag. In vele landen, culturen en juridische systemen wordt het bereiken van de leeftijd van 21 jaar gezien als het moment waarop men volledig volwassen wordt. Deze verjaardag vormde dan ook een passende aanleiding om stil te staan bij de vraag in hoeverre het IVRK inmiddels een volwassen bijdrage levert aan kinderrechten in de wereld.1 In het omgaan met maatschappelijke en ontwikkelingsvraagstukken in alle landen van de wereld, arm en rijk, is aandacht voor de positie, problemen, behoeften en rechten van kinderen2 heel belangrijk. Zij maken immers een groot deel van de huidige wereldbevolking uit, vooral in ontwikkelingslanden. Ook vertegenwoordigen zij de toekomst. Helaas zijn er nog talloze tekortkomingen in de levensomstandigheden van veel te veel kinderen. Voorbeelden van ernstig misbruik en uitbuiting van kinderen of van zeer gebrekkige of ontoegankelijke gezondheidszorg of onderwijs onderstrepen deze constatering. Universeel kader Deze bijdrage bespreekt de rol van het IVRK bij het aanpakken van dit soort problemen en bij het verbeteren van de levensomstandigheden en het ontwikkelingspotentieel van kinderen en jongeren in de wereld. Het IVRK biedt een belangrijk, geschikt en inderdaad volwassen kader voor zowel analyseren van problemen als ontwikkelen van concrete actielijnen en aanduiding van verantwoordelijkheden en verplichtingen. Het IVRK is immers het meest geratificeerde VN-mensenrechtenverdrag in de wereld. Er zijn 193 landen partij bij het Verdrag – dat komt neer op alle landen in de wereld, behalve Somalië en de Verenigde Staten. Beide landen hebben het Verdrag wel ondertekend. Somalië heeft dit nog niet kunnen vervolgen met een ratificatie vanwege het aanhoudende conflict in het land en het gebrek aan een effectieve regering. Bij de onderhandelingen over het IVRK in de jaren ’80 van de vorige eeuw bleek Washington op inhou336 delijke gronden moeite te hebben met bepaalde onderdelen van het Verdrag. Voorbeelden zijn art. 5 (over de rol, rechten en plichten van ouders, en de verhouding ouderlijk gezag en kinderrechten), art. 14 (over godsdienstvrijheid van kinderen), art. 37 (dat de doodstraf verbiedt voor mensen die een misdrijf pleegden toen zij nog geen 18 jaar oud waren) en art. 38 ten aanzien van de leeftijdsgrens voor rekrutering in het leger. Voor de laatste twee onderwerpen is de positie van de Verenigde Starten nu anders. In verscheidene Amerikaanse staten is de doodstrafpraktijk recent immers vrij drastisch ingeperkt. Sinds 2005 is de doodstraf voor minderjarigen overal in de Verenigde Staten verboden. Ook is het land inmiddels wél partij geworden bij het Facultatieve Protocol over Kinderen en Gewapend Conflict, dat de IVRK-bepalingen ten aanzien van rekrutering aanscherpt. Hoewel er al een tijd een lobby plaatsvindt om de regering-Obama te overtuigen van de noodzaak van ratificatie, is het nog niet duidelijk of dat er in de nabije toekomst inderdaad van zal gaan komen. Ondanks de afwijkende positie van de Verenigde Staten maakt de nagenoeg universele ratificatie het IVRK tot een zeer belangrijk kader voor dialoog en actie met betrekking tot kinderrechten in de wereld. Daar komt bij dat het Verdrag ontworpen is om in allerlei omstandigheden relevant te zijn. De opstellers ervan hebben bewust gestreefd naar een tekst die in uiteenlopende landen, culturen, juridische systemen, economische, politieke en andere omstandigheden uitgevoerd kan worden. Dit lijkt goed gelukt, gezien de grote aanhang die het verdrag inmiddels heeft, zowel onder regeringen als onder niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Het is vrij bijzonder dat naast regeringen ook zoveel NGO’s en andere maatschappelijke actoren zich zo uitdrukkelijk achter het Verdrag geschaard hebben. Velen van hen hebben de uitvoering van het IVRK opgenomen in hun officiële doelstellingen en proberen dagelijks vorm te geven aan een kinderrechtenbenadering tot hun werk. Dit resulteert in een zeer dynamische praktijk, waaruit vele lessen Internationale Spectator Jaargang 65 nr. 6 | Juni 2011 te trekken zijn over de voor- en nadelen van zo’n kinderrechtenbenadering, alsmede over de theoretische en praktische uitdagingen die zich op dit gebied voordoen. Kinderrechten in de wereld Het zou voor de hand liggen deze bijdrage te vervolgen met een inventarisatie van de stand van zaken met betrekking tot kinderrechten in de wereld. Dit is echter niet zo’n eenvoudige opdracht als het op het eerste gezicht wellicht lijkt. Om zowel praktische als methodologische redenen is meten en beoordelen van de mate van naleving van mensenrechten, inclusief kinderrechten, immers een complexe zaak. Een praktisch probleem is dat er in veel landen nog veel te weinig relevante statistische gegevens, uitgesplitst naar leeftijd, beschikbaar zijn. Vaak zijn er ook geen nulmetingen gedaan. Dat maakt het moeilijk betrouwbare uitspraken te doen over de vraag of een bepaalde situatie na verloop van tijd verbeterd of verslechterd is. Een methodologisch aspect is dat het moeilijk kan zijn mensenrechten, inclusief kinderrechten, precies te definiëren en met gebruik van indicatoren te meten. Veel problemen ten aanzien van mensen- en/of kinderrechten hebben immers meervoudige oorzaken en zijn lastig toe te schrijven aan de rol van één bepaalde actor. Dit soort complicerende factoren maakt het soms moeilijk tot gefundeerde objectieve beoordeJaargang 65 nr. 6 | Juni 2011 Internationale Spectator lingen te komen. Mede daardoor hebben subjectieve waardeoordelen, vooringenomen ideeën over een bepaalde situatie, casus of standaard, politieke agenda’s, of eisen van donoren van ontwikkelingshulp nog te vaak te ruim baan. Specifiek op het terrein van kinderrechten heeft verwarring over de verschillen tussen het welzijn, de behoeften en de rechten van kinderen ook in de weg gestaan aan accurate beoordelingen van de mate van naleving in de praktijk. Dit alles maakt het moeilijk een eenduidig beeld te schetsen van de staat waarin de kinderrechten in de wereld verkeren. Afhankelijk van de gekozen invalshoek en de bronnen zijn er zowel positieve als negatieve ontwikkelingen te melden. Positief is dat, volgens gecombineerde cijfers van onder andere UNICEF, de Wereldgezondheidsorganisatie WHO en de Wereldbank, in de periode 1990-2008 de kindersterfte onder de vijf jaar met 28% omlaag is gegaan.3 Ook kwam er in 2010 wetenschappelijk bewijs voor de stelling dat UNICEF en andere organisaties een tijd lang uitgegaan zijn van te hoge kindersterftecijfers. Dat houdt in dat in 2010 naar schatting 7,7 miljoen kinderen onder de vijf jaar stierven, in plaats van de 8,8 miljoen waar UNICEF tot voor kort van uitging.4 Dit is natuurlijk nog steeds veel te veel, maar de nieuwe cijfers lijken wel aan te geven dat er wat bereikt is. Ook in Nederland is in 2010 op bepaalde onderwerpen vooruitgang geboekt, bijvoorbeeld ten aanzien van kortere 337 wachtlijsten in de jeugdzorg, aanstelling van een kinderombudsman en juridische bijstand tijdens politieverhoor van kinderen.5 Tegelijkertijd is overduidelijk dat er nog veel te doen is. Longontsteking en diarree zijn de belangrijkste doodsoorzaken voor kinderen onder de vijf jaar, terwijl beide relatief gemakkelijk en goedkoop te voorkomen zijn.6 De sterfte onder kinderen in subSahara Afrika is 24 keer hoger dan die in geïndustrialiseerde landen.7 Veel aspecten van het verwezenlijken van kinderrechten beginnen met het registreren van het kind bij de geboorte. Wat de normaalste zaak van de wereld zou moeten en kunnen zijn, blijkt in de praktijk een groot probleem: slechts de helft van alle kinderen onder de vijf jaar in ontwikkelingslanden is geregistreerd.8 Maar ook in zogenaamde ontwikkelde landen is werk aan de winkel. Kindermisbruik en de behandeling van Roma-kinderen in Europa zijn slechts twee van de vele ernstige voorbeelden die er bestaan. De Nederlandse regering wordt steeds vaker door internationale instanties, maar ook door Nederlandse rechters, op de vingers getikt voor het niet-nakomen van internationale mensenrechtenverplichtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van zogenaamde ‘illegale’ kinderen. In plaats van de kritiek te aanvaarden en te gebruiken om Nederlands beleid en wetgeving te verbeteren, reageert Den Haag steeds vijandiger. Zo kondigde het gaandeweg werkelijkheid worden. Naar mijn mening, vooral gevoed door onderzoek naar en ervaring met de werking van het Verdrag in ontwikkelingslanden, is dat inderdaad het geval. Een sterke kant van het Verdrag is dat het zeer bewust op een aantal punten ruimte biedt aan omstandigheden en contexten waarin het uitgevoerd moet worden. Hoewel sommigen beweren dat het IVRK een ‘westerse uitvinding’ is,10 is zijn tekst de uitkomst van een onderhandelingsproces waaraan 19 westerse, 6 Oost-Europese, 15 Aziatische, 9 Afrikaanse en 8 Latijns-Amerikaanse landen, over het algemeen met veel inzet, hebben deelgenomen.11 Er zijn legio voorbeelden van aanknopingspunten die het IVRK biedt om rekening te houden met lokale omstandigheden en wellicht tot op zekere hoogte zelfs met lokale prioriteiten. Dat begint al bij de, enigszins open, definitie van het kind. Volgens art. 1 is ieder mens jonger dan 18 jaar een kind, en valt hij of zij dus onder het IVRK, tenzij ‘volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt’ . Artikel 3 introduceert ‘de belangen van het kind’ als eerste leidraad bij alle handelingen ten aanzien van kinderen. Met opzet wordt de notie ‘belangen van het kind’ nergens in het Verdrag gedefinieerd. Op deze manier is er geen consensus-definitie nodig én hoopt men af te dwingen dat het begrip in concrete gevallen in overeenstemming met de lokale context en omstandigheden wordt ingevuld. Een stij- Er zijn legio voorbeelden van aanknopingspunten die het IVRK biedt om rekening te houden met lokale omstandigheden regeerakkoord van september 2010 aan dat de regering haar terugkeer- en uitzetbeleid zal intensiveren en dat gezinnen met kinderen daarbij ‘prioriteit’ zullen krijgen.9 Wellicht is de hoofdreden hiervoor dat kinderen onder het IVRK relatief snel rechten opbouwen, zoals inderdaad steeds vaker bevestigd wordt door internationale en nationale rechters. Ruimte voor diversiteit Er is dus een gemengd beeld van positieve en negatieve ontwikkelingen, en van grote verschillen in aard en omvang van de problemen waar kinderen mee te maken hebben. Ook is er veel variatie in de economische, culturele, juridische, politieke en andere relevante omstandigheden waarin kinderrechten vorm moeten krijgen. De vraagt rijst dan hoe het IVRK met deze verschillen omgaat of er rekening mee houdt. Daarbij komt ook de vraag op of het Verdrag bijdraagt aan de ‘universalisering’ van kinderrechten, oftewel aan het proces waardoor kinderrechten overal in de wereld 338 gend aantal landen heeft nationale wetgeving waarin de ‘belangen van het kind’ wel concreet omschreven worden, terwijl jurisprudentie op dit terrein groeit. Ook de persoonlijke kenmerken van kinderen zijn divers. Het Verdrag probeert daar recht aan te doen door een aantal keren te verwijzen naar ‘de zich ontwikkelende vermogens van het kind’ en ‘leeftijd en rijpheid van het kind’.12 Artikel 5 (over de rol van opvoeders) beseft dat kinderen niet overal in een westers kerngezinsverband leven. Het spreekt dus niet alleen over de ouders, maar ook over, ‘indien van toepassing, de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen’. Artikel 20, over alternatieve zorg voor kinderen die niet in hun gezin kunnen verblijven, erkent dat niet in alle landen of rechtssystemen een concept als adoptie bestaat. Dus wordt er ook naar ‘kafalah volgens het islamitisch recht’ verwezen. Een laatste voorbeeld van ruimte voor diversiteit én voor differentiatie in het IVRK is te vinden in art. Internationale Spectator Jaargang 65 nr. 6 | Juni 2011 4. Dat zet de verplichtingen van staten tot uitvoering van het Verdrag op een rij en verwijst daarbij een aantal keren naar te nemen ‘passende’ actie: ‘staten […] nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om […] dit Verdrag […] te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten [gebeurt dit] in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten, en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking.’ Op deze manier stelt het IVRK de reikwijdte van de verplichtingen tot uitvoering van het Verdrag dus (mede) vast op basis van de capaciteit en beschikbare middelen van de betrokken regering. Ook de beschikbaarheid van eventueel noodzakelijke internationale ondersteuning speelt daarbij een rol. Een serie andere verdragsartikelen neemt eenzelfde positie in wat betreft uitvoering van specifieke rechten, zoals het recht op onderwijs, het recht op gezondheidszorg of de rechten van kinderen met een of meer handicaps.13 Daarbij worden de behoeften van ontwikkelingslanden en de verplichting internationale samenwerking te bevorderen steeds benadrukt. In het verleden verbond Nederland consequenties aan deze aspecten van het IVRK. Dit gebeurde onder meer door middel van het beleidsmemorandum Beleid in de Kinderschoenen (1994), dat een aantal implicaties van het IVRK voor Nederlandse ontwikkelingssamenwerking toelichtte.14 Door de jaren heen is dit soort inzet voor kinderrechten in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking echter verminderd. In de onlangs verschenen herziene Mensenrechtenstrategie van de Nederlandse regering wordt zelfs aangekondigd dat de bevordering van kinderrechten in de toekomst minder prioriteit zal krijgen en dat Nederland op dit terrein vaker aansluiting zal zoeken ‘bij de voortrekkersrol van partners in de Europese Unie’.15 De hier gepresenteerde inhoud van het IVRK geeft aan dat het Verdrag uitdrukkelijk probeert ruimte te bieden aan juridische, politieke, culturele en economische contexten en omstandigheden waarbinnen het Verdrag in de praktijk vorm moet krijgen. Daar zitten niet alleen voordelen aan, maar ook risico’s. Een voordeel zou kunnen zijn dat een realistische benadering die rekening houdt met lokale omstandigheden, meer kans van slagen heeft en waarschijnlijk resulteert in een groter draagvlak. Een nadeel zou kunnen zijn dat het bieden van ruimte voor interpretatie en diversiteit ook ruimte geeft voor misbruik en het zich onttrekken aan verplichtingen. In de praktijk lijken de voordelen van de geschetste aanpak echter sterker te zijn dan de nadelen. Het IVRK-Comité speelt overigens een belangrijke rol bij het inperken van de ruimte tot interpretatie van het Verdrag, en stelt dus ook grenzen aan de ruimte voor diversiteit. Het Comité heeft bijvoorbeeld Jaargang 65 nr. 6 | Juni 2011 Internationale Spectator bepaald dat art. 4 (over ‘passende’ uitvoeringsmaatregelen) inhoudt dat regeringen hun ‘best beschikbare budget’ ter beschikking moeten stellen voor kinderen. Wat dat precies is, daar kan misschien nog steeds over getwist worden, maar dat is wellicht onvermijdelijk en zelfs nuttig. In ieder geval is er zo een meer realistische, meer concrete, maar ook contextuele en dus werkbare verplichting ontstaan. Universele Inspiratie voor Actie Deze aanpak heeft ertoe geleid dat zeer veel regeringen (en ook andere actoren) zich achter het Verdrag hebben geschaard. Een statistische analyse van het ratificatiegedrag van landen16 laat zien dat Zuid-Amerika, het Caraïbisch gebied en Afrika consequent hoger scoren met betrekking tot ratificatie van het IVRK dan Europa. Azië en de Stille-Zuidzeelanden kwamen langszij in 1995. Het Midden-Oosten en NoordAfrika bleven langere tijd achter, maar zijn nu ook nagenoeg op het niveau van de rest van de wereld. In de begintijd van het Verdrag hadden veel landen nog voorbehouden, waarvan sommigen heel ingrijpend waren. De meeste daarvan zijn inmiddels ingetrokken. Een andere aanwijzing voor de universele inspiratie voor actie die het IVRK door de jaren heen is geworden, is het feit dat veel landen nationale wetgeving hebben aangenomen die de details van het Verdrag op nationaal niveau verwerkt. Onderzoek dat hiernaar gedaan is, wijst uit dat ook hier het beeld gemengd positief en negatief is. In een aantal landen is integrale kinderwetgeving ingevoerd, zoals in Zuid-Afrika via de Children’s Act, en heeft het IVRK een zichtbare invloed gehad op nationale jurisprudentie. Elders, ook in Nederland, bestaat zulke integrale kinderwetgeving niet, en is de invloed van het IVRK op nationale wetgeving en jurisprudentie nog relatief klein. Het feit dat ook vele niet-statelijke actoren, natio­ nale en lokale maatschappelijke actoren zich aan het Verdrag verbonden hebben, en dagelijks actief zijn met het ontwikkelen en operationaliseren van kinderrechtenbenaderingen tot hun werk en doelstellingen, toont aan dat het Verdrag in brede kring mondiaal als relevant wordt gezien. Tevredenheid en verbetering Deze analyse heeft in kort bestek aangegeven dat het IVRK inderdaad een bijdrage aan kinderrechten in de wereld levert, die gerust ‘volwassen’ genoemd mag worden. Dit omdat het Verdrag een manier heeft gevonden om te gaan met de complexe economische, politieke, culturele en juridische diversiteit waarbinnen het Verdrag uitgevoerd moet worden. Deze complimenten voor het IVRK betekenen geenszins dat het Verdrag perfect is. Op een aantal punten is verbetering hard nodig. De vele dagelijkse 339 schendingen van kinderrechten in de wereld vormen daarvan het bewijs. Ten eerste moeten kinderrechten nog veel beter geïntegreerd worden in regeringsbeleid en op alle relevante beleidsterreinen aan de orde komen, ook in agenda’s en beleid voor handel of klimaatverandering. Ten tweede is er dringend behoefte aan meer en kwalitatief betere informatie over de situatie van kinderen in de wereld en aan meer expertise en technische capaciteit voor de verwezenlijking van kinderrechten, zowel binnen regeringen als in NGO’s. In dit verband zijn er zeker ook meer middelen nodig, inclusief de best beschikbare nationale budgetten, om de taakstelling van het IVRK volledig uit te voeren. Daar komt bij dat niet alle kinderrechten adequaat opgenomen zijn in het IVRK. Bepaalde politieke rechten (zoals de vrijheid van vereniging), zaken rondom seksualiteit, of bepaalde burgerrechten (zoals het recht op eigendom) behoeven nog veel meer detail. Gezien de nadruk die het Verdrag legt op participatierechten van kinderen, is het ook opvallend dat er destijds voor gekozen is geen klachtenprocedure in het leven te roepen. Gebruik makend van zo’n procedure zouden kinderen, en/of volwassenen namens kinderen, hun klachten over niet-naleving van het Verdrag aan het VN-Kinderrechtencomité kunnen voorleggen. Wel is er een Facultatief Protocol in de maak, dat zo’n klachtenprocedure zou instellen voor de landen die het Protocol ratificeren. De onderhandelingen daarover verlopen op bepaalde punten moeizaam en het is nog niet duidelijk wanneer het Protocol een feit zal zijn.17 Tot slot is het de realiteit dat het Verdrag onder zeer diverse omstandigheden uitgevoerd dient te worden. Het ontwikkelingsniveau van een land is een factor die de uitvoeringscapaciteit van dat land mede bepaalt. Het IVRK bepaalt vrij prominent dat de behoeften van ontwikkelingslanden in dit opzicht speciale aandacht behoeven, en dat internationale samenwerking een vereiste is voor de mondiale verwezenlijking van kinderrechten. Het VN-Kinderrechtencomité heeft zich duidelijk uitgesproken over de verplichting van landen die in dit verband hulp kunnen bieden, dat ook werkelijk te doen. Daar moet in de praktijk nog veel meer van gemaakt worden. In dat verband is het teleurstellend dat de Nederlandse regering onlangs besloot dat het wel wat minder kan met aandacht voor kinderrechten in het Nederlands mensenrechtenbeleid. Dat zal immers waarschijnlijk ook effect hebben op het niveau van de Nederlandse bijdragen aan de zo broodnodige internationale samenwerking op dit terrein. 340 Karin Arts is hoogleraar internationaal recht en ontwikkeling aan het EUR International Institute of Social Studies te Den Haag. Noten 1 Deze bijdrage is een ingekorte en geactualiseerde vertaling van mijn oratie Coming of Age in a World of Diversity? An Assessment of the UN Convention on the Rights of the Child, International Institute of Social Studies, Erasmus Universiteit Rotterdam, 18 november 2010. De integrale Engelse tekst is beschikbaar via: http://www.iss.nl/News/Past-Events/Coming-ofAge-in-a-World-of-Diversity. 2 In navolging van art. 1 IVRK betekent ‘kind’ hier ieder mens jonger dan 18 jaar oud. 3 UNICEF, ‘Global Child Mortality Continues to Drop’, persbericht 10 september 2009 (www.unicef.org/media/media_51087. html). 4 J. Knoll Rajarathan e.a., ‘Neonatal, Postneonatal, Childhood, and Under-5 Mortality for 187 Countries, 1970-2010: A Systematic Analysis of Progress Towards Millennium Development Goal 4’, in: The Lancet, juni 2010, blz. 1988-2008. 5 Defence for Children-ECPAT Nederland en UNICEF Nederland, Jaarbericht Kinderrechten 2010, Leiden/Voorburg, 2010 (www.unicef.nl/media/417979/jaarbericht%20kinderrechten%202010.pdf). 6 UNICEF, a.w. noot 3. 7 UNICEF, Progress for Children: Achieving the MDGs with Equity, no. 9, New York, september 2010, blz. 7. 8 Ibid. blz. 10. 9 Zie ook K. Arts, ‘Mensenrechten in Nederland: Mag het een Onsje Meer Zijn?’, in: Prof. Mr. Bert Niemeijer e.a. (red.), Internationalisering, Veiligheid en Recht, Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011, blz. 28-34. Het regeerakkoord van september 2010 bevat maar liefst 11 verwijzingen naar nieuwe beleidsvoornemens die waarschijnlijk in zullen gaan tegen bestaande internationale verplichtingen van Nederland, vooral op het terrein van immigratie. In plaats van het uitvoeren van die internationale verplichtingen neemt de CDA-VVD-coalitie zich voor om deze te heronderhandelen. Waar dat geen resultaat heeft, wordt opzegging van verdragen overwogen. 10 Zie bijv. A.K. Bentley, ‘Can There Be Any Universal Children’s Rights?’, 9 International Journal of Human Rights no. 1, blz. 107123; K. Valentin & L. Meindert, ‘The Adult North and the Young South: Reflections on the Civilizing Mission of Children’s Rights, 25 Anthropology Today no. 3, blz. 23-28; en V. Pupavac, ‘Misanthropy Without Borders: The International Children’s Rights Regime’, 25 Disasters no. 2, blz. 95-112. 11 D. Johnson, ‘Cultural and Regional Pluralism in the Drafting of the UN Convention on the Rights of the Child’, in: M. Freeman & P. Veerman (red.), The Ideologies of Children’s Rights, Dordrecht: Martinus Nijhoff, 1992, blz. 95-114, in het bijzonder blz. 96. 12 IVRK. artt. 5 en 12(1). 13 Respectievelijk IVRK art. 28, 24 en 23. 14 Voorlichtingsdienst Ontwikkelingssamenwerking, Beleid in de Kinderschoenen: Beleidsnotitie over Kinderen in Ontwikkelingslanden, Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1994. 15 Verantwoordelijkheid Voor Vrijheid: Mensenrechten in het Buitenlands Beleid, 5 april 2011 (www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/04/05/notitie-verantwoordelijk-voor-vrijheid.html, blz. 6). 16 Arts, a.w. noot 1. 17 Zie voor meer informatie: www.crin.org/petitions/petition. asp?petid=1007. Internationale Spectator Jaargang 65 nr. 6 | Juni 2011