Herziening leeflooncategorieën vanaf 1 januari 2005 Nathalie Debast, stafmedewerker VVSG 16 februari 2005 versie 3 Sedert 1 januari 2005 gelden voor het leefloon andere categorieën en bedragen. Dit is een gevolg van het vernietigende arrest van het Arbitragehof van 14 januari 2004 (nr. 5/2004). Hierdoor moest vooral op vlak van de individualisering van rechten, één van de pijlers bij de invoering van de wet, een stap terug worden gezet. De OCMW’s moeten voor de derde keer in iets meer dan twee jaar een deel van hun dossiers herzien, maar zitten met een aantal onduidelijkheden. Vooral het statuut van het ‘gezin ten laste’ zorgt voor vraagtekens. In dit document geven we u eerst een bondig overzicht van de voornaamste wijzigingen. Daarna trachten we een antwoord te geven op een aantal vragen die de OCMW’s ons de afgelopen weken veelvuldig stelden. Deze antwoorden werden overlegd met het kabinet van minister Dupont en met de POD Maatschappelijke Integratie tenzij anders vermeld. Dit document zal regelmatig worden bijgewerkt. A. Situering 1. Nieuwe categorieën Vanaf 1 januari 2005 gelden volgende categorieën en bedragen: Categorie 1 : samenwonenden: 4.906,62 EUR per jaar en 408,89 EUR per maand (basisbedrag 4400 EUR, op 1 oktober 2004 geïndexeerd 4.444 EUR). Het gaat om de persoon die met één of meerdere personen samenwoont. Samenwonen betekent het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen. Categorie 2 : alleenstaande: 7.359,93 EUR per jaar en 613,33 EUR per maand (basisbedrag 6600 EUR, op 1 oktober 2004 geïndexeerd 6.666 EUR). Categorie 3 : personen met gezinslast: 9.813,24 EUR per jaar en 817,77 EUR per maand (basisbedrag 8800 EUR op 1 oktober 2004 geïndexeerd EUR 8.888). Dit is een persoon die enkel en alleen samenwoont met een gezin te zijnen laste waar minstens één ongehuwd minderjarig kind deel van uitmaakt. Het “gezin ten laste“ kan zijn de echtgenoot, de levenspartner, het ongehuwd minderjarig kind, of meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind. 2. Gezin ten laste De achteruitgang op vlak van de individualisering van rechten is het meest zichtbaar bij de nieuwe categorie 3 “personen met gezinslast”. Daar waar partners vóór deze wetswijziging elk een eigen dossier hadden met eigen rechten en plichten, worden beide dossiers nu weer samengevoegd (cfr. bestaansminimum). Eén van de partners zal ‘ten laste’ zijn van de andere. Dit betekent dat er maar één aanvrager is. Delen van de wet zijn echter van toepassing op beiden. Zo zal de partner niet enkel moeten voldoen aan de voorwaarden van verblijf, meerderjarigheid, onvoldoende 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 1/8 bestaansmiddelen, rechten laten gelden op andere uitkeringen, maar ook werkbereid moeten zijn. De partner is werkbereid zodra hij inkomsten verwerft ten bedrage van categorie 1 “samenwonende”. Indien blijkt dat de partner niet wilt werken, zal dit ernstige gevolgen hebben voor de aanvrager, want die ziet zijn inkomen herleid naar de helft (terugval van categorie 3 “personen met gezinslast” naar categorie 1 “samenwonende”). Ook al gaat het volgens de wet om één dossier met één aanvrager, kan het in de feiten nog altijd gaan om twee cliënten. Het OCMW zal de partner indien nodig immers ook moeten begeleiden, GPMI opstellen, etc. Om die reden lijkt het ons aangewezen dat het OCMW alle briefwisseling (beslissing, uitnodiging om gehoord te worden in geval van een herziening, etc.) aan de aanvrager stuurt maar ook minstens ter info naar de partner. Door de juridische samensmelting zal het OCMW ook maar één tegemoetkoming in de personeelskost meer krijgen, al helpt het twee personen. VVSG heeft dan ook al laten weten aan minister Dupont dat dit onaanvaardbaar is en dat we een vergoeding vragen per geholpen persoon, hetgeen ook het geval was vóór deze wetswijziging. 3. Personen die onderhoudsgeld betalen Vóór deze wetswijziging behoorden leefloners die onderhoudsgeld betaalden tot een aparte categorie die recht gaf op een verhoogd leefloon. Die categorie verdwijnt nu. Om te vermijden dat deze groep verworven rechten zou verliezen, werd met ingang van 1 januari 2005 in de OCMW-wet een bepaling ingevoerd die voorziet in een specifieke hulp voor personen die onderhoudsgeld ten gunste van kinderen moeten betalen (art. 68quinquies wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn). Voortaan hebben niet alleen leefloongerechtigde cliënten recht op deze extra hulp maar ook cliënten die recht hebben op een gelijkwaardige financiële OCMW-steun. De cliënt moet hiervoor onderhoudsplichtig zijn en kunnen bewijzen dat hij de verschuldigde onderhoudsgelden ook effectief betaalt. Het kind zelf moet daadwerkelijk in België wonen. Het OCMW neemt de helft van de betaalde onderhoudsgelden ten laste met een maximum van 1100 euro per jaar. De uitbetaling gebeurt maandelijks en per maand kan hoogstens één twaalfde van het maximumbedrag betaald worden. De federale overheid betaalt de specifieke hulp volledig terug aan de OCMW’s. 4. Co-ouderschap Ook de situatie van ouders met co-ouderschap is niet langer expliciet geregeld in de wet. Het OCMW zal hen gedurende de helft van de tijd het bedrag van categorie 2 “alleenstaande” of categorie 1 “samenwonende” toekennen en de andere helft van de tijd het nieuwe bedrag van categorie 3 “persoon met gezin ten laste”. Hoewel het volgens de omzendbrief enkel mag gaan om een alleenstaande, gaan we ervan uit dat dit ook moet kunnen gelden voor samenwonenden die een regeling coouderschap hebben met een vroegere partner. Dit was immers ten tijde van het bestaansminimum al de praktijk bij de OCMW’s en werd ook aanvaard door de federale overheid. 5. Geen vereenvoudiging Hoewel deze wijziging vanuit de federale overheid wordt afgedaan als een vereenvoudiging en een betere afstemming op de andere socialezekerheidsstelsels, zijn wij hier op dit moment niet van overtuigd. Vooral het ongedaan maken van de individualisering van rechten, een troef van de wet, ligt de OCMW’s op de lever. Bovendien is dit in iets meer dan twee jaar de derde wetswijziging die de maatschappelijk werkers in deze dossiers moeten verwerken. Zonder dat het hun 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 2/8 cliënten echter wezenlijk ten goede komt en terwijl zoveel andere maatschappelijke problemen een oplossing vragen. B. Vragen en antwoorden 1. In welke wetgeving vinden we dit alles terug? De basisregelgeving vindt u terug in - Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S., 31 juli 2002, inforum 50 176605, verder RMI-wet; - KB van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S., 31 juli 2002, inforum 178495, verder RMI-KB; - Ministeriële omzendbrief van 14 december 2004 betreffende de wijzigingen inzake het recht op maatschappelijke integratie, niet in staatsblad verschenen, inforum 198727 - art. 68quinquies van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; Het afgelopen jaar onderging de RMI-wet achtereenvolgens volgende wijzigingen: - arrest nr. 5/2004 van 14 januari 2004 van het Arbitragehof, 2004, BS, 27 februari 2004; - KB van 1 maart 2004 houdende bepalingen ingevolge het arrest nr. 5/2004 van 14 januari 2004 van het Arbitragehof waarbij sommige bepalingen van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie werden vernietigd, B.S. 2 maart 2004, opgeheven; - MO van 1 maart 2004 betreffende het KB van 1 maart 2004, niet gepubliceerd; - Programmawet van 9 juli 2004, art. 99,100, 104 en 106, BS 15 juli 2004, inforum 195044; - MO van 30 september 2004 betreffende de verhoging van de basisbedragen van artikel 14, §1 van de wet van 26 mei 2002, niet gepubliceerd; - KB van 5 december 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, BS 13 december 2004, inforum 198604; - KB van 5 december 2004 tot uitvoering van artikel 68quinquies, § 4, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, BS 13 december 2004, inforum 198602; - KB van 5 december 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, BS 13 december 2004, inforum 198608; - MO van 14 december 2004 betreffende de wijzigingen met ingang van 1 januari 2005 inzake het recht op maatschappelijke integratie, niet gepubliceerd, inforum 198727; - Omzendbrief POD MI van 11 februari 2005 op www.mi-is.be, inforum 198727198602; 2. M.b.t. de nieuwe categorie 3 “persoon met een gezin ten laste” - Heeft een moeder die enkel samenwoont met haar dochter recht op categorie 3? Enkel wanneer het gaat om een minderjarige ongehuwde dochter, kan de moeder aanspraak maken op categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”. Om voor deze categorie in aanmerking te komen, moet men immers samenwonen met minstens één minderjarig ongehuwd kind. Het moet daarom niet noodzakelijk gaan om het biologische kind van de aanvrager. Bovenop dit kind mag de aanvrager voor de toepassing van categorie 3 enkel samenwonen met: 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 3/8 - de echtgenoot, de levenspartner in geval van een feitelijk gezin, meerdere kinderen Zodra iemand anders dan de hierboven opgesomde personen samenwoont met de aanvrager, verliest deze het recht op categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”. De OCMW’s zullen de vroegere leefloondossiers ‘alleenstaanden met kinderlast’ moeten omzetten in dossiers van categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”. Let wel, dossiers die bij de wetswijziging van maart 2004 de stempel ‘samenwonende met kinderlast’ kregen, vallen niet noodzakelijk onder categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”, aangezien toen niet vereist was dat zij enkel moesten samenwonen met een gezin ten laste. Echtgenoten of partners zonder kinderen zullen in categorie 1 “samenwonende” vallen en niet in categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”. - Wat als een moeder met haar minderjarige dochter samenwoont en de dochter na verloop van tijd meerderjarig wordt? Op dat moment valt de moeder terug in categorie 1. De dochter kan dan eventueel haar eigen recht op leefloon uitoefenen en zal ook in categorie 1 vallen. - Wat als de oma haar intrek neemt bij deze moeder en dochter? Een oma of opa vallen niet onder de wettelijke definitie van “gezin ten laste”. Bijgevolg zullen alle gezinsleden slechts aanspraak kunnen maken op de categorie samenwonenden. - Bestaande leefloondossiers van levenspartners of echtgenoten met een minderjarig ongehuwd kind moeten door het OCMW worden samengevoegd. Wie moeten de OCMW’s kiezen als aanvrager? De OCMW’s zijn vrij te kiezen wie van de twee partners ze als aanvrager aanduiden. Best wordt dit bekeken met de personen in kwestie. - Wat is voor het OCMW het statuut van de partner van de rechthebbende op categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”? Iemand die in categorie 3 “persoon met een gezin ten laste “ valt heeft in principe recht op een leefloonbedrag van 8888 € per jaar, of twee maal het bedrag van categorie 1 “samenwonende” dat 4444 € per jaar bedraagt. Bijgevolg dekt dit bedrag zowel het leefloon voor de aanvrager als voor de echtgenoot of levenspartner. OCMW’s zullen dan ook verschillende dossiers moeten samenvoegen en er kan voortaan maar één aanvrager zijn. Omdat de echtgenoot of levenspartner vanaf dan geen eigen aanvraag meer kan doen, is de RMI-regelgeving zodanig gewijzigd dat een aantal bepalingen ook voor hem gelden. Zo moet de echtgenoot of levenspartner grotendeels voldoen aan dezelfde voorwaarden als de rechthebbende van RMI: a) zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben; 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 4/8 b) meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn overeenkomstig de bepalingen van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; c) niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, noch er aanspraak kunnen op maken, noch in staat zijn deze hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven: Er wordt rekening gehouden met alle bestaansmiddelen van de levenspartner of echtgenoot. De berekening ervan gebeurt op dezelfde manier als voor de aanvrager, dus op basis van titel II, hoofdstuk II van de RMI-wet; d) zijn rechten laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving; e) werkbereid zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is: Volgens de omzendbrief van 14 december 2004 is deze laatste voorwaarde in hoofde van de echtgenoot of levenspartner vervuld zodra die over inkomsten beschikt gelijk aan het leefloonbedrag van categorie 1 “samenwonenden”. Indien de partner of echtgenoot niet werkbereid is, zal de begunstigde zijn leefloon herleid zien tot het bedrag van categorie 1 “samenwonende”; f) géén nationaliteitsvoorwaarde: De echtgenoot of de levenspartner moet de nationaliteitsvoorwaarde niet vervullen. Het volstaat dat de aanvrager aan de nationaliteitsvoorwaarde voldoet omdat hij Belg is of een vreemde die in aanmerking komt voor RMI. Zo zal bijvoorbeeld een vreemde die een koppel vormt met een Belgische leefloner en die vóór deze wijziging een financiële steun ‘equivalent leefloon’ kreeg van het OCMW omdat hij niet aan de nationaliteitsvoorwaarde voldeed, nu in het leefloon terecht komen als ‘gezin ten laste’ van de leefloner. Dit betekent ook dat het OCMW in zo’n dossier voortaan minder staatstoelage zal krijgen dan voor de wijziging het geval was. Naast voorwaarden, heeft de levenspartner of echtgenoot ook rechten. a) zo stelt de RMI-wet (art. 14, § 1, 3°) dat het leefloon 8800 € (geïndexeerd 8888 €) bedraagt voor een persoon die uitsluitend samenwoont met een gezin ten laste. Het recht dekt meteen ook het recht van de eventuele echtgenoot of partner. Laatstgenoemde zal dus zelf geen leefloon meer kunnen aanvragen. Volgens de omzendbrief van 14 december 2004 kan de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager ook genieten van alle tewerkstellingsmaatregelen waarvan de aanvrager kan genieten. In deze situatie behoudt het OCMW het recht op de hiervoor voorziene staatstoelage. Deze activering kan enkel zolang er een recht op maatschappelijke integratie bestaat. b) gedeeltelijke betaling: omdat het leefloon van de aanvrager ook het recht van de levenspartner of echtgenoot dekt, voorziet de wet dat het OCMW het leefloon voor de helft uitbetaalt aan de begunstigde en voor de helft aan de levenspartner of echtgenoot. Op die manier wordt de achteruitgang op vlak van de individualisering van rechten ietwat verminderd. Het OCMW mag wel afwijken van de gesplitste betaling als het dat opportuun acht. c) hoewel dit wettelijk nergens staat en juridisch kan worden betwist, worden alle relevante documenten uitgaande van het OCMW (vb. beslissing tot toekenning, uitnodiging om gehoord te worden, beslissing tot sanctie…) best zowel naar de begunstigde als naar de partner of echtgenoot gestuurd. Gelet op de huidige stand van de wetgeving is wel duidelijk dat enkel de aanvrager of begunstigde beroep zal kunnen aantekenen bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing van het OCMW. - Wat als het OCMW een sanctie wilt nemen tegen de levenspartner of echtgenoot? Indien slechts één van de levenspartners of echtgenoten verantwoordelijk is voor een tekortkoming, zal het OCMW slechts een sanctie ten aanzien van de verantwoordelijke kunnen nemen. 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 5/8 - Wat met de tegemoetkoming in de personeelskost? Door de juridische samensmelting van dossiers zal het OCMW volgens de wet maar één tegemoetkoming in de personeelskost meer krijgen, al helpt het twee personen. Dit is voor de OCMW’s een achteruitgang aangezien ze vóór 1.1.2005 een tegemoetkoming kregen voor elk dossier dat per definitie stond voor één persoon. VVSG heeft dan ook al laten weten aan minister Dupont dat dit onaanvaardbaar is en dat we een vergoeding vragen per geholpen persoon. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de GPMI’s die worden afgesloten met de partner of echtgenoot. Ook hier lijkt het ons vanzelfsprekend dar de OCMW’s voor hen dezelfde staatstoelage krijgen als voor de begunstigde. Tot dusver heeft minister Dupont zich hier niet over uitgesproken. - Wat als één OCMW territoriaal bevoegd is voor de aanvrager terwijl voor de levenspartner of echtgenoot een ander OCMW bevoegd is? Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer één van beiden een student met voltijds leerplan is, waarvoor een specifieke bevoegdheidsregel geldt die afwijkt van de algemene regel van het gewoonlijk verblijf. Voor studenten met voltijds leerplan is immers het OCMW bevoegd van de gemeente waar zij voor hun hoofdverblijf zijn ingeschreven. Voor nieuwe dossiers zal de bevoegdheid bepaald worden door de hoedanigheid van de aanvrager: is die student met voltijds leerplan, dan geldt het criterium van de inschrijving op moment van de aanvraag; is het de partner of echtgenoot die geen student is, dan is het gewoonlijk verblijf het criterium. Voor bestaande dossiers kan dit problematisch zijn. Eén van de twee OCMW’s zal het integrale dossier immers op zich moeten nemen. Ook hier is verder nog niet duidelijk hoe het staat met de staatstoelage als de student met voltijds leerplan niet als aanvrager wordt genomen. - Voor de OCMW’s is het noodzakelijk dat het recht van de echtgenoot of levenspartner verder reikt dan enkel het leefloon, het recht op maatschappelijke integratie is immers ruimer dan hulpverlening in geld. In die zin moet naast een tewerkstelling ook een GPMI afgesloten kunnen worden met de echtgenoot of partner. Het kabinet van minister Dupont beaamde dat dit mogelijk is, maar sprak zich nog niet uit over de financiële tegemoetkoming in deze dossiers. 3. M.b.t. het co-ouderschap - Wat verstaan onder co-ouderschap? In het kader van de RMI-wet houdt co-ouderschap volgens de omzendbrief van 14 december 2004 in dat men - alleenstaand is en - voor de helft van de tijd uitsluitend hetzij een minderjarig ongehuwd kind dat hij ten zijnen laste heeft huisvest, hetzij meerdere kinderen huisvest, onder wie minstens één ongehuwde minderjarige die hij te zijnen laste heeft en dit - in het kader van een afwisselend verblijf, vastgelegd bij gerechtelijke beslissing of bij overeenkomst, bedoeld in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. Een louter mondelinge afspraak volstaat dus niet. 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 6/8 - Deze categorie werd opgeheven in de RMI-wet. Hoeveel leefloon krijgt iemand met co-ouderschap nu? Daar waar alleenstaande personen met co-ouderschap vroeger tot een specifieke leeflooncategorie behoorden die recht gaf op een verhoogde bedrag (7700 €), is dit vanaf 1.1.2005 niet meer het geval. Om te vermijden dat deze personen financieel achteruit zouden gaan, krijgen ze nu gedurende de helft van de tijd het bedrag van categorie 2 “alleenstaande” toegekend en de andere helft van de tijd het nieuwe bedrag van categorie 3 “persoon met een gezin ten laste”. De OCMW’s zullen hierdoor in de praktijk voor de staatstoelage meer administratie te verwerken krijgen. VVSG maakte met het kabinet en de POD wel de afspraak dat de OCMW’s voor de terugbetaling maandelijks mogen afwisselen (dus de ene maand cat. 2 “alleenstaande” terugvragen, de andere maand cat. 3 “persoon met een gezin ten laste”). We beseffen evenwel dat dit voor de berekening niet eenvoudig is en blijven aansturen op een efficiëntere oplossing. Merk ook op dat deze regeling volgens de omzendbrief van 14 december 2004 niet geldt voor een persoon die samenwonend is en in een regeling co-ouderschap zit met een vroegere partner. Nochtans menen wij dat deze wisselende categorie ook moet kunnen voor samenwonenden, net zoals dit tijdens de bestaansminimumwet in de praktijk door de OCMW’s werd toegepast en werd aanvaard door de federale overheid. 4. Specifieke hulp voor personen die onderhoudsgeld betalen Ook deze personen behoren in tegenstelling tot vroeger niet langer tot een specifieke categorie in de RMI-wet. Om geen afbreuk te doen aan verworven rechten werd met ingang van 1 januari 2005 een artikel 68quinquies ingevoegd in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Hierdoor moet het OCMW aan personen die onderhoudsgeld ten gunste van kinderen moeten betalen, een specifieke hulp toekennen. Het recht is niet langer gekoppeld aan de RMI-wet. - Wat zijn precies de voorwaarden? De aanvrager moet aan volgende voorwaarden voldoen: a) de onderhoudsplichtige heeft recht op een leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp. Het toepassingsgebied is dus verruimd ten opzichte van vroeger. b) de onderhoudsplichtige is een persoon die : • ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld • bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek; • ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek. c) het kind woont daadwerkelijk in België. d) de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld. Het betreft de betaling van het volledig verschuldigde onderhoudsgeld. Het bewijs van de maandelijkse betalingen dient niet systematisch te gebeuren, maar wordt aan het oordeel van het OCMW overgelaten. 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 7/8 - Hoeveel bedraagt de specifieke hulp? Het OCMW neemt 50% van de betaalde onderhoudsgelden ten laste met een maximum van 1.100 EUR per jaar. De uitbetaling gebeurt maandelijks en per maand kan hoogstens één twaalfde van het maximumbedrag betaald worden. Daar waar het exacte bedrag van het te betalen onderhoudsgeld in de RMI-regeling geen rol speelde voor de verhoogde categorie, kan het zijn dat cliënten die slechts een klein onderhoudsgeld moeten betalen financieel achteruitgaan t.o.v. vroeger. - Moet men alleenstaand zijn om recht te hebben op de specifieke hulp? In tegenstelling tot vroeger moet het niet langer gaan om een alleenstaande persoon, ook een samenwonend iemand komt in aanmerking. - Geldt een beslag op loon omwille van de niet-betaling van onderhoudsgeld ook als betaling? Ja, het moet niet gaan om de vrijwillige betaling van onderhoudsgeld. Ook een gedwongen betaling geeft recht op de specifieke hulp. - Hoe krijgen we de specifieke hulp terugbetaald van de federale overheid? De federale overheid betaalt de specifieke hulp integraal terug aan de OCMW’s. In afwachting van de nodige aanpassingen aan de software, kunnen de OCMW’s die deze specifieke hulp al hebben toegekend, de terugbetaling door de Staat aanvragen per mail of per fax. Daarin moeten de naam van de betrokkene, het dossiernummer en de datum invoegetreding vermeld worden (omzendbrief van 11 februari 2005 op www.mi-is.be). - Wat met iemand die plaatsingskosten betaalt voor zijn geplaatst kind? Het Arbitragehof zag vorig jaar inderdaad ook een discriminatie op dit punt voor zover zij onder de leeflooncategorie alleenstaande vielen terwijl personen die onderhoudsgeld betaalden recht hadden op een verhoogd bedrag. De nieuwe RMI-regelgeving biedt geen oplossing voor deze personen, en ook de specifieke hulp (art. 68quinquies, §4 OCMW-wet) heeft het enkel over diegenen die onderhoudsgeld betalen, niet over plaatsingskosten. Op dit moment kan het OCMW bijgevolg geen rekening houden met hun situatie. VVSG deed hierover navraag bij minister Dupont, maar kreeg nog geen antwoord. Het is ook afwachten wat arbeidsrechters hierover zullen zeggen. 317509920 - LABP - 15 februari 2005 - 8/8