O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Bestraling tijdens de zwangerschap: denk nooit nooit Radiotherapy during pregnancy: never think never A u t e u rs G. Kleiverda en G. van Tienhoven Tre f w o o rd e n borstkanker, cervixcarcinoom, maligniteit, melanoom, radiotherapie, ziekte van Hodgkin, zwangerschap Ke y w o rd s breast cancer, cervical carcinoma, Hodgkins’disease, malignancy, melanoma, pregnancy, radiotherapy Samenvatting Summary Potentieel nadelige effecten van straling tijdens de zwangerschap zijn algemeen bekend, waardoor radiotherapie nogal eens bij voorbaat als onmogelijk wordt beschouwd. Bij nadere beschouwing aan de hand van de 4 meest voorkomende maligniteiten tijdens de zwangerschap, blijkt radiotherapie in sommige situaties verantwoord te zijn. De stralingsbelasting van verschillende onderzoeken en behandelingen kunnen worden gemeten in relatie tot de hieruit voortkomende foetale risico’s. Zowel deterministische als stochastische effecten kunnen optreden en dienen met de zwangere te worden besproken. In een multidisciplinair team, waarbij naast de oncologische behandelaars ook de gynaecoloog en kinderarts zijn betrokken, moet een onderzoeksen behandelplan worden opgesteld, waarbij een optimale maternale en foetale uitkomst worden nagestreefd. Potential adverse effects of radiation during pregnancy are commonly known. Therefore, radiotherapy is often considered impossible. However, discussing the 4 most common malignancies during pregnancy, radiotherapy may be considered in some particular situations. The foetal radiation dose of diagnostic and therapeutic procedures can be measured and the forthcoming foetal risks calculated. Both deterministic and stochastic effects may occur, and must be discussed with the pregnant patient. A multidisciplinary team, apart from oncologic disciplines including an obstetrician and a neonatologist, needs to formulate a plan for the diagnostic and therapeutic procedures, aiming at optimal maternal and foetal outcome. (Ned Tijdschr Oncol 2007;4:361-8) Inleiding Voor een zwangere is de confrontatie met een maligniteit emotioneel extra verwarrend. De blijdschap over nieuw leven staat in schril contrast met de plotselinge confrontatie met de eigen onzekere toekomst. Naast de gebruikelijke zorgen over noodzakelijke behandelingen en toekomstige prognose, zijn er specifieke zorgen, zoals de vraag of relevante onderzoeken en behandelingen mogelijk zijn tijdens de zwangerschap, of de prognose verandert door de zwangerschap, de N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R vraag of een behandelingsuitstel verantwoord is, en of teratogene schade of andere nadelige gevolgen voor het kind te verwachten zijn. Soms passeert zelfs een zwangerschapsafbreking de revue, terwijl de fertiliteitsprognose door de behandeling kan verslechteren. De teratogene invloeden verschillen per zwangerschapsstadium. Dit geeft diagnostische en therapeutische dilemma’s. Belangen van de moeder, zoals een zo volledig mogelijke stagering en een zo spoedig mogelijke behandeling, dwingen soms tot het afbreken O N C O L O G I E VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 361 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N van de zwangerschap of het vervroegen van de geboorte, maar meestal tot behandeling met de foetus in utero. Een multidisciplinaire aanpak van het onderzoek en de behandeling, waarbij ook de obstetricus en de kinderarts worden betrokken, is essentieel. Radiotherapie wordt meestal uitgesteld tot na de zwangerschap vanwege potentieel nadelige effecten voor de ongeboren vrucht. Soms is bestraling tijdens de zwangerschap echter wenselijk. Dit is niet a priori onmogelijk. Alvorens de mogelijkheden en noodzakelijke voorzorgsmaatregelen bij radiotherapie tijdens de zwangerschap te beschrijven, worden de meest voorkomende maligniteiten tijdens de zwangerschap besproken: mammacarcinoom, cervixcarcinoom, melanoom en de ziekte van Hodgkin. Minder frequent voorkomende tumoren als leukemie, ovariumcarcinoom en gastrointestinale tumoren blijven buiten beschouwing. Hersentumoren en maligniteiten in het hoofd-halsgebied zijn eveneens zeer zeldzaam tijdens deze periode, hoewel er relatief veel onderzoek over de foetale stralingsbelasting bij deze tumoren bestaat.1 Incidentie van maligniteiten tijdens de zwangerschap Bij ongeveer 1 op de 1.000 zwangeren ontstaat een maligniteit tijdens de zwangerschap.1 In Nederland betreft dit jaarlijks ongeveer 200 zwangeren. Dit aantal neemt toe, omdat vrouwen op een steeds hogere leeftijd zwanger worden. Borstkanker en zwangerschap De incidentie van ‘pregnancy associated breast cancer’ (PABC), borstkanker tijdens of in het eerste jaar na de zwangerschap, wordt geschat op 0,2-3,8% van alle mammacarcinomen. Het komt voor bij 1 op de 3.000-10.000 zwangerschappen.2,3 Van de vrouwen met borstkanker, die jonger zijn dan 40 jaar, is 10% zwanger.4 Fysiologische veranderingen van de borsten tijdens en na de zwangerschap bemoeilijken de diagnostiek. Een oponthoud van 2-15 maanden resulteert in een 2-5 maal verhoogd risico op een tumor in een vergevorderd stadium.5,6 De prognose van PABC lijkt hierdoor slechter, maar verschilt in retrospectief onderzoek niet van die van even oude niet-zwangeren met dezelfde tumor- en stadiëringskenmerken.5-7 De foetale stralingsdosis van een mammografie is zo laag (onder de drempeldosis, zie Tabel 1 en 2 op pagina 365), dat schade niet aannemelijk is. De fysiologische pro- 362 VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 liferatie van het borstklierweefsel bemoeilijkt echter de beoordeling. Een MRI biedt geen oplossing omdat het contrastmiddel gadolinium toxisch is voor de foetus. Bovendien kan het veranderende borstklierweefsel fout-positieve beelden geven. Echo-onderzoek is echter wel mogelijk. Bij een histologisch (dikke naald) biopt ter bevestiging van de diagnose moet de patholoog geïnformeerd worden over de zwangerschap ter voorkoming van fout-positieve uitslagen. Stadiëringsonderzoek is bij vroege stadia niet noodzakelijk. Bij een lokaal uitgebreide ziekte kan stadiëringsonderzoek (thoraxfoto, echo van de lever en skeletscintigrafie, zie Tabel 1) tijdens de zwangerschap worden uitgevoerd. Afhankelijk van de tumorgrootte, het zwangerschapsstadium en de wens van de zwangere bestaat de lokale behandeling uit een lumpectomie met een okselstadiërende ingreep, gevolgd door radiotherapie, dan wel uit een mastectomie met okselstadiërende ingreep met soms aanvullende radiotherapie. Het gebruik van de schildwachtklierprocedure staat ter discussie. De geringe gemeten radioactieve belasting van technetium colloïd (<5-15 mGy) vormt geen contra-indicatie, patentblauw is echter wel teratogeen.8 Hoewel 60% van de zwangeren met borstkanker tumorpositieve klieren heeft, kan 40% van hen baat hebben bij deze procedure.5 Afhankelijk van de tumorgrootte, histologische tumorkenmerken, okselklierstatus en de leeftijd is aanvullende chemotherapie en/of hormonale behandeling geïndiceerd. Aangezien zwangere patiënten jong zijn met vaak een hoog tumorstadium, is meestal zowel radio- als chemotherapie wenselijk. Bij de planning van deze behandelingen (chirurgie, radio-, chemoen hormonale therapie) is timing van groot belang. Veelal wordt eerst geopereerd. Chemotherapie is in het tweede en derde trimester van de zwangerschap onder bepaalde condities veilig. Het is onwenselijk dat de partus plaatsvindt bij leuko- en trombopenie. Radiotherapie is potentieel schadelijker bij een jongere zwangerschap. Daartegenover neemt de foetale blootstelling aan straling toe naarmate de zwangerschap vordert, omdat de foetus dichter bij het radiatieveld ligt. Veelal vindt bestraling na de (eventueel vervroegde) partus plaats of zo laat mogelijk tijdens de zwangerschap na een individuele berekening en minimalisering van de foetale dosis. Hormonaal adjuvante behandeling is tijdens de zwangerschap gecontraindiceerd, omdat het de zwangerschap zelf en de vrucht mogelijk nadelig beïnvloedt, en wordt daarom postpartum gegeven.9,10 N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R O N C O L O G I E Tabel 1. Foetale stralingsbelasting bij een aantal gangbare diagnostische onderzoeken bij zwangere vrouwen. Diagnostisch onderzoek Foetale belasting in milliSievert (mSv) mammografie in 2 richtingen <0,001 röntgenfoto van de thorax <0,01 röntgenfoto van de lumbale wervelkolom 7,0 röntgenfoto van het bekken 2,0 buikoverzichtsfoto 4,0 CT-scan van het abdomen 10,0 skeletscintigrafie* <4,5 schildwachtklierprocedure <0,007 *=neemt af met de duur van de zwangerschap; de dosis kan worden verminderd door de moeder te vragen vaak te plassen. Cervixcarcinoom en zwangerschap De incidentie van een invasief cervixcarcinoom tijdens de zwangerschap wordt geschat op 1 op de 2.000-10.000. Het 5-jaarlijkse bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker vanaf 30 jaar wordt bij zwangeren uitgesteld tot na de bevalling of tot het staken van de borstvoeding. Cervixcarcinoom tijdens de zwangerschap wordt veelal gediagnosticeerd bij klachten van vaginaal bloedverlies waarvoor geen obstetrische of infectieuze oorzaak bestaat. Bij het vermoeden van cervicale pathologie is naast cytologisch ook colposcopisch onderzoek wenselijk. Lisexcisie of conisatie tijdens de zwangerschap is alleen geïndiceerd bij een verdenking op micro-invasie, en vindt bij voorkeur plaats tussen de veertiende en twintigste zwangerschapsweek.9 De kans op progressie van een micro-invasief carcinoom tijdens de zwangerschap is gering: bij een afwachtend beleid vond slechts bij 3 van 82 vrouwen tumorprogressie plaats.10 Bij een stadium IB-carcinoom kan laparoscopische lymfklierdissectie tussen 16 en 19 weken bijdragen aan een behandelingsuitstel om de zwangerschap te behouden.11,12 Vervolgens kan bij een levensvatbare foetus een gecombineerde sectio caesarea en radicale hysterectomie plaatsvinden. Gebruikelijk vereist een stadium IB in het eerste of vroeg in het tweede trimester echter een behandeling, waarbij zwangerschapsafbreking noodzakelijk is. Uitwendige radiotherapie met de foetus in utero, veelal gevolgd door een spontane miskraam, is beschreven, hoewel vanuit een psychologisch oogpunt medicamenteuze abortus N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R voorafgaand aan radiotherapie wordt aanbevolen.1,13 Neo-adjuvante chemotherapie biedt later in het tweede en derde trimester de mogelijkheid een sectio caesarea en radicale chirurgie uit te stellen tot het kind levensvatbaar is.14 Bij een carcinoom in stadium IIB of hoger is chemoradiatie de voorkeursbehandeling en is zwangerschapsbeëindiging noodzakelijk. Melanoom en zwangerschap De incidentie van melanomen tijdens de zwangerschap is 1 op de 1.000-10.000. Veelal verandert de grootte en kleur van een moedervlek, waarbij bloeding of ulceratie optreedt. Primair chirurgische diagnostiek en behandeling kunnen veilig plaatsvinden tijdens de zwangerschap. Curatieve bestraling is zelden noodzakelijk. Patiënten met een primair melanoom of een lentigo maligna (ziekte van Dubreuilh), waarbij curatieve resectie onmogelijk of onwenselijk is, weigering van chirurgische behandeling, of met tumorpositieve klieren, komen hiervoor in aanmerking. Radiotherapie van de oksel is evenals bij borstkankerbehandeling mogelijk. Aanvullende bestraling op de lies geeft een te hoge foetale belasting. De 10-jaarsoverleving, 94 en 82% voor respectievelijk stadium I en II, wordt niet beïnvloed door een aanwezige zwangerschap.15 De ziekte van Hodgkin en zwangerschap De ziekte van Hodgkin is vrij zeldzaam, maar de piek- O N C O L O G I E VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 363 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N leeftijd is tussen 15 en 30 jaar. De incidentie van de ziekte van Hodgkin tijdens de zwangerschap wordt geschat tussen 1/1000 en 1/6000. Veelal presenteert deze ziekte zich als een supradiafragmatische lymfadenopathie. De stadia I en II bij diagnose worden zowel bij zwangeren als niet-zwangeren in eenzelfde percentage waargenomen, wat suggereerd dat er weinig diagnostisch oponthoud bestaat tijdens de zwangerschap.16 De diagnose, gesteld door pathologischanatomisch onderzoek van de verwijderde lymfklier, dient zoals gebruikelijk gevolgd te worden door stadiëringsonderzoek bestaande uit een beenmergpunctie, thoraxfoto, abdominale echografie en laboratoriumonderzoek. De BSE en de alkalische fosfatase zijn bij de zwangerschap vaak verhoogd. Op indicatie kunnen KNO-onderzoek, gastroscopie, lumbaalpunctie en een MRI plaatsvinden.2 De Nederlandse richtlijn adviseert ook een CT-scan van de thorax en het abdomen. De foetale stralingsbelasting (10 mSv) is bij een abdominale CT-scan hoog vergeleken met die van een thoraxfoto (<0,01 mSv), maar ligt ruim onder de drempeldosis, zie onder, tijdens de zwangerschap van 100 mSv.17 De ziekte van Hodgkin wordt meestal tijdens de zwangerschap in een vroeg stadium ontdekt. Hoewel een verhoogd risico op intra-uteriene sterfte is beschreven, is de kans op groeiretardatie of extreme prematuriteit niet verhoogd.10 Een zwangerschap verslechtert de prognose niet. Bij 84 patiënten met de ziekte van Hodgkin die tijdens de zwangerschap is ontdekt, was de 10-jaarsoverleving 80-90% voor de stadia I en II en 50-75% voor de stadia III en IV.18,19 Een case-controlonderzoek vond dezelfde overleving voor 48 zwangeren en 144 niet-zwangeren.16 Radiotherapie was voor de introductie van polychemotherapie de primaire behandeling. De stralingsbelasting van ondermeer mediastinum- en mantelveldbestraling was veel groter dan bij de huidige bestraling voor de vroege stadia, die zich beperkt tot de plaats van de oorspronkelijke lokalisaties (‘involved-field’). Desondanks zijn in het verleden tijdens de verschillende stadia van de zwangerschap goede maternale en ook lange termijn neonatale resultaten na supradiafragmatische bestraling beschreven.1 Indien involved-fieldradiotherapie nodig is, wordt deze bij voorkeur na, of zo laat mogelijk in de zwangerschap toegediend, na de berekening en minimalisering van de foetale dosis (later in dit artikel beschreven). Hierbij is de bestralingsdosering veel geringer dan bij borstkanker. 364 VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 Bestraling tijdens de zwangerschap Het is algemeen bekend dat intra-uteriene blootstelling aan ioniserende straling, zoals na de atoombommen in Japan of na de kernramp in Tsjernobyl, ernstige foetale gevolgen kan hebben, waaronder miskramen, aangeboren afwijkingen, mentale retardatie, intrauteriene sterfte en een verhoogde kans op kanker op jeugdige leeftijd. Zowel zwangeren als hulpverleners denken daarom vaak dat bestraling tijdens de zwangerschap onverantwoord is. Toch is dat niet altijd het geval. Kal en Struikmans publiceerden hierover een lezenswaardig artikel in de Lancet Oncology.1 Zij publiceerden ook een samenvatting van de aanbevelingen van de International Commission on Radiological Protection (ICRP) over ioniserende straling tijdens de zwangerschap.17 Eventuele schade is afhankelijk van de zwangerschapsduur, de bestralingslokalisatie, de dosis en de mogelijkheid de foetus te beschermen tegen strooistraling. Tabel 2 presenteert de ICRP-risicoberekeningen voor de verschillende zwangerschapsstadia. Naast een uitgebreide analyse van de foetale stralingsbelasting en de maximale benutting van mogelijkheden om deze te verminderen, moeten de potentiële nadelen voor de foetus (zowel deterministische als stochastische effecten) zorgvuldig met de zwangere worden besproken. Van andere opties moeten de voor- en nadelen voor moeder en kind, zoals uitstel tot na de (vervroegde) partus, ook worden besproken. Potentiële schade als gevolg van bestraling: deterministische effecten Voor deterministische effecten is een drempeldosis van belang. Daaronder treedt geen effect op en daarboven neemt met de stralingsdosis de ernst van het effect toe. Indien er zoveel weefselschade is opgetreden dat de herstelmechanismen te kort schieten, treedt functieverlies op. Het gefractioneerd toedienen van bestraling tracht dit nadelige effect op gezonde cellen te beperken. Het ICRP 90-rapport noemt als drempeldosis voor deterministische effecten 100 mSv (in 1 dosis toegediend).20 Bij de in de radiotherapie gebruikte hoog energetische röntgenstraling komt 1 mSv overeen met 1 mGy. Deze drempeldosis is gebaseerd op experimenteel proefdieronderzoek en op Japanse onderzoeksgegevens na de atoombomaanvallen, waar foetussen intra-uterien eenmalig een hoge dosis straling ontvingen. In de praktijk verspreidt de fractionering de foetale dosis over een relatief lange periode en ligt de daadwerkelijke drempeldosis vermoedelijk hoger. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R O N C O L O G I E Tabel 2. Risico’s van radiotherapie per zwangerschapstermijn bij bestraling van de ongeboren vrucht volgens de International Commission on Radiological Protection (ICRP). Zwangerschapstermijn Risico Risicoschatting (mSv-1) Drempeldosis (mSv) pre-implantatie 0-10 dagen vroege abortus 10-3 onbekend organogenese 10 dagen tot 8 weken orgaanafwijkingen 4x10-4 100 aanleg hersenen# 8-15 weken mentale retardatie 4x10-4 100 aanleg hersensteunweefsel 16-25 weken mentale retardatie 10-4 100 rijping 25-40 weken groeiachterstand## (<10-4) 100 tumorinductie gehele zwangerschap jeugdkanker 1,5x10-4 geen =retardatie is ook te kwantificeren als maximaal 30 IQ-punten verlies per Sievert. # ## =twijfel over de rol van de straling; groeiachterstand is een algemeen gevolg van stress of een verstoorde uteroplacentaire functie. Tussen 10 dagen en 8 weken In de periode van de organogenese, vanaf 10 dagen tot 8 weken na de conceptie, vindt naast celdeling ook celdifferentiatie en -migratie plaats. Ioniserende straling verstoort deze processen en kan aangeboren afwijkingen veroorzaken. Bij muizen worden 7-8 dagen na de conceptie vaker neurale buisdefecten en na 10-11 dagen vaker andere orgaanmalformaties gezien. Vergelijkbare stadia bij het menselijke embryo zijn respectievelijk 16-18 en 29-32 dagen na de bevruchting.20 Microcefalie en microftalmie waren de opmerkelijkste congenitale afwijkingen bij kinderen die intra-uterien tijdens deze termijn in Japan aan bestraling waren blootgesteld. De geschatte foetale stralingsbelasting was 0,5 Gy (=500 mSv) en hoger. onderzoek suggereert een verstoorde neuronale migratie door bestraling.21 Dit effect was alleen bij bestraling tijdens deze termijn aantoonbaar. De grote hersenen, die zich ontwikkelen tussen 8 en 15 weken, zijn daarbij gevoeliger dan de kleine hersenen, die zich tussen 16 en 25 weken vormen. De achteraf berekende drempeldosis (voor een eenmalige dosering) bij 8-15 weken was 60-310 mSv en bij 16-25 weken 250-280 mSv.22 De door de ICRP-gehanteerde drempeldosis van 100 mSv is vermoedelijk voor de periode na 16 weken ruimschoots veilig. De mate van mentale retardatie, die gemeten wordt als een verminderd IQ, is zowel van het tijdstip als van de dosis van intra-uteriene blootstelling aan straling afhankelijk. Met een lineair model wordt de kans op een verminderd IQ berekend als 21-29 punten per Sievert bij 8-15 weken, en 10-21 punten per Sievert bij 16-25 weken. Na een locoregionale bestraling bij borstkanker tussen 10 en 15 weken, met een foetale blootstelling aan 150 mSv, kan het IQ hierdoor dalen met 3,15-4,35 punten. Bij bestraling na week 16 is dit bij dezelfde stralingsbelasting 1,5-3,15 punten. Tussen 8 en 25 weken Japanse kinderen die tussen 8 en 25 weken na de conceptie intra-uterien werden blootgesteld aan straling, waren vaker mentaal geretardeerd. De abnormaal gesitueerde grijze stof in de hersenen bij MRI- Vanaf 26 weken Vanaf 26 weken is de kans op mentale retardatie of aangeboren afwijkingen niet verhoogd. Wel kan, bij hoge stralingsdosis, celdepletie in verschillende organen ontstaan.23 Hoewel intra-uteriene groei- Tot 10 dagen na de conceptie Tijdens de pre-implantatieperiode, tot 10 dagen na de conceptie, delen cellen van de zygote zich zeer snel. De blastocyste, die ook voor een lage stralingsdosis zeer gevoelig is, sterft door cytogenetische schade af. Aangezien de menstruatie nog niet is uitgebleven, wordt de bevruchting niet opgemerkt. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R O N C O L O G I E VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 365 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N retardatie wordt gerapporteerd, spelen vermoedelijk andere factoren, gerelateerd aan stress en behandeling van de maligniteit, een rol. Potentiële schade als gevolg van bestraling: stochastische effecten Voor stochastische effecten bestaat geen drempeldosis. De kans op het effect neemt vanaf 0 toe met de ontvangen stralingsdosis. Theoretisch kan een effect al ontstaan door beschadiging van één enkele cel. Dat geldt zowel voor kanker als voor genetische effecten. Kans op kanker Verschillende onderzoeken suggereren een relatie tussen intra-uteriene blootstelling aan straling en jeugdkanker (voornamelijk leukemie), al is de ernst van dit effect onduidelijk. De Oxford Survey of Childhood Cancer (OSCC) vermeldt een dosisgerelateerde relatie met een relatief risico van 1,4-1,6.24,25 Deze relatieve toename van 40-60% moet worden beoordeeld in verhouding tot de kleine absolute kans op jeugdkanker, zoals leukemie, met een incidentie van 2-3 per 1.000 kinderen. Hoewel het in Japan niet is waargenomen, ondersteunen verschillende cohortstudies een 40% verhoogde kans op jeugdkanker door intra-uteriene blootstelling aan >10 mSv.26 De ICRP vermeldt een kans van 0,015% per mSv voor intra-uteriene tumorinductie (zie Tabel 2, pagina 365). Het geschatte sterfterisico als gevolg van tumorinductie na intra-uteriene bestraling voor de leeftijd tot 15 jaar is daarbij 6% per Sv.27 Een blootstelling aan 150 mSv, zoals eerder genoemd bij bestraling wegens borstkanker tussen 10 en 15 weken (met afscherming), betreft een risico van 0,9%. Dit zeer kleine risico moet met de zwangere worden besproken. Kans op genetische schade Voor het ongeboren kind wordt, evenals voor volwassenen, verondersteld dat genetische effecten geen drempeldosis hebben. Bij dierexperimenten blijkt de gevoeligheid voor genetische effecten bij prenatale bestraling geringer te zijn dan postnataal.28 Vermoedelijk zijn de gonaden dan minder stralingsgevoelig en is het herstelvermogen groter. De NCRP veronderstelt dat het risicogetal voor genetische effecten gelijk is aan het risicogetal bij bestraling na de geboorte 0,015% per mSv.29 Ter vergelijking: de natuurlijke frequentie van genetische effecten die zich openbaren kort na de geboorte ligt tussen 1 en 3%.30 366 VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 Bij kinderen die geboren zijn na de atoombom in Japan is geen groter aantal erfelijke afwijkingen aangetroffen. De kinderen van ouders die schoonmaakwerk in Tsjernobyl verrichtten, en na de ramp verwekt zijn, hebben wel meer ‘spontane’ DNA-veranderingen in het niet-coderende DNA. Vooralsnog is onduidelijk of dit gezondheidsschade veroorzaakt.1 De mogelijkheid om stralingsbelasting te verminderen De intra-uteriene dosis van bestraling met bijvoorbeeld 50 Gy bij mammacarcinoom, is afhankelijk van de gebruikte veldgrootte en de afstand van de uterus tot de bestralingsvelden.31,32 Deze uterusdosis is te berekenen en meetbaar met een fantoom. Dit dient met en zonder afscherming te gebeuren.33 Deze dosis is meestal laag en kan door afscherming met een factor 3-4 verder worden verkleind. Bij bestraling van de borst of de thoraxwand met een referentiedosis van 50 Gy in 5 weken, is de berekende maximale foetale dosis 30 mSv bij 8 weken zwangerschap en 200 mSv bij 24 weken. Door de juiste afscherming kan de foetale dosis dan worden verzwakt tot 50-70 mSv. Daarbij wordt de ICRPdrempeldosis van 100 mSv niet overschreden. Conclusie Een maligniteit tijdens de zwangerschap geeft vele praktische en ethische dilemma’s voor alle betrokkenen. Een goede multidisciplinaire samenwerking is essentieel voor een optimale diagnose en behandelplan voor moeder en kind. Bij de diagnostiek is een kritische analyse noodzakelijk om te bepalen of onderzoek met veel stralingsbelasting relevant is voor de therapiekeuze. Het ‘as low as reasonably achievable’ (ALARA)-principe dient als uitgangspunt in acht te worden genomen. Diagnostisch röntgenonderzoek overstijgt eigenlijk nooit de drempeldosis voor de kans op foetale schade. Indien radiotherapie noodzakelijk is, moet de individueel berekende foetale stralingsbelasting worden gerelateerd aan de zwangerschapsfase. Bestraling van bekkenorganen is onverenigbaar met de continuering van de zwangerschap. Supradiafragmatische bestraling kan wel plaatsvinden. Naarmate de bestraling later in de zwangerschap plaatsvindt, komt de foetus dichter bij de radiatievelden te liggen, en neemt de intra-uteriene blootstelling aan straling toe. Maar naarmate de zwangerschap vordert, vermindert de gevoeligheid van de foetus voor stralingsinvloeden. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R O N C O L O G I E Aanwijzingen voor de praktijk 1. Een zwangere met een maligniteit hoort zorg te krijgen van een multidisciplinair team, waarbij ook de obstetricus en neonatoloog betrokken zijn. 2. Radiotherapie tijdens de zwangerschap dient niet bij voorbaat afgewezen te worden. 3. Radiotherapie tijdens de zwangerschap dient bij voorkeur zo laat mogelijk plaats te vinden en de foetale stralingsbelasting dient individueel te worden berekend en geminimaliseerd. 4. De berekende risico’s dienen met de zwangere te worden besproken. Bij een discussie over bestraling tijdens de zwangerschap moeten ook de volgorde van eventuele chemoen radiotherapie worden besproken, evenals de mogelijkheid om (een van) deze behandelingen (gedeeltelijk) uit te stellen tot na een, eventueel vervroegde, bevalling. Het doel, een zo goed mogelijke behandeling van de moeder met zo min mogelijke schade voor het kind, kan alleen worden bereikt als de voor- en nadelen van alle behandelingsmodaliteiten optimaal worden afgewogen en met de zwangere en haar partner worden gecommuniceerd. Daarbij is geen plaats voor het bij voorbaat afwijzen van radiotherapie tijdens de zwangerschap, met andere woorden: denk nooit nooit. Referenties 1. Kal HB, Struikmans H. Radiotherapy during pregnancy: fact and fiction. Lancet Oncol 2005;6:328-33. 2. Pentheroudakis G, Pavlidis N. Cancer and pregnancy: Poena magna, not anymore. Eur J Cancer 2006;42:126-40. 3. Smith LH, Dalrymple JL, Leiserowitz GS, Danielsen B, Gilbert WM. Obstetrical deliveries associated with maternal malignancy in California, 1992 through 1997. Am J Obstet Gynecol 2001;184:1504-12. 4. Merkel DE. Pregnancy and breast cancer. Semin Surg Oncol 1996;12:370-5. 5. Woo JC, Yu T, Hurd TC. Breast cancer in pregnancy: a literature review. Arch Surg 2003;138:91-8. 6. Moore HC, Foster RS Jr. Breast cancer and pregnancy. Semin Oncol 2000;27:646-53. 7. Pavlidis N, Pentheroudakis G. The pregnant mother with breast cancer: diagnostic and therapeutic management. Cancer Treat Rev 2005;31:439-47. 8. Gentilini O, Cremonesi M, Trifiro G, Ferrari M, Baio SM, Caracciolo M, et al. Safety of sentinel node biopsy in pregnant patients with breast cancer. Ann Oncol 2004;15:1348-51. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R 9. Method MW, Brost BC. Management of cervical cancer in pregnancy. Semin Surg Oncol 1999;16:251-60. 10. Weisz B, Meirow D, Schiff E, Lishner M. Impact and treatment of cancer during pregnancy. Expert Rev Anticancer Ther 2004;4:889-902. 11. Hertel H, Possover M, Kuhne-Heid R, Schneider A. Laparoscopic lymph node staging of cervical cancer in the 19th week of pregnancy. A case report. Surg Endosc 2001; 15:324. 12. Stan C, Megevand E, Irion O, Wang C, Bruchim I, Petignat P. Cervical cancer in pregnant women: laparoscopic evaluation before delaying treatment. Eur J Gynaecol Oncol 2005;26: 649-50. 13. Kleiverda G, Derksen J. Zwangerschapsafbreking tot 24 weken. NVOG-richtlijn 67. 2005. Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, 2005. 14. Tewari K, Cappuccini F, Gambino A, Kohler MF, Pecorelli S, DiSaia PJ. Neoadjuvant chemotherapy in the treatment of locally advanced cervical carcinoma in pregnancy: a report of two cases and review of issues specific to the management of cervical carcinoma in pregnancy including planned delay of therapy. Cancer 1998;82:1529-34. 15. Lens MB, Rosdahl I, Ahlbom A, Farahmand BY, Synnerstad I, Boeryd B, et al. Effect of pregnancy on survival in women with cutaneous malignant melanoma. J Clin Oncol 2004;22: 4369-75. 16. Lishner M, Zemlickis D, Degendorfer P, Panzarella T, Sutcliffe SB, Koren G. Maternal and foetal outcome following Hodgkin's disease in pregnancy. Br J Cancer 1992;65:114-7. 17. Kal HB, Struikmans H. Zwangerschap en straling; samenvatting en conclusies van Publicatie 84 van de International Commission on Radiological Protection. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:299-303. 18. Gelb AB, Van de Rijn M, Warnke RA, Kamel OW. Pregnancy-associated lymphomas. A clinicopathologic study. Cancer 1996;78:304-10. 19. Gobbi PG, Attardo-Parrinello A, Danesino M, Motta C, Di O N C O L O G I E VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 367 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Prisco AU, Rizzo SC, et al. Hodgkin's disease and pregnancy. Haematologica 1984;69:336-41. 20. Streffer C, Shore R, Konermann G, Meadows A, Uma Devi P, Preston Withers J, et al. Biological effects after prenatal irradiation (embryo and fetus). A report of the International Commission on Radiological Protection. Ann ICRP 2003;33:5206. 21. Otake M, Schull WJ. Radiation-related brain damage and growth retardation among the prenatally exposed atomic bomb survivors. Int J Radiat Biol 1998;74:159-71. 22. Otake M, Schull WJ, Lee S. Threshold for radiation-related severe mental retardation in prenatally exposed A-bomb survivors: a re-analysis. Int J Radiat Biol 1996;70:755-63. 23. Brent RL. Utilization of developmental basic science principles in the evaluation of reproductive risks from pre- and postconception environmental radiation exposures. Teratology 1999;59:182-204. 24. Stewart A, Kneale GW. Radiation dose effects in relation to obstetric x-rays and childhood cancers. Lancet 1970;1: 1185-8. 25. Stewart AM, Kneale GW. Age-distribution of cancers caused by obstetric x-rays and their relevance to cancer latent periods. Lancet 1970;2:4-8. 26. Yoshimoto Y, Kato H, Schull WJ. Risk of cancer among children exposed in utero to A-bomb radiations, 1950-84. Lancet 1988;2:665-9. 27. Doll R, Wakeford R. Risk of childhood cancer from fetal irradiation. Br J Radiol 1997;70:130-9. 28. Leetz HK. Pränatale Strahlenexposition aus medizinischer Indikation, Dosisermittelung, Folgerungen für Arzt und Schwangere. Deutschen Gesellschaft für Medizinische Physik e.v., Hamburg, 1990. 29. NCRP NCoRPaM. Considerations regarding the unintended radiation exposure of the embryo, fetus or nursing child. NCRP commentary no. 9. NCRP, Bethesda (USA). 1994. 30. National Radiological Protection Board (NRPB). Living with radiation. London, UK: Stationery Office Publication Centre, 1998. 368 VOL. 4 NR. 8 - 2 0 07 31. Van der Giessen PH. Peridose, a software program to calculate the dose outside the primary beam in radiation therapy. Radiother Oncol 2001;58:209-13. 32. Van der Giessen PH. A simple and generally applicable method to estimate the peripheral dose in radiation teletherapy with high energy x-rays or gamma radiation. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1996;35:1059-68. 33. Schwartz GF, Giuliano AE, Veronesi U. Proceedings of the consensus conference on the role of sentinel lymph node biopsy in carcinoma of the breast, April 19-22, 2001, Philadelphia, Pennsylvania. Cancer 2002;94:2542-51. Ontvangen 25 juni 2007, geaccepteerd 26 oktober 2007. Correspondentieadres Mw. dr. G. Kleiverda, gynaecoloog Flevoziekenhuis Afdeling Gynaecologie Hospitaalweg 1 1315 RA Almere Dhr. dr. G. van Tienhoven, radiotherapeut-oncoloog Academisch Medisch Centrum Afdeling Radiotherapie Meibergdreef 9 1105 AZ Amsterdam Tel.: 020 566 42 31 E-mailadres: [email protected] Correspondentie graag richten aan dhr. dr. G. van Tienhoven. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R O N C O L O G I E