Artikel: Een vreemde vertoning. Koloniale dorpen op wereldtentoonstellingen Auteur: Maartje Brattinga Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 26.4, 97-116 © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Maartje Brattinga Een vreemde vertoning Koloniale dorpen en antropologie op de wereldtentoonstellingen in Amsterdam (1883) en Parijs (1889) In 1883 werd in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling georganiseerd. Zoals de naam al doet vermoeden, lag het accent bij deze eerste en voorlopig laatste wereldtentoonstelling in Nederland op de koloniën. Het publiek werd verschillende attributen uit deze gebieden getoond, waaronder exotische planten en kunst- en gebruiksvoorwerpen. Naast voorwerpen werden er ook mensen tentoongesteld. Hiervoor was zelfs een kampong ingericht waar de duizenden bezoekers echte Indische inlanders in hun eigen, nagebouwde omgeving konden bewonderen. Ook bewoners van de West-Indische koloniën (Suriname) werden tentoongesteld. Zij werden te kijk gezet in de zogenaamde 'rotonde', een soort circuspiste. Het publiek waardeerde de koloniale dorpen en het succesnummer kreeg een vervolg op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1889. Doel van de wereldtentoonstellingen was het demonstreren van de technologische en wetenschappelijke vooruitgang die de verschillende mogendheden hadden geboekt. Het publiek dat hierop afkwam moest geïmponeerd worden en overtuigd raken van de vooruitgang, i De exacte wetenschappen kregen hierbij over het algemeen meer aandacht dan de menswetenschappen. In dit artikel wordt onderzocht of de fysische antropologie hierop een uitzondering vormde en of de rassenclassificaties die in deze periode werden gemaakt terug te vinden waren op de wereldtentoonstellingen van Amsterdam in 1883 en Parijs in 1889. Werden de tentoongestelde mensen gebruikt om rassenclassificaties te verduidelijken en kwam uit de wijze waarop zij werden tentoongesteld een hiërarchie in de rassen tot uiting? De aandacht zal hoofdzakelijk uitgaan naar de Nederlandse inzendingen op beide wereldtentoonstellingen. De fysische antropologie De etnologie of culturele antropologie bestudeerde onder andere het gedrag en de religie van verschillende rassen, terwijl de fysische antropologie zich bezig hield met de lichamelijke kenmerken daarvan. Ten tijde van deze wereldtentoonstellingen was rassenclassificatie een belangrijk onderdeel van de fysische antropologie. Fysisch antropologen 97 voerden verschillende metingen uit op de lichamen van mensen, waarbij vooral de schedel een geliefd onderdeel was. Aan de hand van de uitkomsten van deze metingen werd een hiërarchie binnen de mensenrassen gemaakt. Deze rassenclassificaties borduurden voort op bevindingen van wetenschappers uit de achttiende eeuw. Zo wordt de van origine Zweedse botanicus Carl Linnaeus (1707-1778), die bekendheid verwierf met zijn taxonomie van planten, beschouwd als de eigenlijke grondlegger van het classificeren van rassen. In 1735 schreef hij Systema naturae. Hierin maakte hij een onderscheid tussen de menselijke rassen op basis van huidskleur. Hij meende dat er vier verschillende rassen bestonden: De 'Homo Americanus', de 'Homo Europeanus', de 'Homo Asiaticus' en de 'Homo Afer'. Aan deze rassen koppelde Linnaeus verschillende karaktereigenschappen. In 1781 schreef de Duitser Johann Friedrich Blumenbach (1752-1840) De generis humani varietate nativa liver, waarin hij vijf rassen onderscheidde. Hij verdeelde de mensheid in het Kaukasische (deze term werd voor het eerst door Blumenbach gebruikt), Mongoolse, Amerikaanse, Ethiopische en Maleise ras. Blumenbach baseerde zich niet alleen op huidskleur, maar nam ook de schedel en gelaatstrekken als criteria. De classificaties van Linnaeus en Blumenbach waren van grote invloed op de negentiende-eeuwse fysische antropologen, die hun bevindingen verder uitbreidden en ondersteunden met verschillende metingen.^ Evolutionisme Charles Darwin (1809-1882) heeft een grote invloed gehad op de antropologie. Hij was evenals de meeste antropologen overtuigd van een hiërarchie binnen de menselijke rassen. Hij was van mening dat de geciviliseerde rassen de primitieve rassen uiteindelijk zouden uitroeien en vervangen. Dat de mens van primitief naar geciviliseerd was opgeklommen was al voor Darwin een algemeen geaccepteerd idee. De geschiedenis van de mensheid werd gezien als een ontwikkeling die verschillende stadia had doorgemaakt: van wildheid via barbaarsheid tot civilisatie^ Vanaf 1870 bood het evolutionisme van Darwin de wetenschappelijke onderbouwing voor dit idee. Het gaf publiek en wetenschappers een nieuwe manier om oude vooroordelen uit te drukken: wat eerst werd aangeduid als de lagere rassen werden nu de rassen die het minst geëvolueerd waren. Volgens Darwin waren de mensenrassen al vroeg ontstaan en daarna relatief gelijk gebleven. Coinpelitie tussen rassen zou het opklimmen tot civilisatie van sommige rassen verklaren. Ook werd natuurlijke selectie gezien als een soort eliminatieproces waarin de niet goed aangepaste rassen verdwenen. Veel wetenschappers waren van mening dat de evolutie van rassen al gestopt was. Wel ontstonden er nog steeds nieuwe mengvormen tussen rassen.^ Evolutionisten meenden dat alle mensen dezelfde serie van opeen- 26.4 volgende stadia doorliepen. Sommigen geloofden dat alle rassen uiteindelijk de top van de evolutionaire ladder konden bereiken, maar de meerderheid was hier niet van overtuigd. Het evolutionisme van veel negentiende-eeuwse wetenschappers moet worden gezien als een piramide. Gedurende deze ontwikkeling waren er verschillende groepen afgeweken, tot stilstand gekomen of zelfs uitgestorven. De evolutionisten vonden dat de rassen met grote hersenen en een witte huidskleur boven in de piramide van de evolutie stonden.5 Evolutionisme had niet alleen betrekking op de uiterlijke kenmerken van rassen, maar ook op de geestelijke eigenschappen. Net zoals biologen zagen dat het embryo in zijn groei alle stadia van de evolutie herhaalde, zo zagen de antropologen dat de menselijke geest alle stadia van de evolutie doorliep (de recapitulatietheorie). De kindertijd van moderne mensen zou iets zeggen over de evolutionaire geschiedenis van de mens. Aan de andere kant zou informatie over de huidige primitieven ook mee kunnen helpen de psychologische ontwikkeling van blanke kinderen te verklaren. De gedachte dat de geestelijke processen van de primitieve mens gelijk waren aan die van geciviliseerde kinderen was al langer gemeengoed. Dit gold ook voor de idee dat de geestelijke ontwikkeling van de lagere rassen stopte bij de puberteit. Net als het kind onderscheidde de wilde zich van de volwassen, geciviliseerde mens door zijn instinctieve en irrationele manier van denken.* Maten en methodes Fysisch antropologen maakten in de negentiende eeuw gebruik van de gezichtshoek om tot een rassenclassificatiesysteem te komen. Om de gezichtshoek te berekenen trekt men een horizontale lijn op een gezicht en profil van de oren naar de onderkant van de neus, en een lijn van de kin naar het voorhoofd. De hoek die dan ontstaat wordt de gezichtshoek genoemd. De Nederlander Petrus Camper (1722-1789) introduceerde de gezichtshoek en paste die toe om rassen onderling te vergelijken. Hij onderscheidde twee extremen: zeventig en honderd graden. Zeventig graden was de gezichtshoek van de neger en honderd graden was de gezichtshoek die bij antieke beelden gevonden werden. De honderd gradenhoek kwam dan ook niet voor bij een echt mens; dit was een ideaaltype. Wanneer de gezichtshoek onder de grens van zeventig graden kwam, kon niet meer van een mens worden gesproken. Het niveau van de aap was dan bereikt. Als de hoek nog kleiner werd, kwam je uit bij een hond. Veel negentiende-eeuwse antropologen gingen verder op de bevindingen van Camper. Rond 1860 was zijn methode de meest gebruikte om een hiërarchie tussen de rassen aan te brengen.^ 99 De schedelindex was een ander belangrijk classificatiemiddel. Deze schedelindex is de breedte van het hoofd boven de oren (dus van bovenaf gezien) uitgedrukt in een percentage van de lengte van het voorhoofd naar achteren. Als het hoofd proportioneel breder wordt, dan wordt de schedelindex groter. Er werd een onderscheid gemaakt tussen rond- en langschedeligen.^ Maar het was voor antropologen moeilijk hier betekenissen aan te verbinden. De verschillende typen kwamen immers door elkaar voor, zelfs binnen dezelfde familie. Sommige antropologen waren toch van mening dat rondschedeligen vooral onder de lagere klassen werden aangetroffen, terwijl langhoofdige mannen met blond haar vaak intelligent waren. De fysisch en cultureel antropoloog Franz Boas (1858-1942) concludeerde in 1912 dat de vorm van de schedel juist geen stabiel rassenkenmerk was. Zijn bevindingen werden maar langzaam geaccepteerd.'' Naast de vorm werd ook de inhoud van de schedel gemeten. Er werd geconcludeerd dat hoe groter de inhoud was, hoe beschaafder het ras. Europeanen hadden de grootste schedelinhoud en waren dan ook het meest geciviliseerd. De Aziatische rassen hadden minder inhoud dan de Europeanen maar stonden boven de Afrikaanse rassen. Omdat er verschillende materialen werden gebruikt om de inhoud te bepalen, waaronder zand, water, mosterdzaad, hagel en parelgerst waren de gegevens van verschillende antropologen echter moeilijk met elkaar te vergelijken.'" In Nederland was de fysische antropologie minder ontwikkeld dan in bijvoorbeeld Frankrijk. Het opmeten van schedels werd in ons land pas vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw belangrijk. De nadruk lag op schedels uit Nederland. Zo werden schedels uit Zeeland en Friesland opgemeten en met elkaar vergeleken. In 1865 was er een comité voor etnologie opgericht en in 1898 ontstond de Nederlandsche Anthropologische Vereeniging, die min of meer het etnologisch comité verving." De Leidse hoogleraar natuurlijke historie Jan van der Hoeven (18021868) was geïnteresseerd in het Afrikaanse ras en hoopte door middel van schedelmeting meer over dit ras te weten te komen. Hij leende hiervoor tien schedels uit het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden en het Anatomisch Museum van de universiteit van Leiden en mat deze op. Hij vergeleek de uitkomsten met maten van Europese en Aziatische schedels. Hieruit concludeerde hij dat de schedels van negers gemiddeld kleiner waren dan die van Europeanen. Dit betekende volgens Van der Hoeven dat hun hersenmassa gemiddeld ook kleiner was. De Leidse hoogleraar was tevens van mening dat negers veel gelijkenissen vertoonden met apen. Dit zag hij aan de scherpe gezichtshoek van de neger. Hij legde een verzameling schedels en afbeeldingen van negers aan voor zijn onderzoek van het Afrikaanse ras.'^ Veel antropologen geloofden niet in het bestaan van pure rassen. Ze waren lang geleden ontstaan en hadden zich sindsdien met elkaar 26.4 vermengd, ze waren dus niet zuiver meer. Vele rassen waren inmiddels ook uitgestorven, waardoor het woord ras nogal beladen was geworden. Door verschillende metingen uit te voeren probeerde de antropoloog toch vast te stellen welke verschillende rassentrekken aanwezig waren in bepaalde mensentypen. Want ondanks de vermenging zouden bepaalde rassenelementen stabiel zijn gebleven. Antropologen componeerden denkbeeldige rassentypen, ideaaltypen, terwijl er geen enkel individu kon worden gevonden dat aan alle elementen van dit rassentype voldeed. Veel wetenschappers geloofden overigens dat de verschillen tussen rassen zo groot waren dat alle kruisingen onvruchtbaar zouden zijn. Slechts enkele antropologen beweerden dat uit ervaring bleek dat het kruisen van rassen juist goed mogelijk was.^^ Hoewel er veel verschillende opvattingen over rassen bestonden, waren de meeste antropologen het er wel over eens dat het blanke ras superieur was. Dit ras was het meest ontwikkeld en had het stadium van civilisatie al lang bereikt, meenden de evolutionisten. De rassen met een donkere huidskleur werden altijd als inferieur en barbaars gezien, Aziatische rassen namen een tussenpositie in. Er waren verschillende meetmethodes waarmee antropologen deze evolutionistische theorieën probeerden te ondersteunen. Maar werden de uitkomsten van deze metingen ook op de wereldtentoonstellingen getoond? De koloniale wereldtentoonstelling in Amsterdam In 1883 werd in Amsterdam een wereldtentoonstelling gehouden op de plaats van het huidige Museumplein. Tijdens de tentoonstelling werden de verschillende vormen en aspecten van kolonisatie met elkaar vergeleken. Hoewel er ook buitenlandse inzendingen waren, lag de nadruk vooral op de Nederlandse koloniën. De oriëntalist P.J. Veth, bekend van zijn artikelen in De Gids, werd gevraagd voor de wetenschappelijke ordening en catalogisering van voorwerpen in het speciaal gebouwde koloniale paleis, alwaar de Nederlandse afdeling was ondergebracht.''* Daniël Veth, de zoon van P.J. Veth, was van mening dat een tentoonstelling van uitsluitend voorwerpen en modellen niet voldoende publiek zou trekken. Hij kwam met hel plan een Indisch dorp te bouwen. Dit dorp zou de verschillende typen huizen bevatten die in Nederlands-Indië voorkwamen. Deze huisjes zouden dan weer worden bewoond door de verschillende inheemse bevolkingsgroepen uit de archipel. De bewoners van het Indisch dorp werden in de catalogus gerekend tot de subklasse 'antropologie' van groep I, 'de natuur der gekoloniseerde en overheersde gewesten'. Ze werden dus tentoongesteld als een onderdeel van de natuurlijke wereld van de kolonie. Om het koloniale paleis kwam 101 een koloniaal park te liggen, waarin een botanische kas en het Indische dorp werden gebouwd.'"' De mensen uit Nederlands-Indië waren niet alleen te bewonderen tijdens de uitoefening van hun dagelijkse bezigheden, maar werden ook op een andere manier ingezet om het publiek te vermaken. Zo was er op de tentoonstelling een gamelanorkest. Overigens was de gamelan speciaal aangepast aan de westerse muziek die de kolonialen ten gehore moesten brengen, zodat het spelen van echte gamelanmuziek vrijwel onmogelijk werd.'^ De catalogus van de wereldtentoonstelling verraadde de evolutionaire opvattingen van de samenstellers. Aan de hand van verschillende voorbeelden toonden zij dat de bewoners van Nederlands-Indië op een lagere trap van de beschaving stonden, wat eens te meer 'bewees' dat de Nederlandse overheersing nodig was om de beschaving op een hoger peil te brengen. Zo zou de veeteelt nog in een primitieve toestand verkeren. Dit zou te wijten zijn aan de onverschilligheid van de Indische boeren. Ook vermeldt de catalogus dat de land- en tuinbouw op irrationele wijze beoefend werden en dat zij aanmoediging nodig badend.'^ Het evolutionaire denkkader van de samenstellers was evident, maar werden hun ideeën ook duidelijk in het tentoonstellen van de kolonialen? Reacties op de kampong De reacties op de kampong waren over het algemeen erg positief. Sommige verslaggevers vonden het dorp een goede weergave van de werkelijkheid. Ook werd het dorp ervaren als een idyllische leefgemeenschap waar de bouwkunst nog erg verbonden was met de natuur. Het aanzien van de bewoners in hun 'oorspronkelijke' omgeving was voor de bezoekers een tafereel dat geluk uitstraalde.is Er kwamen veel positieve reacties op de kunstnijverheid en versierkunst van de inlanders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een reactie in Vragen des tijds. Al komt ook hier het Nederlands paternalisme weer bovendrijven. De auteur schreef eerst een lofzang op de kunstvoorwerpen die hij zag op de tentoonstelling, maar stelde vervolgens dat de versierkunst van de inlanders nog in de kinderschoenen stond en dat deze een frisse impuls nodig had. Natuurlijk zou deze hulp moeten komen van de Nederlanders. ^'^ H.J. Eerligh van Gogh schreef een boekje over de huizen van de kampong. Hoewel hij zich voornamelijk richtte op het beschrijven van deze huizen gaf hij ook zijn oordeel over de verschillende bevolkingsgroepen. Zo schreef hij bijvoorbeeld over de bewoners van Celebes: ' men treft onder hen velen aan die vrij beschaafd zijn.' Hij beoordeelde deze bewoners vrij positief en beschreef hen als een 26.4 krachtig en moedig volk, dat geen sterke drank gebruikt. Over de Soendanezen was Eerligh van Gogh wat minder lovend. In vergelijking met de Javanen waren ze 'kleiner doch krachtiger, eenvoudiger maar ook minder ontwikkeld en meer bijgeloovig'. De Soendanezen waren kinderlijk, maar vriendelijk in de omgang. Het zou echter slecht zijn voor dit volk om in aanraking te komen met Europeanen 'vooral met zulke, die geen slag hebben met hen om te gaan' dan zouden hun ondeugden zich meer ontwikkelen dan hun deugden, aldus Eerligh van Gogh. 20 EW. van Eeden, directeur van het Koloniaal Museum, schreef ook verschillende eigenschappen toe aan de bevolkingsgroepen die op de tentoonstelling te zien waren. Zo noemde hij de Javanen kalm en goedaardig. Hij las dit af van hun gezichten. Ook aan het uiterlijk van de Sumatranen zag hij bepaalde eigenschappen. Ze hadden een fiere houding en 'verstandige, geslepen gelaatstrekken, die aan een langdurig verkeer met Arabië herinneren'. De Dajaks van Borneo noemde hij goedhartig, trouw en eerlijk, maar zij gingen volgens Van Eeden nog gebukt onder 'wrede en bloeddorstige gewoonten der halfbeschaving'. Overigens wees Van Eeden er wel op dat 'de Oost' in het verleden een tijdperk van beschaving had gekend toen Europa nog barbaars was.^^ Uit deze reacties kan worden opgemaakt dat het evolutionaire denkkader wijdverbreid was. Zowel Eerligh van Gogh als Van Eeden spraken in termen van beschaafdheid en barbaarsheid. De reacties wekken tevens de suggestie dat beide heren de tentoongestelde mensen uit de koloniën zagen als een soort kinderen die nog dicht bij de natuur leefden. Ze werden gekarakteriseerd als natuurmensen, die bijna de tegenpool vormden van de westerlingen. Dit lijkt samen te vallen met de opvattingen van de evolutionisten. De mensen uit Nederlands-Indië zouden nog niet zo ver geëvolueerd zijn als de Nederlanders. Ook doen de beschrijvingen van de bewoners van de kampong denken aan de negentiende-eeuwse opvatting dat de geest van primitieve mensen gelijk is aan die van geciviliseerde kinderen. Surinamers op de wereldtentoonstelling Zodra bekend werd dat er bewoners van Nederlands-Indië op de wereldtentoonstelling te zien zouden zijn, kwam een aantal ondernemers op het idee ook bewoners van de West-Indische koloniën over te brengen. In het Beknopt verslag met voorwoord over de Surinaamse inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling wordt vermeld dat er in Europa erg weinig bekend was over de West-Indische bezittingen van Nederland. Vooral op het gebied van de etnologie zou Suriname interessant zijn. Om de etnologie zo veel 103 mogelijk tot nut te zijn, moesten de belangrijkste Surinaamse rassen vertegenwoordigd zijn. De uitvoering van dit plan bleek moeilijk en duur, maar uiteindelijk werden er achtentwintig bewoners van Suriname naar Amsterdam verscheept.22 In het tijdschrift Eigen haard staat beschreven hoe de reis vanuit Suriname naar Nederland verliep. De Surinamers werden aanvankelijk gezien als kannibalen, maar tijdens de overtocht wisten ze hun imago te verbeteren. De officieren vonden dit de beschaafdste soort 'naturels' die ze hadden ontmoet. Ook de relatie met de andere passagiers was goed, en er werden zelfs wijn en sigaren aan de Surinamers aangeboden. Eigen haard beschrijft dat er midden op zee een ideaal was bereikt: de verbroedering der rassen.^^ De Surinamers waren echter onder valse voorwendselen naar Nederland 'gelokt'. In Suriname was hen namelijk verteld dat zij als eregasten op de wereldtentoonstelling zouden worden ontvangen. Tevens werd hen een ontmoeting met de koning van Nederland in het vooruitzicht gesteld. De werkelijkheid bleek anders en veel minder rooskleurig. De Surinamers verbleven overdag in een soort circuspiste, de rotonde. Hier hadden zij met meegebrachte materialen hun eigen hutten gebouwd. Zij sliepen er niet, maar hadden voor de nacht een ander onderkomen. Onder hen was veel onbehagen, door slecht voedsel, verveling en de vernedering van het te kijk gezet zijn. Er overleed zelfs een Surinamer, aan de gevolgen van een ziekte die hij thuis al had opgelopen, aldus Eigen haard. De koning bezocht de Surinamers overigens niet. Hij liet zich wel zien bij de Oostindiërs.^^ De achtentwintig bewoners van Suriname die op de wereldtentoonstelling te zien waren, behoorden tot verschillende rassen. Er waren '(...) 2 Arowakken indianen, de oudste bewoners van Suriname, er waren 5 mannen, 1 vrouw en kinderen die hoorden bij de Caraïbische indianen. Er waren vier Aukaner Saramakaner bosnegers, 1 neger en een negerin, 1 hindoe met Caraib kind, 1 karboeneger en 2 karboenegerinnen, 1 negerin met haar mulattenkind en een Mestiezin.' Ze toonden hun dagelijkse bezigheden, om de bezoekers een idee te geven van hun gewoonten. Zo vervaardigden ze onder andere kano's, potten, pannen en hangmatten. De materialen hiervoor waren uit Suriname aangevoerd. De Surinamers waren niet alleen te bezichtigen maar werden ook ingezet als verkopers in een kraam waar West-Indische vruchten werden verkocht.^^ Ze waren een groot succes op de wereldtentoonstelling. 2^ 26.4 Een Surinaams jongetje wordt bekeken op de rotonde. Bronilleen Montijn, Kermis van koophandel (Bussum 1983) 105 Reacties op de Surinamers In het artikel in Eigen haard dat hierboven al even werd aangehaald, worden ook de eigenschappen van de Surinamers beschreven. Er komt een nogal negatief beeld van hen naar voren, totaal tegengesteld aan de beschrijving van het op zee bereikte ideaal. Er wordt verteld dat hun zeden en gewoonten nog precies hetzelfde waren als in de zestiende eeuw. De indianen werden beschreven als lui. Hoewel ze wel gastvrij waren, hielden ze zich buiten het maatschappelijk verkeer. Dit betekende volgens de schrijver van het artikel dat de indianen hun verstand niet konden ontwikkelen. Voor de toekomst viel dan ook niet veel van hen te verwachten. De bosnegers komen ook niet zo goed naar voren in het artikel. Ze worden omschreven als vadsig en lui en zouden alleen werken als dit echt noodzakelijk was. Ze konden niets bijleren, en dit zou dan ook verklaren waarom ze nog steeds op de laagste trap van ontwikkeling stonden, nauwelijks boven de barbaarsheid. Een paar Surinamers liet echter wel een goede indruk achter. Zo was er een jongen die programma's verkocht bij de ingang van de rotonde. Dit zou volgens de auteur betekenen dat hij zijn '(••.) boschneger-geaardheid al op zeer jeugdigen leeftijd heeft afgelegd'. De creolen worden beschreven als een soort onbekommerde kinderen van de tropische natuur, die erg vriendelijk overkwamen. In een artikel in de Katholieke illustratie verbaasde de auteur zich over de mate van beschaving van een Surinamer. Hij had er één vier sigaren voorgehouden en was zeer verrast dat de neger er maar één had aangenomen in plaats van ze allemaal te nemen. Een indiaan had hem echter, toen hij ook deze sigaren aanbood, minachtend aangekeken. Hierop besloot de auteur dat indianen ontevreden en trots waren -'' In het Beknopt verslag met voorwoord over de Surinaamsche inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Vitvoerhandel Tentoonstelling worden bepaalde uiterlijke kenmerken zoals huidskleur en haartype beschreven. Naast deze uiterlijke kenmerken worden er ook karaktereigenschappen aan de Surinamers toegeschreven. Over de Arowak indianen wordt gezegd dat ze het minst oorlogszuchtig en het meest zacht van aard waren. De Caraïben waren daarentegen zeer strijdlustig. Over het algemeen waren de indianen niet vermengd met andere rassen. De uitzondering hierop vormde de 'Karboeger-Indiaan'. Dit was een kruising tussen een indiaan en een negerslaaf. Over de bosnegers wordt geschreven dat ze erg bijgelovig waren. Hoewel ze uiterlijk verschilden van de indianen, hadden ze veel overeenkomsten wat betreft hun leefwijze en gewoonten. Toch vond de auteur van het boekje dat de bosnegers op 'een lageren trap van ontwikkeling' stonden. Ook wordt er gezegd dat ze zeer jaloers, wantrouwend en lui waren.^^ 26.4 Een antropologisch verslag Het belangrijkste verslag over de mensen uit Suriname op het gebied van de antropologie werd geschreven door een Fransman. Prince Roland Bonaparte schreef Les habitants de Suriname. Notes recueillies a l'exposition coloniale d'Amsterdam en 1883, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de Surinamers. Bonaparte behandelt drie groepen: 'les indiëns, les nègres des bois, les nègres sédentaires'. Van elke groep bespreekt hij de woonstijl, kleding en verdere culturele kenmerken, maar ook de verschillende individuen afzonderlijk. Over de indiaan Kaja-roe vermeldt Bonaparte bijvoorbeeld dat hij ongeveer 50 jaar, puur van ras en zeer intelligent is, en dat hij vijf jaar in de Franse marine diende, waar hij tatoeages aan heeft overgehouden. Van elk individu staan de gegevens op een aparte bladzijde vermeld: het ras, de stam, de woonplaats, de leeftijd, de kleur (van de huid, haren, ogen en eventuele baard), het type haar, de soort neus, de soort lippen, de omvang van de taille, de diameters van het hoofd (van voor naar achteren en over dwars) en de schedelindex. Vervolgens worden er van elk individu twee foto's getoond, één en face en één en profil. Tenslotte staan er ook afbeeldingen van hoofdtooien en sieraden in het boek.^'* Bonaparte geeft in zijn boek dus een zeer grondige beschrijving van de uiterlijke kenmerken van de Surinamers. Hij verbindt hieraan echter geen conclusies over de verschillende vormen van beschaafdheid. Bonaparte heeft de Surinamers daadwerkelijk opgemeten en gefotografeerd. De Nederlandse verslagen gaan niet veel verder dan een beschrijving van de huidskleur en het type haar. De uiterlijke kenmerken van de bewoners van de kampong worden, in tegenstelling tot de Surinamers, helemaal niet beschreven. Toch geven de Nederlandse verslagen wel een duidelijk oordeel over de kolonialen. Uit de verslagen valt af te leiden dat de mensen uit Nederlands-Indië in het algemeen 'hoger' worden geacht dan de bewoners van Suriname. Beiden stonden echter nog op een lager beschavingsniveau dan de Nederlanders. Deze opvattingen baseerde men echter niet op antropologische bevindingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de Nederlandse antropologie nog niet zo ver was ontwikkeld als de Franse. Betekende dit dat op een Franse wereldtentoonstelling wetenschappelijker werd omgegaan met de tentoongestelde mensen? De wereldtentoonstelling in Parijs In 1889 werd in Parijs de Exposition Universelle georganiseerd. Deze tentoonstelling herdacht de Franse Revolutie van honderd jaar daarvoor. Voor de Europese monarchieën was deelname aan deze wereldtentoonstelling onacceptabel vanwege het revolutionaire karakter ervan. 107 Ook de Nederlandse regering onthield zich om deze reden van officiële deelname. Nederlanders die toch mee wilden doen werd dit echter niet verboden.3" Het hoofdthema was de vooruitgang van de menselijke beschavingen. Een van de topstukken was de Eiffeltoren, die de bezoekers moest demonstreren dat de mogelijkheden van de techniek tot in de hemel reikten. Er waren twee gebieden op het tentoonstellingsterrein. Op het Champs de Mars waren de schone en vrije kunsten in paleizen ondergebracht. Hier bevond zich ook de centrale hal voor de nijverheid en de machinegalerij. Het tweede gebied werd gevormd door de Esplanade des Invalides, waar de Franse koloniën en protectoraten zich presenteerden.^i Voor het eerst op een Franse wereldtentoonstelling was er een aparte koloniale afdeling. Op de Esplanade des Invalides bevond zich het hoofdgebouw, waar een algemeen overzicht werd gegeven van de koloniale inzendingen. Dit gebouw werd omgeven door een aantal paviljoens die waren opgetrokken in de bouwstijl van de streek die ze vertegenwoordigden. Ook was er een koloniale serre. Hierachter lagen de particuliere bedrijfjes: het Annamitisch theater en restaurant, een creools restaurant, verschillende eet- en drinkgelegenheden en les villages indigenes: dorpen van Senegal, Loango, Pahahouin, Canaque en Tonkin. In totaal verbleven er ongeveer driehonderd authentieke bewoners in deze dorpjes.^^ In Parijs waren antropologen, etnografen, archeologen en prehistorici aanwezig om de tentoonstelling een wetenschappelijk fundament te geven. Ze hielpen bij het tot stand komen van thematische en retrospectieve exposities over de aard en ouderdom van de mensheid en over de fysieke kenmerken en beschavingsniveaus van volken. Deze tentoonstellingen toonden het publiek dat de verschillende woonstijlen en arbeidsvormen kenmerkend waren voor de verschillende beschavingstoestanden. Bezoekers kwamen deze tentoonstellingen als eerste tegen, zodat de ideeën die daar werden uitgedragen in gedachten zouden blijven tijdens het bekijken van de inheemse dorpen en de rest van de tentoonstelling.'^ De Franse antropoloog Paul Topinard, directeur van de École d'anthropologie, was verantwoordelijk voor de totstandkoming van een expositie over de vooruitgang van de menselijke geest en het ontstaan van de verschillende rassen. Er was een tableau te zien dat de ontwikkeling van mens en mensaap naast elkaar beschreef. Volgens Topinard was dit eerder om de afstand tussen beiden te benadrukken dan om hun verwantschap te tonen. Topinard was van mening dat de tentoonstelling een aantal belangrijke kwesties behandelde, zoals de oorsprong en aard van de mens en de verschillende rassen, de relatie van de mens tot het dier en de genealogie van de mens vanaf zijn vroegste oorsprong. Hij benadrukte wel dat de wereldtentoonstelling over al deze vraagstukken iets zou laten zien, maar geen standpunt zou innemen.^'* 26.4 Op de Exposition de la Société, du Laboratoire et de l'École d'anthropologie werd ook aandacht besteed aan de fysische antropologie. Hier werden verschillende voorbeelden tentoongesteld van langhoofdigen (onder andere een afdruk van een schedel van een neger uit Timboektoe en een foto van een vrouw uit de Savoye) en van rondhoofdigen (onder andere een schedel uit Auvergne, de afdruk van een schedel van een Tartaar en een foto van een boerin).^5 Naast schedels werden er ook skeletten tentoongesteld, waaronder prehistorische. Er waren kaarten die de ontwikkeling van het gewicht van de hersenen demonstreerden. Ook werden de hulpmiddelen van de antropologie tentoongesteld; zo waren er verschillende meetinstrumenten te zien en was er een afdeling voor de fotografie. Het was zo druk op de antropologische afdeling dat het moeilijk was om er serieus onderzoek te doen, zo klaagde de antropoloog Mason.^^ De Nederlandse koloniale afdeling in Parijs Op de Esplanade des Invalides was ook Ie village Javanais te vinden. Als enige buitenlandse inzending kreeg Nederland hier een plekje. De Nederlandse inzending bevatte opnieuw een Indisch dorp met zestig bewoners. De West-Indische koloniën waren ditmaal niet vertegenwoordigd. Dit dorp, één van de populairste bezienswaardigheden op de wereldtentoonstelling, was gemodelleerd naar de kampong van de wereldtentoonstelling in Amsterdam. Het bestond uit verschillende typen huizen uit de diverse regio's van Nederlands-Indië en was dus eigenlijk niet puur Javaans. Samen met dit dorp waren ook zestig inwoners van Java en Sumatra meegekomen. Zij lieten wederom taferelen uit hun dagelijks leven zien zoals nijverheid, muziek en dans. Dagelijks kwamen er rond de duizend bezoekers een kijkje nemen in het dorp. Ook enkele beroemdheden, waaronder de schilder Paul Gauguin en de schrijver Emile Zola, bezochten de village Javanais. De componist Claude Debussy liet zich er inspireren door de gamelanmuziek.^'' In het dorp bevond zich ook een restaurant waar men kon rijsttafelen. Dit werd een groot succes. Volgens de verslaggever van het tijdschrift Eigen haard, J. de Meester, werd het zelfs mode bij de Parijse beau monde om te gaan rijsttafelen. De firma Van Houten had een Sumatraans huis op de kampong en ook de likeur van de Erven Bols was er te verkrijgen. De Meester zag ook het batikken en het vlechten van strohoeden. Uit zijn verslag komt naar voren dat hij de kampongbewoners erg aandoenlijk vond.^*^ Er waren zestig mensen uit Nederlands-Indië, waaronder veertig mannen en twintig vrouwen. Ze waren afkomstig uit de Preanger Regentschappen, Batavia, Bantam, Soerakarta en Djokjakarta.^'^ De kampong bleek een zeer populaire attractie op de wereldtentoonstelling. De Meester vermeldt dat in mei de bezoekersaantallen al op 109 vier- 'a vijfduizend bezoekers per dag lagen, op zondagen naderde dit cijfer zelfs de tienduizend."*" Het tentoonstellen van mensen uit de koloniën werd mode en werd herhaald op de wereldtentoonstelling van Chicago in 1893. De regering van Nederlands-Indië vond dit echter geen goede zaak meer. Toen de Jardin d'Acclimatation, een educatief en cultureel themapark in Parijs, ook mensen uit Nederlands-Indië wilde gaan tentoonstellen, werd dit tegengehouden. De behandeling van de 'inboorlingen' leek veel te wensen over te laten.^i Antropologen over de kampong in Parijs Vanwege de verschillende volkeren die in Parijs aanwezig waren, bood de wereldtentoonstelling een enorme kans voor antropologen en etnografen om de tentoongestelde mensen te onderzoeken. Er kwamen dan ook verschillende onderzoekers, die van de gelegenheid gebruik maakten om de volkeren te bestuderen en eventueel op te meten.42 Veel Franse auteurs die over de kampong schreven besteedden enige aandacht aan de aard en de uiterlijke kenmerken van de kampongbewoners. Over het algemeen kwamen de mensen die de kampong bewoonden er redelijk goed vanaf. In La section Hollandaise a l'exposiüon universelle Paris 1889 worden de uiterlijke kenmerken van de Javanen niet beschreven, maar hun karakter komt wel aan de orde. Ze worden omschreven als fatsoenlijk, zachtaardig, volgzaam, intelligent en hen wordt een natuurlijke gratie toegeschreven."*3 Antropologen hadden veel interesse voor het gemengd bloed van de Javanen. De onderzoekers interpreteerden dit soms als een vorm van degeneratie. Raoul, die een artikel over de kampong schreef, probeerde de aard en de oorsprong van de verschillende rassentypen uit Nederlands-Indië te verklaren. Gemengd bloed zou de oorzaak zijn van hun specifieke rassenkenmerken. Raoul was ervan overtuigd dat de Javanen beschaafd waren, maar dit was dan wel relatieve beschaving. Vooruitgang van het Javaanse volk was wél mogelijk. Paul Ie Jenisel, die een boek schreef over de tentoongestelde volken, vreesde de gevolgen van rassenvermenging en de verspreiding van rassen. Hij vond het jammer dat er van de zeven of acht rassen die voorkwamen op Java maar zo weinig naar Parijs waren gekomen. Le Jenisel was net als Raoul van mening dat het vermengen van rassen de oorzaak was van de specifieke rassenkenmerken van de Javanen. Er waren al verschillende eigentijdse, maar ook oude rassen uit de Chinese en Indische beschaving met elkaar gemengd. Javanen waren net als alle Polynesische en Aziatische rassen een mengtype. Le Jenisel meende dat gemengde rassen te maken kregen met degeneratie en verminking. Toch zag hij dit niet bij de Javanen; zij vormden de uitzondering op de regel. Hoewel hun neus plat was, waren ze toch welgevormd, hun huidskleur liep van goudgeel tot kastanje en 26.4 ze hadden hun eigen Aziatische schoonheidsnormen. De kampongbewoners hadden een onbewuste en onschuldige schoonheid en deugdzaamheid. Le Jenisel noemde hen 'zacht als lammetjes, niet wetend wat ijdelheid is'. Een soort onschuldige kinderen."*•* De antropologen J. Deniker en L. Laloy hadden veel gegevens verzameld die werden gepubliceerd in het tijdschrift UAnthropologie. Ze hadden veertien kampongbewoners onderzocht en vergeleken de daaruit verkregen gegevens met die van de antropoloog Broca en met de bevindingen van de schedelmeters Swaving, Weisbach en Langen. De gegevens van Deniker en Laloy zijn zeer nauwkeurig en volledig. Ze maten de lichaamslengte, omvang van de taille, kleur van de huid, haar en ogen, structuur van de lichaamsbeharing, en natuurlijk de vorm van de schedel. Hoewel Deniker en Laloy veel gegevens verzamelden over de bewoners van de verschillende dorpen op de Esplanade des Invalides, lieten ze zich niet uit over de betekenis van de door hen verkregen resultaten. Dit empirisme demonstreert dat de fysische antropologie in deze jaren erg wetenschappelijk werd. Ook toont het de onzekerheden die binnen deze wetenschap bestonden, zoals de vraag wat zuivere rassen waren, of die wel echt bestonden en of er verbanden waren met karaktertrekken. 45 Het valt op dat in de Nederlandse verslagen weinig aandacht wordt geschonken aan de fysische antropologie. In de Franse verslagen krijgt dit onderwerp juist meer aandacht. Dat de kampong al op de wereldtentoonstelling in Amsterdam te zien was, kan een reden zijn voor de geringe Nederlandse belangstelling. Een andere mogelijke reden is dat in Frankrijk de fysische antropologie veel beter ontwikkeld was dan in Nederland."^f" Frankrijk had immers heel wat gerenommeerde antropologen voortgebracht, waaronder Paul Broca en Paul Topinard. Conclusie In dit artikel is onderzocht of en hoe de rassenclassificaties die antropologen maakten terug te vinden waren op de wereldtentoonstellingen van Amsterdam en Parijs. In Amsterdam in 1883 werd duidelijk een vergelijking gemaakt tussen de verschillende beschavingen. De koloniale volken werden gecontrasteerd met de westerse geïndustrialiseerde beschaving. Tussen de machinegalerij en de kampong of de rotonde lag een wereld van verschil. Dit was voor elke bezoeker duidelijk waarneembaar. Zowel voor de samenstellers als voor de bezoekers stond vast dat de westerse maatschappij een hogere beschaving was dan de samenleving van de getoonde volkeren. Toch was er ook bewondering voor de Indische beschaving, die nog zo één was met de natuur. Vooral de kunst van deze mensen vond men bijzonder. 111 Aan een bezoeker van deze tentoonstelling werd niet duidelijk getoond welke van de koloniale volken er beschaafder was. Dat de wereldtentoonstellingen pronkvertoningen waren, is hier een mogelijke verklaring voor. Om het nationalisme te verspreiden werden nationale successen gedemonstreerd. Door te laten zien hoe het leven in de koloniën eruit zag, zou de bezoeker zich verwant gaan voelen met deze gebieden en zou er een gevoel van nationale trots ontstaan over de verovering ervan. Het tentoonstellen van mensen was ook vooral een vorm om de bezoekers te vermaken. Dit is duidelijk te zien aan de optredens die de mensen uit de koloniën verzorgden. Het gamelanorkest dat westerse liedjes speelde, kan alleen worden opgevat als een vorm van vermaak. De kampong en de rotonde hadden weinig inhoud en waren vooral gericht op uiterlijk vertoon. Op de wereldtentoonstelling in Parijs nam de antropologie een belangrijke plaats in. De retrospectieve exposities over de woonstijlen, de geschiedenis van de mens en de antropologie hadden een evolutionair karakter. Deze tentoonstellingen gaven de bezoekers een denkkader om de rest van de tentoonstelling te bekijken. Toch leek ook in Parijs het Indisch dorp vooral een pronkvertoning. Op deze wereldtentoonstelling lieten de muziek- en dansvoorstellingen weer zien dat het vermaken van het publiek erg belangrijk was. In ieder geval werden de mensen uit de kolonie ook in Parijs niet zodanig tentoongesteld dat meteen duidelijk was waar zij stonden in de hiërarchie van de mensenrassen. Wel werd de aanwezigheid van alle verschillende volken op de wereldtentoonstelling door de Franse antropologen aangegrepen om onderzoek te doen. Het was een grote kans om de kenmerken van de verschillende rassen in kaart te brengen. Al met al is duidelijk geworden dat het tentoonstellen van mensen niet was bedoeld om rassenclassificaties uit te dragen. De kampong of de rotonde was niet de plaats om het publiek te onderwijzen over de bevindingen van de antropologen. Dit kon eventueel in een aparte expositie aan de belangstellenden worden getoond, zoals in Parijs gebeurde. 26.4 Noten 1. Marieke Bloembergen, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de wereldtentoonstellingen (18801931) (Amsterdam 2002) 20. 2. Jolin S. Haller, Outcasts from evolution. Scientific attitudes of racial inferiority 1859-1900. (Urbana 1971) 4,6. 3. George W. Stocking Jr. Race, culture, and evolution. Essays in the history of anthropology (New York 1968) 113-114. 4. Nancy Stepan, The idea of race in science: Great Britain 1800-1960 (Oxford 1982) 83-88. 5. Stocking Jr., Race, culture, and evolution, 118-120, 127 ,128. 6. Ibidem, 125, 126. 7. Haller, Outcasts from evolution, 9-11. 8. Ibidem, 11-14. 9. Stepan, The idea of race in science, 100-102. 10. Haller, Outcasts from evolution, 17-19. 11. Machteld J. Roede, 'A history of physical anthropology in The Netherlands' in: Han Vermeulen en Jean Kommers ed., Tales from academia. History of anthropology in The Netherlands part 2 (SaarbrCicken 2002) 1033, 1046-1048. 12. H. de Jonge, 'Twee Ashantijnse prinsen in Nederland. Antropologisch onderzoek in de 19de eeuw', Spiegel historiael 39 (2004) 242-248, aldaar 244-247. 13. Stepan, 77ie idea of race in science, 93-96, 105. 14. Bloembergen, De koloniale vertoning, 67-68, 80. 15. ibidem, 71-73,80. 16. Heen Montijn, Kermis van koophandel. De Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883 (Bussum 1983) 35. 17. Ibidem, 70-71. 18. Bloembergen, De koloniale vertoning, 96-100. 19. J.R. de Kruijff, 'Ter Amsterdamsche tentoonstelling', Vragen des tijds (1883) 261-277. 113 20. H.J Eerligh van Gogh, De inlandsche woningen op de Internationale Koloniale en UitvoerhandelTentoonstelling (Amsterdam 1883) 2-4. 2 1 . RW. van Eeden, De koloniën op de Internationale tentoonstelling te Amsterdam in 1883 (Haarlem 1884) 4-7. 22. Beknopt verslag met voorwoord over de Surinaamse inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Uitvoertiandel Tentoonstelling. In het jaar 1883 te Amsterdam (z.p. z.j.) 1-2. 23. G. Oostindie en E. Maduro, In het land van de overheerser II. Antillianen en Surinamers in Nederland, 1634/1667-1954 (Dordrecht 1986) 22. 24. Montijn, Kermis van koophandel, 41 -42; Oostindie en Maduro, In het land van de overheerser II, 21 -23. 25. Beknopt verslag met voon/voord over de Surinaamse inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, 1-4. 26. Oostindie en Maduro, In het land van de overheerser II, 21-23. 27. Ibidem, 23-24. 28. Beknopt verslag met voon/i/oord over de Surinaamse inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, 5-7. 29. Prince Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies a l'exposition coloniale d'Amsterdam en 1883 (Parijs 1884), 30. Bloembergen, De koloniale vertoning, 115, 128 3 1 . Ibidem, 117-119. 32. Bloembergen, "Exotisme en populaire antropologie". Een Javaans dorp op de wereldtentoonstelling in Parijs (1889)', Nederlandsch kunsthistorisch jaarboek (2002) 250-279, aldaar 254. 33. Bloembergen, De koloniale vertoning, 122-125. 34. Ibidem, 123-125. 35. La Société, Técole et Ie laboratoire d'anthropologie de Paris a l'exposition universelle de 1889 (Parijs 1889), 98-124. 36. Bloembergen, De koloniale vertoning, 125. 37. Bloembergen, 'Exotisme en populaire antropologie', 251, 260. 38. J. de Meester, 'In den kampong te Parijs', uit: Eigen haard: geïllustreerd volkstijdschrift (1889) 296-299, 26.4 39. Nederland op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1889. Verslag uitgebracht door de commissie der Vereeniging ter behartiging van de Nederlandsche belangen bij de tentoonstelling te Parijs in 1889 (Haarlem 1890)53. 40. De Meester, 'In den kampong te Parijs', 296. 4 1 . Poeze, In het land van de overheerser I, 2 1 , 22. 42. Bloembergen, De koloniale vertoning, 150-152. 43. A.L.H. Obreen, La section Hollandaise a l'exposition universelle Paris 1889 (Haarlem 1889) 11. 44. Bloembergen, De koloniale vertoning, 152-154. 45. Ibidem, 155-156. 46. Ibidem, 163. 115