Het geheim van de wereld voor midden- en bovenbouw uit: Sub Rosa – boeken vol geheimen © Centrum voor Levensbeschouwing 2007 INLEIDING Het scheppingsverhaal is geschreven tijdens de Babylonische ballingschap. Het Joodse volk was uit Jeruzalem weggevoerd en moest zich aan de Babylonische wetten onderwerpen. In deze gevangenschap stelden ze zich de vraag: Zo heeft God de wereld toch niet bedoeld? Ze verlangden terug naar de goede schepping en vertelden elkaar het verhaal van het geheim van de wereld. Het verhaal van de schepping werd een hoopvol verhaal, ondanks de heimwee. DOELSTELLING De kinderen ontdekken het perspectief van het scheppingsverhaal als bevrijdingsverhaal, geschreven in een periode van ballingschap. De kinderen ontdekken ook het ontstaan en de betekenis van verhalen door mondelinge overlevering. INTRODUCTIE Het geheim van de wereld Jesse loopt door de stad. Hij is op weg naar de rivier, daar heeft hij met zijn vriendjes afgesproken. Rabbi Ruben, hun meester, heeft beloofd dat hij hen daar vandaag een mooi verhaal zal gaan vertellen. Jesse houdt van verhalen, als je goed naar een verhaal luistert dan beleef je nog eens wat. Het is vaak net alsof het over jou gaat en wie weet is dat ook wel zo. Hij loopt flink door want Jesse wil er niets van missen. Hier in de hoofdstraat, die wel een kilometer lang is, kan hij fijn doorlopen, de straat is breed genoeg, ook al is het druk. En druk is het hier altijd. De mensen van Babel lopen hier graag te wandelen. Je komt er iedereen tegen. De mensen willen zich hier graag laten zien, het is een echte ijdeltuitenstraat. ‘Kijk eens hoe mooi ik er uit zie!’ Je hoort het de mensen denken. ‘Wat vind je van mijn nieuwe jurk?’ Je ziet de mensen kijken. ‘Zit mijn haar niet beeldig?’ Je ziet de dames glunderen. ‘O, zeg wat ruikt je baard heerlijk!’ Je ziet de mannen apetrots worden. Jesse hoort maar half wat er allemaal gekletst wordt. Babel is een echte babbel stad, praatjesmakers zijn de meeste mensen hier, heeft zijn vader eens gezegd. Gelukkig is er vandaag geen optocht van de goden, dan was er geen doorkomen aan geweest. De God Mardoek blijft van-daag thuis. Jesse loopt stevig door. Hij let ook niet op de mooie tuin waar hij langs loopt. De mannen die daar de bloemen begieten, die ziet hij niet eens staan. Anders zwaait hij nog wel eens naar ze, maar vandaag niet, Jesse heeft haast. Gelukkig daar is de brug al. Aan de over-kant van de rivier de Eufraat ziet hij zijn vrienden al zitten in de schaduw van de bomen aan de oever. Het laatste stukje holt hij, al valt dat niet mee met het warme weer. Hoog aan de hemel in de strak blauwe lucht staat de zon te branden. Dat is ook een god van de babbelmensen, net als de maan. Machtige goden zijn het, ze zijn de baas over de dag en de nacht. Geen wonder dat de koning van Babel ook zo machtig is, het zijn immers zijn goden. De zonnegod brandt op het arme hoofd van Jesse. Nog even en dan kan hij aan de hete stralen ontsnappen door in de schaduw te duiken. Daar stoot hij bijna zijn hoofd tegen de harp die rabbi Ruben in de wilgen heeft gehangen. Dan ploft hij neer naast Mirjam zijn beste vriendin. ‘Rabbi Ruben gaat zo beginnen,’ fluistert ze. Jesse veegt het zweet van zijn voorhoofd. Rabbi Ruben vertelt: ‘Jullie hebben vast al een heleboel verhalen gehoord over de goden van deze stad. Overal zie je immers hun tempels en hun priesters willen maar al te graag dat je daar offers komt brengen. Ze vertellen je dat die offers er voor zorgen moeten dat de goden niet uit hun humeur raken. Als de goden boos worden dan sturen ze allerlei nare ziekten naar de aarde en zorgen ze voor overstromingen en andere rampen. Hun goden moet je eren anders loopt het nog slecht met je af. Eén van die priesters heeft mij eens verteld waarom de goden de mensen eigenlijk gemaakt hebben. Heel lang geleden kregen de goden opeens geen zin meer om te werken. Ze hadden er schoon genoeg van om de hele dag maar in de tuin en op het land bezig te zijn. Het spitten en harken, het gesjouw met gieters, ze waren het gewoon zat. Smerig werk was het, eigenlijk niets voor goden, slavenwerk dat was het. In het bouwen van huizen hadden ze ook geen zin meer. Van dat stenensjouwen werd je alleen maar moe. En daarom hebben ze de mensen geschapen. Die moesten voortaan al die karweitjes voor hen opknappen. Als ze niet wilden dan lag er een heel 1 stapeltje straffen voor ze klaar, wie niet horen wilde die moest het maar voelen. De mensen moesten wel, ze deden erg hun best, kijk maar eens naar de mooie tempels die ze voor hun goden hebben gebouwd.’ Rabbi Ruben staat op en wijst naar de hoge tempeltoren die overal boven uitsteekt, de toren van Babel! De top van de toren lijkt wel in de hemel uit te komen, zo hoog! ‘Ach, die goden,’ zucht rabbi Ruben, ‘ze gooien ons er nog mee dood. Eigenlijk zijn het allemaal stenen stakkers, die niets voorstellen. Ze kunnen niet eens lopen. Als de god Mardoek op nieuwjaarsdag uit zijn tempel komt om naar de rivier te gaan dan moeten ze hem dragen! Stel je voor zeg!’ Jesse en Mirjam moeten er zachtjes om lachen. Vooral niet hardop natuurlijk want dat is gevaarlijk. Als de koning zou horen wat er hier gezegd werd dan zou het wel eens heel fout met hen kunnen aflopen. Rabbi Ruben praat ook zachtjes. De kinderen kruipen nog wat dichter naar hem toe. Nu kunnen ze de pretlichtjes in zijn ogen goed zien en de lachrimpeltjes om zijn mond. ‘Luister goed kinderen,’ fluistert hij. ‘Ik zal jullie het geheim van de wereld vertellen. De goden van Babel stellen niets voor. Een wolkje voor de zon en hup weg is ze. De maan is gewoon maar een lampje voor de nacht. Als Mardoek op zijn neus valt, blijven ze met de brokstukken zitten. Aan zo’n stenen god heb je toch helemaal niets. Er is maar één echte God, dat is de God die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Je kunt Hem niet zien, stel je voor zeg! Niemand weet hoe Hij er uit ziet. Dat is een groot geheim, het geheim van de wereld. Hij is alleen maar goed en wil dat wij, de mensen die hij geschapen heeft, goed voor elkaar en zijn aarde zullen zorgen. Het is zijn liefste wens dat mensen lang zullen leven in de gloria.’ Rabbi Ruben zwijgt, hij geeft een knipoog. Dan pakt hij zijn harp die in de wilg hangt en heel zacht beginnen de kinderen te zingen: ‘Lang zullen wij leven in de gloria, hiep, hiep, hoera.’ Rabbi Ruben kijkt de kinderen vriendelijk aan. Er staan nog altijd pretlichtjes in zijn ogen. ‘Volgende week ga ik jullie een nieuw lied leren,’ zegt hij. ‘Het gaat over een geheim. Ik heb het ‘het lied van de Schepping’ genoemd.’ uit: De Kandelaar mei/juni 2003 KERN Vertel het scheppingsverhaal uit een kinderbijbel, bijvoorbeeld: ‘Op je plaatsen allemaal’, uit: Bara van Pelt, Om te beginnen (p. 14) ‘Het lied van de zeven dagen’, uit: Baukje Offringa, Op weg (p. 146) VERWERKING Vóór verhalen werden opgeschreven, werden ze doorverteld. Van generatie op generatie, van mens op mens. En dan vertelde de één het wel eens anders dan de ander. Zoek een kort ver-haaltje uit en probeer dat in de klas door te laten vertellen. Kies vier kinderen uit. Twee kinderen blijven in de klas; twee kinderen gaan even op de gang. In de klas leest het eerste kind het verhaaltje voor aan het tweede kind. Daarna mag het derde kind binnenkomen. Het tweede kind moet nu het verhaal aan het derde kind vertellen. Met als opdracht dat het belangrijkste verteld moet worden en dat het verder een mooi verhaaltje moet worden. Daarna mag het vierde kind binnenkomen en vertel kind drie het verhaal. De andere kinderen mogen niets zeggen. Kringgesprek Hoe is het verhaal nu geworden? De leerkracht leest het originele verhaal nog eens voor. Is het belangrijkste bewaard gebleven? Hoe zou dat met de bijbelverhalen gegaan zijn? En met het scheppingsverhaal? ZINGEN ‘Het lied van de schepping’, uit: Eppie Dam en Hindrik van der Meer, De mantel van geefdoor ‘Het zeven-dagenlied’, uit: De wereld is een toverbal, p. 10 (met bijbehorend kringsspel) ‘Scheppingslied’, uit: Zitten op opstaan?, deel 3 nr. 2 2