Informatie uit onderzoeken tbv het debat tijdens de NHGJubileumbijeenkomst I. Commonwealth Fund 2006-Huisartsen enquête in 7 landen - Kernboodschap - Samenvatting en beleidsimplicaties II. NIVEL-Onderzoek naar continuïteit in de huisartsgeneeskunde - Voorwoord/vergelijking over langere periode - Samenvattingen/conclusies uit 9 publicaties III. NIPO-Onderzoek naar De huisarts-patiëntrelatie anno 2006 - Toevoeging NHG - Enkele uitkomsten uit het onderzoek die betrekking hebben op het aspect continuïteit NB deze notitie geeft slechts een deel van de totale uitkomsten uit de verschillende onderzoeken EMBARGO Deze gegevens worden verstrekt onder strikte embargo tot aan de presentatie van de uitkomsten van de verschillende onderzoeken tijdens de NHG-Jubileumbijeenkomst op 15 november 2006 I. Commonwealth Fund 2006 Huisartsen enquête in 7 landen Nijmegen / Utrecht, oktober 2006 Afdeling Kwaliteit van Zorg (WOK) Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) Kernboodschap Deze internationale enquête geeft een beeld van de kwaliteit van de huisartsenzorg vanuit het perspectief van de huisarts. De prestaties in Nederland zijn afgezet tegen die in Australië, Canada, Duitsland, Engeland, Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten. Deze internationale vergelijking geeft inzicht in de sterke en zwakke punten van de verschillende systemen en geeft steun bij het formuleren van prioriteiten om de huisartsenzorg in Nederland verder te verbeteren. Beroepsorganisaties, de overheid en verzekeraars kunnen hieruit een gezamenlijke agenda opstellen voor de toekomst. Aspecten die (relatief) goed uit de verf komen in Nederland zijn: – – – – – – – De meerderheid van de huisartsen is tevreden over het huidige gezondheidszorgsysteem. De meerderheid van de huisartsen is tevreden over hun inkomen en over de vrijheid die ze ervaren om medische beslissingen te nemen die aansluiten bij datgene wat de patiënt nodig heeft. Het gebruik van computers en elektronische patiënten dossiers (EPDs) in de huisartspraktijk is erg hoog. De toegankelijkheid van de huisartsenzorg is goed, met name in de vroege ochtend en buiten de reguliere praktijkuren. Spreekuren na 18.00 uur ontbreken veelal. Problemen met de coördinatie van zorg komen niet vaak voor. Huisartsen hebben een belangrijke rol in het verlenen van palliatieve zorg. Patiënten hebben in slechts beperkte mate problemen met de betaalbaarheid van de zorg. Aspecten waarop de Nederlandse huisartspraktijk kan verbeteren: – – – – – – – – De ICT-mogelijkheden in combinatie met het EPD worden in beperkte mate benut. De wachtlijsten voor electieve operaties of ziekenhuiszorg zijn lang. Een gedocumenteerde procedure voor follow-up en analyse van medische fouten is erg vaak afwezig. Kwaliteitsbeleid in de praktijk en deelname aan kwaliteitsverbeteractiviteiten door huisartsen blijft achter bij de andere landen. Het vormen van multidisciplinaire teams die regelmatig bij elkaar komen voor overleg kan beter. De zorg voor patiënten met chronische aandoeningen kan sterk worden verbeterd door meer in te zetten op ‘self-managament’ van deze patiënten. Daarnaast is er ruimte voor een uitbreiding van de inzet van niet-artsen bij de zorg, die ook een rol kunnen hebben in het ‘selfmanagement’ beleid. Het gebruik van NHG Standaarden bij patiënten met chronische aandoeningen kan beter. Er worden nauwelijks gegevens verzameld over de patiënttevredenheid, waardoor het patiëntenperspectief onvoldoende betrokken kan worden bij het beleid van de praktijk. Samenvatting en beleidsimplicaties De prestaties van de Nederlandse huisartsenzorg zijn in perspectief gezet ten opzichte van Australië, Canada, Duitsland, Engeland, Nieuw-Zeeland en de USA. Afgezet tegen de andere landen komt naar voren dat Nederland het goed doet op het gebied van tevredenheid over het werk, het inkomen en het gezondheidszorgsysteem, het EPD-gebruik, de toegankelijkheid van de zorg, de zorgcoördinatie en de palliatieve zorgverlening Daarentegen presteert Nederland ten opzichte van de andere landen minder op het gebied van ICT-toepassingen, wachtlijsten, veiligheidsbeleid, kwaliteitsbeleid en zorg voor patiënten met chronische aandoeningen. Er werd op veel aspecten een grote variatie tussen landen waargenomen. Deze verschillen zijn deels terug te voeren op beleidsmatige keuzes die landen maken en tot systeemverschillen. Het bekostigingsmodel van de huisartsenzorg en de manier waarop prestatiebeloningen zijn doorgevoerd, zijn centrale politieke discussies die de inrichting van de huisartsenzorg sterk beïnvloeden. In Nederland heeft het gevoerde beleid op het gebied van huisartsenzorg bijvoorbeeld zijn weerslag op de goede toegankelijkheid van de zorg buiten de reguliere praktijkuren door de huisartsenposten die sinds 2001 opgestart zijn en het hoge gebruik van EPDs door een stimulerend beleid op dit punt vanuit het ministerie van VWS, regionale zorgverzekeraars en beroepsorganisaties. De beperkte schaal waarop ICT-toepassingen vanuit het EPD geïmplementeerd zijn was reeds gesignaleerd en er zijn op dit moment verschillende initiatieven gaande, inclusief een wettelijke regeling, om dit punt te verbeteren. De meeste huisartsen hebben in Nederland een waarschuwingssysteem voor een potentieel probleem met de medicatiedosering of interactie. Dit verklaart mogelijk (deels) het relatief hoge percentage medicatiefouten in Nederland (is tegenstrijdig). De bevinding dat het grootste deel van Nederlandse huisartsen vindt dat ze goed in staat zijn om palliatieve zorg te verlenen, onderstreept de bijzondere rol en positie van de huisarts in het Nederlandse zorgsysteem. Samenvattend kan gesteld worden dat Nederland een goed toegankelijk zorgsysteem heeft, met een grote mate van tevredenheid onder de huisartsen over de kwaliteit van de door hun geleverde zorg. De kwaliteit is op onderdelen bovengemiddeld, maar een effectiever gebruik van EPDs is wenselijk, het opzetten van een kwaliteits- en veiligheidsbeleid binnen de huisartsenpraktijk moet een hogere prioriteit krijgen en er is ruimte om de organisatie van de zorg voor patiënten met chronische aandoeningen te verbeteren. Daarnaast kan een systematisch kwaliteitsbeleid waarbij het patiëntenperspectief wordt betrokken bijdragen aan een verbetering op het kwaliteitsaspecten waarop de Nederlandse huisartsen minder dan gemiddeld scoort. De NHG-praktijkaccreditatie biedt hiertoe de mogelijkheid. Beroepsgroep, politiek en verzekeraars hebben tot taak stimulerende maatregelen te nemen om te komen tot een situatie waarin deze aspecten aangepakt worden. II. NIVEL Onderzoek naar continuïteit in de huisartsgeneeskunde Voorwoord/vergelijking over langere periode Vergeleken met vroeger is de mobiliteit groter en dat geldt zowel voor patiënten als voor huisartsen. Een huisartsenpraktijk kent jaarlijks gemiddeld een patiëntenverloop van twaalf procent. Hoewel huisartsen meer dan voorheen van praktijk veranderen, zijn ze nog erg honkvast. In 2005 is de gemiddelde vestigingsduur 14 jaar en 44 weken, en dat is ongeveer een half jaar korter dan in 1970. Bij (mannelijke) huisartsen tussen de 40 en 50 jaar is de kans het grootst dat zij de komende jaren in dezelfde praktijk blijven werken. Samenvattingen/conclusies uit 9 publicaties: 1. Huisartsen tussen 40 en 50 jaar meest honkvast Van de vijf huisartsen zijn er na vijf jaar nog vier werkzaam in dezelfde praktijk. Maar de arbeidsmobiliteit hangt af van leeftijd en geslacht van de huisarts. Naast de oudere huisartsen die vaak de praktijk verlaten, veranderen ook jonge, vooral vrouwelijke, huisartsen relatief vaak van praktijk. Huisartsen zijn erg honkvast. Elk jaar krijgt 3-4% van de Nederlandse bevolking te maken met vertrek van hun huisarts.Hecht men aan een langdurige relatie met de huisarts, dan geeft een (mannelijke) huisarts tussen de 40 en 50 jaar de beste garantie. Bij hen is de kans het grootst dat zij in de komende jaren in dezelfde praktijk blijven werken. Natuurlijk verlaten niet alleen huisartsen de praktijk, maar ook patiënten. De gemiddelde praktijk heeft een turn-over rate (in- plus uitschrijving) van patiënten van zo’n 12% per jaar. Alles bij elkaar aardig wat fluctuaties. 2. Deeltijdwerken heeft effect op de beschikbaarheid Parttime werken is gemeengoed geworden. Ook in de huisartsgeneeskunde. Het gevolg kan zijn dat een patiënt er niet altijd op kan rekenen, dat hij/zij de eigen huisarts treft. Dit speelt vooral in groepspraktijken. Patiënten zullen zich niet altijd afvragen hoe vaak huisartsen aanwezig zijn als zij zich inschrijven bij een praktijk c.q. huisarts. In solopraktijken zijn de huisartsen het vaakst aanwezig op doordeweekse dagen. De kans dat een vrouwelijke huisarts aanwezig is op een bepaald dagdeel, is in een duo- of groepspraktijk ongeveer 54% en voor de mannelijke collega’s 75%. De vraag is uiteraard hoe erg het is dat de huisarts niet gedurende de hele week aanwezig is. Veel patiënten weten wanneer de eigen huisarts aanwezig is. Wil een patiënt een afspraak met de eigen huisarts dan zal hij hier mogelijk wat meer moeite voor moeten doen of een dag(-deel) moeten wachten. 3. Alleen is maar alleen: huisartsen steeds vaker samen De huisarts die vanwege zijn leeftijd op het punt staat te stoppen met werken, heeft in zijn arbeidzame leven heel wat zien veranderen. Als solist behoort hij nu tot een minderheid. De groepspraktijk wordt de standaard. De toename van het aantal samenwerkingsverbanden is vooral het gevolg van de voordelen die een duo- of groepspraktijk oplevert, zoals: mogelijkheid eigen arbeidstijden te kiezen zonder te hoeven beknibbelen op de openingstijden van de praktijk, differentiatie van taken, kostenefficiënter werken doordat ondersteunend personeel voor meerdere huisartsen werkt en directer intercollegiale feedback door kortere lijnen. En heeft te maken van het grotere aandeel vrouwelijke huisartsen,.Daar staat tegenover dat overleg meer tijd opslokt. Ook hebben patiënten in grotere praktijken keus tussen meer zorgverleners. Bij afwezigheid van de eigen huisarts is er een collega-huisarts uit dezelfde praktijk beschikbaar. Het waarborgen van persoonlijke continuïteit van zorg, de persoonlijke relatie tussen patiënt en huisarts, vereist in grotere praktijken wel meer aandacht. Dit geldt zeker in praktijken waarin ook andere zorgverleners, zoals praktijkondersteuners werkzaam zijn. 4. Continuïteit van huisartsgeneeskundige zorgverlening. Hoe regelen huisartsen de 24-uurszorg: veranderingen tussen 1987 en 2005 Een van de pijlers van de huisartsgeneeskundige dienstverlening is ‘continuïteit van zorg’: huisartsgeneeskundige zorg dient beschikbaar te zijn gedurende 24 uur per dag zeven dagen per week. Om deze 24-uurszorg te kunnen garanderen, regelen huisartsen sinds jaar en dag avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) in onderling overleg. Maar de wijze waarop zij dit doen, is de laatste jaren sterk veranderd. Kleine waarneemgroepen hebben plaatsgemaakt voor grootschalige dienstenstructuren, meestal in de vorm van centrale huisartsenposten. Hiervoor hebben huisartsen destijds zelf het initiatief genomen, met name om de werkbelasting te reduceren. Ondanks het feit dat dat dit inderdaad lijkt te zijn gelukt, zijn er signalen dat huisartsen de ANW-diensten steeds minder zelf draaien, en deze uitbesteden aan waarnemers van buiten. 5. Continuïteit en verhuizende patiënten In zijn inmiddels klassiek geworden In een stadspraktijk vestigde Querido de aandacht op de mobiliteit van patiënten als potentiële bedreiging van de continuïteit van de huisartsenzorg. Met een turn-over van bijna 16% in de grote stad zijn de zorgen van Querido nog steeds actueel. Maar ook op het platteland is de turn-over van zo’n 9% substantieel. Het betekent dat de praktijkpopulatie van de huisarts in Nederland gemiddeld in 6-10 jaar zich geheel zou vernieuwen, als iedereen even verhuislustig zou zijn. Gelukkig zijn veel mensen honkvast, ook in de stad, en voor hen kan de stadsdokter dan ook een dorpsdokter blijven. 6. Is de huisarts nog gezinsarts? De huisarts is van oudsher gezinsarts. Het hele gezin was (langdurig) ingeschreven bij dezelfde huisarts en als poortwachter had de huisarts zicht op wat er leefde binnen het gezin. De patiëntenpopulatie van een huisartsenpraktijk verandert bij voortduring: gemiddeld zo’n 12% per jaar. Naast de natuurlijke oorzaken (dood en geboorte) laten patiënten zich ook in- en uitschrijven om andere redenen, zoals een verhuizing. Een van de gevolgen van deze mutaties is, dat huisartspraktijken te maken krijgen met patiënten van wie de partner niet bij dezelfde huisartspraktijk is ingeschreven. Dat partners niet bij dezelfde huisarts zijn ingeschreven kan verschillende redenen hebben. Mensen gaan bijvoorbeeld samenwonen maar besluiten (nog) niet ook de huisarts te delen. In de grote stad is het gezien de kortere afstanden gemakkelijker de ‘eigen’ huisarts te houden, hetgeen een van de redenen kan zijn voor het hogere percentage in de stad. Mogelijk volgen ook de relaties tussen mensen zich sneller op. Kennis hebben van het gezin kan veel toegevoegde waarde hebben voor de huisarts bij het bepalen van het beleid bij een specifieke patiënt. Zo blijken bijvoorbeeld contactfrequenties binnen gezinnen erg op elkaar te lijken. De oorzaak kan gelegen zijn in erfelijke of fysieke factoren, maar ook in hulpzoekgedrag. Als gezinnen onvolledig zijn ingeschreven bij de zelfde huisartsenpraktijk, mist de huisarts mogelijk informatie. De huisarts zal dan moeten switchen van focus: van ‘gezinsgeneeskunde’ naar ‘contextgeneeskunde’: wat is de dagelijkse realiteit van deze patiënt en hoe beinvloedt hem dat in zijn ziekte- en hulpzoekgedrag? 7. Recently enlisted patients in general practice: do they receive different care? ‘Continuity of care’ is one of the corner stones of general practice. The patient is known by the general practitioner who takes care of him/her during a prolonged period of time. Continuity of care is valued by patients and enhances work satisfaction of GPs. For continuity of care a stable and longlasting relationship with patients is assumed to be a prior condition. But GPs do not have a longlasting relationship with all their patients. The listed practice population is changing all the time. Patients die or move and babies are born. In the Netherlands the average turnover rate, i.e. number of newly registered patients plus the number of patients leaving the practice, was found to be 12% of the practice population per year. As a consequence GPs have to invest again and again in new relationships. This might influence work load of GPs, especially in practices with a high turnover rate and complex patient populations. Hjortdahl studied how duration of relationships between GPs and patients influenced medical care. Patients with a longer relationship with their GP were slightly more satisfied with the consultations. Also, GPs reported that ‘knowing patients’ was helpful in deciding on therapeutic actions to be undertaken. GPs stated that ‘knowing the patient’ saved them time in consultations. ‘Knowing the patient’ also led to fewer laboratory tests, (slightly) less prescriptions but more referrals. But the relationship between ‘knowing the patient’ and medical care is a complex one. Prior knowledge led to effects in two directions. Doctors often were more liberal with prescriptions due to prior knowledge, and one in six of all consultations were prolonged because of social chatter and non-illness-related problems. Also, effects differed for new or chronic conditions. Complicating in the study of Hjortdahl is the subjective nature of the statement ‘knowing the patient’. 8. Jonge kinderen? Zorggebruik van de ouders is hoger dan van leeftijdsgenoten. Mensen in de vruchtbare leeftijd zijn zo gezond dat ze in het algemeen weinig aandacht van de huisarts nodig hebben. Maar voor ouders met jonge kinderen onder de zes jaar geldt dit in iets mindere mate. Zij bezoeken de huisarts vaker dan hun leeftijdgenoten zonder kinderen en hebben vaker luchtwegklachten. Moeders consulteren de huisarts relatief vaker voor problemen in verband met ‘zwangerschap/anticonceptie’ en ‘geslachtsorganen vrouw’ dan leeftijdsgenoten zonder kinderen. Hetzelfde patroon zien we voor recepten voor geneesmiddelen: de kans dat een ouder met een jong kind op zijn minst een recept krijgt in een jaar is groter dan voor leeftijdgenoten zonder kinderen. Stress lijkt een voor de hand liggende reden om de huisarts te bezoeken in deze turbulente levensfase. Maar de huisarts registreert niet vaker psychische problemen bij ouders met jonge kinderen dan bij hun leeftijdsgenoten. De resultaten onderstrepen het belang van gezinsgeneeskunde waarin huisartsen oog hebben voor de sociale context van patiënten. 9. Altijd dezelfde huisarts? Een onderzoek naar wens en waardering van patiënten Door veranderingen in de organisatie van de huisartsenzorg is het niet meer vanzelfsprekend dat een patiënt altijd dezelfde huisarts spreekt. Maar willen patiënten dit wel? Hoe ziet de dagelijkse praktijk eruit? En levert dit tevreden patiënten op? Driekwart van de patiënten geeft aan het liefst altijd dezelfde huisarts te willen spreken, terwijl een kwart van de patiënten dit niet belangrijk vindt. In de ogen van de meeste patiënten slagen huisartspraktijken er in om continuïteit van zorgverlener te garanderen. Ook in groepspraktijken. Patiënten zijn zeer tevreden over het contact met de huisarts. Zelfs als zij deze niet of nauwelijks kennen. III. NIPO Onderzoek naar De huisarts-patiëntrelatie anno 2006 Het doel van dit onderzoek is om de mening van Nederlanders en huisartsen met elkaar te vergelijken met betrekking tot diverse aspecten van de huisartsenpraktijk. Meer specifiek is ingegaan op verwachtingspatronen die Nederlanders hebben van de (ideale) huisarts, hoe huisartsen en de Nederlandse bevolking denken over besluitvorming en inspraak van patiënten bij de zorgverlening en over de taken van de huisarts. De vragen aan de huisartsen omvatten naast hun eigen mening ook vaak hun inschatting van de denkbeelden die Nederlanders erop na houden. Waar mogelijk worden de resultaten van 2006 vergeleken met de in 1999 verkregen resultaten. Toevoeging NHG Wat opvalt als het onderzoek in 1999 worden vergeleken met die van 2006 is de consistentie in de uitkomsten. Ondanks de vele veranderingen in de maatschappij en de gezondheidszorg zijn de verwachtingen van de Nederlandse bevolking ten aanzien van de huisartsenzorg nauwelijks veranderd. Enkele uitkomsten uit het onderzoek die betrekking hebben op het aspect continuïteit: 1. Ideale huisarts moet vooral deskundig maar ook meelevend zijn Gevraagd naar de belangrijkste functies van de ideale huisarts komt duidelijk naar voren dat de medische deskundigheid van de huisarts voor 51% van de Nederlanders het belangrijkste is. 37% van de Nederlanders noemt daarnaast ‘belangstellend/luisterend oor’ als belangrijk steekwoord, gevolgd door ‘betrouwbaar/vertrouwenspersoon.’ Huisartsen noemen ‘medische deskundigheid’ in 48% van de gevallen, gevolgd door ‘vertrouwenspersoon’. Wanneer gekeken wordt naar de belangrijkste persoonskenmerken van de ideale huisarts wordt ‘bekwaam’ veruit het meest genoemd in beide groepen. Een aspect dat uiteraard nauw samenhangt met ‘deskundigheid’. 'Vertrouwenwekkend' komt op de tweede plaats. 2. 60% van de Nederlanders heeft interesse in gezondheidszorg Met name internet wordt door de ondervraagde Nederlanders die informatie zoeken voorafgaand aan een huisartsenbezoek geraadpleegd. Daarnaast wordt ook familie met een medische achtergrond benaderd en worden er medische boeken op nageslagen. Over de gevolgen van de beter geïnformeerde patiënt zijn huisartsen niet eenduidig. 30% geeft aan dat het vak er makkelijker op geworden is, nu patiënten langs allerlei wegen beter geïnformeerd zijn. 34% vindt dat deze ontwikkeling juist moeilijkheden met zich meebrengt. Daarnaast noemt bijna een derde dat het hetzelfde gebleven is. 3. Duidelijke voorkeur voor eigen huisarts Nederlanders vinden het over het algemeen belangrijk om met zowel lichamelijke als psychische klachten bij hun eigen huisarts terecht te kunnen. Ze hebben niet per definitie meer vertrouwen in hun eigen huisarts dan in een andere huisarts uit de eigen praktijk. Bijna driekwart van de Nederlanders wil het liefst gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld minstens 10 jaar) tot hun hele leven lang dezelfde huisarts hebben. Nederlanders vinden de belangrijkste voorwaarde om een andere huisarts te bezoeken dat de vervanger ook bij het dossier kan. 4. Huisarts mag problematiek zelf aansnijden/ huisarts heeft preventieve rol De meerderheid van de Nederlanders vindt het geen probleem als de huisarts uit zichzelf begint over bijvoorbeeld onderwerpen als overgewicht, vermoeden van mishandeling, gezonde voeding, stoppen met roken etc. De overgrote meerderheid van de Nederlanders en huisartsen is van mening dat het onder de verantwoordelijkheid van de huisarts valt om bij zijn patiënten het onderwerp ‘gezonde leefstijl’ aan de orde te stellen. Hiermee samenhangend vindt 95% van de Nederlanders en 75% van de huisartsen dat de huisarts de patiënt erop mag wijzen als deze risico’s loopt om door bepaald gedrag (bijvoorbeeld roken) een bepaalde aandoening te ontwikkelen. 'Screening' (bijvoorbeeld het preventief controleren van het bloed of de ontlasting, of het laten maken van een bodyscan) moet echter alleen worden aangeboden als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het effectief is. 5. Huisarts moet regierol hebben Zowel Nederlanders als huisartsen zijn zeer duidelijk over de regierol die de huisarts moet hebben (patiënten zonodig naar juiste hulpverleners verwijzen en geïnformeerd worden over het verloop van de behandelingen); 97% van de Nederlanders en 92% van de huisartsen is het met deze stelling eens. 6. Nieuwe ontwikkelingen: praktijkondersteuner, huisartsenpost, e-consult, EMD Van de Nederlanders die ervaring hebben met de praktijkondersteuner is de meerderheid tevreden over de begeleiding en informatieverstrekking van de praktijkondersteuner. Hierbij zijn geen opvallende verschillen gevonden tussen de Nederlanders en de verschillende ondervraagde chronische patiënten. Bijna driekwart van de Nederlanders die het afgelopen jaar contact gehad hebben met de huisartsenpost geeft aan hierover tevreden te zijn. Tegenwoordig is het bij sommige huisartsen mogelijk om via internet of via de mail een consult te hebben. Slechts 3% van de Nederlanders geeft aan wel eens van deze mogelijkheid gebruik te hebben gemaakt. De meningen van Nederlanders over het e-consult zijn nog sterk verdeeld: circa de helft spreekt het wel aan, de helft niet. Het Elektronisch Medisch Dossier (EMD) is een digitale versie van het papieren dossier. Hierin staan alle medische gegevens van patiënten. Ruim de helft van de Nederlanders geeft aan dat hun huisarts gebruikmaakt van het EMD. Een gevolg van het EMD is dat gegevens makkelijk beschikbaar zijn voor bijvoorbeeld een waarnemende huisarts. Dit roept vraagtekens op rondom privacyvraagstukken. Aan de Nederlanders is gevraagd welke gegevens uit het dossier voor een waarnemer of vervanger beschikbaar moeten zijn. De meerderheid vindt dat een waarnemende huisarts toegang moet hebben tot alle gegevens uit het dossier.