Politiek 1. Politiek, staat en dictatuur Wat is politiek? Wanneer noem je een gebied een staat? Wat maakt een land tot een dictatuur? Politiek is het opstellen van regels die te maken hebben met het besturen van een land. Politiek gaat vaak over het algemeen belang (= waar veel mensen in het land gebruik van maken of voordeel bij hebben.) Politici (= volksvertegenwoordigers) vertegenwoordigen hierbij de bevolking en nemen de besluiten. Zij worden gekozen door het volk tijdens verkiezingen. Bij het nemen van besluiten hebben politici politieke macht. Politiek heeft vier / vijf niveaus: 1- Landelijk 2- De provincie 3- De gemeente 4- De waterschappen 5- Europa Via verkiezingen kiezen wij onze volksvertegenwoordigers. Een staat is een bevolking met een eigen grondgebied en een eigen overheid. Een land of een staat moet aan drie kenmerken voldoen: 1- Het hebben van een grondgebied of territorium 2- Een bevolking ( Nederland is een multiculturele samenleving ) 3- De overheid (ook wel het gezag genoemd) in Nederland bestaat uit de regering en het parlement. Niet ieder volk heeft een eigen land en niet ieder land heeft een eigen bevolking. Niet ieder land is vrij en democratisch. Als dit niet het geval is spreek je van een dictatuur. Een dictatuur is een staat waar de macht van de staat in handen is van maar 1 persoon, een kleine groep mensen of van een partij. De leider noemen we dan een dictator. De belangrijkste kenmerken van een dictatuur zijn: 1- Het volk heeft geen politieke rechten en de landelijke overheid bestaat maar uit een partij. 2- Grondrechten worden niet beschermd. Vaak ontbreken deze zelfs bijv. vrijheid van meningsuiting. 3- Het leger heeft een sterke rol in de samenleving. Voorbeelden van communistische dictaturen zijn: China, Cuba en Noord – Korea Voorbeelden van dictaturen zijn: Iran, Syrië, Sudan en Venezuela. 2. Nederland is een rechtstaat en een democratie Wat is een rechtstaat? Wat zijn de kenmerken van een parlementaire democratie? Een rechtsstaat is een staat waarin de overheid is gebonden aan wettelijke regels die door het parlement zijn goed gekeurd, Ons land wordt bestuurd door de regering ( de ministers ) maar zij mogen niet zomaar een besluit nemen. Dit moeten ze eerst voorleggen aan het parlement (= de eerste en tweede kamer). Vijf kenmerken van een rechtsstaat: 1- Alle burgers zijn gelijk voor de wet. 2- Alle burgers hebben op dezelfde manier invloed op hoe het land wordt geregeerd. 3- Er is een onafhankelijke rechterlijke macht. 4- Er is een grondwet . Hierin staan de belangrijkste rechten en plichten van de burgers beschreven en wat de overheid wel en niet mag. Zo wordt men beschermd tegen willekeur. Dit wordt ook wel rechtsbescherming genoemd. 5- De burgers hebben grondrechten. Dit zijn de belangrijkste rechten die in onze samenleving gelden en daarom zijn zij opgenomen in de grondwet. Bijv. persvrijheid, vrijheid van godsdienst, vrijheid van vergadering etc. etc. Verschil tussen rechten en plichten: Recht = geeft aan wat je mag doen. Plicht = iets dat je moet doen. Een democratie is een staatsvorm waarbij de burgers invloed hebben op de politieke besluitvorming. Democratia betekent letterlijk het volk regeert en stamt af vanaf het Grieks. Er is een verschil tussen indirecte en directe democratie. Bij direct stemmen alle stemgerechtigden over een voorstel. Denk hierbij aan een referendum of het oude Griekenland. Kenmerken van een indirecte of parlementaire democratie: 1- Het parlement heeft veel politieke macht. 2- Er zijn vrije ( je mag zelf weten op wie je stemt ) en geheime verkiezingen ( je stemt anoniem ) Verder is er algemeen kiesrecht. 3- In de grondwet zijn de macht en de bevoegdheden van alle politieke organen en politici vastgelegd. 4- Ministers leggen verantwoording af aan de volksvertegenwoordiging. 5- Er wordt besloten met meerderheid van stemmen. 6- De burgers hebben grondrechten. 7- Scheiding der machten ( trias politica ). Verkiezingen eens in de vier jaar: 1- De Tweede kamer 2- De Provinciale Staten 3- De gemeenteraad 4- De Waterschappen 5- Het Europees Parlement ( eens in de vijf jaar ) Nederlanders van 18 jaar en ouder hebben actief kiesrecht. Dit is het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. Passief kiesrecht is het recht om je verkiesbaar te mogen stellen. Als buitenlander mag je alleen stemmen(zowel actief als passief) voor de gemeenteraad ( pas na vijf jaar ). In Nederland is de macht verdeeld over drie organen, dit om te voorkomen dat er te veel macht in handen van 1 persoon of een kleine groep valt. De scheiding der machten noemen we ook wel de Trias Politica. De wetgevende macht heeft de mogelijkheid om wetten vast te stellen waaraan burgers zich moeten houden. Ministers en de tweede kamer kunnen wetsvoorstellen indienen. De uitvoerende macht heeft de taak om ervoor te zorgen dat goedgekeurde wetten goed worden uitgevoerd. Ministers en ambtenaren. De rechterlijke macht moet beoordelen of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van de rechters. De rechterlijke macht is totaal onafhankelijk van de wetgevende en de uitvoerende macht. Machtsverdeling in Nederland: deze is niet helemaal doorgevoerd, want ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. De wetgevende taak wordt wel gedeeld met het parlement. 3. Kabinet en regering Hoe wordt een kabinet van ministers en staatssecretarissen gevormd? Welke taken heeft de regering en wat heeft de koningin ermee te maken? Kabinet zijn alle ministers en staatssecretarissen samen. Regering zijn alle ministers en de koningin. Iedere vier jaar worden er verkiezingen voor de Tweede Kamer gehouden en daarna begint de kabinetsformatie met als doel: 1- Het eens worden over het te voeren beleid (= alle plannen van een nieuw kabinet voor de toekomst van Nederland). 2- Zoeken naar steun en een meerderheid in de Tweede Kamer (75 + 1). Het verloop van een kabinetsformatie: 1- Adviezen inwinnen van alle gekozen partijen. In deze fase gaan de partijleiders langs bij de koningin om hun advies te geven. 2- De koningin benoemt een informateur ( een ervaren politicus uit de grootste politieke partij ) Oplossen van meningsverschillen Vormen van een coalitie (= een samenwerkingsverband tussen twee of meerdere partijen). Stelt het regeerakkoord op (= het beleid wat de coalitie de komende jaren wil gaan voeren). 3- De koningin benoemt een formateur (= meestal de leider van de grootste politieke partij) en gaat op zoek naar geschikte ministers en staatssecretarissen. Zelf wordt de formateur vaak de nieuwe minister-president of premier. 4- Het nieuwe kabinet wordt benoemd door de koningin. De ministers zijn verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van het land. Het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede kamer. Hun belangrijkste taken zijn: 1- Bespreken en stemmen over wetsvoorstellen 2- Controleren van de ministers Nederland is een constitutionele monarchie (= de macht van de koningin is beperkt door de grondwet en de ministers zijn verantwoordelijk). De koningin is het staatshoofd, maar heeft weinig macht. Wel spreekt ze veel met de ministers. De inhoud blijft geheim en wordt het geheim van Noordeinde genoemd. De koningin is onschendbaar (= het kabinet is verantwoordelijk voor het bestuur van het land en voor alles wat de koningin zegt en doet in het openbaar). Dit noemen we ook ministeriele verantwoordelijkheid. Taken van de koningin: Wetten ondertekenen ( symbolisch ) Troonrede voorlezen op Prinsjesdag ( ceremonieel ) Benoemen van de ministers, formateur en informateur Overleggen met de minister-president Ons land vertegenwoordigen in het buitenland ( representatief ) De Ministerraad is het overleg tussen alle ministers zonder de koningin. Iedere minister is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen beleidsterrein. Verder zijn zij ook (indien van toepassing) verantwoordelijk voor hun ministerie met ambtenaren die voor hen werken ( geven advies en bereiden wetsvoorstellen voor ). Als een minister ziek is of afwezig dan wordt deze vervangen door een andere ministers. Iedere minister heeft een of twee staatssecretarissen (= een soort onderminister) die verantwoordelijk is voor een deel van het beleidsterrein van de minister. 4. Het parlement Welke taken heeft het parlement? Wat is de verhouding tussen de regering en het parlement? Het Parlement bestaat uit de Eerste en Tweede kamer en wordt ook wel de Staten Generaal genoemd. Tweede Kamer leden ( 150 ) worden direct door het volk gekozen, mogen een wetsvoorstel doen of veranderen. De Eerste Kamerleden ( 75 ) worden indirect gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Zij mogen wetten alleen goed of afkeuren. In beide kamers zitten verschillende fracties (= een groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan) met aan het hoofd een fractievoorzitter ( de woordvoerder ). Je kunt een verdeling maken tussen regerings- ( coalitie- ) en oppositie partijen (= alle partijen die geen deel uitmaken van de regering). De twee belangrijkste taken van het parlement zijn: 1 Wetgeving Stemrecht: bij wetsvoorstellen dit geldt voor beide kamers. Recht van initiatief: zelf een wetsontwerp indienen. Dit geldt alleen voor de Tweede Kamer. Recht van amendement: veranderen van een wetsvoorstel. Dit geldt alleen voor de Tweede Kamer. 2- Controleren van de ministers Schriftelijk of mondeling vragen stellen. Recht van interpellatie: een minister naar de kamer laten komen en ter verantwoording roepen. Parlementaire enquête: een uitgebreid onderzoek naar een onderdeel uit het regeringsbeleid. Dit wordt door een speciale commissie van Tweede Kamerleden gedaan. Budgetrecht: het goedkeuren van de jaarlijkse begrotingen van de verschillende ministeries. Samen vormen deze de rijksbegroting, die in de vorm van de Miljoenennota aan het parlement wordt aangeboden. Recht van motie: schriftelijk je mening geven over het beleid van een minister. Hier moet de gehele kamer over stemmen. Motie van afkeuring of wantrouwen: als dit wordt aangenomen stapt een minister vaak op. Soms zelf het hele kabinet. Dit noemen we dan een kabinetscrisis en volgen er vaak nieuwe Tweede Kamer verkiezingen. 5. Gemeente en provincie Op welke manieren ben je betrokken bij de gemeente? Hoe ziet het gemeentebestuur en het provinciale bestuur eruit en wat zijn hun taken? Waarom laat de overheid in Den Haag ( het Rijk ) bepaalde dingen over aan de gemeente en de provincie? 1- Ze zijn beter op de hoogte dus kunnen betere beslissingen nemen. 2- Staan dichter bij de burger. Terreinen van de provincie ideeën staan opgenomen in streekplannen: 1- Ruimtelijke ordening 2- Milieu Eens in de vier jaar kiezen wij de vertegenwoordigers voor de Provinciale Staten. Het aantal leden is afhankelijk van het inwoneraantal. De Provinciale Staten kiezen hun dagelijks bestuur: de Gedeputeerde Staten ( kan je vergelijken met de ministers ). De voorzitter van beide is de commissaris van de koningin. Hij of zij wordt benoemd door de minister van Binnenlandse zaken. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor een goed en ordelijk verloop van het openbare leven. 1- De gemeenteraad ( te vergelijken met de Tweede Kamer stemmen en controleren + het kiezen van de wethouders ) 2- Het college van B&W ( burgemeester en wethouders ) zijn verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur. Inwoners zijn op vier manieren betrokken bij de gemeente: 1- 1x in de vier jaar de gemeenteraad kiezen. 2- Betrokken bij het beleid d.m.v. het bijwonen van een gemeenteraad vergadering of een referendum. 3- Betalen van belasting. 4- Als klant. De burgemeester wordt niet gekozen maar benoemd door de koningin na een voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken. Zijn stem telt 2x bij vergaderingen van B&W en hij is hoofd van de politie en brandweer. 6. Nederland en Europa Welke invloed heeft de Europese Unie op Nederland? Sinds 1 januari 2007 de EU heeft 27 lidstaten. De EU heeft als doel Europa veiliger en welvarender maken door economische samenwerking. De samenwerking begint in 1951 met de oprichting van de EGKS ( Europese gemeenschap voor Kolen en Staal ). West-Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg vormen de EGKS met als reden: - Economische samenwerking - Veiligheid In 1957 is de oprichting van de EEG ( Europese Economische Gemeenschap ). In 1967 wordt dit de EG ( Europese Gemeenschap ). In 1992 wordt dit door het teken van het verdrag van Maastricht de Europese Unie. De EU heeft een vrije, gemeenschappelijke handelsmarkt: - Vrij verkeer van goederen en diensten, geld en mensen door het opheffen van binnen grenzen. - Garanderen van eerlijke concurrentie - Gemeenschappelijk landbouwbeleid met behulp van subsidies voor agrarische producten EU landen werken ook samen op het gebied van: - Buitenlands beleid - Justitie - Milieu Voorbeelden van de invloed van de EU op de lidstaten: - Euro - Rechten van de consument worden beter beschermd - Producten moeten voldoen aan veiligheid en gezondheidseisen - Mobiel bellen in het buitenland moet goedkoper worden - Gelijke rechten voor mannen en vrouwen - Bescherming van het milieu - Verbod op dierproeven - Europees burgerschap - Eerbiedigen van mensenrechten en democratische beginselen - Studie / stage De drie belangrijke bestuursorganen binnen de EU: - De Europese commissie( = het dagelijks bestuur ( kabinet )) 1) Maakt wetten en voert ze uit 2) Controleren of de lidstaten of ze zich aan de wetten houden - De raad van ministers (= het hoogste orgaan dat besluiten mag nemen bestaat uit de ministers van de lidstaten) 1) Het goed en afkeuren van nieuwe wetten voorgesteld door de Europese commissie - Het Europees parlement ( leden worden om de vijf jaar gekozen en is te vergelijken met onze Tweede Kamer). 1) Goed en afkeuren van wetten voorgesteld door de Europese commissie. 2) Controleren van de Europese commissie. Naast deze organen zijn er ook de: De Europese Raad: In deze raad zitten de leiders van de Eu landen. Zij overleggen bij problemen en nemen besluiten over belangrijke zaken. Europese Hof van Justitie: Het hof doet uitspraken over zaken die betrekking hebben op EU wetten. Kritieken Europese samenwerking: - De zelfstandigheid van de lidstaten worden teveel beperkt. - Er is te weinig democratische controle door de burgers. - Het is een logge en bureaucratische organisatie. - Moet de Eu nog wel groter worden? - Bang voor arbeiders uit lagelonenlanden. 7. Knelpunten in de politiek Wat zijn de knelpunten in de politiek en wat kunnen we eraan doen om dat te verbeteren? De afstand tussen de politiek en de kiezers is ( te ) groot: - De ministers hebben vaak meer macht dan het parlement. - Ieder nieuwe kabinet maakt een eigen regeerakkoord en hebben ( meestal ) de meerderheid in het parlement. - Soms neemt het Parlement een besluit waar het Nederlandse volk het niet mee eens is. - Sommige problemen zijn heel erg moeilijk op te lossen. - De regels zijn te moeilijk en niet goed uitvoerbaar. Er is teveel bureaucratie (= dingen moeten met veel papieren en formulieren geregeld moeten worden). - Veel wetten worden op Europees niveau gemaakt en door gevoerd. Hoe kan de democratie in ons land worden verbeterd? - Vaker een referendum houden: Voordeel: o Kiezers hebben direct invloed zijn direct betrokken en krijgen zo meer vertrouwen. o Groter draagvlak voor een politiek besluit. Nadeel: o Kost veel tijd ( het duurt langer ) voor men iets kan beslissen. o Politici worden buiten spel gezet. o Onderwerpen zijn soms te moeilijk en te ingewikkeld. o Keuzes zijn te simpel. Men kan alleen antwoorden met ja of nee. - Stemplicht invoeren (= alle kiezers moeten tijdens de verkiezingen hun stem uitbrengen, zo niet dan ben je strafbaar). - Regionale kandidaatstelling - Gekozen burgemeester en minister – president - Deregulering. Dit is het maken en uitvoeren van regels op een niveau dat dichter bij de burgers staat. Een nadeel hiervan is dat er verschillen per gemeente kunnen ontstaan. - Meer bevoegdheden voor het parlement Globaler regeerakkoord, zo wordt het parlement gedwongen meer besluiten te nemen. Laat de ambtenaren en deskundigen ook de kamer leden ondersteunen. Op deze manier kunnen ze meer onderzoek doen en wetten voorstellen. 8. Politieke besluitvorming Hoe leidt een maatschappelijk probleem in de samenleving tot politieke besluiten? Welke invloed hebben ambtenaren en politieke partijen op de politieke besluitvorming? 4 fasen van politieke besluitvorming: 1) Het erkennen van politieke problemen o Publieke opinie is zoveel mogelijk mensen op de hoogte brengen van jouw wens of probleem. o Politieke agenda is dat het kabinet of gemeente moet het probleem behandelen. 2) Bepalen welk probleem prioriteit ( = welk probleem wordt als eerste aangepakt ) krijgt en zoeken naar een oplossing. o Beleidsvoorbereiding is dat wethouders en ministers samen met hun ambtenaren oplossingen bedenken voor het probleem. 3) De besluitvormingsfase 4) Besluiten en uitvoeren Politieke partijen. Op welke manieren kunnen zij invloed uitoefenen? - Ze kunnen standpunten naar voren brengen. - Zij leveren mensen voor politieke functies. - Ze beïnvloeden mensen voor politieke functies. - Ze vertegenwoordigen belangen van maatschappelijke organisaties. - Niet alle politieke partijen in de Tweede Kamer hebben evenveel invloed. Er is een verschil tussen: 1) Regeringspartijen: zij schrijven wel mee aan het regeerakkoord 2) Oppositiepartij: zij schrijven niet mee aan het regeerakkoord 9. Burgers, de media en pressiegroepen Hoe kunnen de media, burgers en pressiegroepen invloed uitoefenen op de politiek? Invloed van de media op de politieke besluitvorming. Vijf functies: 1) Informatieve functie. Dit is informatie geven over politieke gebeurtenissen en besluiten. 2) Agenda functie. Journalisten doen onderzoek naar maatschappelijke problemen en deze komen dan op de politieke agenda te staan. 3) Commentaar – en meningsvorming functie. Dit is dat de media leveren kritiek op politieke besluiten. 4) Controlerende functie. Dit is de vraag of ministers en bedrijven wel volgens de wet handelen? 5) Spreekbuis functie. De mensen geven via de media hun mening. Invloed van burgers op de politieke besluitvorming. 1) Stemmen 2) Spreekrecht 3) Lid worden van een politieke partij 4) Een politieke partij oprichten 5) Contact opnemen met politici 6) Een verzoek indienen 7) Een klacht of bezwaarschrift indienen ( naar de rechter stappen ) 8) Lid worden van een pressiegroep of zelf een pressiegroep oprichten 9) Demonsteren of een handtekeningen actie houden 10) De nationale Ombudsman inschakelen Pressiegroepen zijn groepen die een bepaald belang nastreven en invloed proberen uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Dit doen ze via het zogenaamde lobbyen. Lobbyen is steun vragen aan politieke bestuurders d.m.v. praten. Voorbeelden: consumentenbond en de ANWB. Mocht praten niet lukken gaat men over op openlijke acties zoals bijv.: blokkades, handtekeningenacties, staken etc. Verschillende soorten pressiegroepen: 1) Belangengroepen. Zij komen op voor de belangen van een bepaalde groep in de samenleving. 2) Actiegroepen. Zij richten zich op 1 bepaald probleem bijv. de aanleg van een snelweg. 3) Actieorganisaties. Zij zetten zich voor een langere periode in voor een bepaalde kwestie bijv. Amnesty International. Machtsmiddelen : 1- Kennis 2- Grootte van de groep 3- Geld 4- Toegang tot de media 5- Toegang tot politici 6- Charisma van de leider 7- Zitting hebben in het bestuur of adviesorgaan 10. Politieke stromingen Wat willen het liberalisme, het socialisme en het confessionalisme? Een politieke stroming is een geheel van ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven. Er zijn drie politieke stromingen: 1. Liberalisme. Het liberalisme is ontstaan in de 19e eeuw vanuit de Franse revolutie met de leus vrijheid, gelijkheid en broederschap. Liberalen staan vooral voor de vrijheid van mensen, mensen moeten zelf hun leven kunnen inrichtten dit noemen we individuele vrijheid. Drie pijlers van het liberalisme: o Persoonlijke vrijheid / individuele vrijheid. De staat ( de overheid ) moet zich zo min mogelijk bemoeien met het leven van de mensen. o Economische vrijheid. Hierbij moeten we denken aan particulier initiatief. Mensen zoveel mogelijk ruimte geven en zo min mogelijk regels, liberalen zijn dus voor deregulering. o Persoonlijke belangen. Mensen zijn uit op persoonlijk voordeel hier worden de mensen en de samenleving beter van. VVD 2. Socialisme. Het socialisme is ontstaan in de periode van de Franse Revolutie socialisten streden tegen ongelijkheid en onrecht. Het ideaal van de socialisten is gelijkheid of gelijkwaardigheid. Binnen de groep socialisten ontstond ruzie over hoe dit te bereiken, namelijk 1) Via een revolutie 2) Via overleg ( democratie ) deze groep noemen we de sociaaldemocraten. Socialisten vinden dat alleen een actieve overheid kan zorgen voor gelijkheid in de samenleving. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar voor de hele wereld. Dit noemen we internationale solidariteit. PVDA, GROEN LINKS, SP 3. Confessionalisme. Dit zijn de christendemocraten. Deze stroming is ontstaan halverwege de 19e eeuw en zij baseren hun principes op Bijbelse waarden. Zij gaan uit van het rentmeesterschap: we hebben de aarde te leen van god en beheren deze. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving. De overheid speelt een kleine rol en particuliere organisaties een grote. Christendemocraten hebben een plaatst tussen de liberalen en socialisten in. Men gaat uit van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. CDA, CU, SGP Rechts-extremisme. Het uitgangspunt van deze partijen is gebaseerd op ongelijkwaardigheid tussen mensen. Ze hebben het vaak over de superioriteit van het eigen volk. Vaak hebben deze partijen een sterke leider en vaak is men bereid om geweld te gebruiken om hun doel te bereiken. Ook maakt men slim gebruik van gevoelens van angst en onveiligheid bij mensen. 11. Linkse en rechtse partijen Wanneer noemen we een politieke partij rechts en wanneer links? Welke politieke partijen zijn er in Nederland? Een politieke partij bestaat uit een groep mensen met dezelfde ideeën. We kunnen in Nederland linkse ( vooruitstrevend en ook wel progressief genoemd ) en rechtse partijen ( conservatief ) onderscheiden. Rechtse partijen willen dat er niet teveel verandert, dat de overheid zich zo min mogelijk bemoeid met het dagelijks leven en de economie. Daarnaast is vrijheid het belangrijkste recht van mensen. Linkse partijen vinden mensen niet gelijk maar wel gelijkwaardig. Iedereen moet gelijke kansen krijgen. Daarom moet de overheid actief zijn om de zwakkere in de samenleving te beschermen. Analyse maatschappelijke vraagstukken 1. Maatschappelijke problemen Welke kenmerken hebben maatschappelijke problemen? Welke basisbegrippen horen bij de analyse van maatschappelijke problemen? Hoe moet je aan betrouwbare informatie komen? De 4 kenmerken van een maatschappelijk probleem: 1- Sociaal probleem 2- Verschillende meningen 3- Overheid 4- Aandacht van de media Kernbegrippen: Waarden: uitgangspunten of principes die we belangrijk vinden om na te streven. Normen: opvattingen hoe je je vervolgens een bepaalde waarde hoort te gedragen. Belang: het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft. Macht: dwingende invloed. Gezag: macht die officieel is vastgelegd in de wet. Machtsmiddelen middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden: - Geld - Functie of beroep - Kennis - Overtuigingskracht - Aanzien - Vaardigheden - Charisma - Macht van het getal Om een goede analyse te kunnen maken heb je betrouwbare en objectieve (feiten en meningen die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid) informatie nodig. Drie manieren om te kijken of iets objectief is: - Wordt het van verschillende kanten bekeken? Wordt er hoor en wederhoor toegepast? - Worden de bronnen vermeld? - Is er een verschil gemaakt tussen feiten en meningen? Mening = persoonlijk oordeel. Feiten= voor iedereen controleerbaar. Manipulatie = als informatie bewust wordt gekleurd. Propaganda = het voortdurend en ten gunste van een bepaalde groep informatie kleuren. Op internet is informatie zeer eenzijdig en worden feiten en meningen door elkaar gehaald. Als je wilt weten of een krant subjectief of objectief is moet je kijken naar de kranten koppen! Als we de betrouwbaarheid van een krant vergelijken met internet is de betrouwbaarheid van een krant vele malen groter. Analysemodel Bij het analysemodel bekijk je maatschappelijke problemen van verschillende kanten ook wel invalshoeken genoemd. Algemene vragen: Wat is het probleem? Waarom is het een maatschappelijk probleem? Welke organisaties en groepen zijn er betrokken bij het probleem? Vier invalshoeken: 1) Sociaaleconomische invalshoek. Hierbij kijk je naar de belangen van mensen. Speelt de economische situatie een rol bij het probleem? Wat zijn de belangen van de betrokkenen? Welke belangentegenstellingen zijn er? 2) Sociaal – culturele invalshoek. Bij deze invalshoek spelen de waarden en normen van mensen een belangrijke rol. Welke waarden en normen spelen een rol? Spelen culturele kenmerken van de betrokken een rol bij het probleem? Zo ja welke? 3) Politiek – juridische invalshoek. Alle maatschappelijke vraagstukken komen uiteindelijk bij de politiek terecht. Hoe gaat de politiek om met deze kwesties en welke compromissen worden er gesloten? Wat heeft de overheid tot nu toe aan het probleem gedaan? Wat vinden de verschillende politieke partijen / stromingen van het probleem? Welke wetsregels bestaan er voor het probleem en welke aanpassingen zijn nodig die voor iedereen acceptabel zijn? 4) De veranderings – en vergelijkende invalshoek. Bij deze invalshoek verschillen normen en waarden per: 1) Plaats 2) Tijd 3) Groep Hoe keek men in het verleden tegen een probleem aan? Welke sociale, culturele, politieke en sociaaleconomische veranderingen hebben invloed op het probleem? Hoe kijkt men in andere samenlevingen tegen het probleem aan? Waar moet je aan voldoen als je je eigen mening gaat beargumenteren? 1) De examenstof voor het centrale examen. 2) De verschillende visies van groeperingen en politieke partijen. 3) De uitgangspunten van de Nederlandse democratie en rechtsstaat.