Voor u gelezen. Als enige tijd ben ik aan het lezen in het mooie boek van Ds. C. Harinck getiteld: “Christus en de christen”. De ondertitel is: “Een bijbels antwoord op de vraag wat is de bevindelijke kennis van Christus”. In dit boek gaat Ds. C. Harinck in op wat bevinding is en hoe nu de Heere zich openbaart in de harten van Zijn kinderen. Een bijbels antwoord op vele vragen die er kunnen leven in de harten van Gods kinderen. Ik wil u een stukje laten meelezen uit het zesde hoofdstuk waarin op blz. 136 ingegaan wordt op het ontbreken van de kennis van Christus. Toen Jezus tot Zijn discipelen sprak over Zijn heengaan tot de vader vroeg Filippus: ‘Heere, toon ons de Vader, en het is genoeg’ (Joh.14:8). Jezus antwoordde daarop met een vraag. Hij vroeg:’ Ben ik zo lange tijd met ulieden , en hebt gij Mij niet gekend, Filippus?’(Joh. 14:9). Wat moet dat helaas van veel hedendaagse christenen gezegd worden. Men zegt soms al twintig of meer jaar op de pelgrimsweg naar de hemel te zijn. Men neemt voortdurend deel aan het Heilig Avondmaal en toch zegt men Christus niet te kennen. Men is tevreden met een geloofsleven waarin de kennis van Christus ontbreekt. Men stelt zich tevreden met de gedachte dat niet alle kinderen Gods een geopenbaarde Jezus kennen. Een gedachte die dikwijls nog gevoed wordt door sommige predikers. Er is iets gecreëerd wat in de eerste eeuwen van het christendom een onmogelijkheid was, namelijk christenen die geen relatie met Christus hebben. Mensen worden gerustgesteld en stellen zichzelf gerust met allerlei zaken buiten Christus. Men kan een christen zijn zinder Christus te kennen. Hoe zijn deze ontsporingen ontstaan. Het is dikwijls terug te brengen tot een bepaalde theologie, die enkele aspecten van de waarheid Gods uitvergroot , maar de samenhang met andere elementen van de theologie uit het oog verliest. Men heeft de belangrijkheid van de wedergeboorte zo beklemtoond, dat men uit het oog verliest dat dit slechts het begin van het geestelijk leven is. Er moet een leven met God en Christus op volgen. Men heeft zo beklemtoond dat in de wedergeboorte de zondaar alles reeds is geschonken, dat de mensen tevreden zijn wanneer ze de kenmerken van de nieuwe geboorte bij zichzelf ontdekken. De noodzaak om in Christus gevonden te worden, komt daardoor op de achtergrond. Het genadeleven begint inderdaad niet met Christus, maar met de kennis van zonde, schuld, verlorenheid en Godsgemis. Het is ook waar dat Christus voor de natuurlijke mens is verborgen. Jezus woorden zijn zo waar: ’Niemand kent de Zoon dan de Vader en die het de Zoon wil openbaren’. (Matth. 11:27) Maar Jezus heeft ook beloofd: ‘Die Mijn geboden heeft en dezelve bewaart, die is het die Mij liefheeft, en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader gelieft worden; en Ik zal Mijzelf aan hem openbaren’(Joh. 14:21) En men vergeet vooral ook het woord van Johannes: ‘Die de Zoon heeft, die heeft het leven, die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet’. (1 Joh. 5:12) Er is buiten Jezus geen leven, maar een eeuwig zielsbederf. Indien dat beleefd wordt, zullen we onszelf niet laten geruststellen met een mindere troost. We zien helaas dat velen van Gods kinderen zich tevredenstellen met troost buiten Jezus. Het is nodig het ongenoegzame daarvan in te zien. Hij laat Zijn volk niet zonder vertroostingen van de Schriften. In de overtuiging van zonde, maar men inleeft God vertoornd te hebben door zijn zonden, is het niet altijd alleen maar schrik van rondom. De Heere trekt Zijn kinderen naar Zich toe met vertroostingen uit de Bijbel en soms onverwachte uitstortingen van Zijn liefde in het hart. Men vindt ook in het berouw over de zonde en het achterna klagen van de Heere een zoete vreugde, die men voor alles van de wereld niet zou willen missen. Maar hoe spoedig maken wij van deze vertroostingen onze zaligmaker en de grond van onze zaligheid. Men vergeet waarvoor de ervaring van de aanraking van Gods liefde, het smelten van het hart van berouw, de verlevendiging van onze hoop of het smaken van het goede Woord van God aan ons gegeven worden. Deze zaken zijn de liefelijke trekkingen van God de Vader. Zij zijn gelijk de ster, die de wijzen verblijdde, toen hij opnieuw verscheen. Zij helpen, bemoedigen en ondersteunen de ziel die Christus zoekt. De Heere wil ons daardoor bewaren om in moedeloosheid en wanhoop te verzinken. Hij wil ons daardoor naar Zichzelf en naar Christus trekken. Maar ze zijn niet de grond van de zaligheid en niet bedoeld om op te rusten. De waarlijk door zonde en schuld verwonde ziel kan daarin ook geen genezing vinden. Genezing is slechts te vinden in het verzoenend bloed van Christus. Dit alleen kan de wond genezen, de vrees voor Gods oordeel wegnemen en de zondaar in staat stellen op God te zien als voldaan en bevredigd. We hebben meer nodig dan overtuigingen van zonde, vernederingen van het hart, bemoedigende woorden uit de Bijbel, gevoelens van droefheid en vreugde. De zondaar heeft een Zaligmaker nodig. Het is een zegen daaraan ontdekt te worden. (einde citaat) Wat zijn dit onderwijzende woorden, we horen het Ds. Veenendaal nog zeggen: “Zijn bloed en Zijn gerechtigheen die zijn de losprijs en anders geen. Daarmee kunnen we voor God bestaan als hemel en aarde zullen vergaan”. Het moet met alles naar Christus heen, al onze bevindingen hoe dierbaar ook, zijn Christus niet. Laten Gods kinderen de binnenkamer opzoeken en zichzelf eerlijk onderzoeken wat we van deze zaken kennen. Ouderling J. Verschoor