LJN: AU6428, Rechtbank Amsterdam, 315903 Datum uitspraak: 10-11-2005 Datum publicatie:18-11-2005 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie: Beschikking. Artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens en artikel 843a Rv. Verzoek op grond van artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens tot verstrekken door bank van overzicht van verwerkte persoonsgegevens toegewezen. Geen misbruik van bevoegdheid verzoeker. Uitspraak [...] / [...] 10 november 2005 RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM TWEEDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER BESCHIKKING indezaakvan: [verzoeker], wonende te [plaats], v e r z o e k e r, procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, tegen: de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, v e r w e e r s t e r, procureur mr. J.W. van Rijswijk. Partijen worden hierna [verzoeker] en ABN Amro ge-noemd. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank ABN Amro bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, beveelt om op grond van artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) binnen 24 uur na betekening van de beschikking een overzicht te verschaffen van de persoonsgegevens die zij van verzoeker heeft verwerkt, waaronder in elk geval begrepen een aantal nader vermelde gegevens, onder vermelding van het doel of de doeleinden van de verwerking(en), de ontvangers of categorieën ontvangers van de gegevens waarop de verwerking betrekking heeft, alsmede de herkomst van de gegevens, alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat ABN Amro - na betekening aan haar - met de naleving van de beschikking in gebreke is, met veroordeling van ABN Amro in de proceskosten. VERLOOP VAN DE PROCEDURE De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen: - verzoekschrift van 9 mei 2005, met bewijsstukken, ingekomen ter griffie op 9 mei 2005; - tussenbeschikking van 23 juni 2005; - verweerschrift van 20 juli 2005, met bewijsstukken, ingekomen ter griffie op 21 juli 2005; - proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek, gehouden op 4 augustus 2005, waarvoor waren opgeroepen: verzoeker en ABN Amro, en de in dat proces-verbaal genoemde stukken. De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn door de griffier op de hoogte gesteld van de uitspraakdatum. GRONDEN VAN DE BESLISSING 1. Vaststaande feiten In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten: a. Tussen verzoeker en ABN Amro is bij deze rechtbank een procedure aanhangig (zaaknummer [...], rolnummer [...]), waarin verzoeker veroordeling van ABN Amro tot betaling van schadevergoeding vordert. Verzoeker legt daaraan ten grondslag dat ABN Amro toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen hen bestaande overeenkomst van opdracht. b. Bij brief van 28 februari 2005 heeft verzoeker ABN Amro verzocht om op grond van artikel 35 Wbp binnen een termijn van vier weken een volledig overzicht te verschaffen van de persoonsgegevens die ABN Amro van verzoeker heeft verwerkt, onder vermelding van het doel of de doeleinden van de verwerking(en), de ontvangers of categorieën van ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens. c. Bij tussenvonnis van 16 maart 2005 heeft deze rechtbank verzoeker toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat ABN Amro in haar zorgplicht jegens hem is tekortgeschoten door (het schrijven van) opties te adviseren. d. Bij brief van 9 mei 2005 heeft ABN Amro afwijzend op het onder b vermelde verzoek van verzoeker gereageerd. 2. Het verzoek en het verweer De stellingen en verweren van partijen komen hierna bij de beoordeling aan de orde. 3. De beoordeling 3.1. De rechtbank stelt voorop dat het verzoekschrift, gelet op het bepaalde in artikel 46 lid 2 Wbp, tijdig is ingediend. 3.2. De rechtbank stelt verder voorop dat het College bescherming persoonsgegevens op 27 januari 2003 op de voet van artikel 25 lid 1 Wbp heeft verklaard dat de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode), gelet op de bijzondere kenmerken van de sector van de Nederlandse financiële instellingen (banken en verzekeraars), een juiste uitwerking vormt van de Wbp en andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. De Gedragscode is onder meer van toepassing op kredietinstellingen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Banken, waaronder ABN Amro. 3.3. Artikel 35 lid 1, eerste volzin, Wbp bepaalt, voor zover hier van belang, dat de betrokkene (in het onderhavige geval verzoeker) het recht heeft zich vrijelijk tot de verantwoordelijke (in het onderhavige geval ABN Amro) te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Artikel 7.1.1, eerste volzin, van de Gedragscode bepaalt inhoudelijk hetzelfde: “Een betrokkene is gerechtigd een financiële instelling schriftelijk een overzicht te vragen van de hem of haar betreffende persoonsgegevens die door die financiële instelling worden verwerkt”. 3.4. Artikel 35 lid 2 Wbp bepaalt dat, indien zodanige gegevens worden verwerkt, de mededeling van de verantwoordelijke aan de betrokkene omvat: een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Artikel 7.1.1, tweede volzin, van de Gedragscode bepaalt, voor zover hier van belang: “De financiële instelling zal (…) de betrokkene (…) een overzicht van de persoonsgegevens en informatie betreffende de verwerking van die persoonsgegevens doen toekomen”. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan het ontbreken, in artikel 7.1.1, tweede volzin, van de Gedragscode, van de in artikel 35 lid 2 Wbp voorkomende woorden “volledig” en “in begrijpelijke vorm” geen betekenis worden toegekend. Het overzicht dient, in - voor de gemiddelde cliënt - begrijpelijke vorm, alle verwerkingen (in de zin van artikel 1 onder b Wbp) van alle persoonsgegevens (in de zin van artikel 1 onder a Wbp) te omvatten. Verder dient naar het oordeel van de rechtbank onder de in artikel 7.1.1, tweede volzin, van de Gedragscode genoemde “informatie betreffende de verwerking van die persoonsgegevens” in ieder geval te worden verstaan de in artikel 35 lid 2 Wbp genoemde “omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens”. 3.5. Uitgangspunt is derhalve dat ABN Amro, die niet heeft weersproken dat verzoeker betreffende persoonsgegevens worden verwerkt, hem dat dient mee te delen en dat haar mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm dient te omvatten en, in ieder geval, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Deze verplichting geldt ten aanzien van alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, ook de eventueel niet door verzoeker vermelde. 3.6. Anders dan verzoeker betoogt, is ABN Amro naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet zonder meer, verplicht tot afgifte van kopieën van alle bij haar aanwezige, hem betreffende stukken. Wel kan haar verplichting tot het verstrekken van een volledig overzicht in begrijpelijke vorm impliceren dat tevens kopieën van stukken aan hem dienen te worden afgegeven. Voor elk afzonderlijk stuk zal moeten blijken of en, zo ja, in hoeverre dit het geval is. 3.7. Verzoeker heeft in zijn hiervoor onder 1.c genoemde brief en in zijn processtukken een aantal concrete gegevens en stukken genoemd. De rechtbank zal deze gegevens thans achtereenvolgens behandelen en het verzochte steeds in zoverre beoordelen. Bandopnamen en transcripties van telefoongesprekken 3.8. De rechtbank overweegt dat artikel 8.5.5 van de Gedragscode bepaalt dat een cliënt, in het onderhavige geval verzoeker, (slechts) bij interpretatieverschillen of onenigheden met betrekking tot de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken het recht heeft het opgenomen telefoongesprek te beluisteren of een transcriptie van het opgenomen telefoongesprek te verkrijgen. In dit opzicht vormt de Gedragscode een nadere uitwerking van de Wbp. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van interpretatieverschillen of onenigheden met betrekking tot de inhoud van de door verzoeker met ABN Amro gevoerde telefoongesprekken. Het verzoek van verzoeker zal daarom in zoverre worden afgewezen. Schriftelijke uitwerking van gesprekken, niet zijnde telefoongesprekken 3.9. Naar het oordeel van de rechtbank dient ABN Amro, die niet heeft weersproken dat zij de met verzoeker gevoerde gesprekken, niet zijnde telefoongesprekken, waaronder het intakegesprek, schriftelijk heeft uitgewerkt en dat in dat verband verzoeker betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt, dat aan verzoeker mede te delen en daarbij het hiervoor onder 3.5 bedoelde overzicht en de hiervoor onder 3.5 bedoelde informatie te verstrekken. Het verzoek van verzoeker is daarom in zoverre in beginsel toewijsbaar. Cliëntenprofiel 3.10. Naar het oordeel van de rechtbank dient ABN Amro, die niet heeft weersproken dat zij een cliëntenprofiel heeft gemaakt en dat in dat verband verzoeker betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt, dat aan verzoeker mede te delen en daarbij het hiervoor onder 3.5 bedoelde overzicht en de hiervoor onder 3.5 bedoelde informatie te verstrekken. Het verzoek van verzoeker is daarom in zoverre in beginsel toewijsbaar. Overige persoonsgegevens 3.11. Hiervoor onder 3.5 is reeds overwogen dat de verplichtingen van ABN Amro op grond van artikel 35 lid 2 Wbp alle verwerkingen van alle persoonsgegevens betreffen, ook de eventueel niet door verzoeker in zijn hiervoor onder 1.c genoemde brief en in zijn processtukken vermelde. Het verzoek van verzoeker is daarom in zoverre in beginsel toewijsbaar. Tussenbalans 3.12. De rechtbank overweegt, bij wijze van tussenbalans, dat het verzoek van verzoeker behoudens voor zover dit betrekking heeft op bandopnamen en transcripties van telefoongesprekken - in beginsel voor toewijzing gereed ligt, voorzover het strekt tot veroordeling van ABN Amro hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt en, voor zover dit het geval is, hem een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm te verstrekken, met een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. De rechtbank overweegt verder dat niet, althans niet voldoende, is gesteld of gebleken dat in dit verband afgifte van kopieën van stukken door ABN Amro noodzakelijk is. Het nadere verweer van ABN Amro 3.13. ABN Amro voert tot haar verweer nader aan dat sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van verzoeker als bepaald in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek en dat het verzoek van verzoeker een doorkruising vormt van artikel 843a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), zodat zij artikel 35 Wbp in het belang van de bescherming van haar rechten en vrijheden buiten toepassing mag laten (artikel 43 aanhef en onder e Wbp). 3.14. De rechtbank stelt voorop dat artikel 35 Wbp het belang van de betrokkene veronderstelt en aan diens recht, respectievelijk de uitoefening daarvan, behoudens een hier niet terzake doende uitzondering, geen voorwaarden verbindt. Het artikel bepaalt dat de betrokkene het recht heeft zich “vrijelijk” tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt en, indien zodanige gegevens worden verwerkt, daarvan een volledig overzicht te krijgen. Het doel van deze bevoegdheid is dat de betrokkene over een overzicht van de hem betreffende persoonsgegevens kan beschikken, ongeacht waarom de betrokkene over deze gegevens wenst te beschikken. Weliswaar biedt artikel 36 Wbp de betrokkene de mogelijkheid om de gegevens te laten verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te laten schermen, doch daar behoeft het de betrokkene niet om te doen te zijn. De rechtbank zal de diverse onderdelen van het nadere verweer van ABN Amro thans afzonderlijk behandelen en beoordelen. 3.15. Volgens ABN Amro maakt verzoeker van zijn bevoegdheid op grond van artikel 35 Wbp misbruik door deze bevoegdheid aan te wenden voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. ABN Amro heeft niet weersproken dat verzoeker zijn bevoegdheid gebruikt met het doel om over de hem betreffende persoonsgegevens te kunnen beschikken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verzoeker zijn bevoegdheid niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Dat verzoeker bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid mogelijk gegevens zal verkrijgen die hem in het kader van de hiervoor onder 1.a vermelde procedure van pas komen, althans kunnen komen, doet daaraan niet af. 3.16. Met betrekking tot het beroep van ABN Amro op artikel 43 aanhef en onder e Wbp neemt de rechtbank als uitgangspunt dat ABN Amro behoort tot de in die bepaling bedoelde “anderen”. Verder dient, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis, de term “noodzakelijk” strikt te worden uitgelegd. De rechtbank volgt ABN Amro niet in haar stelling dat het verzoek van verzoeker, in het licht van de hiervoor onder 1.a vermelde procedure, het bepaalde in artikel 843a Rv op onaanvaardbare wijze doorkruist. Artikel 843a Rv biedt een partij die daarbij een rechtmatig belang heeft de mogelijkheid inzage, afschrift of uittreksel te vorderen van bepaalde bescheiden, maar dat artikel heeft niet de strekking te verhinderen dat die partij die gegevens ook langs een andere weg kan verlangen indien hem daartoe ook anderszins de bevoegdheid is verleend. Evenmin heeft artikel 843a Rv de strekking om de op grond van die bepaling aangesproken partij te beschermen tegen aanspraken uit anderen hoofde. Ook valt niet in te zien waarom, zoals ABN Amro stelt, het verzoek van verzoeker is te beschouwen als een, niet toelaatbaar, verkapt appel tegen het tussenvonnis van 16 maart 2005, waarin de rechtbank op verzoeker de bewijslast heeft gelegd van zekere stellingen, reeds omdat verzoeker met zijn verzoek niet tegen die bewijslastverdeling opkomt. Evenmin volgt de rechtbank ABN Amro in haar stelling dat toewijzing van het verzoek van verzoeker zou meebrengen dat ABN Amro zou worden getroffen in haar rechten op grond van artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De omstandigheid dat verzoeker ook uit anderen hoofde dan met een beroep op artikel 843a Rv over gegevens kan beschikken, brengt niet mee dat daarom geen sprake zou kunnen zijn van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM. 3.17. Met betrekking tot het beroep van ABN Amro op artikel 21 Rv overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren; in dit licht valt niet in te zien waarom ABN Amro, door nakoming van haar verplichtingen uit de Wbp, op ontoelaatbare wijze in haar processuele positie zou worden geschaad. 3.18. Het vorenstaande brengt tevens mee dat niet geoordeeld kan worden dat verzoeker, de betrokken belangen in aanmerking nemend, in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 35 Wbp had kunnen komen. Resumé 3.19. Uit hetgeen hiervoor onder 3.14 tot en met 3.18 is overwogen, vloeit voort dat het verzoek van verzoeker toewijsbaar is zoals hiervoor onder 3.12 weergegeven. 3.20. De rechtbank zal de termijn waarbinnen ABN Amro aan de uit te spreken veroordeling dient te voldoen verlengen en zal de daaraan te verbinden dwangsom matigen en maximeren, een en ander zoals als hierna, in het dictum, zal worden vermeld. 3.21. De rechtbank zal de veroordeling, zoals door verzoeker verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De enkele omstandigheid dat ABN Amro heeft aangekondigd hoger beroep te zullen instellen indien zij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. 3.22. Nu ieder der partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zoals als hierna, in het dictum, zal worden vermeld. BESLISSING De rechtbank: - beveelt ABN Amro binnen vier weken na heden aan verzoeker mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt en, voor zover dit (behoudens bandopnamen en transcripties van telefoongesprekken) het geval is, hem een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm te verstrekken, en een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens; - bepaalt dat ABN Amro een dwangsom verbeurt van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 (tienduizend euro); - verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; - compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt; - wijst het meer of anders verzochte af. Gegeven door mr. A.A.E. Dorsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.