Dialoog Gedragsbeïnvloeding door de overheid: risico‟s en grenzen Reinhard de Jong*, Thomas Plochg* Introductie Medio maart kwamen in Utrecht een kleine 25 bestuurders, beleidsmakers, wetenschappers en praktijkmensen bijeen uit de publieke gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en welzijn, kennisinstituten, en zorgverzekering. Ze namen deel aan een dialoog over de grenzen en risico’s van gedragsbeïnvloeding door de overheid. De bijeenkomst werd georganiseerd door de Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH) in opdracht van de NPHF Federatie voor Gezondheid. Het doel was om de rechtvaardigingen en afwegingen te verkennen van gedragsbeïnvloeding door de overheid aan de hand van de vragen: 1) In hoeverre kan en mag de overheid het gedrag van haar burgers beïnvloeden buiten de gangbare instrumenten om? (Verboden/geboden; wetten, subsidies en heffingen; voorlichting en educatie). 2) Mag de overheid met behulp van inzichten uit de psychologie en gedragseconomie, zoals die rond nudging, burgers een duwtje in de rug geven door beter in te spelen op automatische en onbewuste denkprocessen? Deze vragen zijn actueel en staan centraal in drie rapporten voor het regeringsbeleid en het Ministerie 1 2 3 van VWS die tussen 2011 en 2014 verschenen. De dialoog stond onder leiding van dr. Thomas Plochg, directeur van de NPHF Federatie voor gezondheid met bijdragen van prof.dr. André Knottnerus (Voorzitter Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid/WRR) en prof.dr. Dick Willems (Raadslid van de Raad voor de Volksgezondheid/RVZ namens het Centrum voor Ethiek in de Gezondheidszorg/CEG). Zonder kennis van gedrag geen beleid De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) pleit er bij monde van André Knottnerus voor om bij alle fasen van beleidsontwikkeling bij de overheid meer rekening te houden met gedragswetenschappelijke inzichten over het keuzegedrag van burgers. Van oudsher wordt gebruik gemaakt van juridische en economische disciplines, terwijl doorgaans overheidsbeleid gericht is op gedragsverandering (verkeersgedrag, energiebewust gedrag, gezondheidsgedrag). Het beleid gaat er verder vanuit dat burgers rationele en autonome keuzes maken, waarvan we inmiddels weten dat dit maar in beperkte mate het geval is. Kenmerken van de persoon, o.a. de mate van kennis of wilskracht, gewoontegedrag, en de invloed van de omgeving bepalen vooral het keuzegedrag. In het algemeen is er sprake van multilevel problematiek. Dat is goed te zien aan het vraagstuk van overgewicht: kunnen of willen mensen hun gedrag niet veranderen; wat is de invloed van prijzen van gezond voedsel op het koopgedrag, en wat is de invloed op mensen van een obesogene omgeving. Er zijn wel voorbeelden van werkzame gedragsmechanismen en omgevingsinterventies om het keuzegedrag te beïnvloeden. Mensen laten zich onder meer beïnvloeden door wat een meerderheid doet (sociale norm). Experimenten laten bijvoorbeeld zien dat het mogelijk is mensen te bewegen tot zuiniger energiegebruik door hen te vertellen dat de meeste inwoners in hun buurt minder energie gebruiken dan zijzelf. Voor inzicht in de werkzaamheid van beleidsinterventies is de Campbell Systematic Reviews een steeds belangrijker bron van informatie. 1 RMO-advies (2011) ‘De verleiding weerstaan’ Centrum voor Ethiek en Gezondheid/RVZ (2014) ‘Leefstijlbeïnvloeding: tussen betutteling en verwaarlozing’ 3 WRR-rapport (2014) „Met kennis van gedrag beleid maken’ 2 Beperkte autonomie van en keuzedruk bij burgers De rationaliteit van het overheidsbeleid gaat uit van een autonome, zelfverantwoordelijke burger. In de praktijk blijkt nogal tegen te vallen. Vooral voor kwetsbare burgers uit de lagere sociaaleconomische groepen zijn er extra drempels. Er is een “autonomiekloof” tussen wat de politiek en overheid van mensen verwachten en waartoe deze in staat zijn. Dit houdt ook verband met de toegenomen keuzedruk en de verleidingen waaraan mensen worden blootgesteld. Naarmate de keuzedruk hoog oploopt, neemt de kwaliteit van beslissingen af en zwichten mensen voor verleidingen, zoals ongezond voedsel of impulsaankopen. Mensen die “verkeerde” keuzes maken ondervinden daarvan in toenemende mate negatieve consequenties (oplopende schulden, uitsluiting door person blaming: eigen schuld dikke bult). De ervaring leert dat de toename van keuzedruk niet gelijk op gaat met adequate keuzevaardigheid. Er zijn twee strategieën om keuzevaardigheid en zelfcontrole te ontwikkelen. De meest gangbare is voorlichting en educatie. Maar de effecten hiervan zijn beperkt. Steeds bewust moeten kiezen is vermoeiend en de invloed van de omgeving bepaalt mede het keuzegedrag. Vereenvoudigen van keuzes door mensen een duwtje in de rug te geven door nudging lijkt een veelbelovende strategie. Vooral bedoeld om de weerstand tegen verleidingen te vergroten. (Leefstijl)beïnvloeding en nudging Nudging is een containerbegrip voor interventies om mensen te verleiden tot “juiste” keuzes, zonder opties te verbieden. Nudging vanuit de overheid betreft niet de traditionele interventies van wettelijke maatregelen, verboden/geboden, voorlichting en educatie. Nudges zijn bijvoorbeeld gezond ingerichte schoolkantines, appels op ooghoogte in de supermarkt, en trappen dichterbij en meer in het zicht dan liften. Critici hebben normatieve kanttekeningen gemaakt rond het toepassen van nudges. Zij menen dat nudging de autonomie, de keuzevrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van het individu bedreigt. De overheid weet bovendien niet wat de beste keuze is voor iedere burger, mensen zouden verleren zelf na te denken en er zou te weinig transparantie zijn. Voorstanders stellen daartegenover dat beïnvloeding altijd al plaats vindt door de overheid en dat je daar dan maar beter bewust mee kunt omgaan. Ze wijzen er bovendien op dat individuele keuzes, zoals bij gezondheidsgedrag, maatschappelijke implicaties hebben (stijgingen in zorgkosten, schadelijke effecten voor de directe omgeving), en dat de overheid aanspreekbaar is op het behartigen van het publieke belang. Bovendien is verleren niet zo zeer het punt als mensen niet in staat zelf te kiezen, en is het niet benutten van kennis die voor mensen een ruggensteun zou kunnen zijn ook een keuze. Transparantie is cruciaal, zeker als het om belangrijke keuzen gaat. Dick Willems wijst er op dat deze posities ook bij leefstijlbeïnvloeding terugkeren. Leefstijlbeïnvloeding is altijd acceptabel wanneer deze tot gezondheidswinst leidt, dan wel is onacceptabel omdat deze interfereert met de individuele vrijheid. In het signalement van het CEG wordt een middenpositie ingenomen: wanneer leefstijlbeïnvloeding tot gezondheidswinst leidt dan is dat alleen onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar. Beïnvloeding is aanvaardbaar als het te beïnvloeden gedrag derden schaadt (zie passief roken); als er sterke externe factoren zijn die ongezonde leefstijl beïnvloeden (ongezonde leef-, werk- en woonomgeving), of als de autonomie van het individu niet al te sterk wordt bedreigd. Nudging is hierbij een poging de weerstand te verhogen tegen verleidingen die niet bij de eigen waarden passen. Om manipulatie tegen te gaan moeten er wel waarborgen zijn tegen misbruik door de overheid, bijvoorbeeld bij controversiële onderwerpen, zoals vaccinatieprogramma‟s. Zowel Knotttnerus als Willems pleiten ook voor onafhankelijke kennisontwikkeling over beïnvloedingsmechanismen en voor het meenemen van gedragsexpertise en normatieve (ethische) expertise in de beleidsontwikkeling. Discussie Beïnvloeding is gewoon, maar ambivalent Gedragsbeïnvloeding door de overheid is van alle tijden. Sterker nog, de overheid beïnvloedt ons gedrag altijd, ook als ze besluit niets te doen. Wettelijke maatregelen, subsidies, voorlichting en educatie of juist het achterwege blijven daarvan zijn de gangbare instrumenten om gedrag van burgers in een gewenste richting te sturen. Een punt van grote zorg, waar het gezondheidsgedrag betreft, is dat het bedrijfsleven via verleidingskunsten van marketing, inclusief nudging, het keuzegedrag van burgers in hoge mate bepaalt. Als de overheid dan een terugtrekkende beweging maakt en leunt op de autonomie van de burger, die verondersteld wordt de juiste keuzes te maken, is dat een te optimistisch uitgangspunt. Dat leunt ook op een vertekend mens- en maatschappijbeeld, als we weten dat een grote bevolkingsgroepen niet aan dat optimistische mensbeeld kunnen voldoen. Er is ook geen “level playing field”. Het bedrijfsleven bijvoorbeeld, heeft meer machtsbronnen en middelen om politiek te bedrijven en te lobbyen dan de publieke gezondheidszorg. Kijk onder meer naar de tabaksindustrie en de voedingsindustrie, waarvan ook de overheid de vruchten plukt. Dat leidt tot het risico van een democratisch gebrek: de overheid zet haar eigen geloofwaardigheid op het spel. Toename keuzestress omgevingsdruk Algemeen is het gevoel dat de keuzestress en omgevingsdruk voor burgers toeneemt. Enerzijds wordt er door de overheid op gewezen dat burgers juiste en verantwoorde beslissingen nemen, ook als het gezondheid betreft, terwijl tegelijkertijd bij sommige bevolkingsgroepen “verkeerde” keuzes worden gemaakt. Onderzoek wijst o.m. uit dat bewoners in een achterstandswijk veel schulden hebben (en opvoedproblemen, te weinig bewegen en teveel ongezond eten). Het huidig beleid bij schulden is dat huisuitzetting plaatsvindt, en kinderen uit huis worden geplaatst. Het lokale beleid staat tegelijkertijd toe dat er snackbars in diezelfde wijk te over zijn. Het risico van “verwaarlozing” is dan groter. Omgevingsdruk is er ook bij werknemers, die in toenemende mate geacht worden juiste gezondheidskeuzes te maken en daarop ook worden “gescreend” door werkgevers. Een probleem is dat burgers niet bij de vorming van beleid rond beïnvloeding betrokken zijn, terwijl het wel een impact heeft op hun welzijn en gezondheid. Dat maakt het overheidsbeleid m.b.t. beïnvloeding ambigu, maar vooral broos, omdat ook burgers juist door de omgevingsdruk nogal “wispelturig” kunnen zijn in hun keuzes en te beperkt keuzevaardig. Tegenspraak mobiliseren Als de omgevingsdruk toeneemt, waardoor juiste keuzes worden ingeperkt lijkt het pleidooi om “tegenspraak” te mobiliseren een goed antwoord. Er is zeker een sense of urgency. Denk alleen maar aan prevalentie van alcoholmisbruik. Tegenspraak is dan een vorm van “contra-nudging”. Dat kan op lokaal niveau door de stakeholders op wijk- en buurtniveau bijeen te brengen en een vorm van maatschappelijk ondernemen tot stand te brengen. Burgers in de gelegenheid stellen ook een gezonde omgeving te realiseren, gefaciliteerd en ondersteund door gemeente. Dat betekent ook dat verschillende waarden kunnen worden ingebracht en besproken. Want uiteindelijk gaat het om een dialoog tussen wijkbewoners, gemeente, welzijns- en zorgprofessionals en het kleinbedrijf, zoals supermarkten. Op nationaal niveau betekent dit, dat expertise van burgers en van gedragsexperts betrokken worden bij de beleidsvorming rond gedragsbeïnvloeding. En dan niet alleen met betrekking tot individuele burgers, maar juist ook m.b.t. interventies die ingrijpen in de directe omgeving van burgers. Organiseer “vreemde ogen” en neem tijd en ruimte voor experimenten. Anders gezegd de rechtvaardiging en legitimering van gedragsbeïnvloedende maatregelen door de overheid is een politiek proces, waar bij uitstek ook de burger betrokken moet worden. Wederkerige relatie individu en omgeving Bij deze tegenspraak is het van belang de wederkerige relatie tussen individu en omgeving als vertrekpunt te nemen. Burgers kunnen net als de overheid wispelturig zijn en kiezen voor het veelal korte termijn eigen belang van gezondheidskeuzes (roken, alcoholgebruik, niet/weinig bewegen). Dat heeft maatschappelijke consequenties (o.a. stijgende zorgkosten). Maar ze kunnen wel worden gestimuleerd individuele keuzes te verbinden aan een collectief belang. Denk bijvoorbeeld aan het reizen per trein en de verminderde CO2 uitstoot. Een gezonde woon-, werk- en leefomgeving realiseren, in samenhang met het stimuleren van gezondheidsgedrag, is een wederkerig proces, waar alle stakeholders bij betrokken moeten worden. Dat legitimeert vervolgens interventies van de (lokale) overheid, maar dan wel samen met burgers. Conclusies De vraag of en hoe de overheid gelegitimeerd is om gedrag van burgers te beïnvloeden is niet eenduidig te beantwoorden. Het is wel duidelijk dat de overheid een rol speelt bij het bewaken van het collectieve belang. Maar als de autonomie van burgers geweld wordt aangedaan, bijvoorbeeld door sterke omgevingsdruk, dan pleit dat voor een rol van de overheid om met alle stakeholders omgevingsinterventies te realiseren die de keuzedruk verminderen en juiste keuzes faciliteren. Dat impliceert dat op nationaal en lokaal niveau in de beleidsvorming expertise van burgers wordt ingebracht. * Reinhard de Jong, Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH), Utrecht * Thomas Plochg, NPHF Federatie voor Gezondheid, Utrecht Correspondentieadres: Reinhard de Jong, NSPOH Email: [email protected]