Vennootschappen die deel uitmaken van een groep: klein … of toch niet ? 1. Problematiek Elke vennootschap moet de vennootschapswetgeving correct toepassen. Doet ze dit niet, dan lopen de bestuurders of zaakvoerders gevaar vroeg of laat tegen de lamp te lopen. In die optiek moet het bestuursorgaan van elke vennootschap bij de jaarafsluiting onder meer nagaan of zij conform het Wetboek van Vennootschappen: - een jaarverslag moet opmaken of niet; - de jaarrekening moet opstellen volgens het verkorte schema of volgens het volledige schema; - een commissaris moet aanstellen of niet; - een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen of niet. Voor een vennootschap die geen deel uitmaakt van een groep is het antwoord op al deze vragen eenvoudig. Artikel 15 W.Venn. definieert de criteria die bepalen of een vennootschap klein is of niet. Deze criteria zijn genoegzaam bekend: - jaaromzet, exclusief BTW van 6.250.000 € - balanstotaal van 3.125.000 € - jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50. Het vennootschap is niet langer “klein” in de zin van art. 15 .W.Venn. indien meer dan één van deze criteria voor het laatst afgesloten boekjaar is overschreden of indien het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt. Tot hier weinig nieuws onder de zon. Wanneer evenwel de vennootschap deel uitmaakt van een groep en (groot)moeder-, (klein)dochter-, en/of zustervennootschappen heeft, dan wordt het antwoord op bovenstaande vragen iets complexer. Vaak wordt dan door het bestuursorgaan en zijn adviseurs tegen de vigerende wetgeving gezondigd. Daarom in deze bijdrage de regels op een rijtje … 2. Begrippen Cruciaal bij het beantwoorden van bovenstaande vragen zijn de begrippen: - controle - moeder –en dochtervennootschappen - exclusieve en gezamenlijke controle - consortium - verbonden vennootschappen - geassocieerde vennootschappen - vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat We frissen deze begrippen dan ook even op. 2.1. Controle, moeder en dochtervennootschappen Wanneer men de bevoegdheid heeft om in rechte of in feite een beslissende invloed uit te uitoefenen op de aanstelling van de meerderheid van bestuurders of zaakvoerder of op de oriëntatie van het beleid, dan heeft men controle over een vennootschap. Er wordt onweerlegbaar vermoed controle in rechte te zijn: - als men de meerderheid van de stemrechten bezit, verbonden aan het totaal van de aandelen; - als men op grond van een overeenkomst met andere vennoten, over de meerderheid van de stemrechten beschikt, verbonden aan het totaal van de aandelen; - als men het recht heeft om de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders te benoemen of te ontslaan; - als men krachtens de statuten of krachtens een overeenkomst over de controlebevoegdheid beschikt; - bij gezamenlijke controle. Een vennoot wordt vermoed controle in feite te hebben, als hij op de voorlaatste en laatste algemene vergadering stemrechten heeft uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten verbonden aan de op deze algemene vergadering vertegenwoordigde aandelen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Wanneer men onderzoekt of er al dan niet controlebevoegdheid is over een andere vennootschap, dan: - wordt de onrechtstreekse bevoegdheid via een dochtervennootschap bij de rechtstreekse bevoegdheid geteld; - wordt de bevoegdheid van een persoon die optreedt als tussenpersoon van een andere persoon, geacht in bezit te zijn van laatstgenoemde; - wordt geen rekening gehouden met een schorsing van stemrechten; - wordt geen rekening gehouden met de stemrechtbeperkingen in het Wetboek van Vennootschappen; - wordt geen rekening gehouden met wettelijke of statutaire stemrechtbeperkingen; - wordt geen rekening gehouden met de eigen aandelen die een vennootschap in bezit heeft, noch met de aandelen die haar dochter in bezit zou hebben. Een moedervennootschap heeft controlebevoegdheid over een andere vennootschap. Een dochtervennootschap is de vennootschap ten opzichte van wie de controlebevoegdheid bestaat. 2.2. Exclusieve controle en gezamenlijke controle Als een vennootschap alleen of samen met één of meer van haar dochtervennootschappen controle uitoefent over een andere vennootschap, dan is er sprake van exclusieve controle. Vennoten kunnen overeenkomen dat beslissingen over de oriëntatie van het beleid niet zonder hun gemeenschappelijke instemming kunnen worden genomen. In dit geval oefenen zij een gezamenlijke controle uit over een gemeenschappelijke dochteronderneming. 2.3. Consortium Men spreekt van een consortium wanneer twee of meer vennootschappen, die geen dochtervennootschappen zijn van elkaar en die geen dochtervennootschappen zijn van één en dezelfde vennootschap, onder centrale leiding staan. Er is een onweerlegbaar vermoeden van centrale leiding: - wanneer de centrale leiding voortvloeit uit overeenkomsten die tussen deze vennootschappen zijn gesloten of uit statutaire bepalingen - wanneer de betrokken bestuursorganen voor het merendeel bestaan uit dezelfde personen. Er is een weerlegbaar vermoeden van centrale leiding wanneer de meerderheid van de aandelen in bezit zijn van dezelfde personen. 2.4. Verbonden vennootschappen Vanuit het standpunt van een vennootschap A, zijn met haar verbonden vennootschappen: - de vennootschappen waarover A een controlebevoegdheid uitoefent, met andere woorden haar dochtervennootschappen; - de vennootschappen die een controlebevoegdheid uitoefenen over vennootschap A, met andere woorden haar moedervennootschap(pen); - de vennootschappen waarmee zij samen een consortium vormt; - de vennootschappen die onder controle staan van de vennootschappen waarover A een controlebevoegdheid uitoefent, met andere woorden haar kleindochtervennootschappen; - de vennootschappen die onder controle staan van de vennootschap die controle uitoefent over vennootschap A; met andere woorden (onder meer) haar zustervennootschappen; - de vennootschappen die onder controle staan van de vennootschap die met vennootschap A een consortium vormt. 2.5. Geassocieerde vennootschappen Vanuit het standpunt van vennootschap A, is een geassocieerde vennootschap elke vennootschap die geen dochtervennootschap of gemeenschappelijke dochtervennootschap is, maar waarin zij een deelneming bezit en waarin zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid. Een invloed van betekenis wordt vermoed aanwezig te zijn, als men kan beschikken over minstens één vijfde van het totaal aantal stemrechten. Dit vermoeden is weerlegbaar. 2.6. Vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat Vanuit het standpunt van vennootschap A is een vennootschap waarmee A een deelnemingsverhouding heeft, die vennootschap die geen verbonden vennootschap is, maar - waarin A een deelneming aanhoudt; - waarin een dochtervennootschap van A een deelneming aanhoudt; - die rechtstreeks een deelneming aanhoudt in het kapitaal van A - van wie een dochter een deelneming aanhoudt in het kapitaal van A - die dochters zijn van een vennootschap die rechtstreeks een deelneming aanhoudt in het kapitaal van A; - die dochters zijn van een vennootschap van wie een dochter een deelneming aanhoudt in het kapitaal van A. Een vennootschap heeft een deelneming in een andere vennootschap wanneer zij maatschappelijke rechten aanhoudt in die andere vennootschap, met de bedoeling een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van die andere vennootschap, door het scheppen van een duurzame en specifieke band. Men vermoedt dat er sprake is van een deelneming: - wanneer vennootschap A zelf en rechtstreeks maatschappelijke rechten bezit die 10 % vertegenwoordigen van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van die andere vennootschap; - wanneer vennootschap A zelf minder dan 10 % heeft, maar wanneer zij samen met haar dochter(s) maatschappelijke rechten bezit die 10 % vertegenwoordigen van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van die andere vennootschap; - wanneer vennootschap A zelf minder dan 10 % heeft, maar wanneer er overeenkomsten zijn gesloten of eenzijdige verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot daden van beschikking over deze aandelen of over de uitoefening van de aan deze aandelen verbonden rechten. 3. Jaarverslag De bestuurders of zaakvoerders van vennootschappen moeten jaarlijks een verslag opstellen waarin zij rekenschap geven van hun beleid. Dit doen zij in het zogenaamde jaarverslag aan de algemene vergadering. Dit jaarverslag moet minstens de vermeldingen bevatten die door het Wetboek van Vennootschappen (in artikel 96) zijn opgelegd. De kleine vennootschappen genieten evenwel van een vrijstelling voor het opstellen van dit jaarverslag. Het criterium voor “klein” is opgenomen in artikel 15 W. Venn. en hoger geciteerd. Voor vennootschappen die geen deel uitmaken van een groep is de zaak eenvoudig. Men toetst de criteria met de realiteit en men besluit op basis van deze toets of al dan niet een jaarverslag moet worden opgemaakt. Als een vennootschap evenwel met één of meer andere vennootschappen is verbonden, in de betekenis zoals in 2.4. toegelicht, dan moeten de criteria inzake omzet, balanstotaal en aantal personeelsleden op geconsolideerde basis worden berekend. Heel wat vennootschappen die op zich “klein” zijn, zijn dat niet langer omwille van deze regel. Ook al voldoen ze individueel aan de criteria om als “klein” te worden beschouwd, toch moeten zij wél een jaarverslag opstellen omdat ze wegens hun verbondenheid met andere vennootschappen niet langer als “klein” worden beschouwd. 4. Verkort of volledig schema De zaakvoerders of de bestuurders van een vennootschap zijn verplicht om elk jaar een jaarrekening op te maken in de vorm en met de inhoud zoals bepaald in de boekhoudwetgeving. De kleine vennootschappen kunnen hun jaarrekening opmaken volgens een verkort schema. De vennootschappen die niet kwalificeren als “klein” moeten een volledig schema invullen. Ook hier geldt dezelfde regel als bij het jaarverslag. Voor het beoordelen of een vennootschap klein is of niet, moeten voor de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, de criteria beoordeeld worden op geconsolideerde basis. Dus moeten vennootschap die op zich wel “klein” zijn, maar die omwille van hun positie in een groep van vennootschappen het predikaat “klein” verliezen tóch een volledig schema invullen. 5. Aanstelling van een commissaris Kleine vennootschappen moeten geen commissaris aanstellen, niet-kleine vennootschappen wel. Anders dan bij de regelgeving over het jaarverslag en het verkort/volledig schema, moet iedere vennootschap afzonderlijk worden beschouwd om te beoordelen of hij klein is of niet. Balanstotaal, omzet en de personeelsleden van verbonden ondernemingen mogen dus buiten beschouwing blijven. Op deze regel zijn evenwel uitzonderingen. De criteria moeten tóch op geconsolideerde basis worden berekend voor: - vennootschappen die deel uitmaken van een groep die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren; - portefeuillemaatschappijen - vennootschappen waarvan de effecten zijn opgenomen in de officiële notering van een effectenbeurs. 6. Consolidatieplicht 6.1. Het begrip “kleine groep” Een vennootschap vormt samen met haar dochtervennootschappen of met de vennootschappen waarmee zij een consortium vormt een kleine groep, als zij op geconsolideerde basis niet meer dan één van de volgende criteria overschrijven: - jaaromzet, exclusief BTW van 25.000.000 € - balanstotaal van 12.500.000 € - jaargemiddelde van het personeelsbestand: 250. Deze criteria worden getoetst op de datum van de afsluiting van de jaarrekening van de consoliderende vennootschap, op basis van de laatste opgemaakte jaarrekeningen van de te consolideren vennootschappen. Pas als twee jaar lang de criteria worden overschreden, heeft dit uitwerking. 6.2. Consolidatieplicht: algemene regel Elke moedervennootschap moet een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag opstellen, van zodra zij alleen of gezamenlijk één of meer dochterondernemingen controleert. De consoliderende vennootschap is de vennootschap die de geconsolideerde jaarrekening opstelt. In het geval van een consortium moet een geconsolideerde jaarrekening worden opgesteld waarin alle vennootschappen en dochtervennootschappen worden opgenomen die het consortium vormen. De vennootschappen die het consortium vormen, staan gezamenlijk in voor de opstelling en de openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag over de geconsolideerde jaarrekening. 6.3. Consolidatieplicht: vrijstellingen Er zijn twee belangrijke vrijstellingen op de verplichting tot consolideren. 6.3.1. Kleine groep Een vennootschap wordt vrijgesteld van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op te maken, wanneer ze deel uitmaakt van een kleine groep (zie 6.1.). 6.3.2. Zelf opgenomen in geconsolideerde jaarrekening Een vennootschap die in principe gehouden is tot consolidatie, kan onder bepaalde voorwaarden toch worden vrijgesteld, als zij zelf een dochter is van een moedervennootschap die een geconsolideerde jaarrekening opstelt. Vrijstelling is in dit geval mogelijk, als cumulatief aan volgende voorwaarden is voldaan: - de vrijstelling moet in de algemene vergadering worden goedgekeurd door 90 % van de stemmen in een naamloze vennootschap en commanditaire vennootschap op aandelen en door 80 % van de stemmen in de andere vennootschapsvormen; de beslissing tot vrijstelling moet worden genomen door de algemene vergadering van de betrokken vennootschap en dit voor ten hoogste twee boekjaren; deze beslissing kan worden vernieuwd; - de betrokken vennootschap én haar dochters moeten dus worden opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap; - de geconsolideerde jaarrekening moet zijn opgesteld volgens de Europese richtlijn of overeenstemmende bepalingen; - de geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap moet aan bepaalde openbaarmakingverplichtingen voldoen. Peter Verschelden 21 juli 2003