Het uurwerk en de stoommachine Een kleine geschiedenis van de toekomst De Morgen, 27 november 1999 "Zodoende kunnen we concluderen dat de kapitalistische wereldeconomie nu in haar terminale crisis is beland…." Citeer ik Solidair, een of andere mantra van Ludo Martens of een boodschap aan de bevolking van Kris Merckx? Neen, de zin komt uit een lezing, onlangs in Amsterdam gehouden, van de Amerikaanse hoogleraar Immanuel Wallerstein, auteur van klassiekers als The Capitalist WorldEconomy en The End of the World As We Know It. De tekst is opgenomen in het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift van juli 1999. Wat het verhaal van Wallerstein zo ontnuchterend maakt is dat het leest als een thriller, als een kroniek van een aangekondigde dood. In een rist vloeiende bewegingen komt hij waar hij komen moet, bij de vaststelling dat het kapitalisme een wellicht fatale duikvlucht begonnen is. Zijn vertrekpunt is dat eindeloze accumulatie van kapitaal het wezenskenmerk van dit stelsel is. Maar de primaire motor van het systeem raakt onklaar en zo ontstaat een crisis zonder voorgaande. De oorzaak: de bronnen die de kapitaalstromen voeden drogen stilaan uit. Een eerste probleem heeft te maken met de kosten van grondstoffen en van de verwerking van het giftig of hinderlijk afval dat bij de productie van goederen ontstaat. Hoe lager de aankoopprijs van grondstoffen, hoe groter de winstmarge. Tot voor kort gebeurde het afremmen van die kosten door gebruik te maken van organisch materiaal dat ruim voorhanden was. Voor de goedkope verwijdering van giftig afval is meestal de weg van de minste weerstand gezocht: het werd na minimale desintoxicatie ergens gedumpt, bijvoorbeeld via lozing in een rivier. Dat is in de beide gevallen een radicale afwenteling op derden. Economisten noemen dat het externaliseren van de kosten. Maar binnenkort zijn er geen rivieren meer om te vervuilen, zegt Wallerstein, en geen bomen meer om te kappen. Wat dan? Er dienen zich twee mogelijkheden aan. Ofwel draaien de bedrijven zelf op voor de recyclage van organische grondstoffen en voor het opruimen van afval. Duurzaam ondernemen heet dat. Dat is kostelijk en doet de winst gevoelig dalen. Ofwel schuift men de hele kwestie in de richting van de overheid, in onze richting dus. Dat gebeurt al. Om de zoveel weken horen we dat Ovam begonnen is met de sanering van een of ander verlaten fabrieksterrein. De bedragen die bij dergelijke schoonmaakoperaties horen zijn meestal duizelingwekkend hoog. Ter compensatie dient elders bezuinigd of moeten de belastingen gevoelig stijgen, maatregelen waarmee men al gauw tegen harde grenzen aanbotst. De conclusie is dat voor de bedrijven internalisering van de kosten uiteindelijk onafwendbaar zal zijn, een forse bedreiging dus voor de accumulatie van kapitaal. Complicatie nummer twee is verbonden met de komst van wat in ons deel van de wereld de verzorgingsstaat is. Zowat overal zijn deze diensten (op het stuk van onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid) niet alleen de vrucht van politiek-ethische overwegingen. Evengoed is er de overtuiging dat die voorzieningen de sociale onrust temperen en de voorspelbaarheid in het gedrag van consumenten verhogen. Dat is precies wat bedrijven nodig hebben om te groeien. De keerzijde van die ontwikkeling is een stevige aanwas van de overheidsuitgaven, gevoed door herverdelende belastingen. Enige jaren geleden is daarbij een punt bereikt waarbij in de ogen van vele ondernemers de accumulatie van kapitaal in gevaar komt. De fiscale crisis van de staat was geboren. Belastingverlaging is de oplossing. De ironie wil, aldus Wallerstein, dat die remedie in de bevolking wel op een ruime steun kan rekenen, maar dat zowat iedereen wil vermijden dat er echt gesneden wordt in de collectieve voorzieningen. Meer nog, juist nu neemt de vraag naar overheidsoptreden, bijvoorbeeld op het stuk van de veiligheid van de burgers, nog toe. Een dilemma dat een kapitalistische economie in serieuze problemen dreigt te brengen. Ten derde. Loonkosten bepalen nog steeds in aanzienlijke mate hoeveel winst er te maken valt. Het behoort daarom tot de logica zelve van het kapitalisme om die kosten zo veel mogelijk te beperken. Een veel gebruikte techniek bestaat er in voortdurend goedkope arbeidsreserves aan te boren. De laatste tijd neemt deze strategie een spectaculaire vorm aan: de verplaatsing van de productie van goederen en diensten naar de lageloonlanden. Maar, zo beweert Wallerstein, de mogelijkheden om dat te doen zijn niet eindeloos. De opwaartse druk op de lonen, ook in de barrios en de favelas van het wereldsysteem, is van die aard dat de migratie van bedrijven binnen vijfentwintig jaar vermoedelijk een eindpunt zal bereiken. Als het zo ver is, blijft voor de kapitalisten als enige keuze over '…om de klassenstrijd daar uit te vechten waar hun bedrijven op dat moment gevestigd zijn. En hier keren de kansen zich tegen hen.' En 'het netto resultaat van dit alles is een ernstige druk op de winstniveaus, die met de tijd verder zal toenemen.' Precies veertig jaar geleden, in de herfst van 1959, zond France III een reeks interviews uit met Claude Lévy-Strauss, de antropoloog die ook bij ons gretig gelezen werd en wordt. Die gesprekken zijn in 1961 gepubliceerd (Entretiens avec Claude Levy-Strauss). Een van de hoofdstukjes draagt de intrigerende titel 'Horloges et machines à vapeur'. Aan die tekst zat ik de hele tijd te denken toen ik naar Wallersteins derde profetie luisterde. Want wat zegt Levy-Strauss? Dat een samenleving als de onze haar gestadige ontwikkeling te danken heeft aan een ononderbroken behoud van sociale ongelijkheid. Er moet, zoals in een stoommachine, een verschil in 'temperatuur' zijn en blijven. Want de aandrijving van het systeem steunt juist op de mogelijkheid om via de exploitatie van zwakkeren maatschappelijke energie (of, economisch gezien, winst) te produceren. Anders valt de beweging langzaam stil, zoals een uurwerk dat na verloop van tijd ophoudt te tikken. De levensloop van het kapitalisme is dan ook te zien als een voortdurende zoektocht naar dat temperatuurverschil. In het prille begin, toen het lijfeigenschap sleet vertoonde, is de vorming van het fabrieksproletariaat in gang gezet. Met de komst van de arbeidersbeweging, op het einde van vorige eeuw, ontstond het risico dat de ongelijkheid zou afnemen. En dat de motor zou gaan sputteren. De ongenadige ontginning van kolonies bracht redding. Tot zover het verhaal, in 1959, van Claude Levy-Strauss. De dekolonisering, in de jaren zestig van onze eeuw, legde de kapitalistische machine evenwel niet stil. Ook na hun onafhankelijkheid bleven de derdewereldlanden een gemakkelijke prooi voor uitbuiting. Ondertussen zocht het kapitalistische Westen ook in eigen midden naar vormen van ongelijkheid die als economische brandstof kunnen dienen. Het vond die aanvankelijk in de inlijving van gewillige, want voor de vakbonden moeilijk mobiliseerbare, loontrekkers uit landelijke gebieden. Eens die voorraad op was, ook al omdat na enige tijd de gewilligheid verzwakte, startte de opname van vrouwen als goedkope werknemers. Bijna gelijktijdig begon, bij ons en bij onze buren, de massale import van al even betaalbare Algerijnse, Marokkaanse en Turkse arbeidskrachten. Dat liet bovendien toe om de geleidelijke verwezenlijking van de feministische roep om gelijk loon voor gelijk werk enigszins te compenseren. Nu is die immigratie niet eens meer nodig. De productie van goederen en diensten kan op vrij eenvoudige wijze verhuisd worden naar de lageloonlanden van Oost Europa en de Derde Wereld. Zo blijft de stoommachine in beweging. Maar precies op dit laatste punt in de ontwikkeling verschijnt Wallerstein opnieuw in beeld. Zijn stelling is, zo schreef ik al, dat de reserve aan uitwijkmogelijkheden eindig is. Eens de mensen in Wit Rusland of Singapore of Indonesië een loonniveau afdwingen dat dicht bij het onze ligt valt de zoektocht naar verschillen in maatschappelijke temperatuur noodgedwongen stil. Dat kan binnen vijfentwintig jaar zijn, het kan zelfs nog later. Maar het moment komt. Omdat ginder zal spelen wat hier onder druk van de arbeidersbeweging is gebeurd. Die evolutie wordt nu trouwens nog in de hand gewerkt door de grotere gevoeligheid, hier en elders, voor de mensenrechten. Dat hebben Nike, Reebok, Ikea en vele andere multinationals aan de lijve ondervonden. Activisten allerhande, ook in het rijke Westen, dwingen hen af te stappen van kinderarbeid en van slavenarbeid in zijn moderne gedaante. Daarom spreekt Wallerstein van de terminale crisis van het economische stelsel waarvan men zegt dat het onze voortgang en vooruitgang heeft geschraagd. Het is zeker niet de eerste keer dat het kapitalisme in een noodsituatie terechtkomt. De geschiedenis laat echter zien dat de vindingrijkheid van de captains of industry altijd al bijzonder groot is geweest. Een van de geliefkoosde routes om een crisis te keren was het beroep op de staat, op de politieke overheid. Die leverde op het einde van de vorige eeuw de strafwetten en de gendarmen die de oproerige arbeiders geruime tijd konden disciplineren. De kolonisering van Afrika en Azië was mogelijk dank zij de soldaten en de ambtenaren van diezelfde overheid. En, zegt Wallerstein, 'staten maken quasi-monopolies mogelijk, de enige bron van aanzienlijke winsten.' Bovendien is de overheid dikwijls de belangrijkste bron van ideologieën die mensen zo ver krijgen dat ze geduldig berusten in hun lot. Maar, er is iets ernstigs aan de hand met de meeste staten. Hun legitimiteit neemt af, vooral omdat ze niet langer in staat blijken te zijn om problemen van mondiale aard (grensoverschrijdende criminaliteit en milieuschade, desindustrialisering en migratiegolven) op adequate wijze te behandelen. Hun slagkracht is verzwakt door jaren van deregulering. Optimisten roepen nu wel dat er alternatieven in opbouw zijn: de Verenigde Naties, de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds. Maar het is nog wachten op de eerste echte successen van deze embryonale wereldregeringen. Voor een realist als Wallerstein blijft dus de vraag wat er ons tijdens de finale crisis van het kapitalisme te wachten staat. Op dit punt van zijn redenering werkt hij met het beeld van een auto die met een beschadigde carosserie en kapotte wielen een berg afrijdt. Een handige chauffeur kan er nog wat van maken door heel traag te rijden. De kapitalistische wereldeconomie heeft die ervaren chauffeur niet. Wallerstein: 'Geen individu of groep heeft de macht om alleen de noodzakelijke beslissingen te nemen.' Integendeel, er zitten ontelbaar veel mensen aan het stuur, allemaal denkend aan hun eigenbelang. Dat leidt niet tot langzaam verkeer. 'Roekeloosheid is dan ook waar we op moeten rekenen. (…) Dat zal voor de meeste mensen behoorlijk angstaanjagend zijn, en terecht.' Het is maar dat we het weten.