SENAAT K.U.LEUVEN “EYGEN HEERD” MINDERBROEDERSSTRAAT 5 B-3000 LEUVEN Aan de Deelnemers van het Discussieforum "Levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen en Europa : KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN tussen retoriek en realiteit" ONS KENMERK UW KENMERK LEUVEN, 150404 EMERITIFORUM Forumgesprek nr. 8 “LEVENSLANG EN LEVENSBREED LEREN IN VLAANDEREN EN EUROPA : TUSSEN RETORIEK EN REALITEIT” Inleider : Professor H. Baert Coach : Professor W. Leirman Donderdag 19 februari 2004 om 10.00 uur, Faculty Club, Lemairezaal Aantal ingeschrevenen: 52 Aantal verontschuldigden: 34 Aantal deelnemers aan de lunch: 25 _______________________________________________________ De deelnemers aan de discussie werden in het bezit gesteld van het document van de Dienst Informatie, Vorming en Afstemming (D.I.V.A.) van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap gepubliceerd onder de titel “Levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen. Gegevens, ontwikkelingen en beleidsmaatregelen” (opdracht uitgevoerd door H.I.V.A., 2003), alsook van de slides over het onderwerp vermeld in de hoofding. De voorzitter stelt de beide sprekers voor aan de hand van hun curriculum vitae : professor H. BAERT (faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen) en professor em. W. LEIRMAN, voorzitter Seniornet Vlaanderen en ondervoorzitter Seniorama Leuven. Coördinatie : I. PENNE – [email protected] VOORZITTER : R. DILLEMANS, ONDERVOORZITTERS : R. STOUTHUYSEN EN M. VERSTRAETE Secretariaat : tel. 016/32 37 29 Fax 016/32 37 38 e-mail : [email protected] BLAD NR. 2 ONS KENMERK UW KENMERK LEUVEN, In zijn inleiding licht Prof. LEIRMAN de scharniermomenten in de geschiedenis van “lifelong learning – éducation permanente” toe en bekijkt hij ook de rol van de K.U.Leuven in deze materie. Hij schetst de grote lijnen van het verloop van de discussie : het concept en de reikwijdte van L.L.L., het beleid in Vlaanderen en de Europese Unie, de vraagstelling, het maatschappelijk debat (spanningsveld en wie zich waar situeert) en de discussie (zie zijn teksten als bijlage). Prof. BAERT stelt het eerste gedeelte van zijn PowerPoint presentatie voor : Iets nieuws, anders…? Een perspectiefverschuiving van de idee “Education Permanente” naar Lifelong Learning, met vier dimensies; de kloof tussen retoriek en realiteit en de koerswijziging op landelijk en internationaal niveau, met als elementen leren faciliteren, leren valoriseren en beleid maken en randvoorwaarden scheppen. Daarbij aansluitend heeft een eerste vraagstelling en discussie plaats : V. Uit het overzicht “Participatie van volwassenen” (slide 12) blijkt dat Vlaanderen en Duitsland een vrijwel gelijk profiel hebben, maar dat de Scandinavische landen beduidend hoger scoren. Is dit te verklaren door de kwaliteit van het onderwijs ? A. Het is niet altijd zo duidelijk wat nu precies vorming is, dit is dikwijls een taal-, cultuur- en perceptieprobleem. De Scandinavische landen, en zeker Finland, beschouwen deelname aan “kunstzinnige en kunstambachtelijke activiteiten” óók als levenslang leren, daar waar wij dat onder “amateurskunsten” zullen klasseren. Tegelijk beschikken deze landen over een sterk distance learning systeem : de uitgestrektheid van het land brengt dat mee en de ruime beschikbaarheid van dit aanbod is mede de oorzaak van een grotere participatie. “Als er in Vlaanderen toch zo een goed onderwijs is (zie de topscore van Vlaanderen in het internationaal PASO-onderzoek, waarom dan per se vormingscursussen gaan volgen?” is voor een stuk een juiste conclusie, althans voor de eerste jaren van de loopbaan en de deelname aan het maatschappelijk leven. V. Waarom wordt er niet vergeleken met de Verenigde Staten van Amerika (vs. Europa) ? A. De V.S. komen in de internationale vergelijkingen wel aan bod en ze scoren vooral goed op het gebied van zelfstudie. Er bestaan daarenboven aan de universiteiten “Departments of adult education”, die voor volwassenen vooral horizonverruimend werken, dus niet met een beroepsgerichte focus en die kunnen er rekenen op een zeer grote deelname ook van oudere volwassenen. V. Hoe moet de K.U.Leuven in zake permanente vorming geëvalueerd worden? A. De K.U.Leuven – of beter sommige faculteiten en departementen - hebben in het verleden een aantal belangrijke initiatieven genomen, om vanuit hun discipline een aanbod te doen. Die zijn zinvol en hebben een zekere klantenbinding tot stand gebracht. Uit het werk van de toenmalige denkgroep Universitaire Permanente Vorming blijkt echter dat er geen of onvoldoende afstemming op de maatschappelijke en arbeidsrealiteiten is en er niet schottendoorbrekend gewerkt wordt. Permanente vorming veronderstelt inderdaad dat complexe, samenhangende vragen moeten kunnen gesteld worden op één centraal meldpunt en dus geen versneden professionele (permanente vorming al te veel georganiseerd per faculteit) vragen. De DPAV-consulenten waren aangesteld om die vragen op te vangen en om voor geïnteresseerde bedrijven en organisaties een aanspreekpunt te vormen en gecoördineerde, maatprogramma’s te ontwikkelen. Met de afbouw van DPAV is een stap terug gezet en de rol van de K.U.Leuven inzake levenslang leren verzwakt. Kennelijk is dit het gevolg van een beleidsoptie die permanente vorming niet of nauwelijks tot een kerntaak van de K.U.Leuven rekent. V. Spelen de politieke partijen en de vakorganisaties geen remmende rol in deze ? Hoe worden de inspanningen op korte, middellange en lange termijn geëvalueerd ? 2 BLAD NR. 3 ONS KENMERK UW KENMERK LEUVEN, A. Het is juist dat vanuit het politieke en syndicale milieu meer impulsen zouden kunnen worden gegeven. Maar het gaat hier niet om een eenvoudige boodschap en het leerklimaat in Vlaanderen is ongunstig (‘leerangst’ en het moet uiteindelijk waardevol bevonden worden). Het is geen gemakkelijk thema dat allicht weinig stemmen opbrengt. Toch is dit onderwerp al drie keer “in the picture” geweest op het niveau van de regeerverklaringen van de Vlaamse regering en later in de Kleurennota (Vlaanderen als lerend trefpunt) en het Pact van Vilvoorde tussen de Vlaamse Gemeenschap en de sociale partners. Ook de vakorganisaties herpositioneren zich in dit verband en hebben meer en meer belangstelling voor de kwaliteit van de arbeid en van de arbeidsomgeving ook als leeromgeving. Zo wordt bijvoorbeeld een deel van de sociale zekerheidsbijdragen voor opleidingen gereserveerd in de zogeheten sectorale opleidingsfondsen. Daarnaast zijn er de opleidingscheques waarin de Vlaamse overheid voor de helft tussenkomst. De evaluatie van de vormings- en leerinspanningen kan niet gebeuren volgens de klassieke inputoutput-systemen. Beter spreekt men hier over de zin van de leerinspanningen en het zorgvuldig afstemmen van leerinspanningen op leerbehoeften. De sectorale opleidingsfondsen zijn al zulk een gespreksplatform voor evaluatie en D.I.V.A. heeft ook een provinciale werking, met een behoeftedetectie- systeem dat een methode biedt om over de prioriteiten met elkaar te overleggen. De geconcerteerde keuze van prioriteiten moet de kans op een groter effect waarborgen. Tenslotte wordt deze materie van steeds groter belang op het vlak van de bedrijven die aan Human Resources Development moeten doen; dit gebeurt natuurlijk het moeizaamst bij de K.M.O.’s. V. Er is slechts 3% participatie aan vorming door inactieven (slide 11). Hoe is dit te verklaren ? A Inactieven verkeren in een minder stimulerende omgeving en hebben vaker een negatiever leer- en schoolverleden. De trend is nu het modulariseren van het onderwijs om te activeren en te motiveren. Maar het B.S.O. is nog steeds geconcipieerd vanuit deficiëntie – overwegingen (cfr. Het watervalsysteem in het onderwijs). Gemoduleerd onderwijs laat toe een persoonlijk leerproject te volgen en tussentijdse successen te boeken. V. Wat is “levenslang”…bekeken vanuit een bedrijfseconomische nuttigheid ? Er is een evolutie in de leergierigheid en ook 60 + hebben belangstelling. A. Ouderen hebben een lerend vermogen, weliswaar van een andere kwaliteit. Men spreekt hier van “reframen”: hoe waardevol is het nieuwe ? Er is leerbelang voor elke levensfase. “Levenslang” mag echter nooit onder dwang, het is integendeel een kans die men krijgt. Er spelen dus ook andere motieven dan economische (b.v. zingeving, verruiming horizon, sociaal contact) V. …en wat is levensbreed ? A. “Levensbreed” is toegevoegd aan “levenslang” om niet alleen aandacht te hebben voor beroepsgericht permanente vorming. Het is o.a. leren, in een gezinsleven functioneren, leren omgaan met kunst, burgerschap leren opnemen, leren vrijwilligerswerk doen, … Het is ook leren leven in een intergenerationele samenleving. Zo heeft een evolutie plaatsgehad van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding en die vergt het leren van onderhandelingsbekwaamheid, leren zorg dragen voor elkaar, enz. é“Levensbreed” duidt dus op allerlei maatschappelijke activiteiten waarbij leren belangrijk is (zie onder meer de 13 nieuwe regionale volkshogescholen en de sociaal-culturele verenigingen). Prof. BAERT herneemt hier de Discussie (punt 3, slide 28) en overloopt de verschillende spanningsvelden in het debat. 3 BLAD NR. 4 ONS KENMERK UW KENMERK LEUVEN, V. Is hier geen sprake van een luxeprobleem wanneer we ondermeer vaststellen dat bijvoorbeeld in Congo de meest elementaire basisbehoeften niet worden beantwoord. Moet de gemeenschap dit allemaal blijven betalen ? A. Dit hangt af van de vraag of het gaat om een basisvorming dan wel om aanvullende vorming. Kijkend naar bijvoorbeeld de kostprijs van een M.B.A. - opleiding moet men toch vaststellen dat aan de voorafgaande opleidingen al heel wat gemeenschapsgeld naartoe is gegaan. Wat is verdelende rechtvaardigheid als men ziet dat heel veel mensen zelfs geen toegang gehad hebben tot het basisniveau ? De financiering moet trouwens berusten op een gedeelde verantwoordelijkheid terzake: privaat (individu en bedrijf) en publiek (van waar de kwaliteitsimpulsen,… moeten komen). Zeker boven een bepaald basisniveau moet men gaan naar een gemengde financiering. V. Bevordert L.L.L. wel het publiek debat ? Dikwijls wordt nu de indruk gewekt dat iedereen op elk niveau zijn stem kan laten horen… Wordt het publiek debat daardoor niet gestuurd en tot welke competenties leidt L.L.L. ? A. Nu al wordt al te gemakkelijk de fundamentele vorming in de basisjaren van het universitair onderwijs verminderd tegenover vakken gericht op het onmiddellijk intreden in de wetenschappelijke vorming. V. Zijn de tegenstellingen in Spanningsveld 8 niet zuiver theoretisch ? A. L.L.L kan bijdragen tot een goed maatschappelijk debat. Er is natuurlijk altijd de spanning tussen expert en leek, maar de volwassenenvorming kan de ontmoeting tussen beide helpen faciliteren en een “geïnformeerd publiek debat” helpen opzetten. Het uitwisselen van meningen op een wetenschappelijke manier is zeer belangrijk om tot maatschappelijke keuzes te komen en dit is de taak van de hele volwassenenvorming. Wij hebben daarvoor mediatoren nodig die informatie geven en processen opzetten. Er moet een brede vorming aangeboden worden die verband houdt met de werkelijkheid (geen levensvreemdheid) en de uitslag van Spanningsveld 8 moet een goede balans zijn. Men moet zeker ingaan tegen de indruk dat iedereen over alles kan meepraten, maar de vraag is of er geen gebrek in de informatieverstrekking door de experts zelf zit. Ten slotte wordt op de vraag “en de K.U.Leuven in dit alles ?” (zie ook boven) door prof. LEIRMAN gesteld dat de universiteit van het achterhoede peloton al wat meer naar het midden is verschoven en dat elke afdeling zowat haar eigen permanente vorming organiseert (daartegenover staat dat in Chicago bijvoorbeeld er een Central Faculty is !). Het middensysteem dat wij een tijd in Leuven gekend hebben is nu ook opgegeven. 4