De Bijbel als bron van spiritualiteit in parochie en gemeente (Simon Schoon) Tot mijn troost las ik in een artikel van Marcel Barnard in het tijdschrift Interpretatie (2004 nr.5) het volgende: 'Een tekst heeft ook tegenover zijn schrijver een autonomie. Wanneer een tekst is voltooid (een preek, een gebed, een artikel, een boek) moet ik hem telkens nog weer in handen nemen, er steeds nog weer in lezen, ook nadat ik hem al heb weggestuurd. Het is een ervaring die predikanten wel kennen: dat je door je eigen preek op een of andere manier wordt aangesproken. Dat je klaar moet zien te komen met dat vreemde ding dat je zelf hebt gebrouwen.' Gelukkig, ik ben niet de enige, dacht ik. Het leverde me een excuus om met het oog op dit symposium mijn eigen bijdrage in de bundel *De bijbel spiritueel* over 'Doortocht' nog weer eens ter hand te nemen. Ben ik er een beetje in geslaagd om te zoeken naar Gods plaats in mijn eigen verhaal, om met de titel van een boek van André Zegveld (Tilet 2003)te spreken? Veelkleurig zijn de bijdragen in de nieuwe bundel, met exegetische, kunsthistorische, culturele en theologische invalshoeken. Vaak is gepoogd, zoals in het Ten Geleide staat, een wisselwerking tot stand te brengen tussen de actualiteit van hedendaagse zinvragen en de spiritualiteit van de bijbel. Veelal is dat gebeurd op de geijkte manier: eerst de exegetische informatie, daarna enkele spirituele conclusies. Ik heb de omgekeerde weg gekozen en wil die weg nu op enkele punten verantwoorden. Dan moet ik eerst (1) mijn persoonlijke verhaal kwijt, waarmee mijn bijdrage over 'Doortocht' in de bundel *De bijbel spiritueel* begint. Vervolgens (2) maak ik enkele kanttekeningen bij de wisselwerking tussen persoonlijke ervaring en de bijbel, in het bijzonder het verhaal van de 'doortocht'. Hoe kan ik dit verhaal toe-eigenen zonder het van Israël te ont-eigenen? Hieraan (3) wil ik enkele opmerkingen verbinden over het functioneren van de bijbel als bron van spiritualiteit, niet in het algemeen maar vanuit mijn eigen praxis als wijkpredikant. Om tenslottte (4) uit te komen bij een aantal vragen uit mijn eigen vakgebied, over de bijbel als boek van Israël en als boek van de kerk. Niet alleen in mijn eigen bijdrage 'Doortocht' komen die vragen impliciet en expliciet aan de orde, maar in de bijdragen van vele auteurs in genoemde bundel is te bespeuren dat ze, bewust of onbewust, op de achtergrond een grote rol spelen. 1: Mijn doortocht Maar dan nu eerst mijn eigen verhaal, een verhaal dat ik ook verwerkte in mijn paaspreek in 2003 in mijn wijkkerk in Gouda. In die viering werd het doortochtverhaal van Israël in Exodus 14 en van Maria Magdalena in Johannes 20 gelezen. Zelden heb ik zoveel existentiële reacties gehoord op een preek, waarin mensen met hun eigen spirituele verhaal voor de dag durfden komen. 'Is de doortocht door de Schelfzee echt gebeurd? Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat ik in juni 1998 zelf mijn doortocht beleefde, weliswaar niet door de machtige wateren van de Schelfzee, maar wel door het water van de beek de Beerze in Brabant. Ik was al bijna een jaar overspannen, toen ik eindelijk weer genoeg energie dacht te hebben om een week te gaan wandelen. Ik liep het Pelgrimspad van Den Bosch naar Maastricht. Die keuze alleen al leek een teken van hoop. Hoewel het wandelen me eigenlijk te zwaar viel, hield ik toch vol. Op een dag waarop de plensregen niet ophield, verdwaalde ik vol mistroostige gedachten in een bos ergens in Brabant. Ik had de gemakkelijk te herkennen routeaanwijzingen van het Pelgrimspad gemist. Mijn schoenen waren doorweekt en ik zakte weg in de modder. Ik was hopeloos de weg kwijt. Een therapeut zou deze situatie uiteraard gemakkelijk hebben kunnen duiden, maar ik kwam op dat moment niet op de idee. Dat licht ging me pas later op. Na enige tijd doelloos rondgezworven te hebben in het bos, kwam ik doorweekt bij een beek aan. Ik wist dat in die buurt de Beerze moest stromen. Aan de overkant van de beek zag ik een kapel, zonder voormuur. Je kon direct naar binnen kijken. Er brandden vele kaarsen. Daar moest ik zijn, aan de overkant, bij dat licht. Ik zocht overal naar een brug om de beek over te komen, maar die was nergens te bekennen. Dan maar dwars door de beek, dacht ik. Er was in de wijde omgeving niemand te zien, dus ik trok mijn schoenen en sokken uit en stroopte mijn broekspijpen op. Met mijn rugzak op mijn hoofd trok ik door het water van de beek. Maar ik had me toch in de stroom vergist. Ik zakte weg in het drijfzand. Met een sprong probeerde ik op de andere oever te komen, maar gleed uit en viel languit in de modder. Ik klauterde op de kant en liep druipend van het water en de modder op blote voeten het kleine heiligdom binnen. Maria zag het glimlachend aan in de witte kapel van 'de Heilige Eik, maar dat deed ze op die plek al sinds de Middeleeuwen. Inmiddels was een keurige 'roomse' meneer door de regen aan komen fietsen om even Onze Lieve Vrouwe te groeten. Hij keek mij wat argwanend en tegelijk meewarig aan. Toch voelde ik me als protestantse indringer een echte pelgrim. Terwijl ik een kaarsje ging aansteken bij Maria, liet ik een spoor van modder achter in de kapel. Ik heb er nog lang gezeten. Toen ik verder liep over de pelgrimsroute, ging de zon over me op. Al wandelend werden mijn kleren weer droog. Ik had mijn doortocht gemaakt. Ik was ondergegaan en weer opgestaan. Het zou weer goed komen. Ik liep te huilen en te zingen.' (De Bijbel spiritueel, p. 71) 2: Wisselwerking tussen bijbel en persoonlijke ervaring Wat is er eerst in je leven: je eigen verhaal of het verhaal van de bijbel? Die vraag is niet te beantwoorden. Als je met de christelijke traditie bent grootgebracht, heb je een grote verscheidenheid aan verhalen in je geestelijke bagage meegekregen om ervaringen in het leven te interpreteren. Verhalen waar je mee uit de voeten kunt en verhalen waartegen je steigert. Het heeft ook geen enkele zin om goed orthodox vast te stellen dat de bijbel natuurlijk historisch en theologisch prioriteit heeft. In het gewone leven ligt dat onontwarbaar door elkaar. Frans Maas heeft daar in de Inleiding van de bundel 'Honderd schalen van overvloed' behartenswaardige dingen over gezegd. Ida Gerhardt geeft in haar gedicht 'Christus als hovenier' een ontroerend voorbeeld van een jeugdherinnering aan een schilderij van Rembrandt en een bijbelverhaal, die haar bijblijven aan het eind van haar leven: kinderdroom van groen en goudGeen die ontnam wat ik behoud. De laatste hoven naderen schier En ijler wordt de ochtend hier. Hij is de hovenier. De ervaring herinnert aan het bijbelverhaal, en het bijbelverhaal interpreteert de ervaring. Of het doortochtverhaal uit de bijbel waar is, is historisch niet te achterhalen. Maar het is in elk geval echt gebeurd, talloze malen, in de lange geschiedenis van het volk Israël. Telkens weer ondergaan en weer boven komen. Zó is ook mijn verhaal echt gebeurd, hoewel het uiteraard zes jaar na het gebeuren, toen ik het opschreef, is geduid en ingekleurd. Al zou niemand me geloven, ik weet zeker dat het waar gebeurd is. Op diezelfde dag bij de voortzetting van mijn wandeling begon het me al te dagen. Mijn kleine verhaal legde ik naast het Grote Verhaal. De belangrijkste sleutel tot de interpretatie van mijn ervaring leverde het doortochtverhaal van Exodus 14. Dat verhaal had ik als kind al gehoord. Nu bood het de verwerkingsmogelijkheid voor mijn eigen ervaring. Ik had mijn doortocht gemaakt. Ik had mijn doop nu zelf beleefd. In mijn bijdrage over 'Doortocht' ga ik na het persoonlijke verhaal de historische en theologische vragen niet uit de weg. Al gauw vroeg ik me namelijk na de eerste euforie van de ervaring af: Had ik niet al te snel, toen het in mijn kraam te pas kwam, mijn eigen theologische lessen te grabbel gegooid, die ik zo vaak in leerhuizen had doorgegeven? Had ik het doortochtverhaal niet op een onverantwoorde manier naar me toe gehaald? Het was oorspronkelijk toch een collectief verhaal van het volk Israël en geen individueel verhaal van een christen? En welke Farao zat mij eigenlijk op de hielen? Sloeg ik voor het gemak al die doden maar over, die eerstgeborenen van Egypte en al die verdronken Egyptenaren aan de oever van de zee? Geloofde ik eigenlijk nog wel aan het historische karakter van dat oorspronkelijke doortochtverhaal in het boek Exodus, na alles wat ik daarover in historischkritische studies gelezen had? Ging het om de beschrijving van het natuurverschijnsel van een sterke oostenwind of om een regelrecht wonder of om een combinatie van beide? Of schreef de bijbelauteur feitelijk over en vanuit de situatie van het gedeporteerde volk Israël in het Babylonië van de zesde eeuw v. Chr.? En nog veel meer vragen. Vanuit de wisselwerking tussen ervaring en bijbel roepen vele exegetische en hermeneutische vragen om verdere doordenking. Ook deze vraag: Hoe is dit verhaal van Israël in de bijbel óók mijn verhaal? Hoe kan ik dit verhaal toe-eigenen zonder het te ont-eigenen? Na mijn Beerze-ervaring vroeg ik me af: Was ik toch in de valkuil gevallen, waarvoor ik zo vaak had gewaarschuwd? Ik had tenslotte genoeg joods-christelijke dialogen meegemaakt om me van dit gevaar bewust te zijn. Meer dan eens hadden joodse gesprekspartners kenbaar gemaakt dat ze het gevoel hadden dat de bijbel in de loop van de tijd hen ontnomen was, dat de Hebreeuwse bijbel door christenen was gekerstend tot een '*Oud* Testament'. De joodse bijbel is toch steeds weer geannexeerd voor christelijke doeleinden? Vele jaren heb ik het doortochtverhaal van Israël mee mogen horen, als gast aan de Sedertafel. Ik heb mee mogen 'lernen' met die vele joodse interpretaties uit een rijke en gevarieerde geschiedenis. Meegelezen heb ik in dat wonderlijke geheel van de Haggada van de Seder, waarin de naam van Mozes geen rol van betekenis speelt. Geraakt was ik telkens weer door die indrukwekkende zin: 'In iedere generatie moet ieder zichzelf beschouwen als zelf uit Egypte te zijn getrokken'. Dat is gedenken, begreep ik. Maar telkens weer, ieder jaar opnieuw, vraag ik me af: Hoe zit ik daar als gast aan tafel? Hoor ik er wel echt bij? Of zou ik me aangesproken moeten weten, wanneer de buitendeur wordt geopend om te kijken of Elia al komt, en er juist dan gebeden wordt: 'Stort uw toorn uit over de *gojiem*, die U niet kennen'? Maar op andere momenten denk ik weer: Wellicht mag ik me toch meer herkennen in dat 'zootje ongeregeld', dat in het kielzog van Israël meetrok bij uittocht en doortocht (Ex. 12:38)? 3: Bijbel en spiritualiteit in het gemeentewerk Een paar keer per jaar zijn er in mijn wijkkerk creatieve vieringen met theater en dans. Zo hebben we onlangs met ongeveer 80 mensen in een dienst het doortochtverhaal gespeeld. Hoe kan zo'n bijbelverhaal in gemeente of parochie functioneren? Mensen gaan een eigen, persoonlijke weg. Er heerst geen uniformiteit. Gelukkig mag dat ook weer, dat accent op het persoonlijke. Dat geldt ook voor voorgangers. Je persoon valt niet weg achter je pastor- en predikant-zijn. Je theologie en je exegese zijn er door gekleurd. Niets is erger dan dat je jezelf verliest als predikant. Als je in je beroep je eigen ziel hebt verloren. Je komt ze wel eens tegen - van die gedepersonaliseerde dominees. Ze spreken de slogans uit die van hen verwacht worden. Triest! In mijn wijkgemeente kwam het afgelopen jaar een spiritualiteit- en meditatiegroep voor het zesde seizoen bijeen. Natuurlijk is er ook een leerhuis in mijn wijkgemeente, waarin we proberen de woorden uit de bijbel te spellen met de hedendaagse actualiteit. Waarin we de bijbelverhalen confronteren met de vragen van vandaag. Het moge duidelijk zijn dat voor het leerhuis de bijbel, de joodse traditie én de christelijke traditie bronnen zijn van spiritualiteit. Maar laat ik in dit verband enkele andere gemeenteactiviteiten noemen. Behalve een leerhuis zijn er regelmatig Thomasvieringen, behalve diaconale activiteiten zijn er meditaties, behalve naar Israël trekken we ook zeer regelmatig naar Taizé. Ik wil het nu even alleen bij die meditatiegroep houden. In vorige seizoenen namen we teksten van joodse en christelijke mystici als uitgangspunt. Het komende seizoen laten we ons inspireren door bijbelse figuren als Jacob en Ruth, Maria en Petrus. Het afgelopen seizoen overdachten we meditatief onze persoonlijke spirituele autobiografie. We kwamen daarbij op ons eigen verhaal. We deelden dat in de groep met elkaar, summier want we waren vooral stil. Stil waren we ongeveer 20 minuten lang, - een hele poos voor kerkmensen die niet met de traditie van meditatie en contemplatie zijn opgevoed. In een zestal bijeenkomsten daalden we meditatief af naar onze verschillende levensfasen en keerden we terug naar onze kinderjaren, puberteit, adolescentie, volwassenheids- en vestigingsjaren, en - voorzover van toepassing, naar de jaren van de midlife-crisis, overgang, tweede vestiging en de jaren van het ouder worden. Een nog steeds actueel boekje van Herman Andriessen wees ons enigszins de weg (Verlangen en volwassenheid, Den Haag (1979), en natuurlijk het handboek Werken aan spiritualiteit, Baarn (2001). Het ging om herinneringen maar vooral om de beleving van en interpretatie van deze herinneringen. Om het inzicht in het leven als telkens weer doortocht. In die groep van ongeveer 25 deelnemers was ik de begeleider maar ik was tegelijkertijd existentieel deelnemer in de groep. Er werd in elke sessie wel een beroep gedaan op mijn theologische vaardigheden, meestal impliciet maar ook expliciet. Dat zou niet gebeurd zijn, wanneer ik me zelf niet kwetsbaar had opgesteld, en ook mijn spirituele autobiografische ontdekkingen had gedeeld met de groep. Zo kwamen in de stilte vele herinneringen bij me boven. Vergeten momenten en nooit doorziene samenhangen. Het was inmiddels al een lange tocht geworden, van de chr geref kerk van mijn jeugd via Vuurjeugdweekenden en Youth for christ, naar een pinkstergroep in Amsterdam tijdens mijn theologische studie aan de VU, evangelisatiewerk elke zaterdag op de walletjes. Ternauwernood aan de geestelijke druk van overdoop ontkomen terechtgekomen in mijn eerste gemeente in Vries in Drente. Toen naar Israël in 1973 - midden in de Yom Kippoer-oorlog. Dat werd wel een overdoop, maar van andere orde. Mijn theologie werd omgekeerd. Alle antwoorden werden nu allereerst vragen. Ik maakte overigens niet allen intensief kennis met Joden maar ook met Palestijnen, niet allen met het jodendom maar ook met de oosterse orthodoxie in Galilea. Na terugkeer in Nederland en promotie in Kampen werd ik in Nederland Kerk en Israel-specialist en voorzitter van het Ojec. Iedereen dacht en verwachtte dat ik dat zou volhouden tot mijn emeritaat. Maar in 1991 keerde ik terug naar mijn eerste liefde,het gemeentewerk, na 20 jaar specialistisch werk te hebben gedaan. Ik heb er geen dag spijt van gehad. De breedheid en verscheidenheid van het gemeentewerk trekt me aan. Toen kwam er in 1996, volkomen onverwacht, het aanbod van een bijzonder hoogleraarschap in Kampen bij, inzake de verhouding jodendom-christendom. In de meditatiegroep ontdekte ik tot mijn verrassing en vreugde dat ik niet de een spirituele fase had ingeruild voor de andere maar dat alles nog aanwezig was, en zelfs redelijk geïntegreerd. Natuurlijk ontdekte ik ook dat er nog heel wat spiritueel te klussen én te groeien valt. Het is ook niet allemaal van een leien dakje gegaan. Tweemaal was ik overspannen. Het waren diepe dalen. Maar er waren mensen die me vasthielden. Zo kwam ik er door heen. Iets daarvan heb ik verteld in mijn doortochtverhaal. Was het op die eerste paasdag 2003 en in die bijdrage in de bundel een verhulde vorm van narcisme of exhibitionisme? Niet zo bedoeld in elk geval, maar ach, welke dominee, pastoor of kerkelijk werker is dat helemaal vreemd? 4: De Schrift van Israël en van de kerk Hoe zijn we als christenen 'bij Israël ingelijfd', wat we zovaak met de woorden van Psalm 87 zingen? De grote vraag is of wij als christenen theologisch de prioriteit kunnen en willen erkennen van de lezing van de Schrift als de bijbel van Israël. Een lezing waarbij het volk Israël erkend wordt als de eerst geadresseerde van die Schrift. Met 'Schrift' bedoel ik, precies als in 1 Kor. 15: 3, de boeken, die joden *Tenach* en christenen het *Oude Testament* noemen. Zijn we in staat om de wijze waarop joden de Schrift lezen en verstaan, theologisch serieus te nemen of houden we het liever ter illustratie van onze waarheid bij een paar aardige chassidische verhaaltjes? Hoe lezen we die Schrift ook als bijbel van de kerk, in een vorm van toe-eigening die geen ont-eigening meer jegens Israël met zich meebrengt? Het voert nu te ver om de theologische consequenties van deze tweeërlei lezing van de Schrift nader uit te werken. Om toch ter illustratie een enkel voorbeeld te noemen: Nederlandse calvinisten zullen zich bewust moeten worden van het feit, dat zij de berijming van Psalm 105, vers 3 niet meer *in eerste instantie* met de kinderdoop in verband kunnen brengen, en Psalm 118 niet met Pasen en met het Avondmaal, en Psalm 87 en Psalm 122 niet met de kerk. Het zal ook tot de taak van de kerk behoren om duidelijk te maken, dat de 'knecht des Heren' in Deutero-Jesaja volgens de joodse traditie verwijst naar het volk Israël en volgens de christelijke traditie naar Jezus en dat beide leeswijzen in de kerk tegelijkertijd theologisch legitiem zijn. De spanning tussen beide manieren van lezen kan en mag niet worden opgeheven. De beide leeswijzen van de Schrift, in samenhang met de verschillende volgorde van de bijbelboeken, zijn niet tot één model te harmoniseren en staan soms zelfs diametraal tegenover elkaar. Die spanning zal theologisch en eschatologisch moeten worden uitgehouden. Christenen lezen de bijbel van Israël niet alleen uit godsdienstwetenschappelijke en historische belangstelling maar vooral uit theologische interesse. Wanneer zij inmiddels door schade en schande geleerd hebben de theologische betekenis van de voortgang van Gods verbond met het volk Israël te belijden, zijn zij op grond daarvan geroepen om te luisteren naar datgene wat Joden in de loop van de eeuwen beluisterd hebben in de Schrift. Het gaat om theologische *Umkehr*, om met Friedrich-Wilhelm Marquardt te spreken. Hij wijst er telkens weer op dat christenen uit de volken daartoe theologie zullen moeten bedrijven. Wanneer we de Schrift uitsluitend lezen als bijbel van Israël, is judaïsering van de kerk onvermijdelijk. Wanneer we de Schrift uitsluitend lezen als bijbel van de kerk, is het gevaar van marcionitisme onontkoombaar. We zullen als christenen moeten leren om de Schrift allereerst te lezen als bijbel van Israël, dat wil zeggen leren dat de wijze, waarop joden in hun traditie Tenach hebben verstaan en uitgelegd, voor de kerk van theologische betekenis is. Wanneer we als christenen daarnaast ook lezen als bijbel van de kerk, ontdekken we dat er een nieuw licht valt over dat oude boek, wanneer de Schrift gelezen wordt vanuit de geloofservaring dat de God van Israël in Jezus het verbond heeft verbreed naar de wereld van de volken. Zo kunnen we spreken over de vruchtbaarheid van het verschil in de twee complementaire leeswijzen van de Schrift, waarbij de eschatologische spanning blijft bestaan in de verhouding tussen de kerk en het volk Israël. Dit lijkt me de noodzakelijke verwerking van de in de nieuwe Protestantse Kerkorde geformuleerde roeping van de kerk om de 'onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël' gestalte te geven. Dat betekent een lange leerroute, waarop je met vreugde nieuwe dingen tevoorschijn kunt halen uit dat oude boek en je eigen verhaal schrijft vanuit de interpretatie van die Schrift. Literatuur Schoon,S., "Exodus 1-15. Doortocht", in: F.Maas, J. Maas, K. Spronk, De Bijbel spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de bijbelse geschriften, Zoetermeer/Kapellen 2004, p. 71-78. Schoon,S., "De Schrift: basis voor gesprek tussen joden en christenen?", in: C. Houtman, L.J.Lietaert Peerbolte (red.), Joden, christenen en hun Schrift. Een bundel opstellen aangeboden bij het afscheid van C.J. den Heyer, Baarn 2001, p. 161-177. Auteur dr. Simon Schoon is bijzonder hoogleraar inzake verhouding jodendomchristendom aan de Theologische Universiteit Kampen en protestants wijkpredikant in Gouda.