HET LINIEVERLEDEN Vanaf de Romeinen wordt water al gebruikt als verdedigingsmiddel. Langs de Rijn stonden verschillende Castella en werd door veldheer Drusus een dam op de splitsing van de Rijn en Waal gebouwd waar nu sperfort Pannerden ligt. Met de vorming van de Unie van Utrecht ontstaat de noodzaak de Republiek der Zeven Verenigden Nederlanden aan haar grenzen te beschermen. In eerste instantie met versterkte steden zoals Breda en Maastricht, later met een stelsel van frontiersteden en inundaties tussen de natuurlijke barrières zoals de hoogveenmoerassen en de rivieren. Het economisch centrum Holland krijgt een extra bescherming in de vorm van de Oude Hollandse Waterlinie. Omdat een uitgebreidere verdediging noodzakelijk blijkt, wordt door Menno van Coehoorn een stelsel van linies uitgedacht, waaronder de IJssellinie en de door de vervening mogelijk geworden Grebbelinie in de Gelderse Vallei. De hoofdstad Amsterdam krijgt nog een extra verdedigingsring die ontstaat uit de Oude Hollandse Waterlinie, de oude stelling van Amsterdam, de Linie van Beverwijk en de tijdelijke stelling uit 1799 van Krayenhoff. De marinehavens Vlissingen en Den Helder krijgen in die periode eveneens extra versterking. In de 18de eeuw worden al ideeën geopperd om de Oude Hollandse Waterlinie te vernieuwen en aan de oostkant van Utrecht te leggen. De militair ingenieur Krayenhoff krijgt in eerste instantie opdracht van keizer Napoleon de mogelijkheden voor deze linie te bekijken. Koning Willem I geeft in 1815 uiteindelijk de opdracht de Linie van Utrecht te bouwen, met in het noorden en het zuiden een overlap met de Oude Hollandse Waterlinie. Met het aannemen van de Vestingwet in 1874 wordt besloten dat er een centrale verdediging moet komen, onder andere vanwege financiële redenen (er zouden minder troepen nodig zijn). Daarbij worden de IJssel-Maaslinie en de Grebbelinie voor-stellingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Een aantal vestingsteden, zoals Maastricht en Groningen worden als vesting opgeheven. In 1922 worden onder andere de Stelling van Amsterdam, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Zuider Waterlinie omgedoopt tot de Vesting Holland. Bij de ontwikkeling van een waterlinie bepaalden twee belangrijke elementen de kracht van de verdediging: de dode weermiddelen en de levende strijdkrachten. De dode weermiddelen bestonden uit hindernissen en uit voorzieningen voor de verdediger. Tot de hindernissen behoorden de inundaties: een schijnbaar klein laagje water tot maar veertig centimeter hoog, maar voldoende om het land verraderlijk en moeilijk begaanbaar te maken voor mensen, voertuigen en paarden. Maar te laag om per boot te bevaren. De inundatievelden waren gemiddeld twee tot vijf kilometer breed, en bestreken in het geval van de Nieuwe Hollandse Waterlinie een strook van zo’n 85 kilometer lengte. Een systeem van waterlopen zorgde ervoor om de verschillende bekkens zo snel mogelijk te vullen. Hiervoor waren allerlei kunstwerken aangelegd, zoals inundatiesluizen, dammen, sluizen en gemalen. Bij dreiging van een vijandelijke aanval kon dit gebied in drie tot vier weken volledig onder water gezet worden In het gebied bevonden zich ook tal van plaatsen die niet geïnundeerd konden worden, de zogenaamde accessen. Op die plaatsen werd de verdediging aangevuld met forten en andere versterkte stellingen. Deze dienden tevens als voorziening voor munitieopslag en bevoorrading. Een netwerk van verbindingen tussen deze forten zorgde voor de logistieke infrastructuur. Om deze forten heen werden denkbeeldige kringen getrokken, de zogenaamde verboden gebieden. Deze dienden als schootsveld, en er mocht op basis van de Kringenwet dan ook niet gebouwd worden, althans niet in steen. Houten gebouwen waren wel toegestaan, aangezien deze in tijden van oorlog snel afgebroken of desnoods verbrand konden worden. Ook de beplanting om de forten was aan beperkingen gebonden. De ontwikkeling van het wapenarsenaal maakte het telkenmale noodzakelijk om nieuwe versterkingen aan te brengen. In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in de omgeving van de forten talrijke groepsschuilplaatsen (kazematten e.d.) bijgebouwd om extra versterking voor de militairen ter plekke te bieden. Het spreekt voor zich dat het niet de bedoeling was dat de potentiële vijand over precieze informatie zou beschikken over de samenhang van dit defensiesysteem en de ligging van vitale onderdelen. Bij de mobilisatie van 1939-40 bleek de strategische ligging van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zwak, mede door de ontwikkelingen op technisch gebied. In maart 1940 werd door generaal Winkelman besloten tot een verschuiving naar het oosten, naar de Grebbelinie en de stelling in de Neder-Betuwe. Daarmee verloor, naar later zou blijken, de Nieuwe Hollandse Waterlinie haar militairstrategische betekenis. Tijdlinie 1629 OHW wordt gebruikt tegen de Spanjaarden 1672 Rampjaar: Holland licht onder vuur van Frankrijk, Engeland en de Bisschoppen van Keulen en Munster 1795 Bataafse Republiek vervangt de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden door de inval van de Fransen 1815 Aanleg van de NHW onder leiding van Krayenhoff in opdracht van Koning Willem I 1840-1860 Bouw van torenforten 1853 Kringenwet: drie kringen rond werken met bepaalde strenge bouwvoorschriften ca. 1860 Bouw van bomvrije ruimten n.a.v. ‘getrokken loop’ en een verlegging van de verdedigingslijn verder van de stad; torens worden verlaagd en/of voorzien van een contrescarpgalerij. 1870 Mobilisatie n.a.v. Duits-Franse oorlog: tekortkomingen NHW komen aan het licht 1874 Vestingwet: strategisch netwerk voor de permanente stellingen van Holland; nadruk ligt op de NHW. 1885 Introducering van brisantgranaat 1896 Inundatiewet: schadevergoeding voor landeigenaren in de inundatiezone 1914-1918 Mobilisatie en aanleg van betonnen kazematten en groepsschuilplaatsen 1922 ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’ wordt ‘Oostfront Vesting Holland’ 1939-1940 Mobilisatie en grootschalige aanleg van defensiewerken, waaronder betonnen kazematten en groepsschuilplaatsen; strategische verschuiving naar vooruitgeschoven stellingen als IJssel-Maaslinie en Grebbelinie 1951 Opheffing Kringenwet van 1853 1963 Statusverlies forten (Vestingwet) en geleidelijke afstoting van werken door Defensie 1989 Val van Berlijnse Muur, met als gevolg een verlaging van het budget voor Defensie en daarmee de reden voor verkoop van de forten.