Beelden van God – lezing LSE, 12 maart 2012 Een paar opmerkingen vooraf: - Ik benader het vanavond grotendeels fenomenologisch, dus niet vanuit de theologie, maar vanuit het verschijnsel religie. Daarom ook geen oordeel over wat waar of onwaar zou zijn. - Het woordje ‘God’ komt uit de Gotische taal. Oorspronkelijk is het een soortnaam voor mysterieuze machten en krachten die boven ons uitgaan. Maar langzamerhand is het een eigennaam geworden. - Eigenlijk weten we niets van God af. We spreken dan ook over hoe over God, goden of het goddelijke gesproken is. Dus over wat mensen verbeelden en zich voorstellen van het mysterie, dat boven het menselijke uitgaat. - Wat we vanavond doen is typisch Westers. In de Islam en in het Jodendom is het eigenlijk ongepast om over God te spreken. God is een zaak van toewijding en overgave. Je verdiept je in wat je doen moet volgens de Thora of de Sjari’a. Maar christenen hebben o.i.v. het Griekse denken altijd nagedacht over hoe en wie God is. Filosofen in Islam hebben dat echter ook gedaan onder Griekse invloed. Maar alGhazali heeft na een diepe crisis in de vroege M.E. al opgemerkt, dat God niet te bewijzen valt, maar dat God alleen gevonden kan worden – hoe? In de overgave. Vanaf het moment, dat de verre voorouders mens geworden zijn, vermoedelijk zo’n 70.000 jaar geleden, begon tegelijkertijd alle cultuur en religie en verbeelding te ontstaan. Het ontstaan van zelfbewustzijn roept vragen op: wie ben ik, wat staat me te wachten, wat dreigt er, waarom gebeurt er wat er gebeurt, etc.? Religie is daar een antwoord op. Religie is de oudste vorm van psychologie: het helpt je om te gaan met het mysterie van het bestaan. Het is onduidelijk hoe religie werkelijk ontstaan is. Er zijn theorieën, die veronderstellen, dat alles begonnen is met het besef van Eén macht die boven ons uitgaat, de oergod. Dit gaat uit van het Bijbelse verhaal, dat de schepping met Adam en Eva begonnen is. Voor christenen die de bijbel letterlijk nemen is de Schepper van alles. Ook in de Islam gaat men uit van de Ene God, die alles heeft doen ontstaan. Door gebrek aan vertrouwen gaan de mensen dan in andere machten en krachten geloven. Meergodendom is dan een afwijking. Maar louter historisch gezien ligt het meer voor de hand, dat allerlei natuurkrachten ontzag inboezemden: de wind, stortregens, overstromingen, de brandende zon, de mysterieuze maan, bomen, rivieren etc. Het idee, dat alles bezield is. Goden of geesten worden dan representaties van deze onbegrijpelijke mysterieuze verschijnselen. Dat kan leiden tot polytheïsme, meergodendom, waar de goden òf allemaal familie van elkaar zijn, òf concurrenten en tegenstanders van elkaar. Dat zie je ook in de natuur: wolken die de zon verduisteren, de brandende zon die moeder aarde verschroeit, stortregens die alles wegspoelen. Die vreemde verhalen waarin goden elkaar aftroeven en bestrijden zijn begrijpelijk als je bedenkt, dat de natuurkrachten waar ze voor staan elkaar ook aftroeven en bestrijden. Als goden familie van elkaar zijn, dan kunnen ze uit één godenpaar geboren zijn. Hemel en Aarde zijn dan meestal het oer ouderpaar. Maar hemel en aarde kunnen ook oorspronkelijk als één gezien worden, als mannelijk en vrouwelijk tegelijk, androgyn. In heel veel culturen kom je dit tegen. Maar dit komt volgende week aan de orde. Wel wil ik hier noemen, dat in veel culturen, ook in de bijbel, gedachten bestaan, dat de hoogste God uit een oerchaos de orde geschapen heeft. Die oerchaos kan vrouwelijk zijn, maar ook onzijdig, onbestemd. De schepping uit het niets, ex nihilo, is pas in het begin van onze jaartelling ontstaan, waarbij het nog de vraag is wat er precies onder ‘niets’ verstaan werd. Die oergod raakt dan vaak op de achtergrond, omdat het gemakkelijker is om je te richten op hun kinderen, de god van de zee, de zon, de maan, de regen, vruchtbaarheid, de onderwereld, de storm, donder en bliksem etc. Een god kan als kind geboren zijn, maar ook direct als volwassene. Volgens de Grieken is de Pallas Athene als volwassen godin geboren uit het hoofd van Zeus. Heel begrijpelijk, want de wijsheid waar ze voor staat, komt uit je hoofd. De laatste 50 jaar is er veel aandacht gekomen voor de Grote Moedergodin. Overal zijn er immers beeldjes van de moedergodin gevonden. Meestal zijn dit symbolen voor de vrouwelijke vruchtbaarheid. De hemel is dan mannelijk en de aarde vrouwelijk. We spreken nog van moeder aarde. Vanwege de vrouwelijke cyclus wordt de maan gezien als godin. De maan heeft immers ook een cyclus van vier weken. De Zon wordt dan automatisch als mannelijk gezien. Daarom is in China in de symboliek van Yin en Yang, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn Yin, het donkere en koude deel, het symbool voor het vrouwelijke, de aarde, de nacht met haar maneschijn; en Yang, het lichte en warme deel, symbool voor het mannelijke, de zon. Ze bestaan niet zonder elkaar. In Egypte wordt Isis, de moedergodin, zwart afgebeeld. Dat kan naar de nacht verwijzen als de maan zichtbaar is, het kan ook verwijzen naar de kleur zwart van de vruchtbare grond die na de overstroming van de Nijl wordt achter gelaten. Vermoedelijk zijn de zwarte Madonna’s in de RK traditie van de zwarte Isis afgeleid. Nadat de maagd Maria de moedergodin, Artemis of moeder aarde, van haar voetstuk heeft gestoten wordt Maria zelf de heilige moeder, soms ook afgebeeld met de maansikkel onder haar voeten. Een derde mogelijkheid (naast monotheïsme en polytheïsme) is, dat de oergod zo alomvattend is, dat ze emaneert in lagere, maar meer herkenbare goden of krachten; die emanatie (het overvloeien) kan dan doorgaan tot de schepping van de aarde en de mensheid is ontstaan. Het aantrekkelijke van deze benadering is, dat dan alles bezield is, want voortgekomen uit de oergod, zij het steeds in lagere vormen van bezieling. In de Kabbala en in de Gnostiek is zo een vonk van die ware oergod in alle schepselen aanwezig gebleven, ook al heeft een mindere god, de Demiurg, de aarde geschapen. In de Gnostiek werd de God van het OT (JHWH) geassocieerd met de Demiurg. Terwijl Jezus verbonden werd met de Hoogste Godheid, die louter goed is. Een apart probleem is de vraag naar goed en kwaad, niet in morele zin, maar in existentiële zin. Bij meerdere goden kan je goed en kwaad onderbrengen bij verschillende goden, al kan ook een goede God boos worden als je hem of haar te weinig eerbied geeft. Vooral in Afrika en de oude Sjamanistische tradities in Azië en Amerika diende je alle goden en geesten te vriend te houden, want goden en geesten zijn net zo jaloers als mensen. Ze willen graag aandacht. In de oude Perzische godsdienst staat aan het begin van al wat bestaat de hoogste God Zervan. Uit deze Zervan wordt de tweeling Ohrmizd en Ahriman geboren. Ohrmizd, later Ahoera Mazda genoemd (door een andere vocalisatie), vertegenwoordigt het goede en Ahriman vertegenwoordigt het kwade. Goed en kwaad zijn dus tweelingen, wat je ook in India wel tegenkomt. In Perzië neemt Ahoera Mazda de rol van Zervan over, zodat hij zelf de oergod van het goede wordt, die uiteindelijk het kwaad zal overwinnen. Dat kom je tegen in het Zoroastrianisme en Mazdeïsme. Deze tweedeling is ook in het latere jodendom en in het christendom terechtgekomen als de duivel als tegenspeler gezien wordt naast God, zij het in mindere positie. Ook in de Islam is Iblis of Saitan de tegenspeler van Allah. Maar Satan is in christendom en islam een gevallen engel, die uit jaloersheid God tegenstreeft. Jaloersheid is daarmee een bron van al het kwaad. In het Hindoeïsme en Boeddhisme zijn ook allerlei lagere geesten of goden symbolen van het kwaad, zoals b.v. Yakśasas. In het zuivere monotheïsme is God de bron van goed en kwaad, omdat niets buiten God om kan geschieden. Ook dat kom je in islam en christendom tegen. Wat wij als pijn en ellende ervaren, daar kan God een diepere bedoeling mee hebben, die we pas in het hiernamaals zullen begrijpen. In het Jodendom is God ook de bron van goed en kwaad, in die zin, dat hij in de mens de neiging tot het goede en de neiging tot het kwade gelegd heeft. De mens moet kiezen welke neiging hij volgt en cultiveert. Goed en kwaad zijn dan vooral morele principes in plaats van existentiële principes. Het existentiële motief kom je wel bij Job tegen, die rechtvaardig is, maar toch allerlei ellende meemaakt. Dan hoort het kwade, dat je overkomt, tot de onbegrijpelijke leiding van God, die je evenals in de Islam alleen maar in vroomheid (= dapperheid) kunt accepteren. Trouwens, in de meeste culturen valt het noodlot, dat wat je overkomt, samen met de grillen of besluiten van de goden. God of bepaalde goden regeren het noodlot of God en het noodlot vallen samen. Bij de oude Grieken is het noodlot langzamerhand een zelfstandig fatum (= dat wat gezegd is) geworden, waar zelfs de goden aan onderworpen zijn. Iets vergelijkbaars zie je in India als de goden aan het noodlot niets kunnen veranderen, omdat het blijkbaar je karma is. Hindoeïsme en Boeddhisme Toen de Ariërs India binnenvielen in het noorden van het huidige Pakistan troffen ze een oude rijke Indus-cultuur aan. Hierin speelde de vruchtbaarheid een grote rol: de voortplantingskracht van de mannelijke godheid en de vruchtbaarheid van de vrouwelijke godheid, de moedergodin. Dit heeft onderhuids doorgewerkt in de Indo-Germaanse visie, die India overspoeld heeft. Bij de Ariërs speelde Varoena een hoofdrol, in het Grieks Ouranos, de hemel, die vooral de orde in heel de wereld garandeert en bewaakt. Deze hemelgod werd ook werd ook wel Djaus Pitar (= hemelvader) genoemd. In het Latijn is dat Juppiter. In het Frans Dieu. (het woordje vader is dan weggevallen). Indra is (evenals Donar) de dondergod van onweer en stortregens, die de demon van de droogte verslagen heeft en dat telkens opnieuw doet. Maar als Indra boos is, dan zijn de stortregens verwoestend. Agni is de god van het vuur, en van de bliksem, die de mens het vuur gebracht heeft. Hij is ook de god van het offervuur en het haardvuur. In het offervuur is het goddelijke zelf aanwezig; daarom is het offer heilig. Later zijn in India Visjnoe, Sjiva en Brahma belangrijker geworden, met hun vrouwen. Visjnoe is de beschermende godheid, die de ruimte afmeet en de tijd in beweging zet. Zijn vrouw is Lakshmi of Sri Devi, de godin van het geluk en voorspoed en daarom erg geliefd. Visjnoe is o.a. geïncarneerd in de goden Krisjna en Rama, die in het huidige India volop vereerd worden. Krisjna is voor zijn aanhangers de hoogste godheid geworden, soms in puur monotheïstische zin. Hij is dan zelf tegelijk Visjnoe. Hij vraagt volkomen overgave en liefde. Hij beschermt ook de orde en verslaat boosaardige tegenstanders. In talloze verhalen is hij populair, speelt op de fluit, danst met herderinnetjes (gopi’s). Als kind stal hij boter en plaagde hij iedereen. Een vertederende god! Als je nog eens een leuke god wil aanbidden, dan kan ik je Krisjna aanbevelen. Hij is ook machtig. Sjiva is waarschijnlijk oorspronkelijk androgyn geweest, man en vrouw tegelijk, maar hij valt uiteen in zijn mannelijke rol en zijn vrouwen Durga en Kali en Shakti. Deze godinnen zijn in zekere zin een incarnatie van de energie van Sjiva. Sjiva wordt meestal gezien als de god die alles tot zijn oorsprong terugbrengt door vernietiging, maar daardoor is de geboorte van het nieuwe mogelijk. De eeuwige kringloop door reïncarnatie. Sjiva is een onberekenbare god, en daarom kan zijn optreden pijnlijk zijn. Heel bekend is de afbeelding van de dansende Sjiva (Nataraja). Hij heeft dan vier armen en staat op één been, waarmee hij de demon van de onwetendheid vertrapt. Hij is omgeven door een krans van vlammen. Het betekent, dat Sjiva door het universum danst en in die dans het universum doet ontstaan en vergaan. In zijn voorhoofd heeft hij een 3e oog, het oog van het ware inzicht. Daarom is Sjiva ook populair bij asceten die door meditatie en versterving dieper inzicht zoeken. Zijn enorme haardos symboliseert de heilige rivieren die uit Sjiva voortkomen, vooral de Ganges, die zelf ook weer een godin is, Ganga, Zij is op verzoek van Brahma als watervloed uit de hemel neergestort, om het kwaad weg te spoelen, maar ze is door Sjiva opgevangen en in een goede banen geleid. De vrouwen van Sjiva vertegenwoordigen de kracht van de overwinning op het demonische kwaad, Durga, en de macht over de dood, Kali. Vergeet niet, dankzij de dood is weer nieuw leven mogelijk. Het leven is altijd een kringloop. De dood schept nieuwe vruchtbaarheid. Sjiva wordt ook vaak afgebeeld als een mannelijke opgerichte fallus, vaak tegelijk met een linga, een ronde cirkel, die de vrouwelijke Shakti of energie vertegenwoordigt. Shiva en Shakti vinden elkaar in een eeuwige eenheid. Met kundalini yoga richt je je door je innerlijke en lichamelijke energie, die door Shakti vertegenwoordigd wordt, op Sjiva, de goddelijke energie. Je bereikt verlichting als die beiden worden verenigd. Brahma is vooral de scheppergod, maar speelt niet echt een rol. Hij wordt afgebeeld met vier hoofden, die de vier veda’s vertegenwoordigen. Daarom wordt hij met wijsheid verbonden. Er zijn nauwelijks tempels en rituelen aan hem gewijd. Zijn vrouw of dochter Sarasvati speelt een grotere rol, vooral als de godin van de kunst. Ze wordt vaak afgebeeld met een muziekinstrument. In het Boeddhisme kom je de notie van Maha Brahma tegen, een godheid die dacht dat hij de schepper is van het universum, terwijl dat in werkelijkheid niet zo was. In het Boeddhisme is het bestaan eeuwig en zijn de goden ook onderworpen aan de kringloop van geboren worden en weer sterven. Alleen het Boeddhabewustzijn is van eeuwigheid. Goden behoren in de boeddhistische landen wel tot het dagelijkse bewustzijn; zij verdienen alle eerbied, voor de problemen van alledag, maar voor het uiteindelijke heil, de verlossing uit de kringloop van het bestaan, zijn zij niet van belang. In het noordelijk boeddhisme heeft Boeddha zelf echter de positie van de hoogste godheid gekregen. Tot de Boeddha kan je bidden om bescherming, b.v. tegen demonen, en vooral om verlossing. Boeddha Avalokitesjvara is de Boeddha van het oneindige mededogen. Zijn vrouwelijke gestalte is Quan Yin: zij wordt zowel in China als in Vietnam vereerd. Boeddha Amitabha is de Boeddha van het oneindige licht. Als Amida speelt hij vooral in Japan een rol. Boeddha Maitreya is de toekomstige Boeddha voor als de leer van Boeddha vergeten wordt. In China, Vietnam en Japan, kan je allerlei goden, Boeddha’s en Bodhisattva’s aanbidden en vereren als even zovele hulpmiddelen voor het problematische bestaan van alledag, te vergelijken met de rol van de heiligen in het rooms-katholicisme. Door deze goden of heiligen te vereren vind je zelf meer innerlijke rust en vertrouwen. Je kunt je zorgen kwijt, je sores. Zowel in het Hindoeïsme als in het Boeddhisme draait het om de volkomen toewijding aan een Godheid of aan de Boeddha als middel om boven je eigen kleine bestaan te worden opgetild. Ik heb het nog niet opgemerkt, maar in minstens 90% van alle godsdienstigheid in alle religies gaat het niet om allerlei opvattingen, maar om toewijding. Religie is primair ‘toewijding’. Dat geeft je bestaan richting en houvast. Door je toewijding aan mysterieuze en eigenzinnige machten, die we God of goden of Boeddha’s of heiligen noemen wordt je boven je eigen kleine bestaan opgetild. Monisme en pantheïsme Naast goden kom je in het hindoeïsme ook het monisme tegen. Het idee, dat de diepere goddelijke waarheid alles doordrenkt. Het materiële is dan heel vaak een illusie van de zintuigen. Deze diepere waarheid vind je in het Brahman en in de kosmische Boeddhanatuur. Je kunt het vergelijken met de oceaan, die door haar golven telkens nieuwe tijdelijke bestaansvormen voortbrengt. In wezen is deze oceaan een soort leegte, geen vacuüm, maar de leegte, waaruit telkens iets nieuws geboren wordt. In het hindoeïsme is het Brahman (het Al, weergegeven met Ohm) de onpersoonlijke kosmische energie of kracht die alles doet ontstaan en weer vergaan. Je diepste wezen, jouw persoonlijke Atman, je ziel, is gelijk aan de essentie van al wat bestaat, het Brahman, zoals een golf een stukje oceaan is. Verlossing is dan het loslaten van alle illusies van het materiële bestaan en opgaan in de ervaring van de eenheid van Atman en Brahman. In het boeddhisme spreekt men dan van de leegte, sunyata, als de bron van al het bestaande en van alle ervaring. Door meditatie ga je daarin op. Nirvana en leegte vallen samen. Nirvana is ook het uitgewaaid zijn van de vlam van alle begeerte, gehechtheid en onbegrip. Het monisme past heel goed bij ideeën over het bestaan als emanatie. In de gnostiek en in de kabbala verlangt de ziel, de essentie van je bestaan, naar terugkeer naar de Bron. God of het Goddelijke is als het ware de Bron van het bestaan. In alle vormen van monisme gaat het om de binnenkant; het materiële en lichamelijke geeft alleen maar illusies. Het Brahman is onpersoonlijk. Een paar jaar geleden heeft Bernard Huijbers het boek “Aan Gij voorbij” geschreven, omdat hij God niet meer als Persoon kon zien. God is een energie die boven alles uitgaat en waaraan alles deel heeft. Dit past in het monisme. Maar met een abstracte God kan je niet in gesprek gaan. In de nieuwe liederen van Huijbers wordt dan ook de kosmos aangesproken. De kosmos krijgt dan persoonlijke trekken. In India zie je ook, dat men het Goddelijke als een abstracte eenheid ziet, maar dat dit Brahman geïncarneerd is in allerlei persoonlijke goden. Die kan je aanbidden en vereren. Met iets abstracts heb je geen band. In het Pantheïsme is God in al wat bestaat. God en wereld zijn één. God is dan niet alleen maar het Brein of de Geest, maar de wereld zelf, inclusief het materiële. Een fraai voorbeeld is een tekst uit de Mahabharata (boek 3): “Ik ben Nārāyana, de eeuwige en onvergankelijke, de schepper van alle dingen en vernietiger. Ik ben Vishnu, Brahma, Sjakra, de vorst der goden. Ik ben Vaiśravana en Yama, de heer der gestorvenen. Ik ben Sjiva en Soma en Kaśyapa en Prajāpati. Ik ben de schepper en de vernietiger en ik ben het offer. Het vuur is mijn mond, de aarde mijn voeten, de zon en maan mijn ogen, de hemel mijn hoofd. Het firmament mijn oren. Het water is uit mijn zweet ontstaan. De ruimte met de vier windstreken is mijn lichaam. De wind is mijn geest.” In Iran en China zijn ether, licht, wind, vuur en water uitdrukkingen van het Goddelijk wezen. De wereld als Gods lichaam. Op een bepaalde manier kom je dit ook tegen in het christendom als de Kerk het lichaam van Christus is, waarbij Jezus Christus het hoofd is en de gelovigen de leden van dit lichaam. In het monisme is God eigenlijk alleen de geest van het lichaam. In het pantheïsme behoort de wereld in zijn geheel tot het lichaam van God. Dan is het materiële of het lichamelijke niet minderwaardig t.o.v. de geest. Jodendom - Christendom - Islam - Baha’i Deze vier religies gaan uit van het monotheïsme: er is maar één God. Een heel eigen variant in deze Godsverering vind je in de opvatting van God als drie-eenheid. Helaas wordt dit maar al te vaak verkeerd verstaan als drie goden, die in wezen één zijn. Dat komt door het Latijn. Het woordje persona betekende oorspronkelijk masker. De grote onbekende speelde drie rollen, drie personae: vader, zoon en HG. Maar het woordje persona is in het Westen langzamerhand persoon geworden, een zelfstandige eenheid. In de 1e eeuw leerde de grieks-joodse leraar Philo, dat de essentie, het wezen, de ousia van God onkenbaar is. We kennen God alleen maar via zijn werkingen, de energeia. In het jodendom is dat dan Gods woord, Gods Geest, Gods heerlijkheid (kabod) en Gods onzichtbare aanwezigheid (shechina). Voor de christenen was Gods woord vlees en bloed geworden in Jezus. Zo ontstaat dan het idee, dat de ousia, het wezen van God, onkenbaar is, maar dat we God hebben leren kennen als de Vader, in de schepping, de Zoon, in de verlossing door het vleesgeworden woord, en in de Geest. EEN God, die we op drie manieren hebben leren kennen. Maar geen drie goden, al ging dat er vaak wel op lijken. Voor moslims is dit onaanvaardbaar, mede doordat het spreken over 3 personen steeds meer ging lijken op drie goden, die dan in het mysterie één zijn. Daarom is er tussen moslims en christenen vaak discussie geweest of de christelijke God en Allah wel dezelfde zijn. In de Koran wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de boodschap van God via Mohammed hetzelfde is als de oorspronkelijke boodschap aan de profeten en Jezus bij joden en christenen. Maar al in de M.E. waren er moslim theologen, die de christelijke God verwierpen vanwege de drie-eenheid en christelijke theologen die Allah verwierpen vanwege het ontbreken van de drie-eenheid. De Islam kent wel 99 namen voor God. Maar dat is toch anders bedoeld dan de drie-eenheid. (In het Boeddhisme kent men ook een vorm van drie-eenheid in de leer van de drie kaya’s (belichamingen). God de Vader is dan vergelijkbaar met de Dharma-kaya, het waarheidslichaam, de ultieme grenzeloosheid. De Heilige Geest is dan vergelijkbaar met het Sambhogya-kaya, het lichaam van de volmaaktheid, die concrete mensen kunnen bereiken als ze helemaal opgaan in de geest van de Boeddha. Christus is dan vergelijkbaar met het nirmana-kaya, het emanatielichaam, de feitelijke concrete Boeddha die op aarde leefde). Islam, christendom en jodendom komen wel overeen in het idee, dat de Ene God de schepper is van hemel en aarde, dat Hij rechtvaardig en barmhartig is. Er wordt dan gesproken over de eigenschappen van God als het Hoogste Wezen: almachtig, alwetend, barmhartig en genadig, eeuwig, alomtegenwoordig, volmaakt, heilig, rechter, schepper, etc. Eigenlijk zijn al die zogenaamde eigenschappen van God menselijke beelden, maar dan abstracte beelden. De Baha’i gaan evenals moslims uit van de eenheid van God, met dezelfde eigenschappen. Maar het bijzondere is, dat volgens de Baha’i God alleen gekend kan worden door zijn manifestaties, die als het ware zuivere spiegels zijn van de ware God. Profeten als Abraham, Mozes, Boeddha, Krisjna, Zoroaster, Jezus, Mohammed en Bahá’ulláh hebben telkens aangepast aan de eigen tijd en plaats opnieuw Gods boodschap gebracht. De Baha’i’s kunnen daarom alle namen die in andere religies voor God gebruikt worden ook gebruiken. Maar God is altijd te groot om werkelijk te begrijpen. Beelden Volgens joden en moslims is het onmogelijk en daarom verboden om een gesneden beeld te maken van God. Immers, door een beeld krijg je grip op God. En dat kan niet. God is meer dan het beeld. Eigenlijk zijn volgens mij al die zogenaamde eigenschappen van God ook menselijke beelden, maar dan abstract. In het Hindoeïsme kennen we juist een overvloed aan beelden, heel concreet. Het is de genade van de godheid, dat hij of zij zich kenbaar maakt in het beeld. Dat heet darshana, het zien van de godheid. Door de wijding van een afbeelding of een heilige plaats wordt de aanwezigheid van de betreffende godheid opgeroepen. God laat zich zien en jij kunt hem/haar zien. Daar gaat een genadevolle zegenende werking vanuit. Maar er is nooit één godheid, één beeld. In een tempel breng je altijd aan meerdere goden eer toe, al kan je met één godheid wel een speciale band hebben, zoals katholieken met één heilige een speciale band kunnen hebben. Vanuit psychologisch standpunt zou je kunnen zeggen, dat de overvloed aan beelden dezelfde werking heeft als het verbod op het maken van beelden. God of het Goddelijke is namelijk niet in één beeld te vangen. Niet in concrete beelden en niet in abstracte beelden. Het is altijd meer. God en natuurwetenschap De laatste 20 jaar zijn er veel boeken en artikelen verschenen over God in de natuurwetenschap. In zijn artikel over "God en wereld in wisselwerking" onderscheidt Van den Brom dan vier modellen, die we ook herkennen in oudere religieuze opvattingen. 1. God als immateriële Actor In het 'klassieke' model is God in en met deze wereld actief, zoals een persoon met een object bezig is. In het Deïsme heeft God de wereld geschapen en is God in zijn voorzienigheid de garantie voor de continuïteit van de natuurwetten. Maar verder gaat de wereld zijn eigen gang. God kan dan niet tegen zijn eigen wetten ingaan, want dat zou een verstoring betekenen van de (betrouwbare) regelmaat, en is zowel voor de natuurwetenschap als ethisch en theologisch een probleem. Als God gezien wordt als een Spirituele Macht, dan is de wereld Gods tijdelijke lichaam. Dan beïnvloedt God de wereld en de mensen alleen door Zijn Geest. 2. De wereld als Gods lichaam Je kunt de relatie tussen God en wereld ook zien als analoog aan de relatie tussen een persoon (een mens) en zijn/haar lichaam. Zoals de ziel het lichaam transcendeert, zo bestuurt God de wereld (Augustinus). Hoe spiritueler de ziel, hoe meer handelingsmogelijkheden in het lichaam. Zo is het heelal de persoonlijke zelfexpressie van God, waarbij aan Gods lichaam vorm wordt gegeven. Ook de mensen maken deel uit van Gods lichaam. God voelt wat de wereld voelt. De pijn van de mensen doet ook God pijn. Ter wille van de zelfstandigheid van de mens stelt God vanwege zijn liefde grenzen aan zijn eigen macht. Het probleem is de zonde. Heeft God geen controle over zijn eigen lichaam of is het kwaad een ziekte in een lichaam in wording? Of zijn mensen als vrije organismen binnen de structuur van Gods lichaam? Schepping is dan vormgeving aan de zelfexpressie. De huidige wereld was dan niet de enige mogelijkheid voor deze zelfexpressie. 3. God als wereldbrein Het begrip 'organisme' kan ruimer gebruikt worden dan in de biologie. James Lovelock heeft de Gaia-hypothese bedacht: de Aarde als een organisme, waarin de voorwaarden voor leven geregeld worden in een zichzelf onderhoudend proces van terugkoppeling. De evolutie is een voortgaand groot regelsysteem. Bij Lovelock maken mensen geen integraal onderdeel hiervan uit. Voor anderen wel. Mensen zijn dan als het ware individuele neuronen die in hun wederkerige interacties constitutief zijn voor het planetair 'zelfbewustzijn'. Hartshorne stelt de vraag of er gesproken kan worden van een kosmisch brein. De Geest (God) maakt dan deel uit van en staat tegelijk tegenover (overstijgt) het universum – zoals het brein deel uitmaakt van het lichaam, maar er ook bovenuit stijgt. God is zich dan bewust van wat er in de wereld omgaat, maar stuurt de wereld van binnenuit. 4. De ruimtelijke God God is een hogere dimensie van het totale bestaan (en valt buiten onze meetbare waarneming). De wereld maakt deel van Hem uit en tegelijk gaat Hij er bovenuit (zoals een hogere dimensie alle lagere dimensies omsluit, in zich draagt, en tegelijk er bovenuit gaat). In die zin bezit God een zekere 'uitgebreidheid' oftewel lichamelijkheid. De transcendente God is dan ruimtelijk alomtegenwoordig en zo actief in de wereld. Wat God doet wordt bepaald door zijn eigen zelfbeperking en betrokkenheid op de schepping. Binnen die zelfbeperking kan de natuur in zekere zin zijn eigen gang gaan binnen de gegeven natuurwetten. Bij de betrokkenheid gaat het om de werkzaamheid van zijn Geest.