Bouwen aan de brug tussen Secundair en Hoger Onderwijs Inleiding Aanleiding Het onderwijs is dynamisch. Mee met de maatschappelijke veranderingen, evolueert het onderwijs continu zowel via groots opgezette systeemwijzigingen als via een constant verfijnen van randvoorwaarden, inhouden en methoden. Gezien het secundair en het hoger onderwijs elk een eigen organisatievorm hebben, ontwikkelen beide systemen relatief los van elkaar. Voor een zo complex probleem als de overgang tussen secundair en hoger onderwijs is het dan ook niet verwonderlijk dat de probleemanalyses, voorstellen en reacties die in een recent en wat verder verleden door het secundair en hoger onderwijs voorgesteld werden, verschillend geformuleerd waren. Deze visies op de brug tussen secundair en hoger onderwijs werden zelden gezamenlijk ontwikkeld. De voorliggende oefening wil dit hiaat verhelpen. Ze is niet opgezet om secundair en hoger onderwijs elk vanuit de eigen logica met elkaar te confronteren, maar wel als een forum voor een gezamenlijke brainstorm. Het is een eerste stap om een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de afstemming van secundair (SO) en hoger onderwijs (HO), en samen te bouwen aan de brug tussen SO en HO. Methode In de lente van 2011 maakte de VLIR een analyse van de oriëntatie op het hoger onderwijs vanuit het perspectief van de universiteiten, en bood dit document aan alle partners in SO en HO als uitnodiging voor een gezamenlijke reflectie. De positieve reacties op deze handreiking leidde tot het opzetten van een informeel overleg, dat al gauw evolueerde naar een gezamenlijk gedragen initiatief. Een breed forum selecteerde drie thema’s waarop het overleg zou focussen:instrumenten en methodieken (Thema 1); Implementatie van studiekeuzebegeleiding in het secundair onderwijs (thema 2) en Intake in het hoger onderwijs en heroriëntering (Thema 3). De drie themagroepen kregen elk een specifieke aan het thema aangepaste samenstelling. De themagroepen werkten in parallel, maar waren verbonden met elkaar. Een overkoepelende groep met de voorzitters uit elk van de themagroepen bewaakten de dwarsverbanden tussen de thema’s. Het uitgangspunt in elk van de themagroepen was het belang van de leerling / student. Elk van de thema’s had aandacht voor kansengroepen. De leden van de themagroepen waren experten die op basis van hun ervaring voorstellen ontwikkelen om de overgang tussen secundair en hoger onderwijs verder te stroomlijnen. Deze voorstellen, gegrond in de praktijk, werden daarna voorgelegd aan de bestuursorganen van de betrokken geledingen. Intussen had de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) een gelijkaardig initiatief opgestart, maar met een focus op het nut en de mogelijkheden van een oriëntatieproef, wat in de voorliggende oefening slechts een beperkt onderdeel in het brede thema van afstemming tussen HO en SO was. De VLOR 1 gebruikte ook een andere methode (eerst overleg binnen HO en daarna overleg tussen HO en SO, met formele afvaardiging per geleding in VLOR). Toch was er zekere overlap, al was het maar omdat een deel van de leden in beide groepen actief waren en vele andere leden via hun geleding overleg pleegden. Daarom stellen we dat de resultaten van de 2 parallelle initiatieven eerder als complementair bekeken dienen te worden, dan dat ze in tegenspraak zouden zijn met elkaar. Onderliggende visie In de themagroepen bespraken experten de situatie bij leerlingen en studenten, en stelden voorwaarden, resultaten en methoden ter discussie. Elk van de drie groepen concludeerde dat niet op selectie, maar wel op ondersteuning van de studiekeuze versterkt ingezet moet worden. Als het onderwijs elk individu de kans wil bieden zich te ontwikkelen, in de overtuiging dat elk talent een noodzakelijke bijdrage levert aan de maatschappij, stelt ze onderwijsloopbaanbegeleiding eerder dan selectie voorop. Hierbij mogen we twee belangrijke aspecten niet uit het oog verliezen: het keuzeproces is een proces dat geleidelijk, over een lange periode en gedeeltelijk op het ritme van de individuele leerling verloopt enerzijds en anderzijds is het keuzeproces multidimensioneel; waarbij cognitie, motivatie, attitude belangrijke componenten zijn.Te vroege keuzes of door socioeconomische achtergrond gedreven ontwikkelingen in de onderwijsloopbaan, mogen latere onderwijspaden niet zonder meer uitsluiten. Het SO en HO wensen een flexibele onderwijsorganisatie waar het recht op vrije keuze gekoppeld wordt aan een recht op onderwijsloopbaanbegeleiding. Hoewel uit analyses blijkt dat de verschillende studierichtingen in het SO uiteenlopende slaagkansen bieden in het HO, wordt de wettelijke omnivalentie van het diploma SO dus niet in vraag gesteld. Wel wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen,zowel HOalsSO:de leerlingen en studenten zelf in de eerste plaats, maar bijgestaan door (hoge-)school of universiteit, CLB , ouders, lesgevers en begeleiders.Studenten en leerlingen worden in deze visie ‘empowered’ om zelf een gepaste studiekeuze te maken. Voorstellen Binnen de themagroepen werd naast analyse, ook creatief naar verbetermogelijkheden gezocht. De voorzitters hebben de belangrijkste voorstellen, vaak zij die terug komen over de groepen, geclusterd. 1. SO en HO: Betere kennis van elkaar De voorliggende oefening heeft vastgesteld dat de wederzijdse kennis van SO en HO suboptimaal is. Dit geldt zowel voor leerlingen, als leerkrachten en docenten, verantwoordelijken en beleidsmakers. De kennislacune geldt zowel op het vlak van de inhouden en vaardigheden (eindtermen en startcompetenties) als voor de leerling-/studentenbegeleidingsmethodes. Er bestaat heel veel informatie over het opleidingsaanbod voor studiekiezers. Naast de website onderwijskiezer, en de SID-in-studiebeurzen, verzorgen nog vele andere organisaties informatie in verschillende vormen. Om de informatie nog meer sprekend te maken, wordt voorgesteld dat de hogeronderwijsinstellingen lesmateriaal of opnames van de eerste colleges publiek toegankelijk maken, zodat leerlingen en hun leer- of studiekeuzebegeleiders in het SO er mee aan de slag kunnen gaan. Voor hogeronderwijsinstellingen is een complicerende factor dat objectieve informatie en werving in hun communicatie verweven 2 zijn, een gevolg van hun financieringsmechanisme. Leerlingen moeten zelf al heel bekwaam zijn om in de overdaad aan informatie zelfstandig een weg te vinden. Deze situatie kan benadeling door socio-economische verschillen in de hand werken. Er wordt gepleit om voldoende begeleiding te bieden in het omgaan met de informatie. Naast informatie over het opleidingsaanbod is er objectieve en vergelijkbare informatie nodig over de organisatie van het hoger onderwijs, zoals over het leerkrediet, het evaluatiesysteem en de flexibilisering. Veel informatie is al beschikbaar is, maar zelden op een gemakkelijk ontsluitbare manier. De leesbaarheid voor leerlingen en hun begeleiders moet verhoogd worden. Overheid, HO, SO , CLB en Pedagogische begeleidingsdiensten, dienen hierin elk afzonderlijk en in afstemming met elkaar hun verantwoordelijkheid te nemen. Meer inhoudelijk is het nodig dat SO en HO beseffen hoe leren en evalueren in respectievelijk HO en SO gebeurt. De verwachtingen op het vlak van leren en evalueren zowel in HO als in SO zijn op het andere niveau te weinig gekend. Nu gaan veel leraren en docenten uit van hun eigen ervaringen, die veelal gedateerd zijn. Zo spannen veel scholen zich in om leerlingen voor te bereiden op mondelinge examens die men verwacht in het HO, maar niet op de meer en meer courante multiple choice- examenvorm. Ook lesgevers HO (vooral aan begin) moeten zich bewust zijn van de onderwijs- en leermethoden uit het SO, zodat ze de studievaardigheden van nieuwe studenten kunnen inschatten. Ook op vlak van vakinhouden is er een nood aan afstemming tussen eind- en begintermen SO-HO gedetecteerd. Kennis van de eindtermen en leerplandoelen van het secundair onderwijs en van de startcompetenties van het hoger onderwijs ontbreken vaak, ook al omdat de beschikbare documentatie nood heeft aan interpretatie en duiding, en vaak weinig transparant is geformuleerd. Hoewel er geen behoefte aan of zelfs wens tot een één- opéén- afstemming tussen een studierichting SO en een opleiding HO is, is het wel wenselijk om voor brede groepen van studierichtingen SO en opleidingen HO een vakinhoudelijke afstemming te zoeken tussen de doelen van SO en de verwachtingen van HO. Naast het definiëren van deze algemene begin- en eindtermen is er ook nood aan specifieke afstemming. Het SOHO-project wiskunde verrichte belangrijk pionierswerk op dit vlak. Alle betrokken partijen evalueren het SOHO-project wiskunde positief, maar follow-up is nodig. Nu gaan SO en HO immers elk aan de slag met de resultaten, waardoor risico ontstaat dat interpretaties weer uiteen gaan lopen. Er wordt voorgesteld om opnieuw regelmatige ontmoetingen te organiseren: geen formeel overleg waar standpunten uitgewisseld worden, maar een open en creatief proces waar experten van elkaar leren en constructief gezamenlijk kader scheppen. Naar analogie met het SOHO-project wiskunde, wordt voorgesteld om een SOHO-project rond academisch Nederlands op te starten. Ook hier gaat het om een brede vaardigheid die essentieel is voor het slagen in vele, in het geval van Nederlands misschien zelfs alle, opleidingen in het HO. Het project academisch Nederlands zal focussen op taalvaardigheid in de brede betekenis, niet op het ‘vak Nederlands’ in enge zin. Het forum dat informeel overleg bood, ervoer zelf al een verrijking van het beeld van SO en HO van elkaar. Er is dus een nood aan dialoog over de niveaugrenzen heen. Niet enkel beleidsmakers, maar ook zij die verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van leerlingen- en studentenbegeleiding zouden elkaar best op regelmatige basis ontmoeten. Het zou kunnen gaan om een ontmoetings- of studiedag voor studiebegeleiders uit SO en HO om met elkaars 3 methoden kennis te maken en van elkaar te leren, vanuit een openheid van HO voor ontwikkelingen in SO en vice versa. 2. De SO-HO-overgang voorbereiden en opvolgen In de voorliggende oefening werd een waaier aan methoden en instrumenten geïnventariseerd die leerlingen en studenten begeleiden bij hun studiekeuze. Uit de veelheid van nieuwe initiatieven blijkt ook de betrokkenheid van de vele partners, en de caleidoscoop van mogelijkheden tot optimalisering. Er bestaan verschillende modellen en begrippenkaders, maar bij elkaar gelegd, blijken ze heel gelijklopend. De oefening heeft geen nood aan nieuwe instrumenten opgemerkt. Het inzetten van de waaier aan instrumenten kan wel efficiënter en effectiever. Een aantal instrumenten zijn problematisch instellingsspecifiek. Van vele andere instrumenten is de validiteit niet aangetoond. Om het gebruik van de bestaande instrumenten aan te moedigen dient gefocust te worden op onderbouwing van de kwaliteit en de integratie (brede implementatie) van wat er al bestaat. Er wordt geconcludeerd dat de voorbereiding op de stap naar het HO best vroeg start door de opbouw van keuzevaardigheid vanaf het basisonderwijs.. Een belangrijke suggestie houdt hier in dat alle leerlingen verplicht begeleid zouden moeten worden bij de overgang naar de 2de en 3de graad, wat in de huidige situatie op veel plaatsen een hiaat is. Daarbij kan het perspectief van het hoger onderwijs meegenomen worden. In een getrapt systeem, waarbij leerlingen in een groeiende zelfstandigheid zich bewust worden van hun mogelijkheden, werkt het uitklaren van een individueel toekomstperspectief motiverend. In dit traject is er plaats voor het analyseren van de eigen onderwijsloopbaan door de leerling, voor het verkennen van het opleidingsaanbod (cfr. de hierboven vermelde begeleiding bij de veelheid aan informatie), voor het vergelijken van startcompetenties uit mogelijke HO-opleidingen, voor het uitproberen van studiemateriaal en zelfevaluatieinstrumenten, en voor de confrontatie met slaagcijfers uit de eigen studierichting (en school) SO voor opleidingen HO waarvoor de leerling geïnteresseerd is. Belangrijk is hier dat het om een traject gaat, geen éénmalig advies, dat begeleidend van aard is zonder dwingende resultaten. In het trajectidee zit de mogelijkheid van een flexibele onderwijsloopbaan geïntegreerd. Waar een leerling of student een vroegere keuze betreurt omdat die zijn of haar kansen in een vernieuwde toekomstvisie hypothekeert, kan waar mogelijk een remedëring worden opgestart. Dit kan in de verschillende fasen van de onderwijsloopbaan voorkomen, zoals in de derde graad SO en bij het begin van HO.Zo wordt voorgesteld om screenings- en remedieringstrajecten aan het begin van HO te stimuleren en van de juiste randvoorwaarden te voorzien. Waar remediering niet haalbaar is in het HO, dient een heroriënteringbeleid in werking te treden, met waar mogelijk aangepaste trajecten. Om nieuwe studenten zo goed mogelijk te ontvangen in het hoger onderwijs, zou informatie rond de loopbaan in het SO en rond het voorbereidend keuzetraject meegenomen moeten worden. De informatie biedt immers handvatten om indien nodig remediering of heroriëntering te organiseren. 4 En nu vooruit: bruggen bouwen in wederzijds respect Het overleg benadrukt dat het werken aan een betere overgang vereist dat er stevige bruggen worden gebouwd tussen beide onderwijsniveaus. Dit kan alleen gebeuren in een dialoog die uitgaat van wederzijds respect. Elkaars know-how erkennen en de leerling / student centraal plaatsen zijn hierbij leidende principes. Elke comparatieve of competitieve aanpak dient vermeden te worden. De aanpak moet breed zijn zodat alle actoren betrokken zijn, in de eerste plaats de scholen, de instellingen voor hoger onderwijs en de CLB’s, maar ook hun koepels en organisaties, de leerlingenkoepel en VVS, en het brede maatschappelijke veld. Het overleg benadrukt ook dat ervaring opdoen, bijsturen, valideren van tussentijdse stappen en instrumenten fundamenteel zijn voor de kwaliteit van de aanpak en pleit daarom voor een aanpak die vertrekt van piloten en van daaruit naar verbreding en veralgemening. En in de mate dat deze oefening een basis vormt voor regelmatig en structureel overleg tussen SO en HO, biedt het een vruchtbare grond voor toekomstige initiatieven. Deze oefening heeft een reeks voorstellen ter verbetering van de overgang tussen SO en HO opgeleverd en een begin van gemeenschappelijke grond gecreëerd. De resultaten worden nu aan de beleidsmakers aangeboden. De overheid is tot nog toe niet betrokken geweest. In overleg met hen, kunnen een aantal prioriteiten en proefprojecten uitgezocht worden. Bijlagen: opdracht, samenstelling en einddocumenten themagroepen - Opdracht en samenstelling themagroepen Thema 1: Instrumenten en methodieken overgang van secundair naar hoger onderwijs Thema 2: Implementatie van studiekeuzebegeleiding in SO Thema 3: Concrete voorstellen als conclusie + bevraging intake in het HO 5