Douanerecht

advertisement
WEG EN WAGEN | Juni 2015 | Jaargang 29 | Nummer 76
Douanerecht
De nieuwe Union Customs Code komt eraan, en nu?
Het Europese douanerecht wordt sinds 1992 gereguleerd door het Communautair Douanewetboek (“CDW”1) en de Toepassingsverordening (“TCDW”2) daarbij. Deze verordeningen zijn in de
loop der jaren weliswaar regelmatig aangepast maar zijn nooit in lijn gebracht met de automatisering die het douanespeelveld ingrijpend hebben veranderd. Thans is er het UCC: the Union
Customs Code.3 Deze Code is in 2013 van kracht geworden en zal op 1 mei 2016 formeel toepasselijk worden. Er wordt nog steeds gewerkt aan de implementatie wetgeving (de Implementing
Acts en Delegating Acts4) maar inmiddels zijn de contouren van de nieuwe douanewetgeving
wel zichtbaar.
Het hoofddoel van het UCC was om te komen tot een proces dat recht doet aan een geautomatiseerde en papierloze praktijk. Er zijn dus vooral veel IT wijzigingen. Maar daarnaast zijn er ook
een aantal inhoudelijk wijzigingen voor de marktdeelnemers binnen het douaneproces. In dit
artikel zal ik ingaan op een selectie van de wijzigingen die voor de praktijk ingrijpend kunnen
zijn op het gebied van classificatie, douanewaarde, oorsprong en de AEO-status.
1. De Bindende Tariefinlichting
Mr. Sander van Lent, jurist bij
Customs Knowledge
Bij onzekerheid over het gebruik van een goederencode
voor een bepaald product kan de Douane om een Bindende
Tariefinlichting “BTI” gevraagd worden. Deze BTI krijgt een
nieuw werkingssfeer. Onder het CDW is het zo dat de houder
van de BTI deze naast zich neer mag leggen en alleen de
douane eraan gebonden is. Onder het UCC is de aanvrager/
houder van de BTI gebonden aan deze beschikking. Dit een
significant verschil dat maakt dat u nog meer dan vroeger
het adagium “bezint eer ge begint”, dient te huldigen. Nu
kunt u na het verkrijgen van een BTI voor een goederencode
die u niet welgevallig is er nog voor kiezen de BTI niet te
gebruiken en een andere goederencode aan te geven. Onder
de nieuwe wetgeving kan dit niet en is het niet gebruiken
van de goederencode op de verkregen BTI waarschijnlijk
een strafbaar feit. Wat dit voor bestaande BTI’s betekent is
overigens niet duidelijk.
De geldigheidsduur van de BTI wordt verder teruggebracht van
6 naar 3 jaar.
2. Douanewaarde
2.1 First sale for export
De grootste wijziging is te vinden in de nieuwe bepalingen
omtrent de vaststelling van de douanewaarde, met name de
zogenaamde “first sale for export” regel.
In de huidige systematiek dient u bij het aangeven van
‘goederen voor het vrije verkeer’ de waarde van de goederen
1
2
3
4
aan te geven voor het berekenen van de te betalen
invoerrechten. Daarbij is in beginsel de factuurwaarde
van de goederen leidend. Onder het CDW mag daarvoor
gebruik worden gemaakt van de factuur die als eerste in
de handelsketen is verstrekt, mits deze factuur is gemaakt
op het moment dat de transactie voor de export naar de
EU al vaststond; de “first sale for export”. Hiermee kan een
aanzienlijk lagere waarde voor de goederen worden gebruikt
omdat formeel de factuur mag worden gebruikt van de laatste
transactie voorafgaand aan de aangifte voor het vrije verkeer
in de EU.
Deze laatste regel is nu ook met zoveel woorden opgenomen
in het UCC: de “first sale for export” regel komt in die zin te
vervallen. In de meest recente versie van de Implementing
Acts is namelijk het volgende opgenomen: “the value of
the goods shall be determined at the time of acceptance
of the customs declaration on the basis of the transaction
occurring immediately (onderstreept SvL) before the goods
are declared for free circulation”. Het woord “immediately”
is door de geleerden thans geïnterpreteerd als een formele
vaststelling dat alleen de last sale for import mag gelden als
de transactie waarvan de factuur mag worden gebruikt voor
het bepalen van de douanewaarde.
Het is nog niet duidelijk wat de uiteindelijke tekst zal
gaan brengen maar alle signalen wijzen erop dat de regel
echt gaat veranderen. Het is daarbij overigens zeker niet
onwaarschijnlijk dat er een transitie periode zal worden
vastgesteld gezien de mogelijk dramatische gevolgen voor de
supply-chain.
2.2 Royalties
Een andere mogelijke wijziging is het moeten bijtellen
van betaalde royalties bij de douanewaarde. Onder
omstandigheden dient de douanewaarde te worden verhoogd
met bepaalde kosten. Dat kunnen onder meer betaalde
royalties zijn. De voorwaarde daarvoor is dat de royalty
betaling een conditie is voor de verkoop van de goederen. Met
andere woorden, zonder royalty betaling worden de specifieke
goederen (moet bepaalbaar zijn) niet verkocht.
In het CDW was de tekst zodanig opgebouwd dat de verkoper
de eis moest opnemen dat er royalties werden betaald. In het
UCC zal dit worden verlegd naar de koper: als de goederen
niet kunnen worden verkocht zonder dat de koper een royalty
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, tot vaststelling van het communautair douanewetboek (CDW)
Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, tot vaststelling van het
communautair douanewetboek (CDW)
Verordening (EU) Nr. 952/2013 van het Europees parlement en van de raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
Dit artikel is tot stand gekomen op basis van de laatste beschikbare versie van deze wetgeving zoals gepubliceerd op de site van de Europese Commissie (TAXUD)
Weg en Wagen is het gratis e-magazine over vervoerrecht, douanerecht en transport van afval. Abonneren kan op www.sva.nl/wegenwagen
26
WEG EN WAGEN | Juni 2015 | Jaargang 29 | Nummer 76
heeft betaald aan een licentiehouder/merkhouder. Deze wijziging
zal tot gevolg hebben dat royalty dragende transacties nu eerder
onder deze definitie vallen en dus moeten worden bijgeteld.
3. Oorsprong
Met name op het gebied van de niet-preferentiële oorsprong
zal de rechtszekerheid toenemen. Dat is ook goed want de
huidige wetgeving in het CDW schoot simpelweg tekort en gaf
de marktdeelnemer geen enkele zekerheid ten aanzien van het
gebruik van de oorsprongsbepalingen maar ook in het kader
van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het is nog maar
de vraag of dit laatste wel kan onder het UCC maar in ieder geval
zal de niet-preferentiele oorsprongsverkrijgende bewerking
nader worden gedefinieerd. Dit zal met name gebeuren door het
incorporeren van een aantal van de zogenaamde “List Rules”
in de Delegating Acts. Deze List Rules zijn nu al (of slechts)
pseudo wetgeving van de WTO maar krijgen door het opnemen
in de Communautaire Wetgeving een juridische status. Zo zal de
definieerbaarheid van de oorsprongscriteria toenemen.
Wat nog het vermelden waard is in het kader van oorsprong, is
dat vanaf 2017 de preferentiële oorsprong niet meer middels
een oorsprongscertificaat kan worden geclaimd maar door het
gebruik van een verklaring van de exporteur van de goederen
zelf. Of dit de rechtszekerheid ten goede zal komen is overigens
maar de vraag. Ook in het UCC is het vertrouwensbeginsel nog
steeds gecodificeerd met als uitgangspunt dat vertrouwen kan
worden ontleend aan een vergissing van de autoriteiten (indien
aan een aantal aanvullende voorwaarden wordt voldaan). Als
echter de autoriteiten geen certificaten meer afgeven dan kan
er moeilijk een beroep worden gedaan op een vergissing van de
autoriteit van het exporterende land. Natuurlijk kan nog wel een
beroep worden gedaan op een vergissing van de autoriteiten in
Europa maar de mogelijkheden voor een succesvol beroep op dit
beginsel zullen afnemen, dat lijkt zeker.
drie jaar praktische douane ervaring moet gaan om een AEOcertificaat te kunnen krijgen. Een alternatief is het hebben
en toepassen van een kwaliteitsstandaard van een Europese
standaardisatie organisatie. Voor wat betreft de professional
qualifications dienen uw douanemedewerkers te beschikken over
een certificaat waaruit een douanetraining blijkt. Dit certificaat
mag zijn afgegeven door een douaneautoriteit, door een
goedgekeurd opleidingsinstituut of branche-organisatie.
De eis van practical standards of competence or professional
qualifications is nieuw en stelt een serieuze aanvullende eis aan
de organisatie van de marktdeelnemer.
5. Conclusie
Er zijn nog heel wat andere wijzigingen die het UCC met zich zal
brengen, dat is zeker. Zo zal er douane-technisch ook zeker op
het gebied van de vereenvoudigde procedures het een en ander
veranderen dan wel worden vereenvoudigd. De Implementing en
Delegating Acts zullen hier nog verder duidelijkheid over moeten
geven.
In dit artikel zijn de contouren geschetst van een beperkt
aantal van die wijzigingen op het gebied van de pijlers van het
douanerecht, te weten classificatie, douanewaarde en oorsprong.
Met betrekking tot deze onderwerpen staan er voor de praktijk
tamelijk ingrijpende wijzigingen op stapel.
4. De AEO status
Ook in het UCC blijft de AEO-status een uitermate belangrijke rol
spelen. Sterker nog, deze wordt alleen maar belangrijker, mede
in het licht van de vereenvoudigde procedures en vergunningen
daarvoor. Deze zullen nog meer worden gekoppeld aan het
hebben van de AEO-status.
In het UCC is er slechts ruimte voor twee AEO varianten te weten
AEO-douane en AEO-veiligheid en wordt het certificaat vervangen
door een autorisatie.
Om de AEO-status te verkrijgen is voorts een aanvullende eis
geïntroduceerd. Er zal van een AEO worden geëist dat deze
kan aantonen te beschikken over gekwalificeerd personeel dat
een minimum opleidings- en ervaringsniveau heeft (practical
standards of competence or professional qualifications). De
voorlopige Implementing Act zegt hierover dat het om minimaal
Weg en Wagen is het gratis e-magazine over vervoerrecht, douanerecht en transport van afval. Abonneren kan op www.sva.nl/wegenwagen
27
Download