Spinnenweb van Rifkin Bron: Rifkin e.a. 1998-2000 Wat Het Spinnenweb Rifkin brengt in kaart wat de mate van betrokkenheid van personen of organisaties aan het project of de activiteit. Registreer aan het begin, tussentijds en aan het eind, dat levert waardevolle gegevens op voor de evaluatie. Het participatie meetinstrument van Rifkin is bedoeld om inzicht te krijgen in de mate waarin de betrokken organisaties participeren op de vijf indicatoren: behoeftenbepaling organisatie, management mobilisatie van middelen menskracht, en leiderschap. Voor elk van deze variabelen moet op een drie-punts-schaal een beoordeling gegeven worden op de ‘mate van gezamelijkheid’. Het cijfer 1 betekent dat één organisatie verantwoordelijk is voor het betreffende item, een 3 betekent dat alle organisaties in gelijke mate verantwoordelijk zijn. De individuele scores op deze items worden gemiddeld en vervolgens in een spinnenwebmodel weergegeven. Het spinnenweb ziet er (ingevuld) als volgt uit: Bij het spinnenweb geldt: hoe groter het ‘gesponnen web, hoe groter het bereik van deelname en betrokkenheid aan het programma of de activiteit. Wanner dit op meerdere momenten in de tijd gebeurd, worden de veranderingen zichtbaar (Rifkin e.a., 1988; Rifkin, 2000). Leiderschap Mobilisatie middelen Behoeftebepaling Mobilisatie Menskracht Management Organisatie De gegeven scores geven een indicatie voor het niveau van samenwerking en participatie, maar hebben pas betekenis als de reden voor het geven van een bepaald cijfer bekend is. Immers, mensen kunnen verschillende redenen hebben voor het geven van een bepaalde score. De discussie die naar aanleiding hiervan kan onstaan is interssant en zinvol voor de voortgang van de samenwerking, interventie of activiteit. Hoe Stap 1 Eerst wordt van iedere tak een tabel ingevuld hoe de ‘participatie’ of ‘deelname’ plaatsvindt (score 1 tm 3). als het niet lukt zijn er per tak (niveau) een aantal vragen bedacht die het makkelijker maken de tabel in te vullen. Gebruik voor het invullen van de tabel de volgende scores: 1= participatie vooral vanuit één organisatie 2= participatie met een deel van de betrokkenen 3= participatie met (bijna) alle betrokkenen Indicatoren: 1. Behoefte bepaling 2. Leiderschap 3. Mobilisatie menskracht 4. Mobilisatie middelen 5. Management 6. Organisatie 1 2 3 Doelen van de meest invloedrijke organisatie worden bereikt De samenwerking wordt door één (professionele) partij geïnitieerd Menskracht komt vanuit één organisatie Middelen (geld, facilitair) komen van één organisatie Management wordt vnl. door beroepskrachten bepaald Opgezet en uitgevoerd door één professionele organisatie Doelen van alle betrokkenen worden bereikt Evenredige vertegenwoordiging van alle betrokkenen Alle betrokkenen leveren menskracht Alle betrokkenen leveren middelen Door alle betrokken en Door alle betrokkenen Het bereik van participatie in de samenwerking: Indicatoren: 6.Project Organisatie 5.Management 4.Mobilisatie Middelen/geld 3.Mobilisatie menskracht 2.Leiderschap Minimaal bereik Opgezet en uitgevoerd door één professionele organisatie Management wordt vnl. door beroepskrachten bepaald Middelen (geld, facilitair) komen van één organisatie Menskracht komt vanuit één organisatie De samenwerking wordt door één (professionele) partij geïnitieerd 1.Behoefte Doelen van de meest invloedrijke bepaling organisatie worden bereikt (Model van Rifkin, 2000) Maximaal Bereik Door alle betrokkenen Door alle betrokken en Alle betrokkenen leveren middelen Alle betrokkenen leveren menskracht Evenredige vertegenwoordiging van alle betrokkenen Doelen van alle betrokkenen worden bereikt Hulpmiddel bij stap 1: de volgende vragen kunnen worden geraadpleegd als een geheugensteuntje of hulpmiddel bij het invullen van de tabel. Lees dus eerst de tabel, en wanneer je er niet uit komt verduidelijken de onderstaande vragen misschien het onderwerp. 1. Behoeftebepaling Hoe zijn de behoeften bepaald? Wie heeft de behoeften bepaald? Waarom werd er besloten om de activiteit/programma uit te voeren? Wie heeft de activiteit geïnitieerd 2. Leiderschap Wie heeft het onderwerp op de agenda gezet? Welke betrokkenen zijn vertegenwoordigd in het leiderschap? Hoe worden besluiten genomen? Type leiderschap? Hoe zijn leiders op hun positie gekomen? Bestaan er mechanismen om feed-back te geven op het leiderschap? Welke betrokkenen hebben van het leiderschap geprofiteerd? 3. Mobilisatie menskracht en middelen Welke financiële middelen zijn beschikbaar, wie hebben (heeft) de middelen ingebracht? Welke menskracht is beschikbaar, wie hebben de middelen ingebracht? Denk je dat er voldoende middelen aanwezig zijn? Worden middelen goed gebruikt? 4. Management Bij wie rust de uiteindelijke verantwoordelijkheid? Wie neemt de besluiten over de activiteiten en inzet van middelen? Wie bezit het programma? 5. Organisatie Welke betrokkenen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van activiteiten? Wat zijn de doelstellingen van de betrokkenen? Delen de betrokkenen deze doelstellingen? Wat is jouw belang en die van je organisatie? Hoe worden activiteiten gefinancierd? Denk je dat deelnemende betrokkenen voldoende kennis en informatie hebben om op een goede wijze bij te dragen? Stap 2 Vervolgens wordt het spinnenweb getekend. Als bijvoorbeeld door een deel van de betrokkenen (score 2) “middelen worden gemobiliseerd” voor het programma of de activiteit wordt een kruisje bij 2 op de lijn gezet. Wanneer dit gedaan is voor alle takken, worden de kruisjes door een lijn verbonden en ontstaat er een spinnenweb. Zo krijg je een beeld van bereik van deelname en betrokkenheid bij het programma. Deze indicatoren hebben vooral betrekking op samenwerkingsverbanden op project niveau. Als men i.p.v. ‘betrokken organisaties’, ‘betrokken belangengroepen’ of ‘betrokkenen’ leest kan dit mogelijk ook voor andere vormen van participatie gebruikt worden. Leiderschap Mobilisatie Middelen Behoeftebepaling Mobilisatie Menskracht Management Organisatie