Vragen efelijkheid

advertisement
7.9.1. Toetsvragen bij § 7.5 t/m 7.9
Bij katten wordt de kleur en het patroon van de vacht bepaald door minstens tien verschillende genen. Xchromosomaal zijn de allelen XD voor oranje en Xd voor zwarte vachtkleur. Bij een heterozygoot vrouwtje (XDXd)
wordt tijdens de embryonale ontwikkeling in sommige cellijnen het XD-chromosoom uitgeschakeld, in andere
cellijnen het Xd-chromosoom. Hierdoor krijgt de vacht een vlekkenpatroon van oranje en zwarte vlekken. Het
precieze vlekkenpatroon is afhankelijk van het stadium van de embryonale ontwikkeling waarin een Xchromosoom is uitgeschakeld.
Een oranje kater paart met een homozygoot-zwarte poes. Zij krijgen een nest met vier poesjes. Deze poesjes zijn
vrouwtjes. Ze zien er als volgt uit:
poes 1 is oranje,
poes 2 is zwart,
poes 3 is voor ongeveer 2/3 deel oranje; het oranje wordt afgewisseld met 5 zwarte kleurvelden,
poes 4 is voor ongeveer 2/3 deel zwart; het zwart wordt afgewisseld met 5 oranje kleurvelden.
1
Bij welke van de poezen 1, 2,3 en 4 zal het XD-chromosoom in de cellijn die de vachtkleur bepaalt, het
vroegst in de embryonale ontwikkeling zijn uitgeschakeld?
A
bij poes 1
B
bij poes 2
C
bij poes 3
D
bij poes 4
De vachtkleur wordt bovendien beïnvloed door een niet X-chromosomaal allelenpaar: in aanwezigheid van het
allel S heeft de vacht witte vlekken, een homozygoot recessieve kat (ss) heeft geen witte vlekken. Lapjespoezen
hebben oranje, zwarte en witte vlekken. In een buurt lopen poezen en katers met de volgende genotypen:
Minet met genoytpe XDXD ss;
Guusje met genotype XdXd Ss;
Tommie met genotype XDY ss;
Max met genotype XdY SS;
Pluis met genotype XDY Ss;
Rasta met genotype XdY Ss.
Al deze poezen en katers kunnen met elkaar paren en ze zijn allemaal even vruchtbaar.
2
Welke poes moet paren met welke kater om een nest te krijgen met zoveel mogelijk lapjespoezen? En hoe
groot is dan de kans dat een vrouwtje in zo'n nest een lapjespoes is?
Bij een zoogdiersoort komen onder andere de volgende drie allelenparen voor: P,p; Q,q; R,r. Deze allelenparen
zijn niet gekoppeld. Alleen het allelenpaar Q,q is X-chromosomaal. Van een groot aantal gameten van een
mannelijk dier van deze soort worden de combinaties met betrekking tot deze allelen bepaald. Daarin worden de
volgende allelencombinaties aangetroffen:
p, q, R;
P, q, R;
P, q, r;
p, q, r.
3
Hoe groot is de kans dat bij dit dier een gameet ontstaat met de allelen p, Q, r? Aangenomen wordt dat er
geen mutaties optreden.
A
0
B
1/16
C
1/8
D
¼
Bij een bepaalde zoogdiersoort komen drie oogkleurallelen voor: M, m r en mw. Deze allelen zijn X-chromosomaal.
Het dominante allel M veroorzaakt bruine ogen; de recessieve allelen m r en mw veroorzaken in homozygote
toestand respectievelijk rode en witte ogen; dieren met het genotype mrmw hebben roze ogen.
Een bruinogig vrouwtje en een onbekend mannetje hebben een talrijke nakomelingschap. Van de mannetjes van
deze nakomelingschap heeft de helft bruine ogen, de andere helft heeft
4
Wat was de oogkleur van het onbekende mannetje?
A
bruin
B
rood
C
roze
D
wit
Bij een bepaalde diersoort komen individuen met een gele en individuen met een zwarte lichaamskleur voor. Een
onderzoeker beschikt over vier dieren van deze soort: een geel mannetje P, een geel vrouwtje Q, een zwart
mannetje R en een zwart vrouwtje S. De onderzoeker brengt tussen deze dieren een aantal paringen tot stand.
De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.
5
Hebben de vrouwtjes of de mannetjes van deze diersoort twee X-chromosomen of is dat niet uit de
gegevens te bepalen?
A
De vrouwtjes hebben twee X-chromosomen en de mannetjes één.
B
De mannetjes hebben twee X-chromosomen en de vrouwtjes één.
C
Het is niet te bepalen of de vrouwtjes twee X-chromosomen hebben en de mannetjes één of omgekeerd.
6
Is het allel voor gele lichaamskleur dominant of het allel voor zwarte lichaamskleur of is dat niet uit de
gegevens te bepalen?
A
Het allel voor gele lichaamskleur is dominant.
B
Het allel voor zwarte lichaamskleur is dominant.
C
Het is niet te bepalen welk allel dominant is.
Bij kippen komen verschillende vormen van de kam voor.
De vorm van de kam wordt bepaald door de dominante allelen P en Q en de recessieve allelen p en q. Deze
allelen zijn niet X-chromosomaal.
In tabel is de relatie gegeven tussen genotype en fenotype met betrekking tot de kamvormen.
Een man heeft een haan met een normale kam en een hen met een walnootkam. Uit een paring van deze haan
en hen ontstaan vijf kuikens: twee met een normale kam en drie met een walnootkam. De man wil alleen kippen
met een rozekam hebben. Hij verkoopt daarom de vijf kuikens en hij besluit zijn haan of zijn hen te ruilen voor een
andere haan of hen.
7
Kan hij het beste zijn haan ruilen voor een andere haan of zijn hen voor een andere hen om alleen kuikens
te krijgen met een rozekam?
En welk fenotype moet die andere haan of hen hebben?
A
een haan met een erwtenkam
B
een haan met een rozekam
C
een haan met een walnootkam
D
een hen met een erwtenkam
E
een hen met een normale kam
F
een hen met een rozekam
In een onderzoek naar de overerving van de lichaamskleur bij fruitvliegjes beschikt een onderzoekster over een
mannetje P met een geel lichaam en een vrouwtje Q met een zwart lichaam. Zij wil weten of het allel voor de gele
of dat voor de zwarte lichaamskleur dominant is. Zij laat mannetje P paren met vrouwtje Q. Er ontstaan
vervolgens 51 zwarte en 45 gele nakomelingen. Met deze resultaten krijgt zij geen antwoord op haar vraag. Zij
voert een tweede kruising uit waarbij vrouwtje Q paart met een mannetje met een geel lichaam dat één van de
genoemde 45 gele nakomelingen is. Hieruit ontstaat een groot aantal nakomelingen.
8
Kan zij op grond van de resultaten van deze tweede kruising vaststellen welk allel dominant is? Zo ja, welk
resultaat is te verwachten als het allel voor gele lichaamskleur dominant is?
A
Nee, op grond van de uitkomst van deze kruising is niet vast te stellen welk van de twee allelen dominant
is.
B
Ja, dan is 50% van de nakomelingen geel en 50% zwart.
C
Ja, dan is 75 % van de nakomelingen geel en 25 % zwart.
D
Ja, dan is 100% van de nakomelingen geel.
Bij vliegen komt een gen voor dat invloed heeft op de ontwikkeling van deze dieren. Dit gen bepaalt de
maximumtemperatuur waarbij de vliegen zich nog kunnen ontwikkelen.
Twee vliegen P en Q die zich beide hebben ontwikkeld bij temperaturen lager dan 18 °C, paren. Vlieg P is
homozygoot. De eieren uit deze kruising worden gehouden bij een temperatuur van 27 °C. Niet meer dan de helft
van de eieren komt uit.
9
Wat is het genotype van vlieg P?
En wat is het genotype van vlieg Q?
Chiamydomonas is een eencellig organisme dat in het water leeft.
Afbeelding 21 geeft de levenscyclus weer. Het diploïde stadium is beperkt tot de zygote. Haploïde individuen
kunnen onder bepaalde omstandigheden met elkaar versmelten en vormen dan een zygote. Deze zygote
ondergaat een meiose en vormt vier nieuwe individuen. Deze nieuwe individuen kunnen door mitotische delingen
weer andere nieuwe individuen vormen.
Twee individuen M en N van Chiamydomonas versmelten met elkaar. Individu M heeft een bepaald aminozuur,
arginine, nodig om te kunnen blijven leven.
Individu N heeft geen arginine nodig. Het al of niet arginine nodig hebben voor een normale groei wordt bepaald
door één gen.
10
Welk percentage van de nakomelingen van de individuen M en N heeft arginine nodig om te kunnen
blijven leven?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Download