OP VAAN Oude wijn, nieuwe zakken of Nieuwe wijn, oude zakken? Karels V 4 oktober 2016 Evert Verhulp [email protected] Wet van 1 juni 2016, Stb 220 n n Aan artikel 668a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een lid toegevoegd, luidende: 13. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kunnen de tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste drie maanden, voor bij die overeenkomst of regeling aangewezen functies, die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar. Ondertussen…. n n Is het stil na de evaluatie van 9 maart 2016/van 30 juni 2016 van VAAN en van HSI/UvA: In de STAR wordt uitgewerkt hoe de transitievergoeding verrekend moet worden n Voor de overige wijzigingen zal worden voorzien in een wetsvoorstel dat naar verwachting op 1 januari 2018 in werking zal kunnen treden. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel begin 2017 bij uw Kamer kan worden ingediend. n Mede in dit verband zal worden bezien of het mogelijk is om de voorgestelde wijziging met terugwerkende kracht in te laten gaan. n De wijziging van de huidige regeling zal dan ook inhouden dat bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen waar de regeling in haar nieuwe opzet toe beperkt zal worden en waaronder ook ontslag wegens bedrijfsbeëindiging valt - de (gekapitaliseerde) waarde van de bij cao geregelde voorziening niet gelijkwaardig hoeft te zijn aan de transitievergoeding waar een individuele werknemer recht op zou hebben gehad. Het is dan aan cao-partijen zelf om te bepalen wat de inhoud en omvang van de cao-voorziening zal zijn - die ook alleen kan bestaan uit van-werk-naar- werk arrangementen - en door wie een dergelijke voorziening verschuldigd is. Dat hoeft dan niet te zijn de individuele werkgever (uit het midden en kleinbedrijf). Het is aan cao-partijen om gebruik te maken van de hiermee geboden mogelijkheid om de kosten bij ontslag om bedrijfseconomische redenen, voor individuele werkgevers, te verlagen. a twee jaar ziekte verrekend kan worden Bewijsrecht van toepassing? n n n n n 284 Rv: 1 De negende afdeling van de tweede titel is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet bewijsrecht van toepassing op verzoekschriftproc., tenzij aard van de zaak zich daartegen verzet. O.a. relevant voor aanbod getuigenbewijs. 685 oud: op snelheid gerichte procedure, één instantie, etc Nu -MvT: ‘nee, tenzij’, maar het is ja, tenzij ….. V.d Kraats, AR 2014/11: De kantonrechter zou dus niet moeten uitleggen – zoals de wetgever beoogt – waarom een bijzondere omstandigheid aanleiding geeft om wel de gelegenheid te bieden tot bewijslevering, maar juist waarom hij die gelegenheid niet biedt. Oude wijn? Arbeidsrechtelijke ‘puntjes’ n n n n n n n n Dient de opzegging van de werkgever duidelijk en ondubbelzinnig te zijn? Kan een terecht gegeven ontslag op staande voet schadeplichtig zijn? Schrijvers /van Essen Kan de voorwaardelijke ontbinding nog? Loondoorbetaling (628) Kan de werknemer nog switchen? Ontbindende voorwaarde Kan de werkgever eenzijdig op de opzegging terugkomen? Datum beeindigingsovereenkomst Ontslagrecht “light” oudere werknemer Art. 7:669 lid 4: Opzeggen wegens hebben of bereiken van pensioengerechtigde leeftijd, zonder instemming (en dus zonder preventieve toets, voorwaarden: n -ao gesloten voor pensioenleeftijd, let op einde van rechtswege Einde wegens pensioen mag maar één keer: n Art. 7:670a lid 2 sub e: opzegverboden gelden dan ook niet, ‘voor zover’…. Kan dat nog in geval van opzegging tijdens ziekte? n Art. 7:673 lid 7 sub b: geen transitiebudget n Wet werken na AOW (Stb. 2015,376) n n n Per 1 januari ingevoerd: Opvallend: loondoorbetaling en opzegverbod ziekte gedurende 13 (!) weken (in de wet staat 6 weken maar overgangsrecht) 629/670 lid 1 onder A ARTIKEL VIIIA. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK 1. In afwijking van het in de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer: § a. die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, en § b. die geen werknemer als bedoeld in artikel 629, lid 2, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is Geldt ook voor herplaatsingstermijn 669 lid 3 b en c: 6 weken = 13 weken n Opzegtermijn 1 maand (art. 7:672 lid 3) n Ketenregeling standaard 4 jaar 6 contracten (art. 668a lid 12) n Herplaatsingsonderzoek art. 7:669 lid 1 wordt zes weken, maar is nog 13 weken (overgangsrecht) n Opzeggen? n HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3305 n Na vier tijdelijke arbeidsovereenkomsten: n ‘Hierbij bevestigen we dat jij bij ons in dienst bent geweest voor de periode 28 januari 2011 tot en met heden (12 februari 2013) en dat jij de werkzaamheden in de functie van dakdekker/onderhoudsmonteur naar volle tevredenheid hebt uitgevoerd voor Dakteam B.V. en Dakteam Beheer B.V. Beëindiging van het huidige contract is alleen te wijten aan de economische omstandigheden. We wensen je veel succes toe met toekomstige sollicitaties en nieuwe dienstbetrekking.’ n Is dit een opzegging? n Bij brief van 29 januari 2014 meldt advocaat werknemer zich: arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. n Als gewoon de arbeidsovereenkomst bestaat: loonvordering, Als is opgezegd: vordering verjaard n HR 20 november 2015: ECLI:NL:HR:2015:3333 n U hebt in het afgelopen schooljaar 2013-2014, als gepensioneerde uw diensten en medewerking aan het voortgezet onderwijs verleend. (…) Al naar gelang de behoefte in het onderwijs kan het mogelijk zijn dat wij u vragen ons wederom bij te staan. Wij hopen dat indien wij u benaderen u zich beschikbaar stelt.’ Opzeggen onder het BW n n (Asser 7-V, Arbeidsovereenkomst): In de memorie van toelichting bij de Vaststellingswet titel 7.10, Kamerstukken II 1993/94, 23 438, nr. 3, p. 44, wordt opgemerkt dat het begrip ‘opzegging’ in de oude wet in verschillende verbanden voorkwam. Aangezien art. 3:37 BW thans uitdrukkelijk bepaalt dat een wilsverklaring ook in een gedraging besloten kan liggen, is het begrip ‘doen eindigen zonder opzegging’ geschrapt. Een en ander brengt mijns inziens mee dat ook een niet toelaten van de werknemer tot het werk door een werkgever met een ten onrechte gedaan beroep op een einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege, dient te worden beschouwd als een opzegging. Zie anders, maar mijns inziens ten onrechte, Verhulp, JAR Verklaard, 22-11-2004, p. 18-20 Opzeggen onder de WWZ n n n n Art. 7:677 lid 1: geen opzegbevoegdheid meer, alleen om een dringende reden Art. 7:669 lid : opzeggen kan alleen met redelijke grond en na herplaatsingsonderzoek Tot 1999 in 7:677 lid 1 BW: “Zonder opzegging doen eindigen”; “een daad waaruit de wil om de dienstbetrekking te doen eindigen indirect valt af te leiden” (Meijers, 1923) Vgl art. 3: 37 BW: Rechtshandeling kan ook gelegen zijn in gedraging… Vervaltermijn etc n n n n n n n Werknemer moet duidelijk en ondubbelzinnig opzeggen (bijv HR 25 maart 1994, NJ 1994,390 (Ritico) Werkgever ‘hangt’ al veel sneller: HR 10 juni 2005, NJ 2005/395 (Al Hage Hussein/Zbir). Maar: -rechtspraak onder oud recht en toen gold wel zes maanden…Nu een vervaltermijn, van twee maanden, Dient de werkgever het niet beter te weten dan de werknemer? Wie draagt risico van dwaling omtrent einde van rechtswege? Ktr Amsterdam 24 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:5649: aanzegging is opzegging HR 12 februari 1998, NJ 1999, 643 (Schrijvers/van Essen) n n De vraag of de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging, behoort derhalve te worden beantwoord in het kader van de vraag of sprake is van een dringende reden. Is deze laatste vraag bevestigend beantwoord, dan is geen plaats meer voor het oordeel dat het ontslag niettemin kennelijk onredelijk is op de in art. 1639s lid 2 onder 2 vermelde grond. Tenslotte verdient nog aantekening dat een verplichting van de werkgever tot schadevergoeding in geval van ontslag wegens een dringende reden op de grond dat beëindiging van de dienstbetrekking kennelijk onredelijk is om de in art. 1639s lid 2 onder 2° vermelde reden, zich niet laat verenigen met de in art. 1639o lid 3 voorziene mogelijkheid dat de werknemer in geval van een ontslag wegens een dringende reden jegens de werkgever schadeplichtig is en evenmin met de omstandigheid dat de wet, anders dan bij ontbinding wegens verandering in de omstandigheden, niet voorziet in de mogelijkheid van een schadevergoeding bij of na ontbinding wegens een dringende reden op verzoek van de werkgever. Kan terecht osv leiden tot transitievergoeding? n n n n Oud: (i) in de dringende reden zijn de omstandigheden die het ontslag kennelijk onredelijk kunnen doen zijn, meegewogen. (ii) vergoeding verhoudt zich niet met vergoedingsplicht van de werknemer (1639o = 7:677 lid 2 BW) (iii) alleen vergoeding wegens verandering in omstandigheden, niet bij dringende reden WWZ transitievergoeding? (i) doet er niet meer toe, want transitievergoeding staat los van persoonlijke omstandigheden n (iii) doet er niet meer toe, ontbinding 685 is vervallen n (ii): art. 7:677 lid 2: alleen bij opzet of schuld: maar de toets van de transitievergoeding is (673 lid 7 sub c) verschuldigd is: ernstig verwijtbaar handelen werknemer, n Kan de werknemer schadeplichtig zijn en toch recht hebben op de transitievergoeding of is opzet/schuld gelijk aan ernstig verwijtbaar? Sagel, TRA 2015/45: nee. Rb Overijssel, 3 maart 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:743 n Zie ook 7:673 lid 8: toch (deels) toekennen naar maatstaven van red en bill. n Ontslag op staande voet/ontbinding vzv n HR 1982, NJ 84/296 Nijman / X: n langdurige onzekerheid over voortbestaan arbeidsovereenkomst. Gerechtvaardigd belang bij duidelijkheid op korte termijn Ontb. vzv strookt met strekking van art. 7:685 (te allen tijde…) n Ktr Amsterdam 3 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8025 Beoordeeld wordt het belang van de verzoeker bij het voorwaardelijk verzoek. Indien de oordelende rechter tegelijk beslist op de vernietiging van het oosv en op het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding dan geldt: Laat de ktr het oosv in stand, dan is de voorwaarde niet vervuld en komt voorwaardelijke ontbinding niet in beeld cq. heeft de wg geen belang bij de voorwaardelijke ontbinding. Maar dat is toch niet zo eenvoudig (G)een voorwaardelijke ontbinding: heeft werkgever belang? n Ktr: geen dr r, wel ontb (vzv), hof: wel dr r, Arbovk osv Ktr vernietigt opz. ktr ktr ontbindt (niet vzv) In deze zin:Hof ‘s Gravenhage 23 februari 2016. hof hof moet alsnog een datum bepalen Hof Den Haag 23 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:435 Leidster BSO vergeet kind, osv op 14 / 8/ 2015 Werkneemster start kortgedingprocedure doorbetaling loon Wkg verzoekt primair toekenning vergoeding 677lid2 Subs voorwaardelijke ontbinding Werkneemster tegenverzoek Vernietiging en loondoorbetaling Ktr: vernietigt opzegging en ontbindt op verzoek van de werkgever voorwaardelijk per 1 januari 2016, kent toe de transitievergoeding van € 1648 bij beschikking 2/11 Bij kortgedingvonnis van 2/11 loonvordering toegewezen tot 1/1/2016 n Het hof dient ingevolge de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:683, lid 6 BW deze arbeidsovereenkomst van partijen alsnog te doen eindigen en wel door daarvoor een, in de toekomst gelegen, datum te bepalen (zie wederom hierboven sub 16.). Dit zou er echter toe leiden - in het licht van het feit dat de kantonrechter de ontbinding per 1 januari 2016 heeft uitgesproken - dat ABBW voor wat betreft de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt door haar appel in een slechtere positie komt te verkeren dan op basis van de beschikking van de kantonrechter het geval was. n Hiertegen verzet zich de (rechts)regel dat een partij niet slechter mag worden van zijn hoger beroep (het verbod van reformatio in peius). Vorenstaande brengt met zich mee, dat, hoewel ingevolge art. 7:683, lid 6 BW het hof het einde van de arbeidsovereenkomst dient te bepalen op een in de toekomst gelegen tijdstip, het hof desalniettemin in dit speciale geval - gezien ook de uit de processtukken kenbare wens van partijen om de arbeidsovereenkomst op die datum als beëindigd te beschouwen - het einde van de arbeidsovereenkomst zal vaststellen op 1 januari 2016 Heeft de werkgever belang? n Ktr: wel dr r, wel ontb vzv, hof: geen dr r, n Arbovk osv ktr Ktr: dr reden ktr ontbindt (vzv) wat herstelt het Hof?: de oude ovk, of komt een nieuwe tot stand? Of Hof herstelt met ingang van deze datum? hof hof herstelt per? Van der Gulikn n n n Tekst van art. 7:628 BW: Als niet werken risico wkn, dan geen loon Regering: dat zeggen we: HR 21 maart 2003, ECLI 2003:AF3057 Voor zover bij de behandeling van de wetsvoorstellen 24349 ("Wulbz") en 26257 ("Repa-flexwet") - overigens in ander verband gedane uitlatingen van bewindslieden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.27 - 3.35, in een andere richting wijzen, vormen deze geen reden om tot een ander dan het evenvermelde, met de heersende rechtsopvatting omtrent de doorbetaling van loon in geval van schorsing van een werknemer strokende, oordeel te komen. Maar nu weer: n Dergelijke afspraken dienen dan slechts ter invulling en bevestiging van hetgeen in de wet al is afgesproken over de risicoverdeling en gelden niet als afwijking daarvan. Uiteindelijk is en blijft het aan de rechter om te beoordelen of bij een specifieke schorsing dan ook daadwerkelijk sprake was van een niet verrichten van de bedongen arbeid door een oorzaak die redelijkerwijs voor risico van de werknemer behoort te komen. In dit verband merkt de regering overigens op dat het standpunt dat een werkgever in geval van schorsing, om redenen waarvan de gevolgen redelijkerwijs voor rekening van de werknemer behoren te komen, niet verplicht is het loon te betalen al eerder van regeringswege is ingenomen, namelijk door de toenmalige regering bij gelegenheid van de Reparatiewet Flexibiliteit en Zekerheid. “ n Kamerstukken I, 33818, nr C, p. 101 Kan de ontb vzv nog? Ik denk: ja -binnen 2 maanden verzoek, binnen 4 weken behandeling -geen buitenrechtelijke vernietiging, alleen door rechter, -in appel alleen herstel (geen vernietiging) met voorziening, dus nieuwe arbeidsovereenkomst? -loonmatiging art. 7:680a, -complexiteit neemt toe En toch: redelijke grond theorie: als de red grond (7:669 lid 3) er is, kan opgezegd worden, dus ook na een osv wegens een andere grond? -procedure kan toch enige tijd vergen, dus zal kunnen, -als er discussie over het (voort-)bestaan van de ao? Toch voorwaardelijk? n n n n n Rb Zeeland/wests Brabant, 2 februari 2016; ECLI:NL:GHDHA:2016:435 ECLI:NL:RBZWB:2016:1004 Werknemer vraagt ontbinding onder toekenning t.v. en b.v., werkgever doet tegenverzoek: Verzoek werknemer toegewezen met intrekkingsmogelijkheid, geen t.v. of b.v. Verzoek werkgever voorwaardelijk toegewezen, ten overvloede overwogen: met recht op t.v. Ktr Utrecht 24 februari 2016: “Switch”? n n 4.4. Vast staat dat de werknemer ter zitting zijn primaire verzoek tot, naar de kantonrechter begrijpt, vernietiging van de opzegging heeft ingetrokken. De werknemer ziet derhalve alsnog af van het inroepen van de ongeldigheid van het ontslag op staande voet en maakt de subsidiaire stelling tot zijn primaire (“switcht”). Het beroep op de nietigheid en het beroep op de “onregelmatigheid” moet worden gedaan binnen twee maanden na het geven van het ontslag op staande voet. Dat is in de onderhavige zaak het geval. Immers, het ontslag is op 11 december 2015 gegeven en op 10 februari 2016 heeft de werknemer zijn primaire verzoek ingetrokken. De switch is derhalve tijdig uitgevoerd. Kan de werknemer nog switchen? n n Switch: HR 7 oktober 1994, NJ 1995, 171 (Dibbets/Pinckers) Afzien van beroep op nietigheid/vernietigbaarheid en keuze stellen op schadeplichtigheid. n Kan dat nog? n Werknemer kan vernietiging of schadevergoeding verzoeken, dient beiden te doen binnen twee maanden, maar dat is geen switch Ktr Utrecht 24 februari 2016 n Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. en 4.3. is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat het recht van S. Om te switchen zwaarder weegt dan het recht van Klomp om de eenzijdige rechtshandeling van het ontslag op staande voet ongedaan te maken. Van belang acht de kantonrechter in dit verband dat de ‘inttrekking’ van het ontslag heeft plaatsgevonden zeer geruime tijd na de datum van het ontslag op staande voet en het daartegen gerichte protest, dat de intrekking zonder opgave van redenen is gedaan en niet is gebleken van een novum dat de intrekking zou kunnen verklaren. Kan de werknemer eenzijdig op de opzegging terugkomen? n n n n Opzegging is eenzijdige rechtshandeling, alleen op terugkomen met instemming van de wederpartij: HR 16 februari 1979, NJ 1979, 454 (Roering/Bourgonjen) Is er een recht om eenzijdig terug te komen op de opzegging? Is het verzoek om het ontslag op staande voet in te trekken geen aanbod? Is het verzoek aan de kantonrechter de opzegging te vernietigen dat dan ook niet? Kan de ontbindende voorwaarde nog? n HR 6 juni 992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0535, m.nt. P.A. Stein: “Een ontbindende voorwaarde kan, maar behoeft niet noodzakelijk met dit stelsel onverenigbaar te zijn, waarbij van geval tot geval moet worden bezien in hoeverre de strekking van voormelde regels tot nietigheid van de ontbindende voorwaarde leidt.” Maar mag niet strijdig zijn met ontslagrecht, Ktr Nijmegen 15 februari 2013, LJN BY9269, JAR 2013/63 (Radboud) n 3 eisen aan geldigheid ontbindende voorwaarde: - Objectief bepaalbaar - Buiten wil van de partij die belang heeft bij intreden voorwaarde - Arbeidsaanbod werknemer wordt door intreden zinloos n In HTM-arrest (HR 2 november 2012, JAR 2012/ 314) is de laatste eis ‘vervallen’ (maar bijzondere omstandigheden) n Probleem: -uitputtende opsomming van redelijke gronden -herplaatsingsplicht art. 7:669 lid 1 BW -verhouding met transitievergoeding (ernstig verwijtbaar) Maar: -Geen wijziging beoogd, -Past in privaatrecht -eerder vergoeding, maar wat dan nog (past in systeem) n Datum totstandkoming ovk n n Ktr Rotterdam 10 februari 2016 ECLI:NL:RBROT:2016:996 De vraag die partijen verdeeld houdt, is wanneer de vaststellingsovereenkomst moet worden geacht tot stand te zijn gekomen, ofwel wanneer aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan. De kantonrechter overweegt als volgt. De tekst van genoemde bepaling biedt niet direct uitkomst bij de beantwoording van die vraag. In de wetsgeschiedenis valt echter te lezen dat “[v]anwege het grote belang van een werknemer bij een arbeidsrelatie [ervoor is] gekozen om werknemers die schriftelijk instemmen met een opzegging of die een beëindigingsovereenkomst ondertekenen (cursivering ktr) een bedenktermijn van veertien dagen te gunnen om hierop terug te kunnen komen (Kamerstukken II 2-13/2014, 33818, 7, p. 56-58). Verder blijkt uit de wetgeschiedenis dat voor de tekst van het artikel is aangesloten bij artikel 7:653 lid 1 BW. (Kamerstukken 2013/2014, 33818, 9, p. 17-18). Die bepaling ziet op het schriftelijkheidsvereiste bij een concurrentiebeding. Door de Hoge Raad is in dat verband op 28 maart 2008 (JIN 2008/288) geoordeeld - zij het onder het oude recht, maar het artikel is ten aanzien van het schriftelijkheidsvereiste ongewijzigd gebleven - dat aan dat vereiste in ieder geval is voldaan indien sprake is van ondertekening door de werknemer. Dit een en ander en daarbij in aanmerking genomen dat de rechtszekerheid meebrengt dat zowel werknemer als werkgever is gebaat bij een duidelijk aantoonbaar en concreet moment waarop de bedenktermijn aanvangt, komt de kantonrechter voorshands tot het oordeel dat de ondertekening van [eiser] op 28 september 2015 als beslissend moet worden aangemerkt. De conclusie is dan ook dat hij met de brief van 9 oktober 2015 tijdig gebruik heeft gemaakt van zijn recht om de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst in te roepen. Ktr Leiden 1 juni 2016 ECLI:NL:RBDHA:2016:8371 n Het standpunt van de werknemer dat de e-mailwisseling niet als schriftelijke overeenkomst waarmee de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd in de zin van artikel 7:670b BW kan worden beschouwd, is niet houdbaar. Vast staat immers dat partijen met de toezending van de beëindigingsovereenkomst, de correspondentie die daarop is gevolgd en het akkoord dat daarop uitdrukkelijk namens de werknemer is gegeven, schriftelijk overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daarbij behorende voorwaarden. In de rechtspraak is bepaald dat door akkoordverklaring per e-mail voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste. In deze zaak is aan de bedoeling van de wetgever ongelijkheidscompensatie - tegemoet gekomen. Van een lichtzinnig besluit of druk van de werkgever c.q. opspelende emoties is in het geheel geen sprake. De werknemer is niet door het voorstel overvallen en had geen kwetsbare positie. De werknemer heeft - begeleid door een ter zake deskundige - weloverwogen ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst en wist ook dat op 29 januari 2016 de bedenktermijn is gaan lopen. De conclusie moet dan ook zijn dat de bedenktermijn op 29 januari 2016 is gaan lopen en dus al verstreken was op het moment dat de werknemer daarvan gebruik wilde maken. n Dus? n Niet datum waarop gemachtigde aanvaardt, maar waarop de werknemer zelf tekent is maatgevend voor aanvang termijn om terug te komen, Of: De datum waarop de gemachtigde aanvaardt namens de werknemer is maatgevend? n n n Aandachtspunt…. Aandachtspunten tijdelijk n Goed tellen (van 15/11 tot 15/11?) voor zowel TV als keten n Alg. termijnenwet is nvt (art. 7A:2031 BW), dus 2 maandentermijn kan eindigen op 2e paasdag…..