Opdrachten bij hoofdstuk 2 Lees eerst de algemene instructie bij de oefeningen (link). Opdracht 1 (meningsvorming en leren verantwoorden) Doel: Een eerste mening vormen over de invloed van erfelijkheid en leerervaringen op het ontstaan van gedrag en deze mening kunnen verwoorden en verdedigen. In hoofdstuk 2 wordt een belangrijk thema uit de psychologie kort behandeld: de invloed van zowel erfelijkheid als leerervaringen op de vorming van gedragsmogelijkheden. Lees eventueel opnieuw pagina 42 t/m 44. Psychologen en andere wetenschappers hebben hier lang meningsverschillen over gehad en deze discussie zal nog wel even door gaan. Toch zijn de meeste er het inmiddels over eens dat beide invloeden een rol spelen. Hoe dat gaat is nog vaak onduidelijk. Instructie: Op pagina 43 staat dat gedragsmogelijkheden gevormd worden door zowel erfelijke invloeden als omgevingsinvloeden (= leren). Probeer uitzonderingen te vinden op deze regel. Probeer drie vormen van gedrag te noemen waarvan jij zeker bent dat deze vrijwel geheel door erfelijkheid te verklaren zijn. Probeer ook drie vormen van gedrag te noemen waarvan je denkt dat deze vrijwel geheel door leerervaringen te verklaren zijn. Bespreek jouw genoemde gedragsvormen met je medestudenten en de docent. Neem in die discussie de vraag mee of het makkelijk was om gedragsvormen te vinden, waarover vrijwel iedereen het eens is dat er bij het ontstaan van dit gedrag slechts één oorzaak (erfelijkheid of leerervaring) een rol speelt. Opdracht 2 (oefenen en toepassen) Doel: Uit ervaring blijkt dat studenten vaak moeite hebben om de twee leerprincipes (klassiek conditioneren en operant conditioneren) die in hoofdstuk 2 behandeld worden, uit elkaar te houden. De bedoeling van deze opdracht is om de verschillen tussen deze twee leerprincipes te verwoorden aan de hand van de leeraspecten. Na afloop van de oefening ben je daartoe beter in staat. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 2.4 en 2.5 waarin de twee leerprincipes behandeld worden. Op pagina 63 staat in tabel 2.2 een overzicht van de verschillen. In paragraaf 2.3 worden op pagina 48 vier aspecten genoemd die kenmerkend zijn aan leren. Lees ook deze paragraaf eventueel opnieuw. Deze vier aspecten zijn in dit hoofdstuk niet toegepast op de twee leerprincipes. De opdracht is om dit zelf na te gaan. Ga na, bij zowel het klassiek conditioneren als bij het operant conditioneren, of al deze vier aspecten voorkomen. Vergelijk de resultaten. Vind je verschillen? Als je verschillen vindt, probeer deze dan te verklaren. Zet je bevindingen op papier en Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 1 bespreek het met je docent en/of met je medestudenten waarmee je de opdracht eventueel maakt. Je antwoorden zijn te controleren door op onderstaande knop te klikken. Antwoord opdracht 2 Opdracht 3 (oefenen en toepassen) Doel: Na het lezen van hoofdstuk 2 zul je wel enig idee hebben wat klassiek conditioneren inhoudt. Studenten blijken het echter moeilijk te vinden om in nieuwe situaties de begrippen (on)geconditioneerde stimulus, (on)geconditioneerde respons, reflex en reïnforcement op een juiste wijze toe te passen. De bedoeling van de opdracht is om deze toepassing te oefenen. Na afloop van de oefening zul je beter in staat zijn om bovenstaande begrippen toe te passen. Instructie: In hoofdstuk 2 wordt een uitgewerkt voorbeeld gegeven van het klassiek conditioneren, namelijk het experiment van Pavlov met zijn hond. Het experiment staat schematisch weergegeven in schema 2.1 op pagina 50. Bestudeer eventueel opnieuw paragraaf 2.4 en schema 2.1. Probeer nu zelf bij de onderstaande drie voorbeelden het leerproces (volgens het klassieke conditioneren) in een vergelijkbaar schema zoals 2.1 te zetten. Gebruik bij alle drie de voorbeelden de begrippen ongeconditioneerde stimulus, ongeconditioneerde respons, reïnforcement, geconditioneerde stimulus en geconditioneerde respons. Probeer daarbij bovenstaande stappen te volgen: Probeer eerst de reflex te benoemen; Vervolgens het leerproces met de reïnforcement; En tot slot het leerresultaat. Je kunt je antwoord controleren door te kijken of het aan de volgende drie criteria voldoet (doe dit ook eerst bij het voorbeeld in schema 2.1). Voldoet het hieraan niet, dan is je antwoord fout. a. Het schema moet starten met een reflex. Je moet je afvragen of het gedrag waarmee jij gestart bent een reflex (dus aangeboren) is. In schema 2.1 is de reflex de vorming van speeksel door voedsel in de mond. Dit is een aangeboren vorm van gedrag welke niet te onderdrukken is. b. Bij klassiek conditioneren vormt de oorspronkelijke ongeconditioneerde stimulus (in schema 2.1 “vlees in de mond”) altijd bij stap 2 (het leerproces) de reïnforcement; c. De ongeconditioneerde respons bij stap 1 wordt bij stap 3 (leerresultaat) de geconditioneerde respons. Dat wil zeggen dat de functie veranderd is, maar het gedrag blijft echter hetzelfde. Kijk in schema 2.1. Het betreft in beide gevallen speekselvorming. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 2 1. Probeer als eerste het experiment met Little Albert in schema te zetten. Dit experiment en de achtergronden ervan worden op pagina 50 en 51 beschreven. Controleer je antwoord aan de hand van bovenstaande drie criteria. Eventueel kun je daarna het antwoord controleren door op onderstaande knop te klikken. Antwoord opdracht 3.1 2. Vroeger, maar ook nog tegenwoordig, werd aversietherapie toegepast bij alcoholisten (overigens met wisselend resultaat). Dit is een eenvoudig voorbeeld van de toepassing van de klassieke conditionering in de hulpverlening. Het doel van de aversietherapie is de ontwenning van alcoholisten. Deze aversiebehandeling is gebaseerd op een ongeconditioneerde reflex die bestaat uit de ongesteldheid die bepaalde chemicaliën oproepen als ze in de maag van een mens belanden (vergelijk ook kader 8, maar hier is de misselijkheid gebaseerd op de bewegende bodem van het schip). Bij de aversiebehandeling geeft men de alcoholist alcohol te drinken waaraan apomorphine, emithine of iets dergelijks is toegevoegd. Op die manier brengt men een (klassieke) conditionering teweeg die inhoudt dat de patiënt naderhand (sterke) drank begint te verafschuwen. Hij krijgt een aanval van ongesteldheid bij het zien, ruiken en proeven alleen al. De therapie wordt tegenwoordig vooral toegepast door de chemicaliën in de buikwand van de alcoholist te implanteren. De chemicaliën gaan werken zodra de alcoholist alcoholhoudende drank nuttigt. Probeer deze aversietherapie in een klassiek conditioneringschema te zetten. Controleer je antwoord aan de hand van bovenstaande drie criteria. Eventueel kun je daarna het antwoord controleren door op onderstaande knop te klikken. Antwoord opdracht 3.2 3. Het leerprincipe van het klassiek conditioneren wordt ook wel eens toegepast bij het verhelpen van bedplassen. Hoewel men binnen de psychologie (en niet alleen daar) van mening verschilt over de oorzaak van bedplassen en hoe je het moet behandelen, is één van de methoden een therapie gebaseerd op het klassiek conditioneren. Deze behandelingsmethode gaat uit van het volgende: de bedplasser slaapt met een speciaal broekje (vroeger was dit een speciaal matras) waar onmiddellijk een elektrische kringloop ontsloten wordt nadat de allereerste urine het bevochtigd heeft. Deze elektrische kringloop is verbonden met een wekker die onmiddellijk afgaat zodra de eerste urine ‘gemorst’ is. Op die manier wordt het kind wakker zodra het urineren begint, maar de blaas nog vol is. Als dit enige malen herhaald is, zal de kriebel, die gepaard gaat met het uitzetten van de urineblaas, op zich zelf al genoeg zijn om het kind te wekken en daarmee te voorkomen dat het kind in bed plast (NB ook deze therapie werkt niet bij elk kind). Probeer deze aversietherapie in een klassiek conditioneringschema te zetten. Controleer je antwoord aan de hand van bovenstaande drie criteria. Eventueel kun je daarna het antwoord controleren door op onderstaande knop te klikken. De ervaring heeft geleerd dat deze opdracht moeilijk is. Daarom wordt de reflex, waarop de klassieke conditionering is gebaseerd, al gegeven. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 3 Als iemand slaapt heb je de volgende reflex: een plotseling geluid maakt je wakker. In dit geval is dat de wekker. Dus: Plotseling geluid (Aflopen van wekker)……(reflex)… ………………Wakker worden (ongeconditioneerde stimulus) (ongeconditioneerde respons) Antwoord opdracht 3.3 Opdracht 4 (meningsvorming en leren verantwoorden) Doel: In hoofdstuk 2 staat dat je in een gesprek de ander op vele manieren kunt beïnvloeden. Het leerprincipe dat daarbij werkzaam is, is de operante conditionering. Voor toekomstige leerkrachten en hulpverleners is het belangrijk om te weten (en te oefenen) op welke verschillende manieren een gesprekspartner gestimuleerd (en ook geremd) kan worden om zijn verhaal te doen. De bedoeling van deze opdracht is te ervaren dat er zeer vele en verschillende manieren zijn. Instructie: Lees eventueel opnieuw 2.6 (het deel over de praktijktoepassingen van het operante conditioneren). Geef zoveel mogelijk manieren aan waarop je in een advies- of hulpverleningsgesprek de gesprekspartner kunt beïnvloeden. Geef zowel positieve (stimulerende) als negatieve (remmende) reïnforcers. Bespreek je resultaat eventueel met de docent en je medestudenten. Wissel ervaringen uit. Opdracht 5 (oefenen en toepassen) Doel: Ook bij het operante conditioneren blijkt vaak dat als studenten dit principe zelf moeten toepassen, ze moeite hebben met het juiste gebruik van begrippen en wetmatigheden. De bedoeling van deze opdracht is het oefenen van de toepassing van de begrippen (zoals discriminante stimulus, respons, reïnforcement shaping, enzovoort), zodat je daardoor beter dit principe leert te beheersen en het eventueel kan toepassen als je gedrag wilt verklaren. Na afloop van deze oefening zul je de begrippen beter beheersen en op een juiste wijze kunnen toepassen. Instructie: Lees kader 11 over de man die leerde opruimen. Lees ook eventueel opnieuw paragraaf 2.5 over operant conditioneren. Beantwoord daarna de volgende vragen: 1. Wat is de stimulus bij het leerproces van ‘de man’? 2. Wat is de reïnforcement bij het leerproces van ‘de man’? 3. Is er sprake van shaping bij dit leerproces? 4. Is er sprake van discriminatie bij dit leerproces? 5. Is er sprake van generalisatie bij dit leerproces? Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 4 6. Is er ook sprake van een leerproces bij de verpleging? Welke begrippen kun je toepassen bij dit laatste leerproces? Probeer je antwoorden steeds te motiveren. 7. Bespreek de antwoorden met de docent en met je medeleerlingen. Het juiste antwoord is te vinden door op onderstaande knop te klikken. Antwoord opdracht 5 Opdracht 6 (Oefenen en toepassen) Doel: In de leerpsychologie worden, zo blijkt uit ervaring, verwarrende begrippen gebruikt voor de verschillende vormen van straf en beloning die er te onderscheiden zijn. Lees eventueel opnieuw paragraaf 2.5.3 en tabel 2.1 (p. 60). Door het uitvoeren van deze opdracht ga je jezelf bekwamen in het vinden van voorbeelden van de verschillende vormen van straf en beloning. Na afloop van de opdracht zul je ook beter in staat zijn om deze vormen te bedenken en te herkennen in de praktijk. Instructie: Leef je in, in de belevingswereld van een adolescent. Zoals je wellicht bekend is experimenteren adolescenten vaak met genotsmiddelen zoals roken, alcohol, soften ook harddrugs. Stel je voor dat je nog veertien jaar oud bent en je in de gelegenheid wordt gesteld om voor het eerst een ecstasypil te slikken. Dit heb je nog nooit eerder gedaan. Je weet daarom ook nog niet precies hoe de uitwerking van deze pil op jou zal zijn. Je ouders zouden vreselijk boos worden als ze het zouden merken. De effecten (op korte en eventueel langere termijn) van het slikken van deze pil zijn, met enige moeite, in te delen in de vier vormen van straf en beloning die in tabel 2.1 onderscheiden worden. Probeer van elke vorm twee voorbeelden te geven die op bovenstaande situatie slaan. Bespreek deze voorbeelden met je docent en met je medeleerlingen. Na afloop van de oefening kun je door middel van het klikken op onderstaande knop wat voorbeelden bekijken. Antwoord opdracht 6 Opdracht 7 (meningsvorming en leren verantwoorden) Doel: Een veel gehoorde kritiek op de benaderingen die in hoofdstuk 2 worden gepresenteerd luidt dat ‘alles’ verklaard wordt met leren. Is er niet meer onder de zon dan deze verklaring voor menselijk gedrag? Er is inderdaad meer onder de zon. In de volgende hoofdstukken zul je daar veel voorbeelden van vinden. Maar toch is het moeilijk om menselijk gedrag te noemen waarvan je zeker weet dat leren geen rol speelt bij het instandhouden of stoppen van het gedrag. Behavioristen en verwante theoretische stromingen benadrukken dat. De bedoeling van deze opdracht is te ervaren dat bij het ontstaan en blijven bestaan van heel veel menselijk gedrag de effecten van het gedrag een rol spelen. Dit aspect wordt – om dat nogmaals te noemen – vooral bij het operant conditioneren benadrukt. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 5 Instructie: Probeer zoveel mogelijk (menselijk) gedrag te noemen waarbij je zeker weet dat beloning of straf (reïnforcement of de effecten op het gedrag) geen rol spelen bij het ontstaan, instandhouden of stoppen van het gedrag. Maak daarbij onderscheid tussen effecten (‘beloningen en straf’) die door de omgeving worden verstrekt en effecten (‘beloningen en straf’) die het gedrag zelf oproept. Van het laatste volgt hier een voorbeeld: ik ga graag fietsen, omdat het fietsen zelf een beloning is. Ik vind het prettig mij in te spannen en de wind door mijn haren te voelen. Sta naar het zoeken en benoemen van voorbeelden van gedrag stil bij de volgende vraag: Is het makkelijk om gedrag te vinden waarvan je zeker weet dat beloning of straf er geen invloed op heeft? Welke conclusies trek je daaruit? Bespreek je antwoorden met je docent en eventueel met de medestudenten. Opdracht 8 (meningsvorming en leren verantwoorden) Doel: De bedoeling van deze opdracht is te ervaren dat het toepassen van principes uit de leerpsychologie (klassiek en operant conditioneren) met ethische problemen gepaard kan gaan. Een andere bedoeling van deze opdracht is dat je je een eigen mening probeert te vormen over deze leerprincipes en eventuele bezwaren die je ertegen kunt hebben. Deze opdracht leent zich goed voor een klassikale of groepsdiscussie. De mening en eventuele bezwaren die je je gevormd hebt, kun je toetsen aan die van je medestudenten. Instructie: Hieronder staan vier stukjes uit de Volkskrant (voorjaar 1984; dus al enige tijd geleden wat te merken is aan het taalgebruik. Wij spreken meestal niet meer over een zwakzinnige maar wel over een verstandelijk gehandicapte). Het eerste stukje is van de krant zelf, de andere drie zijn ingezonden brieven. De laatste twee brieven zijn reacties op de eerste brief. Lees elk stukje en beantwoord eerst de vragen na een stukje, voordat je het volgende stukje gaat lezen (de laatste twee stukjes wel direct na elkaar lezen). De stukjes zijn geanonimiseerd. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 6 Zwakzinnige roept te hard om ijs met slagroom Dat er op uiterlijk wordt gediscrimineerd in sommige cafés en discotheken is helaas geen nieuws meer. Maar voldoen ook verstandelijk gehandicapte klanten al niet meer aan de wensen van de horeca? Nita S. uit Nijmegen merkt dat regelmatig en werd er ‘weer eens pijnlijk mee geconfronteerd’ toen ze uit een plaatselijk restaurant (‘niet te duur, ook vegetarisch’) werd verwijderd omdat haar verstandelijk gehandicapte vriend te veel lawaai zou maken. ‘Dat kost klanten’ kreeg ze te horen. Voor de vriend was het een maandelijks uitje dat Nita, ook sinds ze niet meer in de inrichting W. werkt, met hem organiseert. De blijdschap daarover bracht hij met uitroepen onder woorden; hij kan niet praten. ‘Ongeveer zoals een kind dat voortdurend vragen stelt. Geen blèren of zo. Voor hem uitingen van blijdschap’, zegt Nita. Volgens haar is het lang niet ongewoon dat verstandelijk gehandicapten uit restaurants worden geweerd. Bijna alle collega’s hebben daar ervaring mee, weet ze. Bij het Nijmeegs eethuisje K. kwam ze aan eten niet toe, want al tijdens het wachten op een tafel werd het gedrag van de vriend als te hinderlijk ervaren. Juist vanwege het alternatief imago van dit restaurant had ze er geen moeilijkheden verwacht. Mede-eigenaar Ronald v K. is vanwege hetzelfde imago erg ongelukkig met de aantijging. ‘Wij weigeren écht geen zwakzinnige mensen. En deze klant is ook niet gevraagd te vertrekken omdat hij zwakzinnig was. Maar omdat hij niet te handhaven was’. De vergelijking met een dreinend kind gaat volgens hem niet op. ‘Ik was boven bezig in de keuken en hoorde een enorm geschreeuw. Ik dacht eerst aan gewelddadigheden of zo’. Niet als vergelijking bedoeld, zegt Ronald, maar hij heeft ook wel eens ouders met vreselijk drukke en lawaaiige kinderen weggestuurd. En ook twee corpsballen met ‘bepaalde uitingen van gedrag’. ‘Maar misschien was het anders gegaan wanneer ik zelf in de zaak had gestaan, dat weet ik niet. Je moet ermee leren omgaan. Wanneer er wordt geschreeuwd ‘ik wil ijs met slagroom’ dan moet je zeggen okee, komt eraan. Dan is het gesust’. a. Wat vind je van dit verhaal? Sympathiseer je met Nita of met Ronald. Probeer de gebeurtenis vanuit beide zienswijzen te beoordelen. Als je je mening hebt gevormd, lees dan het volgende stuk. Omgang met zwakzinnigen In eerste instantie roept het bericht (Dag in Dag uit van 30 maart) dat een zwakzinnige na te hard roepen om ijs met slagroom uit een restaurant verwijderd is, gevoelens van verontwaardiging op. Deze gebeurtenis overdenkend kunnen we slechts vaststellen – aangenomen dat de persoon het beschreven gedrag vertoonde – dat de eigenaar correct handelde. Had hij namelijk het gedrag geaccepteerd omdat de persoon in kwestie zwakzinnig was, dan had hij een vorm van positieve discriminatie vertoond, die geen enkele bijdrage levert tot mogelijke integratie van gehandicapten in onze samenleving. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 7 De verantwoordelijkheid voor reacties van de maatschappij op personen die genoemde vormen van gedrag vertonen, ligt onzes inziens ook primair bij degenen die zich met de opvoeding en begeleiding van zwakzinnigen bezighouden. Er is geen enkele technische belemmering om mensen, of ze nu zwakzinnig zijn of niet, gedragingen aan te leren die passen in situaties als het bezoeken van een restaurant. Er zijn talrijke voorbeelden van geslaagde programma’s voor het aanleren van sociale vaardigheden, zelfs bij personen met ernstige vormen van zwakzinnigheid. Het verwerpen van een dergelijke vorm van begeleiding, training of opvoeding, hetgeen maar al te vaak op basis van quasi-ideologische gronden gebeurt in de zwakzinnigenzorg, houdt de bestaande situatie van isolement van zwakzinnigen in stand. Dat zo’n houding een voortzetting van de door velen afgewezen institutionele zorg betekent en het mislukken van integratieprojecten bewerkstelligt, wordt meestal niet beseft. De veelgehoorde opvatting dat de samenleving maar moet veranderen is sympathiek, maar irreëel. Dat zwakzinnige mensen dit soort ervaringen moeten ondergaan is te betreuren, veroorzaakt psychische schade, en blijft hen stigmatiseren. Nijmegen, P. D. & D. S. b. Wat vind je van de mening van deze twee briefschrijvers? Ben je het eens met hun opvatting over integratie? Ben je het eens met hun visie op leren? Verandert je mening over Nita of Ronald (vraag 1) na het lezen van deze brief? Als je je mening gevormd hebt over deze brief, lees dan de volgende twee brieven. Ook zwakzinnige mensen hebben een eigen wil Ik werk op de W. waar D. S. en P. D. als pedagoog en psycholoog (gedragswetenschappers) werken. De zwakzinnige jongen die in het restaurant wilde eten maar niet mocht omdat hij gegild zou hebben (U-pagina van 13 april), woont op de groep waar ik werk. Ik ken deze jongen goed. Hij kan niet praten en uit zich met klanken. Op aandringen van de pedagoog en psycholoog heeft deze jongen een therapie in gebarentaal gehad, maar zonder succes. Het blijkt dat het aanleren van sociale vaardigheden zelfs bij personen met ernstige vormen van zwakzinnigheid niet altijd opgaat. Vroeger is een therapie op de W. toegepast bij een bewoner die veel huilde. Deze therapie hield in, dat wanneer ze begon te huilen er scheerschuim in de mond gespoten moest worden. Hier diende men heel consequent in te zijn. Scheerschuim zou namelijk wel zò smerig zijn dat ze het huilen wel zou laten. Scheerschuim is schadelijk voor de gezondheid bij inwendig gebruik. Deze therapie heeft drie jaar geduurd en is stopgezet omdat de patiënte in kwestie een veel te hoog b.s (bloedbezinkingsnelheid) had. Een jaar later is deze bewoonster overleden aan een longontsteking waar ze geen weerstand tegen kon bieden (of aan de scheerschuimtherapie?). Een andere bewoner wordt al jaren geïsoleerd als hij gilt. Bij de eerste gil wordt hij gewaarschuwd. Als hij voor de tweede keer gilt wordt hij geïsoleerd. Deze bewoner weet dat hij voor het gillen geïsoleerd wordt maar dat interesseert hem niet. Hij vindt het gillen belangrijker. Hij vindt dit een prettige manier van uiten. Hij wordt hiervoor gestraft omdat het gillen de groepsleiding irriteert. Men staat er niet bij stil wat voor consequenties het heeft als je zo’n therapie bij de bewoners toepast. Het belangrijkste voor de pedagoog en psycholoog is dat de therapie lukt. Zwakzinnige Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 8 mensen zijn geen robots of computers die je alles af en aan kunt leren als je er maar een straf of beloning tegenover stelt. Zij hebben ook een eigen wil die niet altijd te beïnvloeden is en ieder mens heeft een andere belevingswereld. Nijmegen, Marij W. Aanpassen? Met grote verontwaardiging las ik zaterdag 13 april op de U-pagina de reactie van P.D. en D.S. over omgang met zwakzinnigen. Deze twee heren zijn respectievelijk als psycholoog en pedagoog werkzaam op de W., een inrichting voor jonge diepgestoorde kinderen. Deze heren vertegenwoordigen de stelling dat iedere zwakzinnige door middel van training onze gedragingen kan nabootsen (zogenaamd aanleren) zodat zij zoveel mogelijk lijken op ‘normale’ mensen. Het resultaat hiervan is een aantal geconditioneerde zwakzinnigen, die alleen nog maar kunnen reageren op die bepaalde prikkels die hen tot dat gedrag aanzetten. Het aanleren van bepaald gedrag (of afleren) gebeurt vaak op dusdanige wijze dat de zwakzinnige mens hiertegen gaat protesteren. Wanneer je denkt en handelt zoals D. en S., betekent dit een ontkenning van de zwakzinnige mensen zoals ze werkelijk zijn. Je stelt zwarte mensen toch ook niet voor om zichzelf maar wit te verven wanneer ze ergens geweigerd worden. De maatschappij moet openstaan voor alle mensen. Zolang de zwakzinnige mensen in inrichtingen blijven wonen zal de maatschappij nauwelijks met hen worden geconfronteerd en ook niet veranderen omdat dat niet nodig is. Hoe kun je verlangen van zwakzinnige mensen dat zij zich volgens onze normen en waarden gaan gedragen, terwijl ze die nooit zien, laat staan zich daaraan aan kunnen passen. Ten slotte nog één ding: Als S. en D. stellen dat zij alle zwakzinnige mensen kunnen aanpassen aan de maatschappij, waarom wonen sommige zwakzinnige mensen dan al twintig jaar op W.? Of zijn hun experimenten zo gericht dat de inrichtingen juist gevuld blijven? Nijmegen, Mita S. c. Wat vind je van de redeneringen van Marij en Mita? Hebben zij gelijk? Moet je oppassen met het aanleren van bepaald gedrag aan verstandelijk gehandicapte mensen? Denk je dat deze mensen überhaupt iets is te leren? d. Is je mening over deze materie veranderd na het lezen van de brieven van Marij en Mita? In welke zin is je mening veranderd? e. Na het lezen van deze vier stukjes en hoofdstuk 2: wat voor mening heb jij over het toepassen van de leerprincipes (als therapie of training) die in hoofdstuk 2 behandeld worden (het klassiek en operant conditioneren)? Zijn er bijvoorbeeld voorwaarden te noemen, waaraan voldaan moet zijn voordat deze principes toegepast mogen worden? Probeer je mening zoveel mogelijk te beargumenteren en bespreek dat eventueel in een groeps- of klassengesprek. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 9 Antwoord opdracht 2 Leren veroorzaakt een relatief permanente verandering Klassiek conditioneren Operant conditioneren Ja, van toepassing. Ja, van toepassing. Leren produceert nieuwe Nee, niet van toepassing. Ja, van toepassing. gedragsmogelijkheden Bij klassiek conditioneren ontstaan geen nieuwe gedragsmogelijkheden maar worden al bestaande gedragsmogelijkheden verbonden aan andere stimuli of prikkels. Bij leren speelt vaak beloning of straf een rol Ja, van toepassing. Ja, van toepassing. Bij leren speelt oefening vrijwel altijd een rol Dat ligt eraan. Sommige Ja, van toepassing. associaties die via klassiek conditioneren geleerd worden, zijn al na één ervaring geleerd, zie bijvoorbeeld kader 8. Andere associaties moeten vaker meegemaakt worden om onthouden (= geleerd) te worden. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 10 Antwoord opdracht 3.1 Little Albert Plotseling geluid...................………………(reflex)……………Schrikreactie Albert (ongeconditioneerde stimulus)..…………………………........(ongeconditioneerde respons) Muizen zien èn een plotseling geluid……(leerproces).........Schrikreactie Albert Muizen zien.........................………………..(leerresultaat)…...Schrikreactie Albert (geconditioneerde stimulus) (geconditioneerde respons) Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 11 Antwoord opdracht 3.2 Aversietherapie Lichaamsvreemde stof…………………………...(reflex)..…………………..…Misselijkheid (ongeconditioneerde stimulus) (ongeconditioneerde respons) Lichaamsvreemde stof èn alcohol drinken……(leerproces)..............……...Misselijkheid Alcohol drinken (of ruiken).……………………..(leerresultaat)…...................Misselijkheid (geconditioneerde stimulus) (geconditioneerde respons) Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 12 Antwoord opdracht 3.3 Bedplassen Aflopen van de wekker………………………………(reflex)................……...Wakker worden (ongeconditioneerde stimulus) (ongeconditioneerde respons) Aflopen van wekker èn kriebelende blaas……….(leerproces).....….........Wakker worden Kriebelende blaas........……………………………….(leerresultaat).............Wakker worden (geconditioneerde stimulus) (geconditioneerde respons) Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 13 Antwoord opdracht 5 (Discriminatieve) stimulus van de man De instructie om een de tafel vol met kranten op te ruimen. NB Het tonen van de sleutel valt onder de instructie Respons van de man Het opruimen van de tafel Reïnforcement van de man De sleutel krijgen en even later buiten lopen. NB Het krijgen van de sleutel is een secundaire reïnforcer. Het buiten kunnen lopen is de primaire reïnforcer Shaping bij leerproces van de man Ja, het leerproces bij de man gaat stap voor stap Generalisatie bij leerproces van de man Ja, hij generaliseert zijn gedrag naar verschillende verplegers en hij blijft het gedrag vertonen ook al wordt de tafel rommeliger Discriminatie bij leerproces van de man Nee, generalisatie sluit discriminatie uit. Die kunnen niet samen voorkomen Leerproces bij het verplegend personeel? Ja, natuurlijk! Het succesvol aanleren van ander gedrag bij de patiënt is natuurlijk zeer belonend Stimulus verplegend personeel De patiënt die de tafel niet opruimt Respons verplegend personeel De instructies aan de patiënt NB Eventueel kun je hier ook het maken van afspraken in het team bij noemen Reïnforcement verplegend personeel De patiënt die de tafel succesvol leert op te ruimen Shaping Ja, ook hier gaat het stap voor stap Generalisatie bij leerproces van verplegend Daar zijn geen gegevens over. Als het personeel verplegend personeel deze strategie ook gaat toepassen bij andere patiënten dan kun je spreken van generalisatie Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 14 Antwoord opdracht 6 Positieve beloning: 1. Door het gebruiken van deze pil ben je in de ogen van je vrienden of vriendinnen een toffe gozer of gave meid. Je hoort er helemaal bij! 2. De pil heeft een bijzonder prettig effect. Op het feestje kan je lang doordansen en jouw eigen ‘subjectieve’ ervaringen benoem je later als ’te gek’. Je bent zeker van plan om dit vaker te gaan doen. Negatieve beloning 3. Door het gebruiken van de pil hoef je even niet aan alle dagelijkse problemen te denken. Alle shit die je eerder die dag had meegemaakt ben je een paar uur vergeten. Dat vond je heerlijk! (NB Als iemand vooral gebruikt vanwege deze reden [de negatieve beloning] dan vormt dat meer dan bij de positieve beloning een risico op probleemgebruik). 4. Een variatie op 3. Door het gebruikmaken van de pil kon je lang doorgaan op het feest. Zodoende hoefde je nog niet naar huis waar je ongetwijfeld opgewacht zou worden door een zeer boze vader. Daar wou je even niet aan denken!! Straf (toedienen van iets vervelends) 5. Na het feest kom je thuis. Je vader wacht je op, betrapt je en geeft je een enorme oorvijg. Of hij zegt enorm teleurgesteld te zijn omdat je zijn vertrouwen beschaamd hebt. 6. Je beste vriendin is ook op het feest. Zij vindt het juist helemaal niks dat je een pil geslikt hebt. Als ze daar achter komt roept ze dat ze je nooit meer wil zien. Ze houdt niet van gebruikers. Straf (wegnemen van iets plezierigs) 7. Je komt na het feest thuis. Je vader wacht je op en betrapt je. Hij verbied je de komende twee maanden om uit te gaan. Dat vindt je heel erg, want uitgaan is je lust en je leven. 8. De pil werkt helemaal niet zoals je verwacht had. Je voelt je absoluut niet lekker, wordt misselijk en draaierig en uiteindelijk moet je Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 15 overgeven en wil je zo snel mogelijk naar huis. Het is helemaal geen leuk feest meer. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 16