RNA is een molecuul dat, net als DNA, bestaat uit een reeks aan elkaar gekoppelde nucleotiden. In de cel hebben RNA-moleculen verschillende functies rondom de eiwitsynthese. Verschillen in opbouw met DNA RNA (een afkorting van ribonucleïnezuur, in het Engels ribonucleic acid) lijkt op DNA, maar er zijn verschillen. Ten eerste bevatten de nucleotiden in RNA een ribose-suikergroep, in tegenstelling tot de deoxyribosesuikergroep in DNA. Daarnaast bevat RNA wel de nucleotiden A, C en G, maar geen thymine. In plaats daarvan vind je in RNA uracil (U). Verder is RNA meestal enkelstrengs, in tegenstelling tot DNA, dat dubbelstrengs is. Tot slot bevat een cel een vaste hoeveelheid DNA (de chromosomen), maar wordt er doorlopend nieuw RNA gemaakt en weer afgebroken. Typen RNA In cellen vind je verschillende typen RNA, met verschillende functies: mRNA, tRNA en rRNA. Al deze typen RNA hebben een rol in de productie van eiwitten op basis van informatie uit het DNA. Overzicht van de verschillen tussen DNA en RNA DNA RNA In onderstaande tabel vind je een overzicht van de verschillen. suiker 2-deoxyribose ribose unieke nucleïnebase thymine uracil secundaire structuur dubbele spiraal enkele spiraal Reverse-transcriptase Reverse-transcriptase is een enzym dat RNA in DNA kan omzetten. Dit eiwit is afkomstig van een retrovirus. Omdat de 'gastheercel' in het algemeen niet in staat is om deze omzetting van RNA in DNA te maken, maakt het benodigde eiwit, reverse-transcriptase, deel uit van het genoom van het virus. Ook eukaryoten hebben zelf het enzym reverse transcriptase dat gebruikt wordt voor het herstellen van DNA-beschadigingen. In het laboratorium wordt dit eiwit veel gebruikt voor het maken van cDNA. Retrovirussen hebben een genoom dat bestaat uit twee plus-sense RNA moleculen die al of niet hetzelfde kunnen zijn. In het genoom van het virus zit de genetische code voor het enzym reverse-transcriptase. Met behulp van dit enzym wordt in de gastheercel een complementaire DNA streng gesynthetiseerd. Dit virale DNA, provirus genoemd, wordt dan in het genoom van de gastheer opgenomen en tegelijkertijd met de celdeling vermenigvuldigd. Op deze wijze kunnen ook nakomelingen van de gastheer besmet zijn met een retrovirus. Op een gegeven moment als de cel beschadigd raakt, kan het stukje DNA zich weer los van het genoom maken en massaal het virus-RNA gaan produceren Dubbele helix