Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen Werkboek voor de ontwikkeling van een transculturele attitude Martha van Endt-Meijling Vierde, herziene druk 2012 bussum 2012 Dit digitaal werkboek hoort bij Met nieuwe ogen van Martha van Endt-Meijling. © 1999 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). Eerste druk 1999 Vierde, herziene druk 2012 Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum [email protected] www.coutinho.nl Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever. ISBN 978 90 469 0308 7 NUR 763 Opdrachten bij hoofdstuk 1 1.1 Reflectieverslag Waarschijnlijk begin je aan dit werkboek met een aantal opvattingen over een bepaalde cultuur of over mensen afkomstig uit een bepaalde cultuur. Beschrijf deze opvattingen en geef na elk hoofdstuk aan of er iets veranderd is in deze opvattingen, en zo ja, wat dat is. 1.2 Wat is cultuur? Lees paragraaf 1.2 en kader 1.2. a Bij welke opvatting over cultuur past kader 1.1? b Aan welke opvatting over cultuur uit paragraaf 1.2 en kader 1.2 geef je de voorkeur en waarom? c Rangschik de definities van cultuur uit paragraaf 1.2 en de definities van kader 1.2 in de categorieën van Kloos. d Geef commentaar op de stelling: ‘Cultuuruitingen zijn boven elke kritiek verheven.’ 1.3 a b 1.4 a b c 1.5 Statistisch of ideëel? Iemand zegt een bepaald merk trainingsjack te dragen omdat al zijn vrienden dat dragen. Gaat het hier om een statistische of een ideële norm? Motiveer je antwoord. Iemand zegt nooit een plastic zak te accepteren in winkels omdat dit slecht is voor het milieu. Gaat het hier om een statistische of een ideële norm? Motiveer je antwoord. Religie Maak een sociale kaart van geestelijk leiders van de verschillende religies in jouw stad of regio. Stel een interview op met een geestelijk leider, een aanhanger van een bepaalde religie of een lid van een bepaald kerkgenootschap. Maak een lijstje van vragen die je wilt stellen. Welke punten uit het interview zijn voor jou van belang in de omgang met mensen die deze levensovertuiging hebben? Attributies Een bevolkingsgroep in Zuid-Afrika meent dat impotentie veroorzaakt wordt door een boosaardig mannetje (Tokelosi) dat in je bed kan kruipen. Als voorzorg plaatst men het bed op stenen, zodat Tokelosi er niet bij kan. a Is dit een voorbeeld van een personalistische of een naturalistische attributie? Motiveer je antwoord. b Hoe zou jij reageren als iemand een dergelijke attributie heeft? Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 3 / 13 1.6 Nederlandse attributies Geef aan of in de onderstaande voorbeelden sprake is van een personalistische of een naturalistische attributie. Motiveer je antwoord. a Nederlanders schrijven een blaasontsteking vaak toe aan ‘kou op de blaas’. b Gedragsproblemen worden in Nederland soms toegeschreven aan gebruik van suiker of een allergie voor kleurstoffen. c Newage-aanhangers geloven soms dat bepaalde problemen voortkomen uit een vorig leven. 1.7 a b c 1.8 a b c 1.9 a b Functie van attributies Van welk soort attributie is sprake in kader 1.4? Als je cultuur ziet volgens Van Heerden, wat is dan het probleem in kader 1.4 en waarom zou men deze oplossing kiezen? Hoe zou jij reageren als speler van Deportas Pereira? Geesten Van welk soort attributie is sprake in de kaders 1.5 tot en met 1.9? Als je cultuur ziet volgens Van Heerden (zie paragraaf 1.2), wat is dan het probleem van kader 1.7 tot en met 1.9, en waarom wordt deze oplossing (onbewust) gekozen? Welke functie kan de pater uit kader 1.7 hebben voor mensen met een personalistische attributie? Wat vind jij daarvan? Tijdsbeleving Leg uit waarom mensen uit een pre-industriële of vroegindustriële samenleving anders met tijd omgaan dan mensen in een hooggeïndustrialiseerde samenleving. Gebruik kader 1.16 tot en met 1.19. In de Griekse oudheid hechtte men zoveel belang aan de Olympische Spelen dat men belangrijke gebeurtenissen eraan koppelde. Zo werd de geboorte van een kind als volgt aangegeven: ‘Zij werd geboren in het tweede jaar nadat Glaucus van Kroton de Spelen won.’ Is dit een cyclisch of een lineair tijdsbesef? Leg uit waarom. 1.10 Rollen Ga na welke rollen er ten aanzien van mannen en vrouwen in jouw (sub)cultuur bestaan. 1.11 Geïnternaliseerd verbod De vrouw uit kader 1.29 geeft aan dat, ook al is ze geen praktiserend islamiet, ze zich toch aan islamitische regels houdt. Geef een voorbeeld uit je eigen cultuur van een dergelijk geïnternaliseerd verbod. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 4 / 13 1.12 Love and marriage Lees kader 1.29 tot en met 1.32. Geef voor elk kader aan of hier sprake is van een verstandshuwelijk of een romantisch huwelijk. 1.13 Schaamte Wat zou de arts uit kader 1.36 volgens jou moeten doen om het gesprek beter te laten verlopen? 1.14 Cultuur als oplossing? In dit hoofdstuk wordt cultuur onder andere gedefinieerd als een oplossing voor problemen. Geef bij de onderstaande cultuurelementen aan welk probleem daarmee wordt opgelost. a Als maagd het huwelijk in gaan. b Trouwen met iemand die door je familie is uitgezocht. 1.15 Opgelost Noem een voorbeeld van een cultuurelement dat een probleem moet oplossen dat niet meer bestaat in jouw eigen cultuur. 1.16 Zakendoen a b Kies een land dat in paragraaf 1.11 wordt genoemd, en noem een aantal elementen dat verschilt van het netwerkmodel dat Nederland kenmerkt volgens Leo Kwarten. Breng je conclusie uit de bovenstaande (deel)opdracht onder bij een van de in paragraaf 1.4.3 genoemde strategieën: logisch voorwaarts of intelligent achterwaarts. Motiveer je antwoord. 1.17 Consequenties Geef aan wat de verschillen in beleidsmodellen van paragraaf 1.11 voor de praktijk betekenen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het opzetten van een gemeenschappelijk project met studenten uit het betreffende land. 1.18 Reflectieverslag Bekijk opnieuw datgene wat je hebt genoteerd bij opdracht 1.1 en geef aan of er iets veranderd is in je opvattingen, en zo ja, wat dat is. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 5 / 13 Opdrachten bij hoofdstuk 2 2.1 Cultuurverschillen Beschrijf een situatie uit je studie, werk of stage waarin volgens jou cultuurverschillen invloed hadden op het verloop van het contact. Beschrijf de cultuurverschillen tussen jou en je gesprekspartner(s) zo concreet mogelijk. Gebruik daarbij het lijstje uit competentie 3 van hoofdstuk 1. Geef aan of, en zo ja op welke manier, je rekening zou houden met deze cultuurverschillen als je een volgende keer in een dergelijke situatie terechtkomt. 2.2 a b 2.3 Waarden en normen Wat versta je onder waarden en normen? Wat zou voor jou een criterium zijn voor het al of niet accepteren van waarden en normen van andere culturen? Racisme en vooroordeel Ben je zelf ooit slachtoffer geweest van vooroordelen of racisme? Beschrijf de situatie zo uitgebreid mogelijk en bespreek het in je groep. Was er volgens jullie sprake van een vooroordeel of van racisme? Waar trek je de grens? 2.4 a b 2.5 Imago of identiteit? In 1973 publiceerde Max Brod een biografie over zijn vriend, de schrijver Kafka. Hij koppelt Kafka’s werk aan de problemen waarmee die in zijn leven te kampen had. Zo zag Brod het boek Das Schloss voornamelijk als Kafka’s commentaar op zijn moeizame relatie met Milena Jesenska, die christen was. Die relatie zag Brod als symbool van het vreemdelingschap van de jood, dat ondanks alle pogingen niet kan worden opgeheven. Gaat het om Kafka’s imago of identiteit? Leg uit waarom. ‘Seks- en familieschandalen zijn in Nederland van oudsher zeer zeldzaam. De zedigheid is zo extreem dat in vele delen van het land zwemmen uitgesloten is, omdat dit zelfs bij het dragen van een badpak het lichaam blootgeeft.’ (Bron: Van Ginkel 1997) Gaat het hier om het cultureel imago van Nederland of de culturele identiteit? Leg uit waarom. Integratie of assimilatie Met betrekking tot de positie van migranten valt vaak het begrip integratie, zie kader 2.8, 2.13, 2.14, 2.16 en 2.18. a Geef het verschil aan tussen integratie en assimilatie. b Vat de kaders 2.8 en 2.18 samen en geef per punt jouw eigen mening weer. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 6 / 13 2.6 a b 2.7 a b 2.8 Geïnternaliseerd Geef een voorbeeld van geïnternaliseerde overheersing. Geef een voorbeeld van geïnternaliseerde onderdrukking. Metafoor Wat was voor Fanon (kader 2.9) de betekenis van leukemie? Hoe zou jij reageren als Fanon jouw vriend was? Sinterklaas Geef commentaar op de illustratie van figuur 2.3, ‘Sinterklaas en zijn knecht’. 2.9 Attitude Hoe ga je om met stereotiepe beeldvorming, vooroordelen en racisme? Gebruik het Joharivenster (figuur 2.7). 2.10 Johari In welk veld van het Joharivenster (figuur 2.7) horen vooroordelen thuis? Leg uit waarom je dat vindt. 2.11 Aversive a b In welk deel van het Joharivenster (2.4.1) hoort ‘aversive racism’ thuis? Motiveer je antwoord. Wat kan de relatie tussen ‘aversive racism’ en geïnternaliseerde overheersing zijn? 2.12 Racisme a b c Wat zou jij doen als blijkt dat een collega op zijn werk te maken krijgt met racisme? Wat zou jij doen als je zelf het mikpunt wordt van racisme? Is er in figuur 2.6 sprake van racisme? Licht je antwoord toe. 2.13 Dé cultuur Lees kader 1.39, 3.2 en 3.14 en beantwoord de volgende vragen: a Herken je de Nederlandse cultuur in deze kaders? b Herken je een bepaalde Nederlander in deze kaders? c Als je Nederlander bent, herken je dan jezelf erin? d Wat is je conclusie over de betekenis van de beschrijving van cultuurkenmerken? Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 7 / 13 2.14 Attitude a b Welke attitude heeft Scholte uit kader 2.6? Leg uit waaruit dat blijkt. Welke attitude heeft Lindijer uit kader 2.19? Waaruit blijkt dat? 2.15 Etniciteit Vergelijk de definitie van etniciteit (etnische identiteit) in paragraaf 2.3.1 met die van Epstein in paragraaf 2.4.3 en kader 2.17. 2.16 Welzijnskus? Noem een argument voor en een argumenten tegen de onderstaande stellingen ontleend aan Pinto uit kader 2.16: • Hulpverleners maken de migrant afhankelijk. • Het minderhedenbeleid moet worden afgeschaft. Gebruik hierbij de volgende begrippen: Mattheüseffect, positieve discriminatie en politieke correctheid. 2.17 Waar of niet? Geef commentaar op de stelling: Nederlandse beroepsopleidingen zijn sterk georiënteerd op de middenklasse. Daardoor dreigen andere groepen buiten de boot te vallen. 2.18 Condición migrante a b Geef aan welke aspecten van de ‘condición migrante’ een probleem zouden kunnen zijn. Stel op basis van deze inventarisatie een aantal vragen samen, waarmee je een beter inzicht zou kunnen krijgen in de problematiek van een migrant. 2.19 Buitenlandstage a b c d Bestudeer cultuuruitingen van het land waar jij naartoe gaat voor werk of stage. Rangschik die elementen onder symbolen, helden of rituelen van het ui-diagram van figuur 1.1. Gebruik hierbij literatuurfragmenten, film, tijdschriften en commercials uit het land waar jij naartoe gaat. Je kunt gebruikmaken van bijvoorbeeld de figuren 3.10, 3.12 en 3.14 en de kaders uit hoofdstuk 2. Lees paragraaf 3.5.3. Hoe scoort de bewuste cultuur op de dimensies van Hofstede? Stel aan de hand van jouw resultaten van a en b een aantal hypothesen op over de betreffende cultuur. Hoe zou je die hypothesen willen verifiëren? Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 8 / 13 2.20 Reflectieverslag Bekijk datgene wat je hebt genoteerd bij opdracht 1.18 en geef aan of er iets veranderd is in je opvattingen, en zo ja, wat dat is. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 9 / 13 Opdrachten bij hoofdstuk 3 3.1 Eigen ervaring Beschrijf een communicatiestoornis die je zelf hebt meegemaakt. Het hoeft niet met iemand uit een andere cultuur te zijn, elke communicatie is immers transcultureel! Wat was volgens jou de oorzaak van de stoornis? Welke aspecten uit competentie 6 hadden ermee te maken? 3.2 a b c 3.3 Kan ik het? Welke eigenschappen zou je moeten hebben met betrekking tot transculturele communicatie? Noem drie eigenschappen van jezelf die transculturele communicatie zouden kunnen belemmeren. Noem drie sterke punten van jezelf die je kunnen helpen bij transculturele communicatie. Metafoor In paragraaf 3.4.1 worden voorbeelden gegeven van metaforen die de communicatie met anderstaligen kunnen belemmeren. a Waar moet je op letten bij het kiezen van een metafoor? b In kader 2.9, 3.3 en 3.6 worden voorbeelden gegeven van metaforen met betrekking tot het lichaam. Geef een voorbeeld van een metafoor die in jouw groepscultuur gebruikt wordt met betrekking tot een lichamelijke klacht. 3.4 Digitaal of analoog? Lees kader 3.3 tot en met 3.7 en geef bij elk kader aan of het hier gaat om digitale of analoge taal. Motiveer je antwoord. 3.5 IJsbrekertjes Bekijk figuur 3.2. Maak ijsbrekertjes in een taal waarmee je te maken hebt of gaat krijgen in werk of stage. Ga te rade bij iemand die deze taal spreekt, of iemand die al stage gelopen heeft in het land waar jij naartoe gaat. Maak ze zowel correct geschreven als fonetisch, dat wil zeggen zoals je ze uitspreekt. 3.6 Frotteur De Fransen hebben een speciaal woord voor mensen die zich opdringerig tegen je aan wrijven in de metro: frotteur. Maya’s noemen domme leden van de schoonfamilie bol. In Japan is een speciaal woord voor de angst die sommige mannen hebben dat hun penis in hun lichaam zal verdwijnen: koro. Zijn dit voorbeelden van analoge of digitale taal? Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 10 / 13 3.7 Non-verbaal Maak een lijstje van aspecten van non-verbale communicatie, waarvan jij denkt dat ze een rol kunnen spelen in jouw toekomstige werkveld. 3.8 a b 3.9 a b Oogcontact Als je merkt dat iemand het vervelend vindt om oogcontact te maken tijdens een gesprek, wat zou je dan kunnen doen? Wat is het verschil tussen de opvatting van Maxine Hong Kingston in kader 3.9 over oogcontact en die van de gemiddelde Amerikaan? Cultureel bepaald of niet? Als je niet geweten had dat Willem uit kader 3.10 een Molukse achtergrond had, wat was dan jouw hypothese over het mislukken van zijn sollicitaties geweest? Welke vragen zou je moeten beantwoorden om de casus van kader 3.10 te benaderen vanuit de intelligente achterwaartse strategie uit paragraaf 1.4.3? 3.10 Wat is hier ‘aan de hand’? Bekijk figuur 3.4. Gevangenen tonen hun minachting voor hun bewakers. Hoe? En wat gebeurt er in figuur 3.5? Gebruik figuur 3.3 om erachter te komen. (Oplossing aan het eind van dit hoofdstuk.) 3.11 Babylonisch In discussieprogramma’s van de Franse televisiezender TV5 valt op dat Fransen tijdens discussies geregeld door elkaar heen praten. Een Franse kennis vertelde dat als je dit niet doet, de ander het gevoel krijgt dat je niet geïnteresseerd bent. Waarmee heeft dit aspect van communicatie te maken? Met prosodische aspecten van communicatie, met metacommunicatie, of met expliciete communicatie? Licht je antwoord toe. 3.12 Verschil in waarden a b c Zoek op in de tekst en in een woordenboek wat verstaan wordt onder een waarde. Vanuit welke waarde(n) handelt Mahadevan uit kader 3.11? Vanuit welke waarde(n) handelen de collega’s in de Hortus? 3.13 Waarden en realiteit Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat in jouw groepscultuur ook verschillen bestaan zoals tussen honne en tatemae uit kader 3.12. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 11 / 13 3.14 Visie van Hofstede Richt opnieuw je aandacht op het land dat je koos in opdracht 1.16. a Als het land voorkomt in figuur 3.8, breid dan de resultaten van opdracht 1.16 uit met gegevens uit paragraaf 3.5.3. b Hoe ga je om met die gegevens, gebruik je ze als uitgangspunt of als referentiekader? Motiveer je antwoord. 3.15 Passieve tolerantie a b Wat versta je onder passieve tolerantie? In welke attitude (paragraaf 2.5) past passieve tolerantie? 3.16 Doe het zelf a b c Lees de folder van figuur 3.21 en de bijbehorende boodschap. Maak nu tekst bij elk plaatje, die gebruikt zou kunnen worden bij een voorlichtingscampagne aan een analfabete doelgroep. Hoe zou je de voorlichting organiseren? Houd hierbij rekening met memoriseren en peer-education. Geef je de voorkeur aan de plaatjes met de lepel, de hand of de speciaal ontworpen lepel? En waarom? Als je naar een land gaat waar de kindersterfte door diarree en voedingsfouten groot is, ga dan na welk voorlichtingsmateriaal voor deze groep voorhanden is. 3.17 Attitude getoetst aan theorie a b c d Hoe zou jij reageren in de plaats van Martine uit kader 3.16? Benader de casus achtereenvolgens op de manier van de in dit hoofdstuk genoemde auteurs: Eppink, Pinto, Hofstede, Hoffman en Hampden-Turner en Trompenaars. Benoem verschillen met je eigen aanpak zo concreet mogelijk. Aan welke benadering geef je de voorkeur en waarom? 3.18 Jouw visie Bij welke theorie uit dit hoofdstuk sluit jouw visie het meeste aan en waarom? 3.19 Reflectieverslag Bekijk datgene wat je hebt genoteerd bij opdracht 2.21 en geef aan of er iets veranderd is in je opvattingen, en zo ja, wat dat is. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 12 / 13 3.20 Casuïstiek Werk met een groepje van ongeveer vijf studenten aan twee casussen uit Bijlage 1 volgens een van de aangegeven werkwijzen. Kies hierbij voor die casussen die voor jouw (toekomstige) werkveld relevant zijn. Digitaal werkboek bij Met nieuwe ogen – 13 / 13