Gevolgen voor werkgelegenheid en sociale zekerheid

advertisement
Tekst 10 - De verzorgingsstaat herwogen: Uitdagingen voor de verzorgings-staat
– 2006
Opgelet: omdat het een tekst uit 2006 is, gaat het vaak over de uitbreiding van de EU en andere
ontwikkelingen die toch nog niet, maar nu wel ontwikkeld zijn. Het gaat ook over de Nederlandse
verzorgingsstaat, maar kan bijna volledig toegepast worden op de Belgische.
1. Inleiding
Uitdagingen voor de Nederlandse (en Belgische) verzorgingsstaat: zowel extern als intern:
- Internationale concurrentie
- Veranderingen in arbeidsmarktpatronen, levensstijlen en demografie
 Hierop wordt meestal met vertraging ingespeeld door het beleid
EXTERNE UITDAGINGEN
1. Externe uitdaging: economische internationalisering
Economie: steeds internationaler → belangrijke internationale organisaties: EU: speelruimte voor de
nationale overheden ↓
1.1 Globalisering in historische context
Globaliseringsproces: verloopt niet rechtlijnig
 Tot ver in de 19e eeuw: heel hoog niveau van internationale handel
 Vanaf het einde van de 19e eeuw: handelskapitalisme → industrieel kapitalisme
Nationale overheid wordt belangrijker: vooral productie voor eigen land
→ Stelsel van sociale zekerheid wordt uitgebouwd
 Einde 20e, begin 21e eeuw: herleving internationalisme
1.2 Huidige globaliseringsfase als nieuwe uitdaging
Grensoverstijgende concurrentie van kapitaal, arbeid, goederen & diensten.
- Structuur van de handel: Handelsstromen zijn internationaler geworden: ook dienstverlening:
deviezenmarkt
- Structuur van de productie: ontwerp, productie, verwerking, verkoop: in verschillende landen. +
Eigendom van (delen van) bedrijven wisselt sneller
- Liberalisering van de kapitaalmarkten: Integratie van internationale producten en
kapitaalmarkten
1.3 Globalisering en de verzorgingsstaat
Overheden stimuleerden globalisering in de hoop dat het zou bijdragen aan hun welvaarts-groei.
MAAR: gevolgen voor de verzorgingsstaat:
Gevolgen voor werkgelegenheid en sociale zekerheid
In veel landen: verlies aan jobs door globalisering, gecompenseerd door banengroei in dienstensector.
Probleem in Europa tegenover VS: 1990: te weinig hoogtechnologische innovatie in ICT-sector en
dienstverlening om te concurreren met VS en Azië. → Kan op lange termijn leiden tot verlies aan
werkgelegenheid.
 Outsourcing: Zorgde voor een groot werkgelegenheidsverlies MAAR grootste deel van
investeringen nog steeds in VS en Europa
 Insourcing: Hoogtechnologische bedrijfstakken & dienstverlening: blijft grotendeels in W est-Europa:
lokalisatievoordelen > problemen in andere arbeidsculturen + lokalisatie-voordelen
 Open economieën: Geen bewijs dat globalisering leidt tot hogere werkloosheid of uitholling van de
sociale zekerheid in open economieën
1

→ Mogelijk: WN’s zijn in deze staten meer beschermd tegen nadelige gevolgen van
internationalisering
→ Mogelijk: Hoger niveau van SZ  Hoger productiviteit  Groter concurrentie-vermogen
→ Mogelijk: Gecoördineerde economieën hebben strategieën bedacht voor flexibele aanpassing
aan internationalisering
Arbeidsmigratie: Er wordt geschat dat er een hoog niveau van arbeidsimmigratie zal zijn in de
toekomst, maar dit zal vooral van korte duur zijn: laaggeschoolden → kan positief zijn: lage
loonkosten, knelpuntberoepen, verhoging productie, …
Situatie in Nederland: Als kleine economie tot hiertoe (2006) vooral voordeel uit globalisering. →
Grootste deel van hun investeringen naar ‘oude’ industrielanden: kan in de toekomst probleem vormen
door groter belang van technologische innovaties.
→ Er wordt hier vooral gevreesd dat veel bedrijven failliet zullen gaan door internationale druk, er wordt
minder gevreesd over hun positie als vestigingsland voor bedrijven.
Budgettaire en fiscale gevolgen
Gevolgen van internationalisering voor belastingen, en dus ook collectieve uitgaven? Race to the bottom
Jaren 1980 en 1990: vele Europese staten zijn een belastingsconcurrentie aangegaan: vooral
vennootschapsbelastingen → NL is van hoge belastingsdruk naar gemiddeld gegaan;
Al bij al: niet de voorspelde race to the bottom geworden, vennootschapsbelasting zal ook niet
verdwijnen: redenen daarvoor:
- Kapitaalinvesteringen: ook grotendeels afhankelijk van agglomoartievoordelen, niet enkel van waar
er laagste belasting is
- Vestigingsklimaat van een land is van meer afhankelijk dan enkel vennootschaps-belasting
- West-Europese landen: Hoog politiek gewenst voorzieningsniveau dat niet zomaar kan afgebroken
worden: belastingsconcurrentie te moeilijk
Conclusies
Vooral convergentie: van belastingsbeleid naar beperktere speelruimte voor nationaal beleid
2. Externe uitdaging: Europese economische en politieke integratie
Minder beleidsvrijheid voor nationale staten → beperkt in mogelijkheden om neveneffecten van
internationalisering op te vangen. → EU: 4 sporen van invloed
2.1 Budgettaire regels
EU: Europese Monetaire Unie, Stabiliteits- en groeipact, ECB: bepaalde regels opgelegd
 Minder ruimte voor nationaal budgettair en monetair beleid:
Beperkingen in mate waarin men ENKEL kan profiteren van globalisering: ze moeten ook hun
arbeidsverhoudingen & sociale zekerheid aanpassen
2.2 Bindende regels
Keerzijde Europese integratie: moeilijkheden in staten om negatieve sociale gevolgen hiervan op te
vangen
 Belangrijk dat EU geloofwaardig instrument van sociale cohesie is, niet enkel als bedreiging van
sociale rechten wordt gezien.
2.3 Uitspraken vh Europese Hof
Regelgeving: breder dan nationaal niveau. Verschillende markten: mensen bewegen zich in landen met
verschillend sociaal beleid.
 Harmonisering van sociale stelsels
2.4 Europees werkgelegenheidsbeleid en open coördinatie
2
Sterke invloed van EU op verzorgingsstaten: 1989: Sociaal Handvest:
- Mogelijk richtlijnen op te stellen met goedkeuren van meeste van de landen ivm
arbeidsomstandigheden, gelijke kansen voor mannen en vrouwen, …
- Formalisering dialoog tss sociale partners op Europees niveau
Europese Werkgelegenheidssstrategie: Toename van de Europese werkegelegenheid
→Toepassing ‘methode van open coördinatie’ voor nationale en Europese beleidsevaluaties.
2.5 EU: economisch en sociaal beleid meer in elkaars verlengde
Economische integratie: neveneffecten: gevoel bij bevolking dat er geen sociale geloofwaardigheid is
van Europese plannen.
Beleidsconvergentie, zelfbinding en leereffecten op regionaal niveau: hier als buffer tegen verlies aan
nationaal bestuurlijke handelingsvermogen.
INTERNE UITDAGINGEN
1. Interne uitdaging: vergrijzing & ontgroening
Zorgt voor minder inkomsten en meer uitgaven voor SZ.
Verhoudingen tussen generaties en samenstelling van gezinnen verandert ook: lage sterfte – en
geboortecijfers, grotere ‘afstand’ tss generaties, minder stabiele gezinsverbanden.
2. Interne uitdaging: sociaal-culturele differentiatie en individualisering
Verzorgingsstaat: vroeger vooral gericht op mannelijke, fysiek zwaar belastende arbeid, lage opleiding,
moest zorgen voor groot gezin
Nu: ook vrouwen op arbeidsmarkt, hogere scholing, vooral psychisch belastende arbeid, kleinere
gezinnen
 Ook gevolg van welvaartsstaat: op een aantal vlakken blijvende veranderingen:
2.1 Andere arbeid
Ander soort arbeid: minder zware arbeid, hoger opgeleid …
OOK: andere betekenis in het leven: plaats van zelfontplooiing: niet meer contracten voor het leven
langs één kant, maar tweezijdig contract.
2.2 Middenklassesamenleving
Er is minder onderscheid in standen → Daardoor hebben sommigen meer/minder kansen dan
grootouders.
→ Blijkt uit inkomensontwikkeling: vermogensingelijkheid verminderde, steeds meer belang aan
inkomen uit arbeid en inkomen uit SZ-regelingen
→ 1983: kentering: Inkomensverschillen groeien weer: andere risicogroepen
2.3 Kwalitatief individualisme
Individuen vormen door nieuwe mogelijkheden (verzorgingsstaat, scholing ed) hun eigen levenspad. →
Sociale verbanden zijn breder en wisselender: minder contact met familieleden, traditionele
integratiekaders zijn verdwenen.
 Mensen hebben nu meer lichtere sociale verbanden: men staat op zichzelf en kan zelf vorm
geven aan het leven:
Kwantitatief individualisme: iedereen kreeg de mogelijkheid niet langer afhankelijk te zijn van anderen:
doordat het inkomen ↑, door de verzorgingsstaat
Kwalitatief individualisme: Iedereen kan inhoud geven aan een eigen levensproject; toch streeft men
vaak zelfde idealen na.
3
Individualisering in NL: meer psychologisch dan sociaal
2.4 Consequenties
De vraag is in hoeverre individualisering & culturele differentiatie invloed hebben op verzorgingsstaat →
Individuen kiezen volgens onderzoek toch nog vaak voor kuddegedrag en willen weinig individuele
keuzemogelijkheden: weinig vraag naar het zelf regelen van pensioen/WLH-verzekering
CONLUSIE
1) Uitdagingen van buitenaf:
- Marges om eigen beleid te voeren worden smaller: nationale economische grenzen verdwijnen
→ Nationale verzorgingsstaten zijn semi-soeverein geworden
- Deel van het debat over de verzorgingsstaat verplaatst zich naar Europese vergaderzalen:
Arbeidsmarkten, pensioenen, armoedebestrijding → verbindings-functie van de welvaartsstaat
Hogere arbeidsmarkt- en onderwijsparticipatie van achtergestelde groepen →
verheffingsfunctie van de welvaartsstaat
2) Uitdagingen van binnenuit:
- Demografische verandering: vergrijzing → Verzekeringsfunctie van welvaartsstaat
- Gedifferentieerde levensstijlen en levenslopen: door sociale differntiatie en individualisering:
toetreding van vrouwen
- Eisen nemen toe: middenklassesamenleving: zelfontplooiing en autonomie is belangrijk
geworden → verheffings – en verbindingsfunctie v welvaartsstaat
4
Download