Business Improvement District - BID Deze tekst over BID’s wordt geschreven vanuit de premisse dat lokale besturen in min of meerdere mate een regierol willen spelen voor een kernversterkend detailhandelsbeleid. Gelet op de verschillende modellen (naar voorbeelden US, Gr.-Br., Nederland...) en de verschillen in daaruitvolgende definities en invalshoeken wordt hier niet vertrokken vanuit één welbepaalde definitie, noch van een of ander (ontbrekend) juridisch kader, noch wordt er gekozen voor een welbepaald model. In deze nota worden ‘BID’s’ bekeken als een van de manieren om de doelstelling te bereiken om op een structurele manier middelen ter beschikking te krijgen voor een kernversterkend kleinhandelsbeleid met de klemtoon op de aanwending van die middelen door een handelsvereniging of een andere vereniging die zich specifiek inzet voor de handel in een bepaalde zone. M.a.w. belangrijk in deze benadering is dat niet uitgegaan wordt van - de implementatie van één enkele juridische formule gebaseerd op specifieke regelgeving; maatwerk en meerdere varianten blijven mogelijk; - het zoeken van middelen voor in essentie publieke taken (investeringen in het openbaar domein) via PPS enz.; een actor-rol van een lokaal bestuur is hier niet het voorwerp van de BID-formule; - een dominante rol in het beheer en aanwending van de middelen van het lokaal bestuur... - ... 1. Mogelijke financiële modellen Middelen om een kernversterkend kleinhandelsbeleid te voeren op schaal van één handelskern en mede vanuit de ambities van de handelsvereniging zelf, kunnen op verschillende wijzen verzameld en beheerd worden. In onderstaande overzichtstabel worden drie ‘zuivere’ financiële modellen weergegeven. Daarbij worden per model de voornaamste mogelijkheden en knelpunten geschetst met hun voor- en nadelen. Een BID-systeem of beter een systeem voor het verkrijgen van financiële middelen voor handelsversterkende initiatieven in een bepaald doelgebied kan dan gezocht worden in elke ‘tussenvorm of mengvorm’ van deze drie modellen. De vragen daarbij zijn ten eerste of zo’n tussenvorm een afzonderlijk juridisch kader behoeft en of dit op vandaag mogelijk is dan wel of een goede combinatie van de andere oplossingen kan volstaan. Verder moet er ook bekeken worden hoe deze verschillende systemen geoperationaliseerd kunnen worden. Praktijkervaringen kunnen daarbij zeer leerrijk zijn. In deze tekst wordt regelmatig verwezen naar voorbeelden die tijdens de vorige overlegtafel Economie ter sprake kwamen. Toch zijn deze nog niet opgenomen om te vermijden onvolledige of incorrecte informatie over gemeentelijke initiatieven te verspreiden. 3 financiële modellen: model 1: handelsvereniging die functioneert louter en alleen op ledenbijdragen model 2: heffing op te hoesten door handelaars die lokale overheid doet terugvloeien naar de handelsvereniging model 3: subsidie van het lokaal bestuur aan de handelsvereniging zonder link met een heffing voor de handelaars. 1 Model Handelsvereniging gespijsd Overheid die via een door ledenbijdragen heffing op de handelaars voorziet in middelen om een kernversterkend detailhandelsbeleid te voeren via de handelsverenigingen Voordelen Voordeel voor de handelaars dat ze niet verplicht kunnen worden om te betalen, de handelaars die betalen doen dat dan ook vrijwillig en staan achter de inzet van de vereniging; Nadelen Probleem van free riders; Afstemming met lokale overheid is minder structureel georganiseerd; De handelaarsvereniging heeft geen afhankelijke relatie tov de gemeente Overheid die voor de werking en/of de projecten van de handelsvereniging subsidies geeft; de subsidies komen uit de algemene middelen en hebben geen link met de handelaars zelf1 De BID-vereniging heeft middelen om zijn acties te financieren; Iedereen legt bij dus geen free riders; Er ontstaat een zakelijke relatie tussen vereniging en gemeente; Alle handelaars zijn betrokken waardoor de vereniging een sterkere politieke positie krijgt. Nieuwe lokale belasting/heffing; Mogelijkerwijze wantrouwen van de handelaars dat de opgehoeste middelen in een ‘algemene pot’ verdwijnen... Door de verplichting van de heffing zullen niet alle betalende handelaars achter de inzet van de vereniging staan; het draagvlak moet daarom grondig afgetoetst worden; Beleidsmatige vagen bij operationalisering Het beleid heeft in dit model Bepalen doelgroep Er moet heffing worden; geen nieuwe georganiseerd Weinig waarborgen op een ambitieuze en structurele werking van de handelsvereniging (voornamelijk na afloop van subsidiëring); Niet vraaggericht dus ook geen bewezen draagvlak en verantwoordelijkheidsgevoe l bij de handelaars en verenigingen; Handelaarsvereniging krijgt een afhankelijke positie ten opzichte van de gemeente; Algemenge belastingen gaan in de vorm van subsidies naar een beperkte doelgroep en doelgebied; Wanneer worden subsidies 1 De voor- en nadelen van dit systeem zijn uiteraard afhankelijk van de keuze van de lokale overheid voor het subsidiëren van de werking of van de producten (projecten, restultaten) van de handelaarsvereniging. 2 weinig sturingsmogelijkheden. gegeven; voor of na de acties? Afbakening van het gebied Hoeveel gegeven? subsidie wordt Hoe de zeggenschap over de aanwending van de middelen organiseren Hoe dagelijkse leiding organiseren? Hoogte van de heffing en heffingsgrondslag Juridische regelgeving voor de gemeente Geen; Regelgeving met betrekking Regelgeving met betrekking tot tot gemeentelijke subsidiëring van privébelastingen initiatieven (hierop wordt niet verder ingegaan in deze nota) 3 2. Mengvormen en praktijkvoorbeelden Het zorgen voor voldoende middelen voor een vereniging die zich wil inzetten om het handelaarklimaat te verbeteren, promotie te maken enzovoort kan ook gebeuren door combinaties van deze drie modellen waarbij uiteraard de voor- en nadelen die men eruit kan halen verschuiven. Of het dan een BID kan genoemd worden zoals dat in de literatuur beschreven staat, lijkt ons van minder belang. Hieronder worden enkele mengvormen aangehaald met hun toepassingsmogelijkheden en voorbeelden uit de vorige Overlegtafel Economie. Combinatie van model 1 en model 3 Systeem waarbij de BID-vereniging naast de ledenbijdrage kan rekenen op een bijdrage van de gemeente in de vorm van subsidie Dit systeem is al lange tijd in gebruik door een heel aantal gemeenten. Uiteraard wordt het probleem van de freeriders niet opgelost door het verlenen van subsidies bovenop de bijdrage van de handelaars. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om de ledenbijdrage naar beneden te halen en aan te vullen met subsidies. Dit zal niet altijd de meest geschikte oplossing zijn omdat ten eerste het engagement van de handelaars kan dalen en ten tweede de verenigingen in een afhankelijke relatie met de gemeente komen te staan. Het is daarom van belang dat er een goede verhouding wordt gevonden tussen beide bijdragen. Het gebruik van deze combinatie brengt geen nieuwe beleidsvragen of juridische knelpunten met zich mee. Combinatie van model 2 en model 3 Systeem waarbij naast een verplichte heffing op de handelaars er ook een subsidie door de gemeente wordt gegeven. Dit systeem wordt in verschillende gemeenten reeds gehanteerd (Beveren, Kortrijk, Genk?). Bij het hanteren van deze combinatie moet er zowel gekeken worden naar de beleidsvragen en regelgeving met betrekking tot model 2 en naar deze voor model 3. Daarnaast zijn er ook aandachtspunten die net voortkomen uit het combineren van beide systemen. In het derde puntje van deze tekst wordt ingegaan op de verschillende knelpunten uit bovenstaande tabel. Er wordt eveneens ingegaan op beleidsvragen bij deze combinatie. Combinatie van model 1, model 2 en model 3 Systeem waarbij de ledenbijdrage voor de handelsvereniging blijft bestaan naast een algemene heffing en bijdragen van de gemeente. Er kan voor geopteerd worden om de heffingen relatief laag te houden maar de vrijwillige ledenbijdrage te behouden (en eventueel te verlagen). (Lommel) Juridisch onmogelijk systeem 4 BID als systeem waarbij handelaars verplicht financieel bijdragen en deelnemen aan de werking handelsvereniging/BID-programma In dit systeem zou het geld zonder gemeentelijke inmenging worden opgehaald door de handelaarsvereniging of een andere vzw die zich inzet voor de BID. Op die manier ontstaat een zakelijke relatie eerder dan een afhankelijke relatie tussen vzw en gemeente. Dit systeem is niet mogelijk in Vlaanderen omdat enkel de gemeenteraad over belastingen kan beslissen. Belastingen kunnen evenmin het voorwerp uitmaken van overeenkomsten. Tweede knelpunt in dit systeem is dat de handelaars verplicht zouden moeten worden om lid te worden van de BID-vereniging en een bijdrage te geven en dat is niet mogelijk. De vergelijking met shoppingcentra of bedrijventerreinen waar bedrijven aan de hand van voorwaarden in verkoop- en huurcontracten wel kunnen verplicht worden om bij te leggen voor een beheersorganisatie (vb.vzw bedrijventerreinmanagement) kan niet gemaakt worden omdat de handelsvereniging geen zeggenschap heeft over de percelen of de panden in het doelgebied. 3. Benadering van de beleidsmatige en juridische knelpunten Bepalen van de doelgroep en heffingsplichtigen Gebruikers en/of eigenaars? In de literatuur wordt het onderscheid gemaakt tussen ‘property-based’ (eigenaars) en ‘business-based’ (gebruikers) heffingen. De keuze voor één van deze twee systemen is onder andere afhankelijk van het doel van de BID. Het doelpubliek zal bijvoorbeeld verschillend zijn wanneer een waardestijging van de panden wordt beoogd door ingrepen in het openbaar domein of financiële steun voor gevelrenovatie dan wanneer promotie wordt gevoerd voor de handelskern om de consumentstroom te vergroten of beter te organiseren. In Amerika worden voornamelijk property-based systemen gehanteerd. Zij zijn eenvoudiger te organiseren, waarborgen hogere financiële opbrengsten en behartigen meer langetermijn belangen. Hierbij wordt de noemenswaardige bedenking gemaakt dat een waardestijging van de panden niet perse ten goede komt van de huurders. De huurprijsstijgingen kunnen immers effect hebben op de leefbaarheid van handelszaken wanneer zij niet gepaard gaan met omzetstijgingen. De ervaring leert dat hoe groter het BID is, hoe kleiner dit risico wordt gemaakt. In vele gevallen zullen echter verschillende doelstellingen worden geformuleerd waarbij er enkele opgenomen worden ten bate van de eigenaar (bv. gevelrenovatie) en enkele ten bate van de gebruikers van het pand (bv. promotie, kostenvermindering door gezamenlijke diensten en aankopen) en enkele voor beide groepen (vb. kwaliteitsverhoging omgeving). In dit geval zou het mogelijk moeten zijn om deels de eigenaars en deels de gebruikers te belasten. Een theoretische mogelijkheid kan er in bestaan om de eigenaars de toestemming te geven om een bepaald percentage van een ‘property-based’ heffing door te laten schuiven naar de gebruikers (in het huurcontract). De toepasbaarheid hiervan is uiteraard niet 5 vanzelfsprekend. In eerste instantie is die afhankelijk van de flexibiliteit (aanpasbaarheid en termijnen) van de huurovereenkomsten. Maar daarnaast is de huurwetgeving een bevoegdheid van de federale bevoegdheid. Het standaardiseren van de mogelijkheid om een deel van deze belasting door te schuiven van eigenaar op huurder zou vragen om een federale wetswijziging in functie van zeer gevarieerde lokale heffingen. In sommige voorbeelden uit Engeland worden business-based systemen aangevuld met vrijwillige bijdragen van de eigenaars. De lokale overheid kan in het belastingsreglement zelf kiezen welke doelgroep zij opnemen. Echter moet de doelgroep voor de heffing wel objectief afgebakend worden. De verantwoording voor de keuze van een bepaalde groep moet worden gegeven op basis van het doel en de gevolgen van de heffing. Enkel handelaars/handelspanden of ook andere commerciële activiteiten en vrije beroepen? Een tweede beslissing die door de gemeente moet genomen worden is welke eigenaars en/of huurders er dan belast worden. Ook deze vraag sluit heel nauw aan bij de vraagsteling van de doelgroep van de acties die zullen ondernomen worden. Er moet nauwgezet onderzocht worden welke groepen baat zullen hebben bij de resultaten die de vereniging voor ogen heeft. Hiervoor geldt dezelfde regeling als voor de keuze voor het belasten van de eigenaar of de gebruiker. Namelijk dat de gemeente hierover kan beslissen op voorwaarde dat de keuze objectief kan gemotiveerd worden. Een voorbeeld van de afbakening van een doelgroep vinden we terug in het belastingsreglement ‘belasting op de voor het publiek toegankelijke ruimten van commerciële vestigingen in het centrum van Kortrijk’ die werd opgesteld in functie van het BID Centrum Kortrijk. “Gelet op het feit dat het redelijk is, de (rechts)personen die in de eerste plaats voordeel halen uit de initiatieven die de Stad Kortrijk neemt in verband met handelsondersteunende projecten in het stadscentrum, te belasten;” “Gelet op het feit dat de beoefenaars van een vrij beroep en niet-commerciële dienstverstrekkers (overheidsdiensten, onderwijsinstellingen, gezondheids- en welzijnszorg, culturele en toeristische instellingen) niet betrokken worden bij en geen voordeel halen uit de specifieke acties voor het verstrekken van de commerciële activiteit van het handelscentrum; dat zij ook niet de doelgroep zijn omdat hun beroep er niet in bestaat de consument in het handelscentrum te bereike;” “De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die op 1 januari van het dienstjaar de commerciële vestiging, binnen de gebiedsomschrijving van het centrum, uitbaat. Onder commerciële vestiging dient te worden verstaan: handelszaken (klein- en groothandel), commerciële dienstverstrekkers (financiële en zakelijke diensten), ambachten en horecazaken. De belasting is niet verschuldigd: - wanneer de natuurlijke of de rechtspersoon gedurende het dienstjaar slechts dertig dagen of minder heeft kunnen uitbaten; - door de beoefenaars van vrije beroepen - door niet-commerciële dienstverleners.” Heffingsgrond en heffingsbedrag 6 Heffingsgrond Bij het opstellen van het belastingsreglement moet uiteraard ook beslist worden op basis van welke indicatoren het bedrag van de heffing zal bepaald worden. Ook dit moet een zo nauw mogelijke samenhang kennen met de mate waarin van het BID wordt geprofiteerd. Mogelijke heffingsgronden zijn - gevelgrootte - oppervlakte van de commercieel toegankelijke ruimte (vb. Kortrijk) - waarde van het pand (bij property-based heffing) - omzet van de commerciële activiteit - betaalde huur (vb. Lommel) - soort activiteit (detailhandel met onderscheid kleine/grote artikelen (Kortrijk), horeca) - ligging binnen het heffingsgebied (centraal, zijstraat,…) (vb. Lommel, Beveren) - Evenredig met vroegere ledenbijdrage voor de handelaarsverenigingen (vb. Beveren) - … Ook is het mogelijk een variabele heffing te organiseren. Zo wordt er in Lommel een andere methode gebruikt voor de berekening van de bijdrage voor de bovenlokale als voor de lokale handelsstraten. Als men in de bovenlokale handelsstraten zou werken met een bijdrage naar vloeroppervlakte zouden de handelaars veel te hoge bijdrage moeten betalen. De trekkers in de hoofdstraten zijn heel noodzakelijk voor het winkelcentrum. De gemeente opteert er dan ook voor hen niet onnodig hoog te belasten. Bij handelszaken is er vaak ook de zorg dat een deel van het pand voor een andere functie zoals wonen gebruikt wordt. Het is dan aangewezen een heffingsgrond te voorzien waarbij de belastingplichtige niet wordt belast op basis van gegevens van het gehele pand. Voor de heffingsgrond geldt net zoals voor de heffingsplichtigen dat de gemeenten dit vrij kan beslissen maar dat de keuze objectief moet kunnen gemotiveerd worden. Heffingsbedrag Het heffingsbedrag voor de handelaars zal uiteraard afhankelijk zijn van de gekozen heffingsgrond. Zo werd in Kortrijk gekozen voor een heffing op grond van het aantal vierkante meter commerciële oppervlakte en zullen grote handelszaken dus ook een hoger bedrag verschuldigd zijn. Voor commerciële vestigingen die handel drijven in volumineuze goederen en groter zijn dan 500m² wordt een reductie van 50% voorzien. Wanneer dergelijke uitzonderingen op de regel worden gemaakt dient er verantwoording geboden te worden voor deze belastingscategorie binnen de doelgroep en dient de omschrijving niet vatbaar te zijn voor interpretatie. Deze voorwaarde is een gevolg van de bij wet verplichte toepassing van het gelijkheidsbeginsel dat voor belastingen wordt georganiseerd in artikel 172 van de Grondwet. Dit artikel bepaalt dat er geen voorrechten en vrijstellingen op de belasting verleend kunnen worden tenzij dit in de wet is opgenomen. Iedereen die zich in dezelfde toestand bevindt, moet dus op dezelfde wijze worden belast. Als er ‘ongelijkheden’ opgenomen worden moeten deze overeenkomen met het doel en de aard van de belasting en moet er een objectieve en redelijke verantwoording bestaan. Die verantwoording zal dan beoordeeld worden met het doel en de gevolgen van norm die wordt beoordeeld. 7 In het BidBoekje dat geschreven werd naar aanleiding van gelijkaardige vragen in Nederland wordt geschreven dat wanneer het gaat om een extra heffing die puur ten voordele van een bepaalde doelgroep wordt georganiseerd er de voorwaarde geldt dat het totaal van de bijdragen van de ondernemers niet hoger mag zijn dan nodig is voor het uitvoeren van de plannen. Dit is geen juridische regel in Vlaanderen. Het universaliteitsbeginsel geeft aan dat elke belasting gebeurt zonder onmiddellijk aanwijsbare tegenprestatie. Dit komt ook voor uit de begripsbepaling van een belasting zoals deze in de rechtspraak gehanteerd wordr: ‘De belasting is een door de openbare macht van rechtswege gedane heffing op de persoonlijke geldmiddelen van de belastingplichtige ten einde de diensten van algemeen nut te voorzien’. De diensten van algemeen nut worden hier niet verder gespecificeerd. Om hieraan tegemoet te komen en toch bepaalde inkomsten vooraf te reserveren werd bijvoorbeeld bij de heffing op leegstaande en verwaarloosde gebouwen samen met het decreet voor de heffing een fonds in het leven geroepen om de geplande uitgaven te dekken. Hoewel de rechtstreekse link verboden is, bestaat deze wel in de hoofden en wordt deze ook in de praktijk uitgevoerd. Daarom is het zeer noodzakelijk een goede raming van de kosten op te stellen en zeer duidelijk vast te leggen welke waarborgen de ondernemers krijgen voor hun bijdrage. Het fiscaal pact regelt onder andere de communicatievereisten rond nieuwe gemeentelijke belastingsreglementen. Wanneer een BID- of andere handelsbelasting in het leven wordt geroepen moet het reglement minstens 1 jaar vóór het invoegen treden ervan worden goedgekeurd op de gemeenteraad. Het fiscaal pact geldt nog tenminste tot het einde van de huidige legislatuur. Afbakening van het doelgebied Als middelen specifiek in een bepaalde zone zullen ingezet en opgehaald worden moet deze zone ondubbelzinnig beschreven kunnen worden. Er is echter geen wet die bepaalt welk soort plan de gemeenten hiervoor moeten kunnen voorleggen. Uiteraard is een verwijzing naar bepaalde studies of meetbare gegevens versterkend voor de argumentatie. Mogelijke verwijzingen: - Commercieel strategisch plan van de gemeente (met eventueel afbakening van een kernwinkelgebied); - Beschrijving handelskarakter van het gebied t.o.v. de rest van de gemeente; - Verbindingen binnen het gebied (bijvoorbeeld keuze voor aaneengesloten ruimtelijk geheel); - Passantentellingen; - Afbakening gebied in een sociaal-economisch onderzoek voor een project (voorbeeld Kortrijk); - Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplan; - … De stad Kortrijk heeft naast de verwijzing naar enkele van bovenstaande gegevens ook het argument aangehaald dat een niet-inwoner van Kortrijk zich bijna nooit buiten dit kernwinkelgebied begeeft als hij daar niet om een specifieke reden moet zijn. Kortrijk heeft gekozen voor een afbakening op straatniveau waarbij soms wordt beschreven tot welk punt in de straat (bijvoorbeeld tot sint-michielsplein, tot aan de tunnel…). De 8 gemeente kan er ook voor opteren de afbakening tot op perceelsniveau te bepalen. Het is echter nuttig dat het gebied flexibel aangepast kan worden aan wijzigende omstandigheden. In de overeenkomst BID Centrum Kortrijk is dat opgelost door op te nemen dat het werkingsgebied kan uitgebreid worden met de aansluitende straten met een handelskarakter indien 60% van de exploitanten van de commerciële vestigingen binnen de betreffende straat vragende partij is. Organisatie zeggenschap over aanwending middelen Voor het tot stand komen van een succesvolle BID is er nood aan een gevoel van urgentie en een gedeeld probleem bij de ondernemers in een gebied. De ondernemers moeten bij de beslissingen betrokken worden zodat ze beseffen dat het voor hen is en dat ze hun verantwoordelijkheid dragen. Het lijkt dus weinig zinvol om volledig vanuit de gemeente te beslissen waarvoor de middelen worden ingezet. De bedoeling van een BID is dat het een hybride constructie is waarin vrijwilligheid en verplichtend karakter (belasting) samen gaan. De vrijwilligheid staat voor de garantie dat de betalende ondernemers met een meerderheid kunnen beslissen of ze de door de BIDvereniging voorgestelde maatregelen willen of niet. In zeer veel BID-voorbeelden wordt dan ook gewerkt met stemmingen en dit zowel bij het aftoetsen van het draagvlak voor de heffing zelf als voor beslissingen over specifiek voorgestelde maatregelen. Om betwistingen te voorkomen omtrent het al dan niet inzetten van de middelen voor (semi)publieke doeleinden zou bij de start van een BID-systeem steeds een ‘base-level of service agreement’ kunnen opgesteld worden waarbij de taken van de gemeente zeer duidelijk worden afgelijnd zodat overlap vermeden wordt. De BID-vereniging moet in principe extra diensten leveren bovenop de basisdienstverlening van de gemeente. Een base-level of service agreement’ dient ook de grenzen in omgekeerde richting duidelijk te stellen. Dan gaat het over de vraag tot op welk niveau private inmenging in ‘semi-publieke’ zaken getolereerd kan worden. Wanneer een belangenvereniging grote impact krijgt op de gemeentelijke beslissingen kan dit een achterstelling van andere maatschappelijke groepen (bv. inwoners) betekenen. De ‘base-level of service agreement’ is een instrument dat voornamelijk in Amerika en Canada wordt gehanteerd. De bruikbaarheid ervan in de Vlaamse context zou kunnen afgetoetst worden. Zo kan bijvoorbeeld gezocht worden naar een methodiek voor de gemeenten om hun basisdienstverlening in deze context te definiëren (in Nederland werd dit voorstel ook geopperd). Organisatie dagelijkse leiding De beheersstructuur waarvoor geopteerd wordt bepaald welke partijen deel uitmaken van de dagelijkse leiding van de BID. Een beslissende keuze in deze context is of de gemeente (en eventueel andere partijen) deel wil uitmaken van de BID-vereniging of dat zij dit overlaten aan de (privé)-handelaarsverenigingen die dan ook over de dagelijkse leiding beschikken. Er zijn enkele voorwaarden die moeten gerespecteerd worden wanneer de gemeente deel wil uitmaken van de vzw. Deze mogelijkheden staan beschreven in het gemeentedecreet (GD) en verschillen afhankelijk van: - verenigingen die NIET belast zijn met taken van gemeentelijk belang: art. 195 (GD) - verenigingen die WEL belast zijn met taken van gemeentelijk belang: art. 225 (GD). 9 Het decreet gaat ervan uit dat een vermoeden bestaat dat een rechtspersoon belast is met taken van gemeentelijk belang als voldaan is aan één van de volgende voorwaarden: - één of meerdere organen bestaan uit meer dan de helft leden van de gemeenteraad of het College van Burgemeester en Schepenen of worden door die organen aangewezen; - de gemeente (of vertegenwoordigers) beschikken over meerderheid stemrecht in een of meer organen - als de financiële middelen van de vereniging voor meer dan de helft van het gemeentebudget komen. Op basis van art.195 van het gemeentedecreet maakt bijvoorbeeld de stad Kortrijk deel uit van de ‘BID centrum Kortrijk’. Het bestuur van een BID dient representatief te zijn voor het gehele district: eigenaars en ondernemers, groot en klein en ook bewoners kunnen opgenomen worden zodat ook met deze belangengroep rekening kan gehouden worden. Zij betalen echter geen bijdrage dus het is niet vanzelfsprekend dat zij ook kunnen stemmen over de voorstellen die op tafel liggen. Naar aanleiding van verschillende subsidiëringinitiatieven is er in Vlaanderen al heel wat geëxperimenteerd met centrummanagers. Deze centrummanagers werden niet altijd onder dezelfde structuren aan de lokale overheid verbonden. Zo waren er steden waarbij de centrummanager functioneerde onder de gemeentelijke diensten, maar waren er anderen die bijvoorbeeld onder het streekplatform werden geplaatst om de onafhankelijkheid ten opzicht van de gemeenten en de handelaarsverenigingen te garanderen. Deze verschillen kunnen belangrijk zijn wanneer wordt beslist om de centrummanagers in te zetten binnen de BIDverenigingen. Bijdrage van de gemeente De gemeente kan beslissen om zelf ook een bijdrage te leveren aan de BID-vereniging. Wanneer dit gebeurt moeten zij wel mee rekening houden met bovenstaande voorwaarden voor het al dan niet deel uitmaken van de vzw, BID-vereniging. Mogelijke systemen: - bijdrage evenredig aan bijdrage van de ondernemers (vb. Lommel, Genk) - bijdrage afhankelijk van resultaten (na resultaten of obv resultaten vorig jaar; vb. Mechelen en Beveren) - … Bij de keuze van het bedrag dat aan de handelsverenigingen of andere BID-vzw wordt gegeven voor het uitvoeren van hun taken moet steeds nagedacht worden over hoe afhankelijk de vereniging wordt van deze middelen en wat daar de consequenties van zullen zijn. 10