Psychotherapie en counselling: verschil, overeenkomst, competitie of toegevoegde waarde? door Els Barkema-Sala, MPhil, Dipl.in Counselling, BSc, Dipl.in Addictions Psychotherapeutisch counsellor in privé praktijk te Oegstgeest (Artikel verschenen in de ledenpublicatie van het VCgP in 2005) De naamsverandering van de Britse Associatie voor Counselling (BAC) naar ‘British Association for Counselling and Psychotherapy’ enkele jaren geleden startte een levendig debat over psychotherapie en counselling, dat tot op heden doorgaat. Aangezien ook binnen de Nederlandse Vereniging voor Cliëntgerichte Psychotherapie enige behoefte is ontstaan naar verandering of vernieuwing (in navolging van onze Vlaamse collegae), heeft het mogelijk zin deze geschiedenis door te nemen, om het debat op gang te helpen of te versterken, mede door het begrip ‘counselling’ te verduidelijken (voor deze gelegenheid gemakshalve de Engelse spelling handhavend). Om te beginnen stelt Craig McDevitt van BAC in november 2000 (1) dat de naamsverandering geen identiteitsverandering betekent, maar eerder de voorkeur voor meeromvattende samenwerking en betrokkenheid, aangezien BAC ook geholpen heeft bij totstandkoming van UKCP (UK Council for Psychotherapy), van EAC (European Association for Counselling), en meehelpt het UK register te onderhouden. Ontwikkelingen in de politiek, leidend tot aandrang op regulering van psychologische therapieën (2), gingen eraan vooraf en werden in feite verwelkomd als een zekere erkenning van belang en waarde van counselling, alsmede verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van counsellors. Nu waren counselling trainingen in het United Kingdom al eerder gekomen tot gedetailleerde trainingsmodellen teneinde de nodige accreditatie van BAC te verkrijgen en zijn vele vormen van gesprekstherapie of ‘talking therapies’ een volledig ingeburgerd onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg geworden (3). Hierbij is van belang aan te merken dat het streven naar excellentie, voor counsellors en psychotherapeuten, hoog in het vaandel staat. Neem bijvoorbeeld Michael Jacobs’ (4) lijst betreffende kenmerken van een ervaren hulpverlener (‘practitioner’): hogere kennis van o.m menselijke ontwikkeling en groei, psychopathologie, theorie/praktijk van andere modellen/methodes, onderzoek methode/besef volwassen beoordeling en vertrouwen in besluitvorming met betrekking tot evaluatie en therapieproces; en de mogelijkheid te evalueren mogelijkheid tot reflectie en focus gedurende psychologisch contact met de cliënt; nadenken tijdens beheersing van situaties met spanning of angst capaciteit om werk in uitvoering te evalueren, inclusief zelfevaluatie, monitoren van eigen beoordeling, ontwikkeling van een ‘interne supervisor’ houding tegenover supervisie als niet slechts een trainingseis of voor toezicht, maar als waardevolle consultering voor dieper begrip en praktijkontwikkeling, inclusief weten wanneer specifieke hulp te zoeken mogelijkheid om te leren van fouten en vergissingen door niet-defensieve reflectie over praktijkwerk – een proces dat de reikwijdte betreffende cliënten en problematiek waar de therapeut mee kan werken, eerder helpt vergroten dan vernauwen blijvend openstaan voor leren, inclusief het soepel integreren van kennis in praktijk mogelijkheid en ervaring van werken met een brede diversiteit aan cliënten en context, inclusief vaardigheid in inschatting van de juiste duur van samenwerking op haar/zijn gemak met ‘niet weten’ en het kunnen opgeven van de behoefte aan gezag, gekoppeld aan vertrouwen in eigen competentie een waar gevoel van nederigheid betreffende eigen vaardigheden, zodat het eerder anderen zijn die excellentie in de hulpverlener herkennen dan de persoon zelf zou doen zelfacceptatie, uitstraling van zelfvertrouwen, betrouwbare inzet, duidelijke effectiviteit en professionaliteit in de omgang met cliënten, leerlingen of therapeuten in supervisie doorlopende persoonlijke ontwikkeling en zelfkennis via gevarieerde ervaringen binnen en buiten de discipline tekenen van vermeerdering van effectiviteit in de loop der tijd (duur zal variëren van persoon tot persoon) en van mogelijkheden betreffende cliëntaantallen en reikwijdte, van het absorberen van leerstoffen en van ontwikkeling en vernieuwing van theorie en praktijk. Zoals blijkt bevat deze lijst een niet onaanzienlijk aantal tegenstrijdigheden – maar is het simultaan overwegen van tegenstrijdige ideeën of het bevatten van gelijkwaardige, maar strijdige gedachten, niet een kunst die therapeuten zeker onder de knie moeten hebben? Zo citeert Clare Pointon (5) Roger Casemore als volgt: “Als persoonsgerichte therapeut met een sterk existentiële filosofie geloof ik in paradoxen, waar men mee moet leren leven. Ik geloof niet dat er in feite een probleem is over of we counsellors of psychotherapeuten genoemd moeten worden. Ik denk dat het dilemma een aantal verschillende en overeenkomende functies betreft, die worden behandeld door mensen met verschillende titels”; waarbij aangetekend wordt dat het van het hoogste belang is dat hulpverleners potentiële cliënten heldere en praktische informatie kunnen geven over het hoeof-wat van therapie en wat het kan betekenen als ze er toe besluiten.” Ik zou hier nog aan toe willen voegen: -en waarom het voor hen van belang kan zijn. Hoewel het vooralsnog moeilijk is een gefundeerd oordeel te geven over counsellors die in Nederland zijn opgeleid, wil ik vaststellen dat bovengenoemde lijst zeer zeker op veel counsellors (Engelse en Schotse vrienden en collegae) en op psychotherapeuten van toepassing lijkt. Voorts is zeker dat veel van voornoemde professionelen (waaronder Professor Dave Mearns) beide benamingen door elkaar heen gebruiken of de hybride term psychotherapeutisch counsellor bezigen. Vooropgesteld dat alle professionelen het nodige respect verdienen voor inzet en aandacht in dit soort werk (dat zoveel van de persoon vergt), is het ook logisch dat de mogelijkheid bestaat dat men zich als professioneel of beroepsgroep aangevallen voelt door deze discussie, met resulterende neiging eigen belangen te behartigen, de rangen te sluiten, zich te verschansen achter bestaande regels en ideeën...... Ik hoop echter aan te tonen dat er minstens zo veel overeenkomsten als verschillen tussen beide groepen zijn, en dat samenwerking en inclusiviteit kan leiden tot interessante ontwikkelingen en versterking van deze vormen van hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg en hopelijk tot een meer robuuste positie vis-à-vis politiek, maatschappij, verzekeraars, potentiële/huidige/excliënten en, niet te vergeten, de media! Laten we dan, als u het aandurft, eens goed kijken naar psychotherapie en counselling - ons daarbij voor het gemak beperkend tot de cliëntgerichte versie van beiden. In Nederland, zowel als in het United Kingdom, zijn er duidelijke verschillen in opleiding en training, waarbij psychotherapie veelal langer duurt en hogere eisen stelt betreffende persoonlijke therapie, supervisie en soms academisch niveau. Volgens Clare Pointon en John Rowan komen beiden historisch gezien uit verschillende achtergronden. Zo is psychotherapie ontstaan uit de Europese psychoanalyse van de 19e eeuw met als basisrichting medicijnen in combinatie met academische en psychologische studies; meer pessimistisch en existentieel van aard; veelal beschouwd als ‘kunst en wetenschap’ – gezien als nuttig in geval van meer langdurige problematiek, waardoor er meer stigma aan kleeft; iets dat meer inzet vergt qua tijd en geld, dus veelal voor meer bemiddelde cliënten; die met een uitgebreid arsenaal aan therapeutische interventies behandeld kunnen worden volgens formele afspraken en diensten. Counselling daarentegen was oorspronkelijk eerder een Amerikaanse 20e-eeuwse beweging, afgeleid van de ‘Mental Hygiene Movement’ ontstaan vanuit onderwijs en kerk, met een meer optimistische inslag - soms op het naïeve af (counselling zou voor alles en iedereen werken!?); vaak laagdrempelig aangeboden door niet-commerciële organisaties/stichtingen; veelal gezien als meer toegankelijk, sociaal en acceptabel, betreffende ‘lichtere’ problematiek; ook (vooral) voor arme mensen. Beiden zijn in de loop der jaren duidelijk beïnvloed door wederzijdse leiders/denkers zoals Freud, Klein, Horney, Rogers en een zeker mate van kruisbestuiving gaat tot op heden door, wat welkom is en de boel levendig houdt. Beide werkwijzen zijn tevens in de loop der jaren naar elkaar toegegroeid en onderlinge verschillen (zoals frequentie/duur/diepgang van therapie) vervaagd, zodat in het United Kingdom acceptatie voor counselling zeker niet onderdoet voor dat van psychotherapie. Vandaar dat het gebruikelijk is voor gezondheidscentra om een counsellor aan boord te hebben, die directe verwijzingen van de verschillende huisartsen, wijkverpleegster of ander medisch personeel ter plekke in behandeling kan nemen (een onderdeel van mijn eigen ervaringen). Mogelijke reden zijn onder meer dat beide therapievormen procesgericht zijn en wederzijdse intellectuele en praktische belangen delen, waaronder de noodzaak een coherente voorstelling van zaken ten overstaan van ‘het publiek’ te presenteren. Hierbij is van belang te constateren dat alle competente, goedgetrainde, zelfbewuste, ervaren therapeutische hulpverleners geacht worden te werken binnen grenzen van competentie, volgens duidelijke ethische richtlijnen en onder een verantwoord klacht/tucht systeem, en dat BACP aantoonbaar blijft werken aan criteria betreffende opleidingen en accreditatie en bovendien niet slechts competitie met andere organisaties en associaties, maar zeker ook samenwerking beoogt. In dit verband is nog een ander citaat in Pointon’s artikel, met name van psychoanalytisch psychotherapeut Lesley Murdin, van belang: “Ik denk dat een psychotherapeut in staat moet zijn onafhankelijk te werken en zich op gelijke voet goed moet kunnen verhouden met andere professionelen in de geestelijke gezondheidszorg, iemand die een lange ‘postgraduate’ training heeft gehad, een mate van zelfinzicht/-bewustzijn heeft en zich op zijn minst goed bewust is van de wijze waarop wij allemaal ondermijnd kunnen worden door ons onderbewustzijn. Ze zouden in staat zijn tot nuttige en opbouwende evaluatie en een vrij moeilijke hoeveelheid werk (caseload) aankunnen, maar zij zouden ook hun eigen limitaties kennen. Counsellors in het algemeen moeten doorgaan met leren en hebben de middelen om dit te doen.” Persoonlijk brengt dit mij de 2003 ‘6th World Conference on Person-Centered and Experiential Psychotherapy and Counseling’ te Egmond aan Zee in herinnering, waar ik me zozeer thuis voelde en zo geboeid door de materie, dat het pas na afloop tot mij doordrong dat counselling niet of nauwelijks genoemd was en dat, zeker wat Nederlandse deelnemers betreft, alles uitsluitend om psychotherapie leek te gaan (zoals ik in een schriftelijke reactie aan de verschillende organisatoren heb opgemerkt). Het ‘Counselling Collective’ betoogde in 1998 (6) al het volgende: “Therapie is niet een politiek- of sociaalneutrale activiteit, maar één waarin sociale waarden, vooroordelen en houdingen ons werk aan alle kanten beïnvloeden – van vroege training tot cliëntwerk tot supervisie” en daarom is het aan te bevelen ”de waarde van therapie te verhogen door meer variatie aan te bieden in behandelingsmogelijkheden.” In navolging hiervan lijkt Margaret Warner’s stelling (7) dat ‘persoonsgerichte therapeuten een sterk argument moeten nastreven voor burgerlijk recht op de nodige psychologische interventies (alsmede voor het individuele recht op eigen wijze van betekenisgeving en ook op de keuze behandeling af te wijzen zolang anderen daardoor niet geschaad worden)’. Mogelijk zijn er situaties waarin cliënten veel baat kunnen hebben bij nog kortere behandeling (5-10), niet noodzakelijk vanwege ‘lichtere problematiek’ maar omdat zij een meer gerichte werkwijze en focus op een bepaald aspect van hun moeilijkheden verkiezen. Ernesto Spinelli schrijft (8): “.....wat mogelijk van meer belang is dan focus op behulpzaamheid en probleemoplossingen, is dat psychotherapeuten leren toegeven dat gevoelens van onzekerheid en onveiligheid vaste onderdelen zijn van het leven, en dat derhalve de psychotherapeutische ontmoeting slechts een van de mogelijke manieren is om de ervaringsopties die mensen beschikbaar kunnen hebben, te exploreren.... (waarbij een en ander opwindend, verblijdend en tegelijk beangstigend en pijnlijk kan zijn).” Ook John Rowan vraagt zich af (9) of er werkelijk verschil bestaat tussen counselling en psychotherapie en hij stelt dat de criteria mogelijk gebaseerd zouden kunnen zijn op “hoe men werkt als psychotherapeut of als counsellor, afgeleid van separate case studies”; in feite concludeert hij dat psychotherapie en counselling tegelijkertijd onderling verschillen (in achtergrond en associaties) en hetzelfde zijn (bijvoorbeeld identieke interventies en betrokkenheid hebben) - alweer voornoemde (volgens hem essentiële en waardevolle) paradox dus. Mogelijk het beste argument is volgens hem Carl Rogers’ opmerking, daterend uit 1942 maar nog springlevend: “Er is een neiging geweest om de term counselling te gebruiken voor meer losse en oppervlakkige interviews en de term psychotherapie te reserveren voor meer intensieve en langer durende contacten, gericht op een meer diepgaande reorganisatie van de persoonlijkheid. Terwijl er wel reden kan zijn voor dit onderscheid, is het tevens duidelijk dat de meest intensieve en succesvolle counselling niet te onderscheiden is van intensieve en succesvolle psychotherapie.” Inderdaad lijkt mij een evaluatie, gebaseerd op competentie in plaats van op van hogerhand opgelegde regelgeving, minder discriminerend en eerlijker. Deze boude uitspraak is gebaseerd op de volgende overwegingen: 1. in diverse artikelen wordt opgemerkt dat er ‘geen aangetoonde relatie bestaat tussen lengte van training en therapeutische competentie’; 2. de huidige opleidingen tot ‘diploma in counselling’ zijn bijna altijd ‘postgraduate’ en stellen (aantoonbaar) hoge academische eisen; 3. een deeltijd opleiding van 5 jaar is niet zelden vergelijkbaar met een fulltime opleiding van 1 jaar, en kan ook vergelijkbaar zijn met een langere opleiding of specialisatie door middel van aanvullende cursussen en werkervaring (iets waarop de overgangsregeling tenslotte gebaseerd is of was); 4. dat mensen zich niet dan met verlies van potentie c.q. acceptatie lenen tot het ondergebracht worden in hokjes of onder labels, leidend tot marginalisatie of zelfs discriminatie die door immer voortschrijdende bureaucratisering en institutionalisering wordt genegeerd – en die ook geen ruimte laat voor uitzonderingen. Om een voorbeeld te geven - John Shlien, oorspronkelijk autodidact, zou nooit een dusdanig groot leermeester en innovatief denker hebben kunnen worden als hij niet op ‘creatieve wijze’ in de universitaire wereld was toegelaten: “Het eerste en enige diploma ... dat ik ooit ontving was een PhD ...”(van University of Chicago na WWII) (10) 5. voorts wordt onder de gedeelde waarden van counselling en psychotherapie zoals weergegeven in de BACP ‘Ethical Framework for Good Practice in Counselling and Psychotherapy’ genoemd: het zich inzetten voor appreciatie van de verscheidenheid van menselijke ervaring en cultuur, en het streven naar eerlijke en toereikende aanbieding van counselling en psychotherapie dienstverlening’ (11) Het zou goed zijn als ook in Nederland meer openheid voor mogelijkheden zou komen, meer vertrouwen onder professionelen, meer begrip voor mensen die zich enigszins anders ontwikkeld hebben (waardoor de toegevoegde waarde van buitengewone studie en werkervaring benut kan worden in plaats van zonder meer afgewezen); een en ander echter met behoud van kwaliteit en ter verduidelijking en vergroting van mogelijkheden voor mensen die hulp behoeven en die het, in het huidige klimaat van medicalisering en diagnostische aanpak c.q. ‘etikettering’, wel heel moeilijk kunnen krijgen om werkelijk gezien te worden - want dat vergt aandacht voor ‘niet te normeren’ menselijke complexiteit. Diepe betrokkenheid met cliënten, interesse in goede geestelijke gezondheidszorg, duurzame liefde voor het vak en intellectuele nieuwsgierigheid, gepaard aan moed om uitdagingen aan te gaan, zijn, naar ik vurig hoop, mogelijke raakvlakken waarop wij elkaar (als collegae, professionelen, leden van VCgP) kunnen ontmoeten? Tot slot wil ik graag Martin van Kalmthout parafraseren (12): ‘Psychotherapie noch counselling kunnen een panacee zijn voor alle menselijke problemen’, maar het lijkt mij niettemin van het hoogste belang ons in te spannen om het nut van beiden - en dan met name van de cliëntgerichte werkwijze - gezamenlijk, helder en met overtuigingskracht naar buiten te dragen in onze huidige verdwaasde, verdeelde, angstige, gespannen wereld, die eerder meer dan minder geestelijke gezondheidszorg behoeft. Referenties: 1. McDevitt, C., ‘The British Association for Counselling and Psychotherapy’, in Counselling, Nov.2000 Vol.11(9), 538-539 2. Browne, S., ‘Regulation coming soon’, in CPJ, March 2001 Vol.12(2), 4-5 3. ‘Choosing Talking Therapies?’, voorlichtingsbrochure van het UK Department of Health, www.doh.gov.uk/mentalhealth/choosing.htm 4. Jacobs, M., ‘Standards of excellence’, in CPJ, July 2001 Vol.12(2), 16-17 5. Pointon, C., ‘Counselling and psychotherapy: is there a difference?’, in CPJ, March 2004 Vol.15(2), 5-9 6. The Counselling Collective 1998, ‘Class & supervision’, in Counselling & Psychotherapy Dialogue, May 1998 Vol.1(2), 21-24 7. Warner, M., ‘Towards a person-centered position on diagnosis: reflections on human nature, actualization and social well-being’, in Programme & Abstracts PCE 2003, 6th World Conference on Person-Centered and Experiential Psychotherapy and Counseling 8. Spinelli, E., ‘The psychotherapist’s magic feathers’, in CPJ, July 2001 Vol.12(6), 6-9 9. Rowan, J., ‘Counselling and psychotherapy: different and the same’, in CPJ, August 2001, Vol.12(7), 22-25 10. Sanders, P., (Ed.), ‘To lead an honorable life: Invitations to think about client-centered therapy and the person-centered approach (A collection of the work of John M. Shlien)’, 2003, Ross-on-Wye, Herefordshire, UK: PCCS Books 11. BACP, Ethical Framework for Good Practice in Counselling and Psychotherapy, 2001 www.bacp.co.uk [email protected] 12. Van Kalmthout, M., ‘Persoongerichte psychotherapie’, 1997, Utrecht: De Tijdstroom.