Psychofarmacologie Extrapiramidaal systeem: alle hersendelen

advertisement
Psychofarmacologie
Extrapiramidaal systeem: alle hersendelen buiten de piramidebaan. In de praktijk bedoelt men met
het extrapiramidale systeem de basale ganglia: diep in de hersenen gelegen kernen die een rol
spelen bij de motoriek.
Extrapiramidale bijwerkingen
 Dystonie: is een neurologische aandoening die zich kenmerkt door motorische stoornissen,
aanhoudende samentrekking van spieren of spiergroepen en/of herhaalde bewegingen.
Soms kan een lichaamsdeel als gevolg van de aandoening een onnatuurlijke stand
aannemen. Een verschil met tics is dat het verschijnsel door de patiënt niet te onderdrukken
is. Vooral in hoofd en nek en vaak asymmetrisch, resulterend in scheefstand van het hoofd,
slikmoeilijkheden, kaakklem en dwangstand van de ogen.
 Parkinsonisme:syndroom met de kenmerken vd ziekte van Parkinson
 Rabbit syndroom: tremor rond de mond met een frequentie van 5/sec. Lijken op
kauwbewegingen van een konijn.
 Acathisie: onvermogen om te blijven zitten, motorische onrust
 Tardieve dyskinesie (TD): is een bewegingsstoornis als reactie op bepaalde geneesmiddelen.
Tardief betekent ongeveer 'laat ontstaan' en dyskinesie betekent 'verkeerde beweging'.
Vooral bij mond lippen en tong.
 Tardieve dystonie: labiliteit van de tonus door verbreking van het evenwicht in het
vegetatieve zenuwstelsel, hoofdzakelijk gekenmerkt door bewegingsstoornissen, tremoren,
choreatrische verschijnselen, myclonieën en tics.
Antipsychotica
Sommige antipsychotica hebben een breed spectrum aan receptor blokkerende eigenschappen. Veel
frequent voorkomende bijwerkingen kunnen worden gerelateerd aan effecten op de volgende
receptoren:
 Dopaminerge (D2) receptoren
 Noradranerge (@1) receptoren
 Histaminerge (H1)receptoren
 Cholinerge receptoren (muscarine)
 Serotonerge receptoren (5HT-2A en 5HT-2C)
Antidopaminerg
Blokkade van de dopamine 2 receptoren geeft extrapiramidale bijwerkingen. Maar ook galactorroe
en libidoverlies.
Antinoradranerg ( anit-NA)
Blokkeren van α-1-recptoren ( noradrenerge receptoren). De gevolgen hiervan zijn vooral
orthostatische hypotensie en in mindere mate algemene hypotensie en hypnosedatie
Anti histaminerg (anti-his)
Het blokkeren van histamine -1 receptoren. Het gevolg hiervan is vooral sterke hypnosedatie. Ook
gewichtstoename hangt samen met antihistaminerge eigenschappen.
Anticholinerg (anti-Ach)
Sommige antipsychotica blokkeren muscarinereceptoren. De gevolgen hiervan kunnen bestaan in
een hele reeks vegetatieve bijwerkingen. Extrapiramidale bijwerkingen worden verminderd.
Tardieve dyskinesieën worden verergerd.
Anti-serotonerg (anti -5HT-2)
Sommige anti- psychotica blokkeren serotonine-2A-receptoren.Mogelijk reageren symptomen als
agitatie,agressie en wat soms algemeen wordt aangeduid als gedragstoornissen bij patiënten met
schizofrenie of ook andere patiënten hier gunstig op. Verder heeft een gunstig effect op de slaap.
Waarschijnlijk leidt serotonine 2A antagonisme niet tot verminderde extrapiramidale verschijnselen.
Antipsychotica
Antipsychotica onderdrukken psychotische symptomen, ongeacht de etiologie of diagnose. De
behandeling is dus symptomatisch. Belangrijk is goed de indicatie te stellen of de patiënt psychotisch
is.
Indicaties
 Schizofrene psychosen
 Manie en bipolaire stoornis
 Dementie
 Acute opwindingstoestanden en acute psychosen
 Psychotische stoornissen door een somatische aandoening of door een middel
Benzodiazepine-agonisten
De meeste benzodiazepinen –agonisten zijn benzodiazepinen. Enkele middelen zoals zopiclon en
zolpidem zijn geen benzodiazepinen, maar werken niet veel anders omdat ze agonisten op de
benzodiazepine receptor zijn. Daarom worden deze middelen samengevat onder de naam van
benzodiazepine – agonisten. Ze verschillen onderling alleen in hun farmokinetiek en niet in hun
farmacodynamische eigenschappen.
Indicaties
 Overmatige angst en spanning: indien de stoornis ernstig is of de patiënt er onder lijdt
 Gegeneraliseerde angststoornis
 Paniekstoornis
 Sociale angststoornis
 Slaapstoornissen
 Alcoholisme: alleen in het begin, want risico verslaving. Bv gebruiken alcoholonttrekking en
delirium tremens.
 Katatonie
 Delier, agitatie en opwindingstoestanden
 Epilepsie: couperen van een status epilepticus
 Spierrelaxatie
 Premedicatie
Antidepressiva
Antidepressiva zijn de belangrijkste middelen bij depressieve en angststoornissen. Klassieke anti
depressiva zijn anticholinerg en hebben kinidineachtige eigenschappen (cardiotoxisch bij
overdosering). Meestal zijn het gemengde heropname remmers dwz ze remmen zowel de
heropname van serotonine als noradrenaline
Moderne antidepressiva hebben deze eigenschappen niet of nauwelijks.
Een aantal middelen heeft sterke serotonerge effecten: misselijkheid , gastro- intestinale klachten,
serotonerg syndroom . Behalve moclobemide zijn dit allemaal middelen die de heropname van
serotonine sterker remmen dan die van noradrenaline.
Indicaties
 Depressieve stoornis
 Dysthymie
 Paniek
 OCD










Sociale angststoornis
GAD (Generalised anxiety disorder)
Boulimie
PTSS
PMS
Depressie bij somatische aandoeningen
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Ejaculatio praecox
Enuresis nocturna
Roken
Stemmingstabilisatoren
Een middel waarmee manieën en depressies bij de bipolaire stoornis kunnen worden onderdrukt en
voorkomen ofwel gestabiliseerd. De laatste jaren is de nadruk meer komen te liggen op de profylaxe.
Indicaties bij verschillende vormen van de bipolaire stoornis
 Bipolaire stoornis 1 en 2
 Gemengde episoden en dysfore manie
 Rapid cycling
 Schizoaffectieve stoornis
 Maniforme psychosen
Cytochroom P450 enzymsysteem
Het cytochroom P450 enzymsysteem (ook wel afgekort als CYP, P450 of CYP450) is een
verzameling enzymen waarvan er een aantal belangrijk zijn bij de afbraak van verschillende
lichaamsvreemde (xenobiotische) stoffen (zoals medicijnen en toxinen).
Andere cytochroom P450 enzymen zijn betrokken bij de biosynthese van steroïden,
prostaglandinen en retonoïden. Cytochroom P450 komt praktisch alle levende cellen voor.
CYP enzymen zijn gevonden bij alle levensvormen, waaronder zoogdieren, vogels, vissen,
wormen, planten, schimmels en bacteriën.
CYP1A2, CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6 en CYP3A4 zijn de belangrijkste enzymen in het
metabolisme van geneesmiddelen. Circa 40-50% van alle geneesmiddelen wordt via CYP3A4
afgebroken. Dit enzym wordt in werking beïnvloed door onder andere grapefruit, SintJanskruid en sigarettenrook. Er zijn ook geneesmiddelen die de werking van CYP3A4
beïnvloeden, een deel van de wisselwerkingen tussen geneesmiddelen berust hierop.
Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het geneesmiddel.
1. Absorptie
2. Distributie
3. Metabolisme
4. Eliminatie
 Farmacodynamiek: Hoe werkt een geneesmiddel
 Sensibilisatie:Verhoogde gevoeligheid voor een geneesmiddel. Allergie
 Tachyfylaxie: snelle gewenning geneesmiddel. Kortdurende verminderde
gevoeligheid voor langere tijd na langdurige toediening
 Resistentie: ongevoelig worden of geworden of een geneesmiddel
Download