NEDERLANDS KOLONIALE PRONKWAAR DE COLLECTIE WERELDTENTOONSTELLINGEN IN HET TROPENMUSEUM. VERSLAG Marieke Bloembergen 5-4-2001 Marieke Bloembergen Frans Halsstraat 106-3 1072 BZ Amsterdam tel.: 020-6759469 e.: [email protected] INHOUD pp. 1. Inleiding 1 2. De collectie ‘wereldtentoonstellingen’ in het Tropenmuseum, achtergronden. 3 Haarlem 4 De Nederlandse Koloniale Vereniging en het N.A.M. 5 De gipsen afgietsels 6 3. Overzicht 8 3.1. Tropenmuseum Amsterdam 1883 Parijs 1900 Brussel 1910 Parijs 1931 3.2. Rijksherbarium 11 18 19 20 Amsterdam 1883 Parijs 1900 Parijs 1931 LITERATUUR EN BRONNEN 22 Nederlands koloniale pronkwaar De collectie wereldtentoonstellingen in het Tropenmuseum. Verslag Marieke Bloembergen 5-4-2001 Hieronder volgt het verslag van mijn onderzoek naar de aard en inhoud van de collectie voorwerpen die via de Nederlandse koloniale vertegenwoordigingen op de wereldtentoonstellingen in het Tropenmuseum zijn beland. Hiertoe heb ik de volgende bronnen bestudeerd: de inventarissen en zettels van de collectie van het Tropenmuseum de Jaarverslagen van het Koloniaal Instituut en het Koloniaal Museum te Haarlem, en dossiers uit het Centraal Archief van het Tropenmuseum en het archief van het N.A.M. (genootschap Natura Artis Magistra, i.e. Artis). Daarnaast heb ik de depots van het Tropenmuseum bezocht, en een eenmalig bezoek gebracht aan het Rijksherbarium in Leiden, waar de collectie Tropische producten van het Tropenmuseum ligt opgeslagen. De resultaten van dit onderzoek zijn aangevuld dan wel vergeleken met gegevens die zijn voortgekomen uit mijn onderzoek naar de Nederlandse koloniale vertegenwoordiging op de wereldtentoonstellingen (1880-1931) en de bestaande catalogi van de Nederlandse koloniale afdelingen te Amsterdam (1883), Parijs (1900) en Brussel (1910), en het gedenkboek van de Nederlandse koloniale deelname te Parijs in 1931.1 Dit verslag vormt onderdeel van de opdracht die ik in de periode februari - maart 2001 verrichte in het kader van de werkgroep ‘Nederlands kolonialisme’. Als bijlagen zijn toegevoegd de laatste versie van mijn concept voor de expositie ‘wereldtentoonstellingen’ voor de nieuwe vaste opstelling ‘Nederlands kolonialisme’ (6-3-2001), en mijn presentaties op de Internationale conferentie ‘Dutch Colonialism’, 14/15-3-2001. 1. Inleiding In de periode (1880-1931) maakte Nederland goede sier op de wereldtentoonstellingen. En dat met name met zijn koloniale presentaties, waar Nederlands-Indië als kroonjuweel mocht schitteren. Deze vertoningen van koloniale handelswaar, complete Javaanse dorpen en tempels brachten een voorheen onbekende wereld binnen handbereik van een groot Europees én Nederlands publiek. Ze gaven een overzicht van de plaatselijke grondstoffen en handelsproducten van Nederlands-Indië, van de typisch bevonden cultuur en maatschappelijke instellingen van de inheemse bevolking, én van de moderne ontwikkelingswerken van de koloniale overheid en particuliere ondernemers. In de loop van de tijd toonden en bevestigden deze koloniale uitstallingen de uitbreiding van het Zie Bloembergen (2000) en Bloembergen (2001a) en (2001b,nog te verschijnen); Catalogus (1883) en (1910), Guide (1900); Verslag (1890); Zeijlstra (s.d.). 1 1 koloniaal gezag en van particulier ondernemerschap in Nederlands-Indië. Maar hoe koloniaal ook, in laatste instantie gingen deze vertoningen over Nederland. Ze lieten zien dat Nederlands-Indië Nederlands was, en gaven Nederland daarmee een plaats tussen de Europese grote mogendheden. Wereldtentoonstellingen hadden destijds wereldwijd faam als uiterst serieuze, internationale wedstrijden in de vooruitgang. Koloniën waren hier vaste prik, vanaf de eerste Great exhibition of the works of industry of all nations in Londen in 1851. Ze stonden niet alleen te kijk als reclamemiddel voor exotische handelswaar, maar ook als nationale pronkjuwelen, en als evolutionaire lessen over de beschaving. Op zichzelf was hun representatie in Europa door middel van objecten niet nieuw. Het verzamelen en tentoonstellen van voorwerpen uit overzeese gebieden in het westen gaat terug tot de rariteitenkabinetten uit de zeventiende eeuw. Het waren de curiosa van privécollecties, ter meerdere glorie van de eigenaar. Sinds die tijd vonden twee belangrijke veranderingen plaats in de beschouwing en tentoonstelling van deze curiositeiten. Ten eerste gingen voorwerpen uit de ‘andere’ wereld in de loop van de achttiende eeuw in het westen steeds meer gelden als bronnen van informatie over die wereld, of zelfs als vervanging van die wereld. 2 Ten tweede maakten de volkenkundige musea die in de negentiende eeuw ontstonden de verzamelingen openbaar voor een steeds groter publiek. Deze musea dienden ook de wetenschappelijke studie van de mens. De wereldtentoonstellingen gingen een stap verder: met behulp van wetenschap en vermaak brachten zij de hele wereld én het geloof in de vooruitgang van de mensheid binnen handbereik van de massa. De relatie tussen de wereldtentoonstellingen en de volkenkundige en koloniale musea (niet alleen) in Nederland is van belang. Medewerkers van deze musea waren vaak spil in de organisatie van de Nederlandse koloniale vertegenwoordiging op de wereldtentoonstellingen. Zij stonden soms een deel van hun collectie in bruikleen af. Andersom zijn de wereldtentoonstellingen van grote betekenis geweest voor het ontstaan, de professionalisering en de collectievorming van de volkenkundige musea. Museumdirecteuren en –conservatoren brachten steevast een bezoek aan deze belangwekkende evenementen. Voor hen waren ze inspirerend, niet alleen vanwege de geboden mogelijkheid tot vergelijking van de vooruitgang der beschavingen, maar ook als concrete lessen over tentoonstellen en kennisoverdracht voor het grote publiek. Minstens even belangrijk was het feit dat het getoonde koloniale materiaal op de Nederlandse koloniale afdelingen na afloop van de wereldtentoonstellingen geschonken werd aan de verschillende musea in Nederland. Een aanzienlijk aantal voorwerpen uit Nederlands- 2 Bergvelt & Kistemaker (1992); Van Berkel (1998); Breckenridge (1989); Mason (1994) en (1998). 2 Indië, speciaal bijeengebracht voor de Nederlandse koloniale presentaties, vond aldus zijn weg naar Nederland, waar ze nog steeds concreet en tastbaar bestanddeel zijn van Nederlands koloniale geheugen. Door de tijd heen is verandering zichtbaar in de aard der wereldtentoonstellingsvoorwerpen die (soms indirect) door het Koloniaal Instituut zijn ontvangen. Van de tentoonstelling van 1883 werd alles aangenomen wat werd aangeboden. Het ging hier enerzijds om voorwerpen van economisch nut, en anderzijds om etnografisch materiaal. Dit laatste is in vergelijking met wat ervan volgende tentoonstellingen binnenkwam veel meer alomvattend: alle facetten van het dagelijks leven kwamen aan bod, al dan niet in modelvorm aangeleverd (zelfs modellen van gereedschap en huisgerei). Het etnografisch materiaal dat van de tentoonstelling van 1900 binnenkwam bevatte nog steeds veel gebruiksvoorwerpen, maar hiervan was een groot deel duidelijk gekozen (en tentoongesteld in Parijs) vanwege de schoonheid: veel meer voorwerpen zijn verfijnd, kunstzinnig of luxe. Wat hetzelfde bleef was het streven om door middel van regionale indeling, en vertoon van plaatselijke culturele uitingen, een overzicht te krijgen en de samenhang te tonen van de verschillende bevolkingsgroepen van Nederlands-Indië. Maar vanaf 1900 tekende zich een scherper bewustzijn af van de variatie en een (veronderstelde) hiërarchie van de verschillende culturele uitingen. Kort gezegd: in 1883 waren die culturen voornamelijk anders en vooral primitiever dan ‘wij’. Vanaf 1900 wordt het ingewikkelder.3 Op de wereldtentoonstellingen kwam op deze manier een veranderende houding aan het licht ten aanzien van de ‘cultuur’ van de inheemse bevolking van Nederlands-Indië, en van de toestand van de menselijke ‘beschaving’ in het algemeen. De fascinatie voor de inheemse Hindoe-Javaanse oudheid, en de eigentijdse sierkunst, kunstnijverheid was vooral ook een weerspiegeling van het eigen wereldbeeld, een vorm van zelfkritiek. Vanzelfsprekend lagen aan deze fascinatie ook economische en politieke motieven ten grondslag. 2. De collectie ‘wereldtentoonstellingen’ in het Tropenmuseum, achtergronden.4 Het Tropenmuseum heeft een rijke verzameling voorwerpen die afkomstig zijn van de Nederlandse koloniale afdelingen op de wereldtentoonstellingen van Amsterdam (1883), Parijs (1900), Brussel (1910) en Parijs (1931). Deze voorwerpen zijn enerzijds via andere instellingen binnengekomen, te weten het Koloniaal Museum te Haarlem (Amsterdam Zie Bloembergen (2001a) en (2001b,nog te verschijnen) In dit historische overzicht ga ik ook in op datgene wat ik niet heb teruggevonden. Dit kan later van pas komen bij de invulling van de tentoonstellingseenheid ‘wereldtentoonstellingen’ in de nieuwe opstelling Nederlands kolonialisme. Voor de missende voorwerpen kan altijd wel een vergelijkbaar object gevonden worden. 3 4 3 (1883) en Brussel (1910)), het etnografisch museum van het N.A.M. (Amsterdam (1883)), en de Vereniging voor de stichting van een volkenkundig museum in Amsterdam (Parijs (1900). Anderzijds zijn ze direct afkomstig van de wereldtentoonstellingen zelf (hoofdzakelijk Parijs (1931)). In het stichtingsjaar 1910 beschikte het Koloniaal Instituut (K.I.) over twee basiscollecties: ten eerste de gehele collectie van het Koloniaal Museum in Haarlem, ten tweede de etnografische verzameling voorwerpen van het N.A.M. In 1912 kwam daar nog bij de verzameling die afkomstig was van de wereldtentoonstelling te Parijs, tot op dat moment het eigendom van de Vereniging voor de stichting van een museum voor land- en volkenkunde te Amsterdam. Deze werd geregistreerd als serie 15 (hieronder in détail beschreven). Deze drie collecties vormden gezamenlijk de kern van de afdeling volkenkunde van het K.I. Een groot deel van de collectie Haarlem vormde overigens de basis van de afdeling Handelsmuseum. In 1913 ontving het K.I. bovendien een verzameling vormen en afgietsels van de verschillende Hindoe-Javaanse monumenten, vervaardigd op Java door E.A. von Saher (directeur van het Museum van Kunstnijverheid) ten behoeve van de wereldtentoonstelling te Parijs in 1900. Al de hier genoemde collecties bleven voorlopig ter plaatse opgeslagen, serie 15 op de zolders van het Stedelijk Museum. Deze nog onbekende collectie zou vanaf 1914 bestudeerd worden.5 Haarlem In 1923 en 1924, toen het gebouw van het K.I. in ver gevorderde staat van voltooiing was, verhuisden de meeste collecties naar de zolders van het nieuwe museum. In 1924 maakte het K.I. opnieuw de balans op van haar collectie. Op basis van bovengenoemde collecties en de geschenken en aankopen sinds 1913 beschikte zij over circa 30.000 voorwerpen. Conservator B.M. Goslings zette zich in datzelfde jaar aan de eerste beschrijving van de geschiedenis en samenstelling van de collectie Haarlem, ten behoeve van de afdeling volkenkunde.6 Hierin noemt Goslings tentoonstellingen één van de belangrijke bronnen waaraan het Koloniaal Museum voorwerpen te danken heeft. Blijkens zijn verslag bevatte de Haarlemse collectie op dat moment nog “een zeer groote en belangrijke verzameling van voorwerpen uit allerlei deelen van de Archipel, ingezonden door onderscheidene ambtenaren en particulieren op de Internationale koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling in Amsterdam”. Daarnaast noemt Goslings de schenking van eenige weef- en vlechtwerk afkomstig van de Brusselse tentoonstelling van 5 6 Jaarverslagen van het Koloniaal Instituut (1910/1911, 1912 en 1913). KIT, Centraal Archief, inv. nr. 1395. 4 1910.7 Van de voorwerpen van de Amsterdamse tentoonstelling vermeldde hij in het bijzonder: de zeer grote inzending door assistant-resident H.J. van Swieten van oorspronkelijk 175 stuks voorwerpen uit Salatiga (kleding, huisraad, keukengereedschap, koperwerk, aardewerk, mandenwerk etc.); de inzending van K.F. Holle te Waspada van enige stellen kleding, en bijbehorende versiering; van een groot aantal netten, modellen van vissersvaartuigen van Besoeki, Soerabaya en Rembang, van grote woningmodellen uit Palembang, Bawean, Midden-Java en Borneo. Zoals hieronder zal blijken heb ik van deze omvangrijke collectie slechts twee voorwerpen teruggevonden.8 De Nederlandse Koloniale Vereniging en het N.A.M. De collectie van het N.A.M., afgezien van de bruikleencollecties, bestond in 1924 uit twee hoofdgroepen: de eigenlijke Artis-groep, en de groep van de Nederlandse Koloniale Vereniging (N.K.V.).9 Laatstgenoemde vereniging werd in 1883 opgericht, naar aanleiding van de Amsterdamse wereldtentoonstelling, en met het doel om “voor het vaderland” en in het bijzonder de stad Amsterdam een koloniaal museum met bibliotheek op te richten, en om voordrachten en congressen te organiseren die “ook de minder ontwikkelde burgerklasse” en “in de provincie” de belangstelling voor de koloniën zouden opwekken en levendig houden. Bij haar oprichting had zij een groot deel van de voorwerpen van de wereldtentoonstelling toebedeeld gekregen door de regering (waaronder het huis uit Makassar en het Alfoerse huis). Helaas heb ik hiervan geen afzonderlijke lijst gevonden, zodat deze voorwerpen moeilijk te traceren zijn. Van de plannen van de N.K.V. kwam uiteindelijk niet veel terecht. Haar voorzitter, de Amsterdamse koopman J. Wüste, voegde de etnografische voorwerpen toe aan de collectie van het genootschap N.A.M.10 Het N.A.M beschikte op dat moment al over etnografica uit Congo, China, Japan, de Pacific en Nederlands-Indië. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van Artis werd op 1 mei 1887 het etnografisch museum van Artis geopend, waarin de verzamelingen van beide verenigingen werden ondergebracht. Bij de Mogelijk geregistreerd als serie 48. Zie het overzicht hieronder. Deze serie bevat echte geen vlechtwerk. KIT, Centraal Archief, inv. nr. 1395. Vergelijk de geschenklijst van het Koloniaal Museum, inv. nr. 628. Aldaar omvat de collectie van de Amsterdamse tentoonstelling 43 nummers, grotendeels particuliere inzendingen waaronder inderdaad die van Van Swieten en Holle, en enkele scheeps- en huismodellen. Hiervan heb ik slechts twee voorwerpen teruggevonden: serienummer H581 en H579, respectievelijk een fuik uit Salatiga, ingezonden door Van Sietwen en een schepnetje uit Soerabaya. 9 KIT, Centraal Archief, inv.nr. 4395; Vgl. Gemeentearchief Amsterdam, Archief Artis, inv. nr. 395, nr. 1899. 10 Gemeentearchief Amsterdam, Archief Artis, inv. nr. 395, nr. 1896. Dit dossier bevat een door C.M. Pleyte op 23-6-1888 opgestelde lijst met de staat der voorwerpen overgenomen ter plaatsing in het genootschap 1888. Deze lijst omvat 52 nummers, hoofdzakelijk bestaand uit zilveren sieraden waarvan de oorsprong niet genoemd wordt, zes oude Chinese munten en drie briefkaarten. Het is niet zeker dat juist deze voorwerpen van de Amsterdamse tentoonstelling afkomstig zijn. 7 8 5 ontbinding van de N.K.V. in 1905 werden de voorwerpen van deze vereniging definitief aan Artis geschonken.11 De collectie Artis heeft hoe dan ook veel voorwerpen bevat die op verschillende wereldtentoonstellingen ingezonden zijn, dan wel van die tentoonstellingen zijn verkregen. Het gaat om de volgende tentoonstellingen: - Amsterdam (1883): ten eerste de begincollectie van de N.K.V. die ik helaas niet als zodanig heb kunnen traceren. Het is niet zeker dat de eerste serienummers afkomstig zijn van de wereldtentoonstelling. Structurele vergelijking met de catalogus van 1883 zou uitsluitsel kunnen geven; ten tweede de inzendingen namens Artis naar de tentoonstelling (zie het overzicht). - Antwerpen (1884): de verzameling voorwerpen m.b.t. Congo. 12 - Parijs (1889): aankopen van C.M. Pleyte en J.C.M.J. Cremer op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1889. Pleyte kocht een verzameling wapens van Obock, Kabilië, Marokko en Tunis (voor 436 frs.) en een collectie Japanse vogels (150 frs.). Daarnaast verkreeg hij van de Nederlandse tentoonstellingsorganisatie Javaanse danskostuums. Cremer, agent van het Nieuwe Afrikaanse Handelsvennootschap te Ango Ango, kocht enkele wapens op de Tunesische afdeling, die hij schonk aan Artis.13 Deze collecties heb ik niet getraceerd. De gipsen afgietsels Ook van de verzameling gipsen afgietsels en vormen werd in 1924 de balans opgemaakt. In dit overzicht, waarin vooral ook de verdwenen voorwerpen aan de orde komen, wil ik besluiten met de geschiedenis van deze merkwaardige collectie. De afgietsels op zichzelf zijn me steeds meer gaan interesseren, juist omdat ze destijds een veel gebruikt en veel gevraagd genre vormden, en dus kennelijk iets vertellen over smaak, tentoonstellingswijzen en –modes van die tijd. En dit terwijl ze nu als waardeloos zijn weggegooid, of in ieder geval niet serieus genomen worden als museumstuk. Het is een onderwerp dat buiten de reikwijdte van dit onderzoek valt, maar het verdient naar mijn idee meer aandacht. Ooit schitterden de afgietsels van Boeddhistische en Hindoe-Javaanse tempels op de Nederlandse koloniale afdeling op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1900 (in de reconstructie van Candi Sari, en als fragmenten van andere Boeddhistische en Hindoe- Gemeentearchief Amsterdam, Arhief Artis, inv. nr. 395, nr. 1896A. Dit dossier bevat geen informatie over de voorwerpen. 12 Gemeentearchief Amsterdam, Arhief Artis, inv. nr. 395, nr. 2189. 13 Gemeentearchief Amsterdam, Arhief Artis, inv. nr. 395, nrs. 1887 (collectie Cremer) en 2191 (aankopen Pleyte). 11 6 Javaanse tempels).14 In 1913 werd een deel hiervan eigendom van het Koloniaal Instituut. Bij dit deel hoorde ook de stukken geschilderde ornamentiek van gips, afkomstig van de Minangkabause huizen die aan weerszijden van Candi Sari in Parijs stonden opgesteld. In 1924 werd de directeur van het volkenkundig museum gemachtigd om de gipsen afgietsels samen met overbodige etnografica te verkopen. Van deze afgietsels bleven 145 inventarisnummers over, die in de kelder werden gesorteerd en opgesteld. Deze collectie moet ook 24 reliëfs hebben bevat van de eerste rondgang van de Boroeboedoer, die op hun beurt onderdeel waren van een serie van 120 reliëfs die de levensgeschiedenis van Boeddha beschrijven. De 24 reliëfs werden ingemetseld in de linker zijwand van de lichthal en in de muur boven de trap. Wanneer dat gebeurd is heb ik niet kunnen achterhalen. De gids van Krom verwijst alleen naar de afgietsels in de linkerzijwand; mogelijk zijn de vier resterende reliëfs boven de trap op een later tijdstip ingemetseld. 15 In 1927 ontving het museum opnieuw een verzameling gipsen afgietsels van het Haarlemse Museum van Kunstnijverheid, die volgens het verslag een ontbrekende aanvulling was op de reeds ontvangen stukken. Het bleek nu mogelijk om delen van tempels te reconstrueren: o.m waren stukken samen te voegen tot beeldhouwwerk van de bovenverdieping van Candi Sari, een sous-basement van de hoofd Çiwa-tempel bij Prambanan en een hoektempeltje van dezelfde tempel. Al deze reconstructies kregen een plaats in de tempelkamer van de volkenkundige afdeling (boven de tegenwoordige museumbibliotheek).16 Daar waren ze tot het einde van de jaren zestig te bewonderen. Daarna zijn alle vormen en zo goed als alle afgietsels weggegooid. Het enige wat nog rest zijn de vier reliëfs van de Boroeboedoer boven de trap in de lichthal en de gipsen ornamentiek van de Minangkabause huizen. Zijn de vormen verdwenen, zo niet alle afgietsels. In de loop der jaren heeft het Koloniaal Instituut afgietsels vervaardigd en verkocht of geschonken aan verschillende musea in Nederland, Europa, de Verenigde Staten en Nederlands-Indië, waar ze wellicht nog te vinden zijn. Een greep uit de verkoopgeschiedenis: - 1914: - friezen van de Boroeboedoer verkocht aan de Rijks Hogere Land-, Tuin- en Bosbouw Hogeschool en aan de Hoofdcursus te Kampen - onderhandelingen over verkoop met het Victoria & Albertmuseum in Londen. De meest uitvoerige omschrijving van deze collectie is de catalogus die is gemaakt bij de voortentoonstelling in Museum van Kunstnijverheid in Haarlem in 1899. Zie KIT, Centraal Archief, inv. nr. 99. 15 Zie Krom (s.d.). 16 Zie Jaarverslag van het Koloniaal Instituut (1925) 25. Voor de complete beschrijving en plattegronden van de tempelkamer: Krom (s.d.). 14 7 - 1928: - afgietsels verkocht aan het Pontificio Museo Missionario Etnologico te Rome (de som van f. 4630,40 werd verrekende met de aankoop van de grote Javaanse gamelan (nu opgesteld in het museum). 17 - 1929: - afgietsels verkocht aan het Berlijns schriftmuseum - beelden en reliëfs verkocht aan het Brooklyn-museum te New York, en aan enkele niet nader aangeduide musea in de Verenigde Staten.18 - 1931: - na afloop van de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Parijs zijn twee Boroeboedoer-reliëfs en een Pradjna Paramitabeeld geschonken aan het Centre des Etudes Néerlandaises ten behoeve van het gebouw van de Cité Universitaire - 1938: - kopie van het Prajnaparamitabeeld geschonken aan Mangkunegara VII. 3. Overzicht Het hierna volgende overzicht van de collectie wereldtentoonstellingen in het Tropenmuseum is chronologisch geordend, in volgorde van de wereldtentoonstellingen. Het bestaat uit twee delen. Allereerst komen de voorwerpen aan de orde die, kennelijk vanwege hun etnografische waarde, voor het Tropenmuseum behouden zijn gebleven, vervolgens de handelsproducten die tegenwoordig in het Rijksherbarium liggen opgeslagen. 3.1. Tropenmuseum Amsterdam 1883 1. Ingezonden uit Nederlands-Indië, via het Koloniaal Museum te Haarlem verkregen: H 579 -Schepnetje uit Soerabaya (verwijzing Catalogus (1883) gr. II, kl. 10, nr. 36) H 581 -Fuik uit Salatiga, ingezonden en geschonken door assistant-resident W.J. van Swieten Dit zijn de enige voorwerpen die ik heb teruggevonden van de in de lijst van schenkingen van het KMH als 628 aangeduide serie. Deze serie bestond oorspronkelijk uit 43 nummers (zie hierboven). 2. Ingezonden door, en verkregen van het N.A.M: a. Onder de inzendingen van het N.A.M. naar de IKTA bevonden zich zeventien stenen beelden van Java, geplaatst in groep II, klasse 12, ‘Godsdienst en Godsdienstige gebruiken’, onder Hindoeïsme, no. 25. a t/m q. Het gaat hier om N.A.M. Serie 0, nrs. 1 17 18 KIT, Centraal Archief, inv. nr. 4401. Jaarverslag van het Koloniaal Instituur (1930) 31. 8 t/m 17 (de oude nummering): 17 stenen beelden van Java.19 Hieronder zijn ze aangegeven volgens de omnummering van het K.I. Overeenkomst met de catalogus van de IKTA geef ik aan als Catalogus (1883) II, 12, 25 en de alfabetische aanduiding. Van vijf van de beelden (in Catalogus (1883) g, en o-q) is niet zeker of ze in onderstaande lijst terugkeren.20 A5950 Çiwa als Mahadewa. Andesiet. Portretbeeld van koning Anusapati, 12271248, vorst van Singasari. Komt overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 f. Foto. FB. Bureau 069: 325/492.621? no 140. en 45.3 (zettel gekopieerd). Plaats: staat opgesteld ZOA-I-W26-N1. A5943 Çiwa als Mahâdewa, rechterzijde geschonden. Komt overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 e. Plaats: Dep.VI steen. A5941 Nandi, de aan Çiwa gewijde stier, een knobbel op de rug, een zware halsketting om, het beeld vrij ruw bewerkt en zeer geschonden. Komt overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 l. Plaats: depot stenen beelden. (Heeft in Mus II-ZA-Tempel gestaan, de oude tempelkamer?) A5942 Doerga, vrouw van Çiwa, staande op een door haar gevelde buffel, Mahishasoera, voorzien van de verschillende symbolen; met de linkerhand grijpt zij den uit den buffel ontwijkende demon bij de haren, met de rechter den staart van den buffel. Het beeld is zeer beschadigd. Komt overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 m. Plaats: depot stenen beelden. A5951 Ganeça. De god der wijsheid, zoon van Çiwa en Pârwatî, met zware logge vormen en de kop van een olifant. Komt overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 n. Foto: Tentoonst. Cat. Budaya Indonesia 1987, afb. P. 99, text 266. Plaats: 20A-I-W36-N1. A5944 Wishnoe, de god van zon en licht, staande op een glad voetstuk. NB niet uit Java, maar India. Waarschijnlijk 15de , 16de eeuw. Foto: FB: 069:325 (492.621) No. 53 en 740. Groep. Plaats: Steendepot. (Stond vroeger in Museum: mus I Z.A. Tempel én MusII- Z.A. tempel) A5940 God met Çakti, mannelijk en vrouwelijke godheid naast elkaar, waarschijnlijk voorstelling van Çiwa met Pârwatî. Plaats: depot stenen beelden. Archief Artis, inv.nr. 2188; Catalogus (1883), groep II, klasse 12, nr. 25 a t/m q. Inventaris Artis, N.A.M. serie 0, 1 t/m 17. 20 g. “Beeld in staande houding met hoog pyramidaal hoofdtooisel, domme gelaatsuitdrukking, op een hoog voetstuk. Het stelt vermoedelijk een tempelwachter voor. Hoogte 125 cm; o-q zijn drie Raksasas in halfzittende houding, hoogte resp. 29, 92, en 128 cm. 19 9 A5949 Narashiga Wishnoe, van witte steen, alleen gekleed met een gordel, dien de linkerhand vasthoudt, de rechterhand voor de borst; lange krullende haren, uitpuilende ogen en slachttanden. Lit. Zie Gids in het volkenkundig museum IV. Het Hindoeïsme, door N.J. Krom, p. 62. Plaats: Steendepot. A5948 Boeddhakop, origineel stuk (Dhyaâni-Boeddha) met wezenloze trekken, krullend haar en schedeluitwas, verder nog twee tekenen van Boeddhaschap n.l. het kleine knobbeltje boven den neuswortel en de langgerekte oren. De vier boeddhahoofden komen overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 a-d.Plaats: Steendepot. A5947 Boeddhakop, als A5948, lichter kleur steen. Plaats: Steendepot. (Vroeger: Museum. H.J. zaal diversen) A5946 Boeddhakop, het kleine knobbeltje onder de neuswortel ontbreekt. Lichter kleur steen dan A 5948. Enigszins geschonden. Plaats: Steendepot. A5945: Boeddhakop. Met voetstuk dat in eigen atelier is gemaakt. Lit/Foto: Gids in het volkenkundig museum IV. Het Hindoeïsme, door N.J. Krom, p.32, 49, afbeelding fig. 4 op p. 17. Plaats: Steendepot. A5939 Zielenbeeldje. Foto: FB 069: 325 (492.621) no. 1158. (gekopieerd). De vier zielenbeeldjes komen waarschijnlijk overeen met Catalogus (1883) II, 12, 25 h-k. Plaats: depot stenen beelden. A5936 Zielenbeeldje. Volgens inv. N.A.M.: Boddhisatawa. Foto: FB 069: 325/492.621, no. 1173. (gekopieerd) Plaats: depot stenen beelden. A5937 Zielenbeeldje. Onbekend volgens inv. N.A.M. Foto: FB 069: 325 (492.621) no. 25. Plaats: depot stenen beelden. A5938 Zielenbeeldje. Gezeten op een rond lotuskussen, de benen gekruist onder zich met de voetzolen naar boven gekeerd. Foto: FB: 069: 325 (492.621) no. 25. Plaats: depot stenen beelden. A5967 Hand, van grijze steen, enkele vingertoppen geschonden, geplaatst op een zwart houten voetstuk. Plaats: steendepot. b. Het N.AM zond tevens een aantal “plastische voorstellingen van tonelen uit het volksleven van Java in kleine figuren onder stolpen” in de Catlogus (1883) geplaatst in gr. II, kl. 9, nrs. 21 a t/m 9. Het Tropenmuseum heeft de volgende van deze taferelen – bevrijd van hun stolp - in zijn bezit. A5291 Danspartij, enige dansers en danseressen, begeleid door een gamelanorkest, bestaand uit zeven man. Plaats: 2033-pl. 5 A5292 Bruiloftsstoet. A5293 Optocht van een inheemse prins, met volgelingen, lijfwacht etc. 10 Parijs 1900 1. Niet teruggevonden: volgens geschenkboek KMH: serie H1665. Het betreft een collectie voorwerpen uit Oost- en West-Indië van de Parijse wereldtentoonstellingen, geschonken door het Ministerie van Koloniën. Dit nummer correspondeert echter niet met de zettels. De reden ligt vermoedelijk in het feit dat het hier grotendeels om een collectie cultuur- of handelsproducten ging.21 2. Serie 15 Verzameling voorwerpen afkomstig van de Vereniging voor de stichting van een volkenkundig museum en opgeborgen op de zolder van het stedelijk museum; afkomstig van de wereldtentoonstelling te Parijs in 1900. Geschonken: Januari 1912. Volgens het Jaarverslag van 1912 vormde deze verzameling, samen met de etnografica uit het Koloniaal Museum en de etnografische verzameling van het genootschap N.A.M., de kern van het Museum van Volkenkunde in het Koloniaal Instituut. 22 De collectie omvatte oorspronkelijk 984 genummerde veelsoortige gebruiks- en siervoorwerpen uit de verschillende regio’s van Nederlands-Indië, opmerkelijk genoeg vertaald in 985 zettels. Hiervan is uiteraard e.e.a. afgeschreven maar de collectie is nog steeds zeer omvangrijk. Merk op dat een aantal voorwerpen uit deze serie nu te zien zijn in de vaste opstelling Zuid-Oost-Azië. Dit geeft aan dat onderdelen van deze collectie nog steeds worden beschouwd als topstukken uit de volkenkundige collectie van het Tropenmuseum.23 Het gaat te ver om de collectie hier volledig weer te geven. Hieronder volgt een sprongsgewijze omschrijving van de inhoud, waarbij ik me grotendeels aan de volgorde van de inventaris houd.24 Deze verwijst bij een aantal objecten naar nummers in de Zie de nummers van de Guide (1900), waarnaar verwezen wordt. Deze vallen alle onder klasse 113: ‘Kolonisatie’, waarin de cultuurproducten werden getoond. 22 Jaarverslag van het Koloniaal Instituut (1912) 15. 23 Het gaat om de volgende voorwerpen: 15-329: Top van toverstaf, Batak, Sumatra; 15-290: voorouderbeeldje van Nias; 15-137: zilveren wijwaterschep, Bali; 15-139: voetstuk wijwatervat, Bali; 15185: offerschaal, Bali; 15-155: draagstoel, Bali; 15-965 & 15-966: levensgrote houten priesterfiguren, Bali. Naar aanleiding van gesprekken met Pienke Kal (23-3 en 27-3-2001) en Elizabeth den Otter (27-3-2001) valt over deze collectie onder meer nog het volgende op te merken: zij bevat een opvallend grote hoeveelheid voorouderbeelden, met name uit Nias (15-285 t/ 320), maar ook uit de Bataklanden, en Nieuw Guinea. Het zou interessant zijn om te onderzoeken hoe die voorwerpen verkregen zijn, nota bene voor een wereldtentoonstelling. Bijzonder zijn de voorwerpen uit Engano (kast 2076: o.m. 15-423; 15-945). De muziekinstrumenten (zie bovenstaande lijst) zijn, op de enkele instrumenten ingezonden door de regent van Bandung na, opvallend ‘gewoon’ in vergelijking met de aristocratische Javaanse gamelans die tot nog toe op de Nederlandse koloniale afdelingen getoond werden: bamboefluiten van Nias, beschilderde houten trommels uit Nieuw Guinea etc. Dit illustreert niet alleen de koloniale expansie, maar ook de bredere belangstelling voor de verschillende culturele uitingen van de overheerste bevolking, en het bewustzijn van de variatie binnen die culturen, die daar mee gepaard ging (Zie Bloembergen (nog te verschijnen, 2001). 24 De ordening naar groepen voorwerpen is van mijn hand. De lijst is bedoeld om een idee te geven van de aard en inhoud van de collectie zoals die bij binnenkomst is geregistreerd. Ik heb geen systematisch onderzoek gedaan naar het aantal afgeschreven voorwerpen, of het aantal binnen de serie omgenummerde voorwerpen. 21 11 catalogus van de Nederlandse koloniale afdeling op de Parijse wereldtentoonstelling (Guide (1900)).25 Wapens: de eerste 12 nummers:. - 4 kapmessen uit Enggano - 4 wapens uit Nias - 3 zwaarden, resp. uit Palembang, Solo en Enggano - Dolk (Bataklanden, Gajoland of Atjeh). Mandjes - Mandje/sirihdoos van Noord Halmaheira (nr. 14) - klein mandje of zeef (model) uit Ternate (nr. 15) Textiel (16 t/m 130). Bijvoorbeeld: - 68 “tjonto’s” (voorbeelden) batikwerk (nr. 16). Zie Guide (1900), p. 301, nr. 245. - Tafelkleed van blauw katoen met gouden wajangfiguren uit Pekalongan (nr 17.) - Bont gekleurde slendang, Noordkust Java (nr. 21) - Rode lap voor sarong; witte ruiten, Zuid-Celebes (nr. 29) - Tafelkleedjes van katoen, lichtblauw met wit, Sumatra, Siloenkang. (nrs. 31 t/m 45) - Lappen, voor Sarong uit Ternate en Zuid-Celebes (nrs. 57 t/m 69). - Kant van Palembang, wit katoen of witte zijde (nrs. 86 t/m 115) - Tafelloper en kleedjes van palembangs handwerk (116 t/m 130) Sieraden, zilver- en koperwerk (131 t/m 151). - Armbanden van dik koperdraad, tot spiraal gewonden, polsring, uit Noord Nias. (131-133). - zilveren wierookvat en offerbakje uit Bali (139, 136) - geelkoperen schaaltjes en bakjes uit Bali en Java (o.a. 135, 138, 141, 142, 143). - gordel van rode en witte kraaltjes (Enggano?) (nr. 147). - Armbanden van schildpad, uit Nieuw Guinea (nrs. 148- 151). Blijkens een kleine steekproef, waarbij de voorwerpen uit de inventaris zijn vergeleken met die uit de Guide (1900), zijn meer dan de aldus gemarkeerde voorwerpen in Parijs te zien geweest. Of alle onderdelen van serie 15 van de wereldtentoonstelling afkomstig zijn is echter niet zeker. Mogelijk heeft de bovengenoemde Vereniging voor de stichting van een volkenkundig museum de collectie uit Parijs verrijkt met eigen bijdragen tussen 1900 en 1912. Nader onderzoek naar de geschiedenis van deze Vereniging, of op basis van een vergelijking tussen de Guide van 1900 en de inventaris en/of zettels van het K.I. kan uitsluitsel geven. 25 12 - Voorwerpen gemaakt van/bewerkt met paarlemoer of ivoor (Halmaheira?) (153, 154). De Balinese draagstoel, polychroon houten godenbeelden, offerschalen, sirihmandjes etc. verzameld door Pleyte op Bali (155 t/m 190).26 Opnieuw een reeks luxe stoffen, kledingstukken, kleedjes, kragen, kussens etc. (194-224). Gereedschap/werktuigen - sagokloppers uit Nieuw Guinea (224 t/m 228) - besneden houten latje, Nieuw Guinea (met tekening). (231). - bijlen uit de Bataklanden (223 t/m 237) - ijzeren schrappen, timmermansgereedschap; ijzeren priem, beitel, messen, veilen) uit de Bataklanden (241 t/m 252) - model van een beenblok (strafwerktuig) Bataklanden? (265) (zie Guide (1900), p. 195). - raspen, stampers Gebruiksvoorwerpen - Fles-kalebassen, Nieuw Guinea (275 t/m 280) - Prauwsieraad van hout, in vorm van vogel, Nieuw Guinea. (281) Voorouderbeelden - Mannelijke en vrouwelijke voorouderbeelden uit Nias (285 t/m 320) - Afgodsbeelden uit de Bataklanden (321 t/m 328) (NB zie eerst de inventaris, vanwege omnummering aldaar) - Zielebeeldjes; afgodsbeelden; drie kleine beeldjes aan elkaar verbonden; kleine beeldjes, alle uit Nieuw-Guinea, Geelvinkbaai (330 t/m361) Houten hoofdsteunen, prauwversieringen, versierde houten voorwerpen en bamboekokers uit Nieuw-Guinea (362 t/m 387) Houten masker, gezicht rood en wit gekleurd, een lapje idjoek-haar op het hoofd (388) Zie de eerste tekst van mijn presentatie op de bijeenkomst ‘Dutch colonialism’ (14-3-2001), als bijlage bijgevoegd. 26 13 Signaalhoorn van schelp, houten trommen, Nieuw Guinea (389 t/m 394). Bamboekokers, al dan niet versierd, van Noord Nias en Nieuw Guinea (403) Muziekinstrumenten (406 t/m 416; 427 t/m441; 550). - Fluiten van bamboe, Noord Nias. (406,407). Zie Guide (1900), p. 282, nr. 208/13. - Muziekinstrument van bamboe met één snaar (“gondra”), Noord Nias (408). Zie Guide (1900), p. 282, nr. 208/4. - Guitaar (“Hapetan of Hapitan”) van hout, Daïri-Batak (409). - Bamboe snaarinstrumenten, afkomstig van de regent van Bandung (410, 411, 412). Zie Guide (1900) p.282, no. 209. - Javaans muziekinstrument, met koperen snaren en strijkstok, “Tarawangsa” Preanger, afkomstig van de regent van Bandung. (413) Zie Guide (1900) p. 283 no. 212.) - Bamboekoker met gleuf, muziekinstrument Mentawi-eilanden (414, 415) - Bamboekoker met gleuf en van boven uitsteeksel voor handvat (Daola). Noord Nias (416) - Houten troms, bespannen met buffelhuid uit verschillende regio’s (427 t/m 430) - Houten troms, verschillende grootte, beschilderd, bespannen met buffel?-huid, en bevestigd aan rotan hoepel, door middel van rotan banden. Maken deel uit van een orkest. Bandoeng, Java. (427 t/m 430) - Houten troms, Badoewis (433 t/m 435) - Trom, aan twee zijden met buffelhuid bespannen. Dani-Bataks (436). Zie Guide (1900) p. 282 no. 208/15. - Trom, Europees model (tamboeroe). Noord-Nias (440). - Houten citer in de vorm van een boot, Preanger-regentschappen, Java (550). Zie Guide (1900), p. 283, no. 211. - Houten citers, kleiner en eenvoudiger dan de vorige, van de Badoewi’s (551). - Vijf trommelstokken, behorende bij muziekinstrumenten no. 427 (618) - Drie rammelaars van kalebassen gemaakt, met circelfiguren versierd. “Negers van Suriname”. (619). Zie Guide (1900), p. 283, no. 213.) Huisversiering en huiselijke voorwerpen (417-426) - Krokodil in hout gesneden. Huisversiering. Noord Nieuw Guinea (417, 418) 14 - Platte houten bak, om levensmiddelen fijn te stampen (423) Gebruiksvoorwerpen van vlechtwerk (442 t/m 470): - Draagmanden en schilden van gevlochten rotan (442 t/m 453) - Visfuiken en –mandjes van gevlochten palmblad (454 t/m 459) - Zeven en mandjes (460 t/m 465) - Hoofddeksels (466 t/m 469)) Gebruiksvoorwerpen van hout (471 t/m 482; 489 t/m 495)) - Schilden (471 t/m 476) - Doodskist (477) - Etensbak uit Noord-Nieuw Guinea (489) Zie Guide (1900), p. 376, no. 280/9. - Houten beeld, ruw bewerkt, Noord Nias (491) Guide (1900) p. 374, no. 276/2. Koperwerk (484 t/m 488) - Koperen armbanden van de Mentawi-eilanden. (484 t/m 486). - Stijgbeugel. Soembawa (488). Zie Guide (1900) p. 380, no. 295/6. Modellen - Model van een kampongpoort. Bataklanden (483) Zie Guide (1900) p. 399, no. 299. - Model van een prauw uit Aruba (490). Zie Guide (1900) p. 137, no. 38d.) - Huismodellen van zilveren filigraanwerk. Padangse bovenlanden. (497t/m 501) Watervaten, borden, van kokosnoot en hout (502 t/m 512) Dozen, etuis, tasjes, mandjes (513 t/m 549) - Sirih-dozen, sigaren/tabaksdoosjes, van Ternate en Halmaheira (513 t/m 530). - Dozen, etuis, tasjes van bladeren/orchideeënstengels gevlochten, Halmaheira en Celebes (531 t/m 542) Toverstaven en wichel-kalender van de Bataklanden (553 t/m 557; 602) Sieraden (558 t/m 601). Buikbanden, kammen, borstsieraden, ceintuurs. Noord-Nias en Noord-NieuwGuinea. (607 t/m 617) 15 Batik (621 t/m 629) - tien drukstempels (tjaps) voor het drukken van sarongs, enz. van Semarang (621). Zie Guide (1900), p. 300, no. 242/1. - 4 drukstempels (tjaps) van de Preanger (?) (621). Zie Guide (1900), p. 299, no. 240. - Tafelloper van geel katoen, gebatikt in blauw en goud. “Vervaardigd te Pekalongan, door inlandsche vrouwen op de inlandsche manier, onder toezicht van Europeesche dames” (623). Zie Guide (1900) p. 290, no. 235. - 35 tjonto’s batikwerk (modellen in de vorm van een zakdoek). Djokjakarta (624). Zie Guide (1900) p. 301, no. 245A) - Sarong in de was, Pekalongan (628) - Twee stuks Kain Pandjang, Solo (625, 626) Keukengerei (630 t/m 646). - Theepotten, kruiken, kannen, lepel) van klapperdop, hout of kalebas (laatste uit Suriname). Kleding (662 t/m 697) - Kant- en borduurwerk uit Palembang (664 t/m 666) - Krijgskleding uit Nias (667 t/m 669). - Baadjes, buikbanden, kleedjes, hoofddoeken (katoen, geklopte boomschors) uit Nias (670 t/m 687) - Schaamgordel van geklopt boomschors voor mannen. Mentawi-eilanden (688). - Fraai beschilderde gordel van geklopte boomschors, Halmaheira (697). Matten van vlechtwerk (698 t/m 718) Allerlei (720-762) - Armband van schildpad, Nieuw Guinea (721). Zie Guide (1900) p. 379, no. 287/10) - Amuletten van Nieuw Guinea (722, 730, 731, 732, 733). - Handboei (tali pasa) van een stuk been en dik vezeltouw, Bataklanden (726). - Model van een weefgetouw, met toebehoren. Zeer klein, alles in een kistje bevestigd. Badoewis (727). Afgeschreven. - Model van een pers om olie in te bereiden van de kaliki, afkomstig van Soemedang (728). Zie Guide (1900) p. 141, no. 46c. 16 - Dolk van een visgraat, Nieuw Guinea (729). Zie Guide (1900) p. 139, no. 43/4). - Model van een anker (1/4 ware grootte), Bima, Soembawa (735). Zie Guide (1900) p. 137, no. 33/4 - Modellen van prauwen, Suriname (738 t/m740). Afgeschreven. - Stukken buffelleer waaruit wajangpoppen worden gemaakt, 1ste en 2de stadium van bewerking, Jogyakarta (750, 751, 752). Zie Guide (1900) p. 306, nos. 257/1,2). - Opiumpijp (754). Zie Guide (1900) p. 151 no. 60. - Elementen voor de vervaardiging van krissen; krissen in verschillende stadia van bewerking (755, 756, 757). - Reismanden (758, 760). - Muziekinstrumenten: fluiten van bamboe van Noord Nias. (761, 762; laatste afgeschreven). Zie Guide (1900) p. 282, no. 208/10. Hoeden (765 t/m 809). Vistuig (810 t/m 846) Muziekinstrumenten (847 t/m 850); 937; 956 ‘Wapens’ (851 t/m 951) - i.e. staatsielansen; toverstaven; bogen; pijlen; pijlenkokers; pijlpunten; kapmessen; zwaarden; patroontas; kogels en kruitkokers. Wandelstokken (916 t/m 920). Huis- en brugmodellen (926 t/m 935) (945 t/m 948) Tien poppen, voorstellende a. een politieagent, b. vrije mandoer; c. mandoer, d-k gestraften (938). Werktuigen voor het vlechten van mèndong-matten. Ook modellen daarvan. (939 t/m 943). 101 Balinese Wajangpoppen (954 -1 t/m101) Allerlei 17 - Fragmenten van weefgetouwen (959) - Houtjes, gebruikt om vuur te maken (960) - 46 matjes met hoeken van Bawean (962) Het laatste beschreven nummer in de oude inventaris is 964 (bladkoper, vermengd en bevestigd aan een ring van zilver). In de kanttekening is een verwijzing naar de nummers 965 t/m 984. Deze voorwerpen zijn wel beschreven op de zettels, die ook nog een nummer verder gaan. Het betreft een allegaar aan voorwerpen, waaronder - de grote houten Balinese priesterbeelden die nu in de afdeling Z-O Azië zijn opgesteld (ZOA I W 31) (965, 966). - twee levensgrote poppen, wajangspelers voorstellende (980, 975). - geweven gordels van Sumatra’s westkust (971, 977). - gebatikte hoofddoeken van Solo (981 (afgeschreven) en 974) - een batikstempel, Semarang (976). - een viertal schilderijen van Max Fleischer in en nabij de plantentuin te Buitenzorg (982 t/m 985). 3. De gipsen afgietsels (niet alleen van de Boeddhistische en Hindoe-Javaanse tempelwerken, maar ook van de ornamentiek van Minangkabausche huizen. - De vier reliëfs van de Boroeboedoer, ingemetseld in de lichthal van het museum. - Geschilderde, gipsen reliëfs van de uitvergrote Minangkabause huizen, die op de Nederlandse koloniale afdeling aan weerszijden van Candi Sari stonden opgesteld. - Mogelijk: het gipsen Boeddhabeeld dat staat opgesteld in het Soeterijntheater. Brussel 1910 1. Serie 48 omvat 276 nummers en bestaat grotendeels uit (geikatte) katoenen weefsels (kleedjes, hoofddoeken, buikbanden, sarongs, slendangs, zakdoeken etc.), enkele zijden weefsels en enige weefgetouwen uit verschillende residenties, afdelingen en onderafdelingen van Nederlands-Indië. Deze serie is in de inventaris omschreven als: Collecties uit het museum te Haarlem: a. collectie Jasper (weefsels); b. batikwerken, ingezonden op de tentoonstelling te San Francisco. Deze informatie is onjuist. De collectie bevat blijkens de inventaris geen batikwerken, en een deel van de collectie werd niet (alleen)27 op de wereldtentoonstelling te San Fransisco, maar in ieder geval (ook) op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1910. De informatie op de zettels is als volgt: serie 48 Over de Nederlandse koloniale inzendingen op de wereldtentoonstelling te San Francisco (1915) heb ik geen informatie. Het kan zijn dat de collectie aldaar ook is ingezonden, en dat zij om die reden qua nummering niet meer overlapt met de inventaris van serie 48. 27 18 betreft de collectie Jasper, tentoongesteld op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1910, en aangekocht door het Koloniaal Museum in Haarlem in 1912. Het is onwaarschijnlijk dat serie 48 in haar geheel in Brussel getoond is, omdat de collectie Jasper die daar te zien was slechts 216 nummers bevatte, terwijl serie 48 276 nummers bevat.Vermoedelijk gaat het om twee collecties die zijn samengevoegd. De nummering van de collectie Jasper in de catalogus van de Nederlandse afdeling op de wereldtentoonstelling in Brussel28 komt tot nummer 69 ongeveer overeen met de inventaris van serie 48. Daarna zijn verschillende onderdelen van de collectie die getoond werden in Brussel nog wel terug te vinden in de inventaris van serie 48, echter sprongsgewijs. Zo komen de nummers 91-102 uit de catalogus van Brussel overeen met 89-110 uit de inventaris, en nummer 76 uit de catalogus met die van 293 uit de inventaris. Nader onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven of de collectie Jasper via Brussel in haar geheel in deze serie 48 terug te vinden is. Parijs 1931 Het Koloniaal Instituut (afdeling Handelsmuseum, en afdeling Volkenkundig museum) speelde een grote rol in de organisatie van de Nederlandse koloniale afdeling op de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Parijs (IKTP) in 1931. Zoals bekend ging het Nederlandse koloniale paviljoen in de nacht van 28 juni 1931 met de volledige inhoud in vlammen op. Het Koloniaal Instituut was verantwoordelijk voor de herinrichting van het hierna in sneltreinvaart opgebouwde tweede paviljoen, met voorwerpen uit de volkenkundige collectie – daarbij was de leidraad dat het kennen en kunnen van de inheemse bevolking van Nederlands-Indië het beste tot uitdrukking kwam in hun godsdienst en kunst - en economische demonstratiemodellen, maquettes, grafische voorstellingen en diorama’s, opnieuw vervaardigde op rekening van de tentoonstellingsorganisatie. Na afloop ontving het Koloniaal Instituut behalve de eigen bijdrage ook de auto van Volkslectuur (die lange tijd in de lichthal heeft gestaan, maar nu verdwenen is), foto’s, de genoemde maquettes, grafische voorstellingen, het dioramamateriaal en de door het tentoonstellingscomité uit Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao ontvangen voorwerpen. Helaas bestaat er van de opstellingen in het tweede paviljoen geen catalogus, en moeten we het voor een eventuele reconstructie doen met Zie Catalogus (1910) Afd. XII ‘De inlandsche nijverheid’ klasse 80, 83 en 70, inv. nr. 73 ‘Inzending van de heer J.E. Jasper, controleur in commissie, te Soerabaja’ In deze catalogus werd de collectie aangeduid als “eene rijke verzameling van bewerkte gebruiksvoorwerpen uit de belangrijkste centra van de kunstnijverheid”, waarbij werd aangemerkt dat “De hier tentoongestelde collectie verdient, zoowel voor vele onderdelen ervan, alsook als geheel, zeer de aandacht”. De verschillende onderdelen werd ingedeeld naar residentie/afdeling/onderafdeling. 28 19 de bestaande beschrijvingen. 29 Op basis van deze beschrijvingen, de inventarislijsten van het Tropenmuseum, en bezoeken aan de depots zijn van de voorwerpen die getoond zijn op de Nederlandse koloniale afdeling te Parijs in 1931 in ieder geval in het Tropenmuseum aanwezig: 1. Van serie 666, een totaal van 330 genummerde voorwerpen uit Nieuw Guinea, circa 57 nummers.30 Serie 666 betreft een zeer grote verzameling etnografica van Papoea’s, die het K.I. in 1931 verkreeg van N.Halie, Tobélo, Halmahera. Volgens opgaven van de schenker zijn ze afkomstig van de Elanden Kampoengs, in het binnenland van NieuwGuinea, ten westen van het Sentani-meer. Het zijn merendeels voorwerpen die zij inleverden bij de kerstening en waarvan schenker schrijft: “Men wilde die zaken verbranden, zooals gewoonlijk, doch op mijn verzoek heeft de zendeling daarvan afgezien”. Voor het tweede paviljoen op de IKTP selecteerde het K.I. onder meer twee versierde besneden houten spijsborden, een besneden houten roerspatel, sirihkalkhouders, neusstaafjes, oorhangers (55 stuks) en 14 bovenarmbanden voor mannen. 2. Het diorama van de pepercultuur van Eland (buitendepot). Vermoedelijk is deze speciaal vervaardigd voor het tweede paviljoen. 3. De twee kleine houten beelden van de karbauwen uit het diorama ‘gezicht op de Preanger-Regentschappen’ van Eland (zolder). 4. Houten beeld van een drager uit één van de diorama’s van Eland (Indonesiëdepot) 5. Medailles en plakken (buitendepot). 6. Foto’s - Foto’s ván de (maakgeschiedenis van de) tentoonstelling zelf: Albums 0065/0066; 0070/1441; Dossiers 1931; 1398; 63 I; 63 II - Foto’s die daar getoond zijn: Album 1396: (geposeerde) foto’s van het KNIL, gemaakt op Sumatra’s Westkust). Zie voor een uitvoerige omschrijving van de inrichting van het tweede paviljoen Jaarverslag Koloniaal Instituut (1931), en het verslag van J.C. Lamster in KIT, Centraal Archief, inv. nr. 4412. Beschrijvingen van de inrichting van het eerste en tweede paviljoen zijn ook te vinden in Zeijlstra (s.d.). 30 KIT, Centraal Archief, 4409. Kwartaalverslagen Goslings: 1931, 3,4. Volgens Goslings waren van de nummers 1 t/m 30 11 nummers aanwezig in het tweede paviljoen op de tentoonstelling te Parijs. Deze nummers schreef hij later in het vierde kwartaal pas in. Ik heb ze gecontroleerd op basis van Inventaris van het K.I., deel XI. De als ‘in Parijs’ aangemerkte voorwerpen bleken veel meer dan 11 te zijn, minimaal 57. Zie voor een uitvoerige beschrijving van serie 666 het Jaarverslag Koloniaal Instituut (1930) 116-123. 29 20 3.2. Rijksherbarium In het Rijksherbarium zijn de tropische producten opgeslagen uit de voormalige afdeling Handelsmuseum van het Tropenmuseum. Deze collectie bevat ook voorwerpen die oorspronkelijk afkomstig zijn van het Koloniaal Museum te Haarlem. In het algemeen zijn deze producten – bewaard in hun oude verpakkings- of tentoonstellingsmateriaal bruikbaar voor een (gechargeerde) reconstructie van de economische inzendingen op de Nederlandse koloniale afdelingen op de wereldtentoonstellingen. De getraceerde producten die daar daadwerkelijk getoond zijn, betreffen de volgende: Amsterdam 1883 Zonder inventarisnummer: drie glazen stolpen met daarin verschillende soorten koffie (arabica en bengalensis). Parijs 1900 Oud inventarisnummer 1665-80-1901: inzending van de gouvernementskinaonderneming te Lembang. Drie oude kisten met kina. Parijs 1931 Oude inventarisnummers, geregistreerd als ‘ontvangen van het uitvoerend hoofdcomité van de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Parijs’. - 1877-13-1931. Gabah Ketan Poetih (gedorste witte rijst) in grote blikken. - 1877-21-1931. Gabah Ketan Ireng (ongepelde zwarte kleefrijst) in grote blikken. 21 BRONNEN EN LITERATUUR Archieven, ongedrukt materiaal Gemeentearchief Amsterdam Archief N.A.M. Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam Centraal Archief Geschenklijsten Koloniaal Museum Haarlem Inventarissen en zettels Koloniaal Instituut en Tropenmuseum Rijksherbarium, Leiden Collectie Tropische Producten van het Koloniaal Instituut. Jaarverslagen Jaarverslagen Koninklijke Vereeniging ‘Koloniaal Instituut’ (1910/11-1934, 1956). Tijdschrift van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel (1883- 1891) (t.b.v. het Jaarverslag van het Koloniaal Museum te Haarlem) Bulletin van het Koloniaal Museum (1892-1903, 1911, 1912) Literatuur Bergvelt, E. & Kistemaker, R. e.a. (red.) (1993) De wereld binnen handbereik: Nederlandse kunst- en rariteiten verzamelingen, 15851735. Catalogus (Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum) Berkel, Klaas van (1998) Citaten uit het boek der natuur. Opstellen over Nederlandse wetenschapsgeschiedenis (Amsterdam, Bert Bakker) Bloembergen, M. (2000) ‘Parfum Paris in Bali. Het geheim van een succes’, Feit &Fictie (2000) 4866. (2001a) Koloniale vertoningen. Nederlands-Indië op de wereldtentoonstellingen (1880-1931) Proefschrift Universiteit van Amsterdam (2001b, nog te verschijnen) De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de wereldtentoonstellingen (1990-1931) (Amsterdam, De Wereldbibliotheek) Breckenridge, Carol A., (1989) ‘The aesthetics and politics of colonial collecting: India at World Fairs’, Comparative studies in society and history 31: 195-216. Catalogus 22 (1883) Catalogus der afdeeling Nederlandsche koloniën van de Internationale koloniale- en uitvoerhandel tentoonstelling (van 1 mei tot ult. october 1883) te Amsterdam (Leiden, Brill) (1910) Catalogus der Nederlandsche afdeeling. Algemeene en internationale tentoonstelling te Brussel (Amsterdam, ’t Kasteel van Amstel) Guide (1900) Guide à travers la section des Indes Néerlandaises. Groupe XVII (colonisation) (Nijmegen, G.J. Thieme) Krom, N.J. (s.d.) Gids in het volkenkundig museum. Deel IV. Het Hindoeïsme (Amsterdam, Koloniaal Instituut) Mason, Peter (1994) ‘From presentation to representation: Americana in Europe’, Journal of the history of collections 6.1: 1-20. (1998) Infelicities. Representations of the exotic (Londen, The Johns Hopkins University Press) Verslag (1890) Nederland op de wereldtentoonstelling te Parijs. Verslag uitgebracht door de commissie der Vereeniging ter behartiging van de Nederlandsche belangne bij de tentoonstelling te Parijs in 1889 (Haarlem, Enschede) Zeijlstra, H.H. (ed.) (S.d.) Nederland te Parijs. Gedenkboek van de Nederlandsche deelneming aan de Internationale Koloniale Tentoonstelling (S.l., Vereniging “Oost en West”) 23