Toedieningswegen en toedieningsvormen

advertisement
17
Toedieningswegen en
toedieningsvormen
Samenvatting
Aan het eind van dit hoofdstuk weet je:
4 hoe het geneesmiddel op de plaats van werking komt;
4 wat het verschil is tussen plaatselijke en systemische toediening;
4 wat de verschillende manieren zijn om een geneesmiddel toe te dienen en
de vakbenaming daarvoor;
4 wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende toedieningswegen;
4 welke toedieningswegen de voorkeur hebben in bijzondere medische
situaties;
4 wat de meest gebruikte toedieningsvormen voor geneesmiddelen zijn;
4 wat de wijze van gebruik is van deze toedieningsvormen;
4 hoe je de wijze van gebruik aan de patiënt/cliënt kunt uitleggen.
2.1Inleiding – 19
2.2Toedieningswegen – 19
2.2.1Lokale toediening – 20
2.2.2Systemische toediening – 21
2.3Orale toedieningsvormen – 23
2.3.1Tabletten – 23
2.3.2Capsules – 25
2.3.3Vloeibare orale toedieningsvormen – 25
2.3.4Andere orale toedieningsvormen – 25
2.4Toedieningsvormen voor neus, oor, mond en oog – 26
2.4.1Neusdruppels en neusspray – 26
2.4.2Oogdruppels, oogzalf en oogwassing – 27
2.4.3Oordruppels – 29
2.4.4Toedieningsvormen voor de mond- en keelholte – 29
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV 2016
J.R. Mentink, F.A.C. van Opdorp, Farmaceutische patiëntenzorg, Basiswerk AG,
DOI 10.1007/978-90-368-1198-9_2
2
2.5Toedieningsvormen voor de luchtwegen – 29
2.5.1Dosisaerosolen – 31
2.5.2Autohaler – 31
2.5.3Poederinhalatoren – 31
2.5.4Inhalatievloeistoffen – 32
2.5.5Stoomdruppels – 32
2.6Toedieningsvormen op de huid – 33
2.6.1Zalven en crèmes – 33
2.6.2Zalven op slijmvliezen – 33
2.6.3Pleisters – 33
2.7Rectale toedieningsvormen – 34
2.7.1Zetpillen – 34
2.7.2Klysma’s – 35
2.8Vaginale toedieningsvormen – 35
2.8.1Vaginaaltabletten, -crèmes en -spoelingen – 35
2.8.2Spiraaltje of vaginale ring – 37
2.9Parenterale toedieningsvormen – 37
2.9.1Injecties – 37
2.9.2Infusen – 39
Websites – 39
19
2.2 · Toedieningswegen
2.1
2
Inleiding
Geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren aan de patiënt
worden toegediend. De keuze voor de toedieningsvorm is afhankelijk van de patiënt, het geneesmiddel en de aandoening. Op basis
van deze drie voorwaarden zal de arts een keuze maken bij het voorschrijven van een geneesmiddel. Bij een patiënt met een slikprobleem of stoornis zal de arts bijvoorbeeld geen tabletten of capsules
voorschrijven en ook bij kleine kinderen heeft een drankje de voorkeur boven een tablet. Sommige geneesmiddelen kunnen niet via
een tablet of capsule worden ingenomen omdat ze dan onwerkzaam
worden gemaakt door het maagzuur; de enige optie is dan om de
maag te omzeilen door middel van het toedienen van een injectie of
het geven van een maagsapresistente tablet. Een ander voorbeeld: bij
een schimmel op huid heeft een crème de voorkeur boven een tablet,
omdat bij de crème alleen direct op de huid hoeft te worden behandeld. De huid behandelen via een capsule of tablet is in veel gevallen
dan helemaal niet nodig. Dit tweede hoofdstuk gaat in op de wijze
waarop geneesmiddelen toegediend of gebruikt kunnen worden.
2.2
Toedieningswegen
Om genezing te bewerkstelligen moet het geneesmiddel terechtkomen op de plek waar het werkzaam moet zijn. Meestal is dat een
plek in het lichaam, maar dat kan ook gaan om een plek aan de buitenkant. Geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren in of
op het lichaam worden gebracht. Voor elk van deze toedieningswegen bestaan weer verschillende toedieningsvormen.
Moet het geneesmiddel in het lichaam zijn werking uitoefenen,
dan spreken we van een systemische toediening (systeem betekent
hier lichaam). Kan het geneesmiddel rechtstreeks worden aangebracht op de plek waar het werkzaam moet zijn, dan spreken we van
een lokale toediening.
Bij systemische toediening wordt het geneesmiddel in het
lichaam gebracht via de mond of via een injectie. Voor lokale toediening wordt het geneesmiddel direct op de plaats van werking
gebracht, bijvoorbeeld in het oog, in de neus of op de huid.
Elke toedieningsweg kent zijn eigen toedieningsvormen, ook
wel farmaceutische vormen genoemd. Voor de systemische toediening bestaan bijvoorbeeld dranken, tabletten en capsules, maar ook
injecties en narcosegassen. Lokale toediening kan met neusdruppels, oog- en oordruppels, zalven en crèmes, maar ook per inhalatie
(zie 7 par. 2.2.1). Elke toedieningsvorm kent een eigen gebruiksaanwijzing en gebruiksadviezen. Een apothekersassistent moet alle bijzonderheden van alle toedieningsvormen kennen, want zij moet het
juiste gebruik aan de patiënt kunnen uitleggen.
toedieningsvormen
20
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
2.2.1
2
direct op de plaats van werking
Lokale toediening
Bij lokale of plaatselijke toediening wordt het geneesmiddel direct op
de plaats van werking gebracht. Het gaat dan bijvoorbeeld om geneesmiddelen die op de huid worden aangebracht, zoals zalven en crèmes,
maar ook inhalatiemedicatie voor gebruik in de longen, oogdruppels,
oordruppels, neusdruppels en vaginaaltabletten. Het grote voordeel van
lokale toediening is dat het geneesmiddel direct op de plaats is waar het
moet werken. De rest van het lichaam zal daar meestal weinig tot niets
van merken. De kans op bijwerkingen in de rest van het lichaam is daardoor veel kleiner dan bij systemische toediening; dan wordt immers het
gehele lichaam ‘lastig gevallen’ door het geneesmiddel.
zCutaan
lokaal
De meeste huidaandoeningen kunnen lokaal behandeld worden.
Cutaan betekent: op de huid. De kans op bijwerkingen elders in
het lichaam is dan klein. Lokaal kunnen wel bijwerkingen optreden, zoals (lichte) irritatie van de huid of overgevoeligheidsreacties
op plekken waar het middel is aangebracht. Bij de behandeling van
grote huidoppervlakken of als sprake is van verwondingen, bestaat
de kans dat het geneesmiddel toch door de huid wordt opgenomen
en in de bloedvaten terechtkomt. Op die manier kunnen elders in
het lichaam wel bijwerkingen ontstaan.
De huid van kinderen is beter doorlaatbaar voor geneesmiddelen
dan die van volwassenen. Daarom zijn kinderen over het algemeen
gevoeliger voor bijwerkingen van geneesmiddelen die cutaan worden toegepast. Voor de toepassing van bijvoorbeeld hormoonzalven
bij kinderen gelden bepaalde voorwaarden.
zInhalatie
Bij een inhalatie wordt het geneesmiddel samen met de lucht ingeademd. Door het inademen kan het geneesmiddel via de luchtpijp
(tracheaal), in de lagere luchtwegen (bronchiën) terechtkomen.
Inhalatie kan ook plaatsvinden door toediening in de neusholte
(nasaal). Inhalatie is over het algemeen gericht op een lokale werking, dus in de longen of in de neusholte. Soms moet het geïnhaleerde geneesmiddel echter systemisch werken, dat wil zeggen op
een andere plaats in het lichaam. Het geneesmiddel wordt dan via
het slijmvlies in het bloed opgenomen om elders in het lichaam een
werking hebben. Voorbeelden zijn narcosegassen, neussprays met
pijnstillers en middelen tegen bedplassen.
z Toediening op de slijmvliezen
buitenkant
Vrijwel alle slijmvliezen aan de buitenkant van het lichaam kunnen
lokaal worden behandeld. Bij inhalatie worden de slijmvliezen van
de luchtwegen bereikt. De slijmvliezen van mond, neus, ogen en
oren worden behandeld met een spoeling, met druppels of sprays en
21
2.2 · Toedieningswegen
2
de slijmvliezen van de vagina kunnen lokaal behandeld worden met
crèmes of speciale vaginaaltabletten.
2.2.2
Systemische toediening
Bij systemische toediening wordt het geneesmiddel via de bloedsomloop naar de plaats van werking gebracht. Het geneesmiddel moet
dus eerst in het bloed worden opgenomen. Bij inname door de mond
komt het geneesmiddel via de maag in de dunne darm. Daar wordt
het opgenomen in het bloed. Het geneesmiddel kan ook rechtstreeks
in het bloed terechtkomen door het middel in een ader te spuiten.
Het onderscheid tussen lokale en systemische toediening is niet
zo scherp als het in eerste instantie lijkt. Geneesmiddelen dringen
over het algemeen niet goed door de huid, maar er zijn geneesmiddelen die dat juist wel doen. Bij transdermale toediening (transdermaal is door de huid) komt het geneesmiddel, vanaf een pleister,
door de huid in het bloed terecht. Dit is dus een voorbeeld van
lokale toediening met een systemische werking.
Verder zijn er tabletten die via de mond worden toegediend,
maar die werken in de maag. Deze geneesmiddelen komen nauwelijks in het bloed terecht en zijn dus eigenlijk geneesmiddelen met
een lokale werking. Denk hier bijvoorbeeld aan middelen die tegen
overtollig maagzuur worden gebruikt.
zOraal
De meest gebruikte en ook eenvoudigste toedieningsweg is het innemen van een geneesmiddel via de mond. Dit wordt ook wel peroraal,
per os of oraal genoemd. Het geneesmiddel volgt dan dezelfde weg
als voedsel. Nadat het geneesmiddel in het bloed is opgenomen, kan
het zijn werking in het lichaam uitoefenen.
Hoe lang het duurt voordat een geneesmiddel werkt, hangt af
van:
4 het geneesmiddel; de eigenschappen van het geneesmiddel bepalen
hoe snel het oplost en door de darmwand opgenomen kan worden;
4 de toedieningsvorm; dranken worden sneller opgenomen in het
bloed dan tabletten;
4 de vulling van de maag; op een lege maag wordt het geneesmiddel sneller opgenomen in het bloed dan bij een volle maag;
4 soort voedsel; geneesmiddelen kunnen zich hechten aan voedsel,
wat de opname vermindert.
De veelgebruikte en gemakkelijke toedieningsweg via de mond is
niet voor alle geneesmiddelen geschikt. Sommige middelen zijn
niet bestand tegen de werking van het maagsap en verliezen daardoor hun werkzaamheid. Andere geneesmiddelen zijn wel bestand
tegen het maagzuur, maar worden vrijwel direct na de opname in het
bloed door de lever omgezet in onwerkzame producten.
via de mond
22
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
zSublinguaal
Sublinguaal betekent onder de tong (oromucosaal betekent: via het
slijmvlies van de mond). Sommige geneesmiddelen worden door het
slijmvlies in de mondholte, dat zeer goed is doorbloed, opgenomen
en komen zo direct in het bloed terecht. Een sublinguaal toegediend
geneesmiddel begint dus snel te werken. Een ander voordeel is dat
op deze wijze tijdelijk de leverpassage wordt omzeild en een snelle
afbraak wordt voorkomen. Veel geneesmiddelen worden in de lever
namelijk afgebroken of onwerkzaam gemaakt. Helaas is deze sublinguale toediening maar voor enkele geneesmiddelen geschikt.
2
zRectaal
zetpil
Rectaal is de toedieningsweg waarbij een geneesmiddel in het laatste
deel van de dikke darm wordt gebracht. Het laatste stuk van de dikke
darm heet endeldarm of rectum. Er zijn drie toedieningsvormen
voor rectale toediening: de zetpil, het microklysma of rectiole en het
klysma. De rectale toediening wordt toegepast:
4 als de patiënt slecht of niet kan slikken;
4 als de patiënt misselijk is of moet braken;
4 als het rectum plaatselijk behandeld moet worden.
Naast de genoemde toedieningsvormen kan een geneesmiddel ook
door middel van schuim (een spuitbus met applicator = verlengstuk) in het rectum worden gebracht. Een voorbeeld is de behandeling van colitis ulcerosa, een aandoening van de darmen, met
Budenofalk® of Salofalk® -schuim. Een nadeel van de rectale toediening is de onzekere en onregelmatige opname van het geneesmiddel
door het slijmvlies van het rectum, onder andere omdat de verblijfsduur in het rectum onbekend is.
Rectale toediening is vooral geschikt voor kleine kinderen en
voor mensen die niet of slecht kunnen slikken (oraal heeft altijd de
voorkeur!).
zTransdermaal
pleister
Stoffen kunnen ook via de huid worden opgenomen in het bloed.
Deze transdermale toedieningsweg is slechts voor een beperkt aantal geneesmiddelen geschikt. De toedieningsvorm voor transdermale
toediening is een pleister. Voorbeelden zijn nicotinepleisters of pleisters met pijnstilling.
zParenteraal
Als de arts absoluut zeker wil weten dat het geneesmiddel in het
bloed terechtkomt, kiest hij voor toediening per injectie. De toediening per injectie heet parenterale toediening (net zoals een infuus
dat is). De gewenste hoeveelheid van het geneesmiddel wordt op
deze manier nauwkeurig en snel in het bloed gebracht.
Injecteren kan op verschillende plekken in het lichaam en al die
plekken hebben hun eigen naam:
23
2.3 · Orale toedieningsvormen
4 Als het geneesmiddel met de injectiespuit onder de huid wordt
ingebracht, heet dat een subcutane injectie (cutis = huid).
4 Een inspuiting direct in de ader, heet intraveneus (vena = ader).
4 Een injectie direct in het spierweefsel is een intramusculaire
injectie (musculus = spier).
De snelste directe werking wordt verkregen met de intraveneuze toediening.
Soms kan het nodig zijn – en is het ook mogelijk – het geneesmiddel rechtstreeks op de gewenst plaats te brengen door het daar in
te spuiten. Hierdoor ontstaat dus een lokale werking. Voorbeelden
zijn injecties in het gewricht (intra-articulair), in het hart (intracardiaal), in het ruggenmergkanaal (intralumbaal) of in de ruimte bij
het ruggenmerg (epiduraal).
Bij parenterale toediening is de werking snel en is de dosering goed
te bepalen. De risico’s zijn alleen groter dan bij orale toediening. Als het
geneesmiddel eenmaal in het bloed zit, is het niet meer terug te halen.
2.3
Orale toedieningsvormen
Orale toedieningsvormen zijn: tabletten, capsules, dragees, kauwtabletten, zuigtabletten, tabletten met vertraagde afgifte, capsules met
vertraagde afgifte, poeders, dranken en kauwgom.
2.3.1
Tabletten
Een tablet is een toedieningsvorm waarin het geneesmiddel samen
met hulpstoffen (vulstoffen, glijstoffen en uiteenvalmiddelen) tot één
vorm is samengeperst in een tabletteermachine. Men kan een tablet
voor het innemen eerst uiteen laten vallen in water, maar meestal is
het de bedoeling om een tablet samen met water in zijn geheel door
te slikken. Afhankelijk van het geneesmiddel moet dat vóór, tijdens
of na de maaltijd gebeuren. Bij de verwerking van het recept in het
apotheekinformatiesysteem worden deze gebruiksadviezen over het
algemeen automatisch op het etiket afgedrukt.
zDispertabletten
Bij deze speciale toedieningsvorm zijn de tabletten zo gemaakt dat
ze voor het innemen makkelijk in water uiteenvallen. Het innemen
wordt daardoor eenvoudiger, ook voor mensen die moeilijk tabletten
kunnen slikken.
zBruistabletten
Bruistabletten vallen onder gasontwikkeling in water uiteen. Ze
moeten eerst worden opgelost in een half glas water. In bruistabletten zit een natriumzout. Ze zijn daarom minder geschikt voor mensen met een zoutarm dieet.
2
24
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
zZuigtabletten
2
Deze tabletten vallen juist niet in water uiteen. Ze worden gebruikt
voor aandoeningen in de mond- en keelholte en hebben een lokale
werking. Een zuigtablet moet zo lang mogelijk in de mond worden
gehouden.
zSmelttabletten
Ook deze tabletten moeten in de mondholte worden gehouden en lossen dan op in het speeksel. Het geneesmiddel wordt via
het mondslijmvlies opgenomen in het bloed. De smelttablet kan
gebruikt worden in situaties waarin geen vloeistof aanwezig is om de
tablet in te nemen of als de patiënt door inname van de tablet met
vloeistof misselijk wordt of moet overgeven. Smelttabletten hebben
dus een systemische werking.
zKauwtabletten
Kauwtabletten vallen ook niet in water uiteen. Een kauwtablet moet
gekauwd worden en daarna worden doorgeslikt. Deze tabletten hebben meestal een werking in de maag of in de darmen.
z Maagsapresistente tabletten
De zogenoemde enteric coated-tabletten zijn voorzien van een laag
waar het maagsap niet doorheen dringt. Deze tabletten komen daardoor in hun geheel in de darmen terecht en vallen dan pas uit elkaar.
Maagsapresistente tabletten mogen niet worden gekauwd of op een
andere manier worden fijngemaakt. Ze moeten heel doorgeslikt worden. De tabletten zijn vaak te herkennen aan de toevoeging EC of
MSR aan de geneesmiddelnaam (bijv. Depakine® 500 mg EC of omeprazole 20 mg capsule MSR).
zDragees
Dragees zijn als het ware ‘aangeklede’ tabletten. Ze worden ook wel
omhulde tabletten genoemd. Ze zijn via een bepaalde procedure
(drageren) voorzien van verschillende laagjes. Dat kunnen laagjes
van suiker zijn (voor een betere smaak), laagjes van kleurstoffen
(voor een fraaier uiterlijk) of laklaagjes van een maagsapresistente
kunststof. Een dragee moet in z’n geheel doorgeslikt worden.
z Tabletten met vertraagde afgifte
Deze zogenoemde slow release-tabletten worden tegenwoordig veel
gebruikt. Een tablet met vertraagde afgifte moet heel worden doorgeslikt. Deze toedieningsvorm zorgt ervoor dat het geneesmiddel
gelijkmatiger in het bloed terechtkomt. Een dergelijke tablet hoeft
minder vaak te worden ingenomen, wat voor de patiënt een voordeel
is. Door de gelijkmatige opname van het geneesmiddel in het bloed,
treden er ook minder bijwerkingen op. Bij het malen van een dergelijk tablet gaat de vertraagde afgifte verloren. De fabrikant geeft bij
de naam aan dat het om tabletten of capsules met vertraagde afgifte
25
2.3 · Orale toedieningsvormen
2
gaat. Naamstoevoegingen zijn bijvoorbeeld: chrono, durette, MGA,
MVA, OROS, retard, ZOC.
2.3.2
Capsules
Capsules worden gemaakt van gelatine. Het zijn hulsjes met daarin
het geneesmiddel. Een capsule moet heel worden doorgeslikt. In
water wordt een capsule zacht. Vooral kinderen hebben problemen
met het heel doorslikken van een capsule. Het advies is om de capsule op een lepel(tje) water of limonadesiroop te leggen, even zacht
te laten worden (5–10 min.) en dan door te slikken. Soms mag een
capsule opengemaakt worden, waarna de inhoud als poeder ingenomen kan worden.
Ook van capsules bestaan net zoals bij de tabletten varianten met
een gereguleerde afgifte.
Capsules moeten staand of zittend en met veel water heel doorgeslikt worden. Gebeurt dat niet, dan kan de capsule in de slokdarm
blijven steken en daar mogelijk irritatie veroorzaken.
Capsules zijn over het algemeen niet geschikt voor jonge kinderen.
2.3.3
Vloeibare orale toedieningsvormen
Dranken (mixtura) zijn een vloeibare orale toedieningsvorm. Een
drank is meestal een heldere oplossing. Het geneesmiddel is dan in
water opgelost. Met bepaalde hulpstoffen kunnen ook niet-mengbare vloeistoffen (emulsie) of onoplosbare vaste stoffen (suspensie)
in drankvorm worden toegediend. Antibioticadrankjes zijn meestal
een suspensie. Zo’n drank moet voor gebruik geschud worden,
anders is het geneesmiddel niet goed verdeeld en kan de patiënt te
veel of te weinig geneesmiddel binnen krijgen.
Siropen of ‘stropen’ bevatten van oudsher heel veel suiker en
worden gebruikt als hoestdrank. Tegenwoordig zijn de hoestdranken
meestal suikervrij en wordt een zoetstof toegevoegd voor de smaak.
De naam siroop is echter blijven bestaan
Druppels voor oraal gebruik bevatten geneesmiddelen in geconcentreerde vorm, waardoor ze vaak maar in een kleine hoeveelheid
ingenomen hoeven te worden. De druppels kunnen gemengd worden
met water, of gedruppeld worden op een lepeltje appelmoes of yoghurt.
2.3.4
veel water
Andere orale toedieningsvormen
Poeders (pulveres) worden met water vermengd en dan ingenomen.
Een poeder kan ook in de mond gestrooid worden en daarna met
een slokje water worden weggespoeld. Industrieel bereide poeders
zijn meestal verpakt in zakjes (sachets). Poeders werden vroeger nog
hoestdrank
26
2
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
kauwgom
regelmatig in de apotheek verpakt met behulp van een poedervouwmachine. Tegenwoordig gebeurt dit nauwelijks meer.
Kauwgom is een weinig gebruikte toedieningsvorm. Deze toedieningsvorm is alleen geschikt voor geneesmiddelen die langzaam
vrij moeten komen, in kleine hoeveelheden werkzaam zijn en door
het mondslijmvlies kunnen worden opgenomen. Op dit moment
wordt kauwgom alleen gebruikt voor de verwerking van nicotine.
Deze kauwgom wordt gebruikt om de ontwenningsverschijnselen
tegen te gaan bij mensen die willen stoppen met roken. Door het
kauwen van de kauwgom komt dan langzaam nicotine vrij.
2.4
oedieningsvormen voor neus, oor, mond en
T
oog
2.4.1
Neusdruppels en neusspray
zNeusdruppels
snuiten
Neusdruppels zijn bestemd voor de lokale behandeling van het
neusslijmvlies. De druppels (rhinoguttae) worden met een pipet in
de neusgaten gebracht. Vóór gebruik moet de neus gesnoten worden.
Daarbij mag niet te luid en te krachtig gesnoten worden (‘trompetteren’), omdat daardoor geïnfecteerd slijm naar het middenoor of
naar de voorhoofdsholte wordt gestuwd. Zo kan een oorontsteking
of voorhoofdsholteontsteking ontstaan. Hard snuiten mag wel, maar
alleen als de luchtstroom door één neusgat vrij naar buiten kan, terwijl het andere neusgat dichtgedrukt wordt.
Om de druppels in de neus te brengen moet het hoofd iets achterover gehouden worden (. fig. 2.1). De druppels kunnen dan
zachtjes opgesnoven worden. Bij het druppelen moet het hoofd niet
te ver achterover gehouden worden, omdat de druppels dan makkelijk via de neus in de keelholte komen. De druppelaar moet telkens
na gebruik onder de kraan worden schoongemaakt. Neusdruppels
moeten helder zijn en mogen na opening van de verpakking niet
langer dan drie maanden worden bewaard.
zNeusspray
doseerspray
Via een neusspray of neusdruppelverstuiver komen fijnverdeelde
druppels vloeistof hoog in de neus terecht. De doseerspraykop is
makkelijker in gebruik dan de druppelaar. Ook bij het gebruik van
de neusspray geldt: snuit eerst de neus, breng de naar boven gerichte
opening in het neusgat, spray en snuif tegelijkertijd zachtjes. De
spraykop moet na gebruik gereinigd worden. Vrijwel altijd moet
in beide neusgaten worden gesprayd. In de gebruiksaanwijzing op
het etiket wordt meestal gesproken van ‘pufjes’; 2–3 daags 1 pufje
betekent dus twee- tot driemaal daags één keer sprayen in beide
neusgaten.
27
2.4 · Toedieningsvormen voor neus, oor, mond en oog
neusdruppels
2
verstuiver
. Figuur 2.1 Neusdruppels en hun toedieningswijze.
Sommige neussprays zijn bedoeld voor systemisch gebruik.
Voorbeelden hiervan zijn een neusspray met een pijnstillende stof
of een neusspray tegen bedplassen. Het geneesmiddel wordt dan via
het neusslijmvlies opgenomen in het bloed. Deze neussprays dienen,
in tegenstelling tot eerder aangegeven, maar in één neusgat worden
toegediend.
2.4.2
Oogdruppels, oogzalf en oogwassing
zOogdruppels
Oogdruppels (oculoguttae) zijn oplossingen van geneesmiddelen
die bestemd zijn voor het oog. Het oog is een zeer kwetsbaar orgaan.
Bij de bereiding van oogdruppels moet heel zorgvuldig te werk worden gegaan. Oogdruppels zijn steriel (vrij van micro-organismen)
en mogen geen kleine deeltjes bevatten. Om te zorgen dat de oogdruppels vrij blijven van micro-organismen, bevatten bijna alle oogdruppels conserveermiddelen en mogen ze maximaal een maand na
opening van de verpakking worden gebruikt.
Er zijn verschillende soorten oogdruppelflesjes. Vaak zijn ze van
plastic gemaakt en kunnen ze als druppelaar worden gebruikt door
er voorzichtig in te knijpen. Bij het druppelen moet worden voorkomen dat de vloeistof verontreinigd raakt. Het uiteinde van de
druppelaar mag niet met de handen of met de oogharen aangeraakt
worden. Bij het druppelen van een oog moet het hoofd iets achterover worden gebogen en dient men naar boven te kijken. Daarna
wordt het onderste ooglid omlaag getrokken, zodat een ‘gootje’ ontstaat waarin de oogdruppel kan vallen (. fig. 2.2). Hierna kan het
ooglid worden losgelaten en moet een paar maal met het oog worden geknipperd. Zo nodig worden deze handelingen bij het andere
oog herhaald. Per keer is één druppel meer dan voldoende. Meer
onderste ooglid
28
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
oogdruppels
2
. Figuur 2.2 Oogdruppels en hun toedieningswijze.
druppels worden onmiddellijk uit het oog gespoeld. Om te voorkomen dat de druppels via de traanbuis in de neusholte terechtkomen
kan de traanbuis, vlak naast de neus, een minuut zachtjes worden dichtgedrukt. Voor mensen die moeite hebben met druppelen
zijn verschillende hulpmiddelen beschikbaar. Opzetstukjes zorgen
ervoor dat veel mensen zichzelf oogdruppels kunnen toedienen
en daarvoor niet afhankelijk zijn van zorg door anderen (zoals de
thuiszorg).
De gebruikstermijn van oogdruppels is beperkt. Een flesje dat
eenmaal open is geweest, mag niet langer dan één maand worden
gebruikt. Bespreek dit duidelijk met de patiënt!
zOogzalf
wazig zien
Een oogzalf (oculentum) of ooggel hecht zich iets langer aan het
oogslijmvlies dan oogdruppels. De zalf wordt als een ‘sliertje’ in het
onderste ooglid aangebracht. Door knipperen met de ogen verdeelt
de zalf zich over het slijmvlies.
Bij gebruik van een oogzalf gaat de patiënt meestal wat wazig
zien. Daarom is een oogzalf vooral geschikt om voor het slapen gaan
te gebruiken. Een ooggel heeft dit nadeel niet, waardoor deze ook
overdag kan worden gebruikt.
zOogwassing
Een oogwassing (collyrium) wordt gebruikt om het oog en de omgeving schoon te spoelen, bijvoorbeeld bij een infectie of als een irriterende stof in het oog terecht is gekomen. De oogwassing kan worden
aangebracht door deppen of met behulp van een oogbadje.
29
2.5 · Toedieningsvormen voor de luchtwegen
2.4.3
Oordruppels
Oordruppels (otoguttae) worden gebruikt in de gehoorgang. De patiënt brengt voor het inbrengen van de oordruppels het hoofd opzij en
laat vervolgens enkele druppels in de ingang van de gehoorgang vallen. Door daarna het oor zachtjes te masseren of zachtjes aan het oor
te trekken komen de druppels verder in de gehoorgang terecht
Keel-, neus- en oorartsen (KNO-artsen) schrijven bij een middenoorontsteking soms druppels voor het middenoor voor. Meestal
is dan sprake van een opening in het trommelvlies. Deze druppels
moeten voldoen aan dezelfde strenge eisen als oogdruppels en zijn
na opening van de verpakking slechts één maand te gebruiken. Als
regel geldt dat oogdruppels wel in het oor mogen worden gedruppeld, maar dat oordruppels niet in het oog mogen worden aangebracht. Aan de bereiding van de beide druppels worden door de
inspectie en de geldende richtlijnen namelijk andere eisen gesteld.
Een oordruppel hoeft niet steriel te zijn, terwijl dit van een oogdruppel wel wordt verwacht (zie ook 7 par. 2.4.2). Op recepten van
KNO-artsen kan je dus regelmatig oogdruppels tegenkomen die in
het oor moeten worden gedruppeld.
Als de oordruppels in de koelkast bewaard moeten worden, moeten ze voor toediening eerst in de hand op kamertemperatuur worden
gebracht. Koude oordruppels in het oor voelen erg onaangenaam.
2.4.4
oedieningsvormen voor de mond- en
T
keelholte
Een mondspoeling (collutio) is een oplossing voor gebruik in de
mondholte. Meestal is er dan sprake van een infectie of een ontsteking. Mondspoelingen worden geregeld voorgeschreven door tandartsen bij ontstekingen van het tandslijmvlies.
2.5
2
Toedieningsvormen voor de luchtwegen
De neusholte behoort tot de bovenste luchtwegen. Deze is goed te
bereiken met neusdruppels, neussprays en speciale poederinhalatoren. De onderste luchtwegen zijn de longen, waarvoor veel verschillende toedieningsvormen zijn die alle geschikt zijn voor inhalatie
(. fig. 2.3). Elke toedieningsvorm heeft een eigen gebruiksaanwijzing. Uitleg van het gebruik van deze inhalatieapparaten is heel
belangrijk als de patiënt het geneesmiddel voor de eerste keer gaat
gebruiken. Herhaling van deze uitleg bij een volgend bezoek aan de
apotheek is geen overbodige luxe. Uit onderzoek is gebleken dat veel
patiënten hun inhalatoren en dus de voorgeschreven medicatie niet
goed gebruiken, waardoor het geneesmiddel niet goed genoeg werkt.
middenoorontsteking
30
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
2
. Figuur 2.3 Toedieningsvormen voor inhalatie.
zInhalatie-instructie
Voor de inhalatie-instructie aan de patiënt zijn op de KNMP Kennisbank, de Apotheekkennisbank en via de site 7 www.inhalatorgebruik.nl
protocollen beschikbaar, waarin elke stap duidelijk uitgelegd wordt. De
meeste apotheken hebben werkinstructies voor de eerste uitgifte van
een inhalatie. Het gebruik van een inhalator moet door de assistente
worden uitgelegd en voorgedaan; de patiënt dient dit dan bij voorkeur
te herhalen om aan te tonen dat de instructie goed is begrepen. Daarnaast moeten duidelijke geneesmiddelinformatiefolders en bijsluiters
meegegeven worden waarin het gebruik en het schoonmaken van het
apparaatje nog eens met tekeningen staat uitgelegd. Bij de tweede keer
afleveren (tweede uitgifte) moet de inhalatie-instructie herhaald worden, om te controleren of de patiënt de inhalator goed gebruikt.
Bij elke inhalatie moeten de volgende stappen doorlopen worden:
4 Maak het apparaat gebruiksklaar.
4 Ga rechtop zitten of staan en adem eenmaal diep in en uit.
4 Inhaleer (de wijze waarop is afhankelijk van het apparaat).
4 Houd de adem vijf tot tien tellen vast.
4 Adem langzaam uit via de neus.
4 Sluit het apparaat af.
4 Spoel de mond (één keer gorgelen gevolgd door een slokje
water).
31
2.5 · Toedieningsvormen voor de luchtwegen
2.5.1
Dosisaerosolen
Bij de inhalatiesprays (aerosolen) bevindt het geneesmiddel zich in
een houder met drijfgas. Als het ventiel wordt ingedrukt, wordt het
geneesmiddel, fijn verdeeld, door het drijfgas naar buiten gedreven.
Het grote probleem bij de dosisaerosol is dat er een goede
samenwerking tussen hand en inademing moet zijn, om de werkzame stof in de longen te krijgen. Precies op het moment dat de
vinger op de knop drukt, moet worden ingeademd. Dit blijkt in de
praktijk heel moeilijk te zijn. Daarom wordt bij aerosolen over het
algemeen gebruikgemaakt van voorzetkamers. Een voorzetkamer
is een hulpstuk dat een tussenruimte vormt tussen de dosisaerosol
en de mond. Een pufje van de dosisaerosol wordt in het hulpstuk
gespoten, waarna de patiënt rustig kan inhaleren. Voor baby’s en
jonge kinderen bestaan speciale voorzetkamers met baby- of kindermaskers (voorbeeld: de Aerochamber®).
Elke fabrikant heeft een eigen voorzetkamer, met namen als:
volumatic, aerochamber, spacer of babyhaler. De meest gebruikte
voorzetkamer is de aerochamber, die met vrijwel alle dosisaerosolen
gecombineerd kan worden.
De dosisaerosol met voorzetkamer is vooral bedoeld om het
geneesmiddel gemakkelijker te inhaleren. In het verleden werden
voorzetkamers alleen gebruikt voor jonge kinderen en voor mensen
met onvoldoende longcapaciteit, maar tegenwoordig hoort bij elke
dosisaerosol een voorzetkamer te worden afgeleverd. Bij aflevering
van een dosisaerosol moet altijd worden gevraagd of de patiënt al
een voorzetkamer heeft. Bij veelvuldig gebruik moet de voorzetkamer jaarlijks worden vervangen.
2.5.2
Autohaler
Een autohaler is een dosisaerosol die automatisch een pufje geeft bij
het inademen. Bij een autohaler is het dus niet nodig om zelf een
pufje met de hand te geven. Het in de vorige paragraaf genoemde
nadeel van de aerosol heeft de autohaler dus niet.
Een autohaler kan niet met een voorzetkamer worden gecombineerd. Is toch een voorzetkamer nodig om rustig te kunnen inhaleren, dan moet een normale dosisaerosol worden gebruikt.
2.5.3
2
Poederinhalatoren
Er zijn poederinhalatoren voor één dosis per keer en poederinhalatoren met meerdere doseringen. Bij de poederinhalatoren voor eenmalig gebruik moet de stof die geïnhaleerd wordt, via een capsule in
het inhalatieapparaatje gebracht. Door via het mondstuk krachtig
maar gecontroleerd te inhaleren, wordt de vaste stof in de longen
voorzetkamer
32
2
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
inademing
verdeeld. Voorbeelden van deze poederinhalatoren zijn de cyclohaler, de handihaler en de breezhaler.
Voorbeelden van poederinhalatoren voor meermalig gebruik
zijn de diskus, de turbuhaler, de novolizer en de elipta. Het geneesmiddel zit opgesloten in het apparaat. Deze toedieningsvormen
bevatten soms wel honderd doseringen. Bij elke inademing komt
dan na het prepareren van het apparaatje één dosis vrij.
Kinderen kunnen ongeveer vanaf de leeftijd van zeven jaar
gebruikmaken van poederinhalatoren. In het algemeen hebben poederinhalatoren de voorkeur boven dosisaerosolen, omdat ze eenvoudiger in gebruik zijn en gemakkelijker mee te nemen. Voor jonge
kinderen, oudere mensen en mensen met onvoldoende longcapaciteit heeft de dosisaerosol met voorzetkamer de voorkeur.
2.5.4
vernevelapparaat
respimat
Inhalatievloeistoffen
Inhalatievloeistoffen worden via vernevelapparatuur toegediend.
De longarts kiest voor deze apparaten als de longfunctie zodanig
verslechterd is, dat de patiënt heel slecht diep kan inademen. In
de meeste gevallen worden luchtwegverwijdende of ontstekingsremmende stoffen met behulp van een vernevelapparaat geïnhaleerd. Soms worden ook antibiotica of slijmoplossende stoffen op
deze manier direct in de luchtwegen gebracht. Het geneesmiddel
wordt in het apparaat tot heel kleine druppels verstoven en deze
druppeltjes worden gedurende vijf tot tien minuten met of zonder
mondstuk ingeademd. Soms moet het geneesmiddel eerst verdund
worden met een fysiologische zoutoplossing.
Er bestaan diverse soorten vernevelaars. De apparaten worden
door de zorgverzekeraars of de thuiszorgorganisaties in bruikleen
afgestaan. De patiënt krijgt meestal een instructie over de wijze van
vernevelen, het gebruik en onderhoud van het apparaat van een
medewerker van de leverancier; soms geeft de apotheek of de thuiszorgorganisatie die instructie.
De respimat is een aparte toedieningsvorm die wordt gebruikt
bij het inhaleren van bijvoorbeeld Spiriva®. De respimat-inhalator
bevat een patroon met inhalatiespray/vernevelvloeistof en geeft de
medicatie langzaam en geleidelijk af in de vorm van een nevel. Deze
nevel maakt het makkelijker om het geneesmiddel te inhaleren. Het
sprayen en inademen dient tegelijkertijd plaats te vinden.
2.5.5
Stoomdruppels
Stoomdruppels worden gebruikt bij verstopping van de bovenste luchtwegen (neusholte, voorhoofdsholte). De druppels worden
in kokend heet water gedruppeld. Daarna moet de patiënt met het
hoofd boven de bak heet water gaan zitten, met een handdoek over
33
2.6 · Toedieningsvormen op de huid
zijn hoofd. Dit moet hij ongeveer tien minuten volhouden. Het inademen van de hete damp is daarbij belangrijker dan het inademen
van de vluchtige stoffen in de stoomdruppels. De beschreven manier
is niet geschikt voor jonge/kleine kinderen. Het stomen met waterdamp, zoals onder de douche, kan natuurlijk wel worden gedaan.
2.6
Toedieningsvormen op de huid
2.6.1
Zalven en crèmes
Een zalf of crème bestaat uit een basis met daarin verwerkt een werkzame stof. De basis is erg belangrijk voor de werking. Een zalfbasis
bestaat meestal uit vetten; een crèmebasis bevat vet en water waardoor deze iets makkelijker is aan te brengen en beter smeert. Crèmes
hebben in de meeste gevallen de voorkeur omdat ze minder opvallend in het gebruik zijn en sneller intrekken. Zalven worden voornamelijk gebruikt bij huidaandoeningen waarbij de huid erg droog is.
Zalven en crèmes kunnen één of meer malen per dag worden
aangebracht. Zalven of crèmes die vlekken veroorzaken in kleding
of beddengoed worden meestal onder verband (of verbandpak)
aangebracht. Ook bij nattende huidaandoeningen wordt verband
gebruikt, in dit geval om het geneesmiddel aan te brengen en af te
dekken. In alle andere gevallen wordt bij het aanbrengen van zalven
en crèmes geen verband gebruikt.
2.6.2
Zalven op slijmvliezen
Er zijn speciale zalven voor toepassing op de slijmvliezen, zoals de
neuszalf en de mondzalf. Om goed aan de vochtige slijmvliezen te
kunnen hechten, is een speciale samenstelling nodig.
2.6.3
Pleisters
Er zijn niet veel geneesmiddelen die in pleisters verwerkt kunnen
worden, omdat maar weinig stoffen in staat zijn om door de huid
heen te dringen. Bij het gebruik van de pleister is het de bedoeling
dat het geneesmiddel via de huid langzaam en geleidelijk in het
bloed terechtkomt.
Voorbeelden van deze transdermale toedieningsvorm zijn:
4 hormoonpleister voor klachten bij vrouwen in de overgang;
4 pleister met een pijnstillende stof;
4 pleister om pijn op de borst bij mensen met hartklachten te
voorkomen;
4 nicotinepleister voor het verzachten van ontwenningsverschijnselen bij het stoppen met roken.
2
34
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
douchen
2
Afhankelijk van het soort pleister hoeft deze niet altijd dagelijks te
worden verwijderd. Meestal is twee- tot driemaal per week verwisselen voldoende. Een nieuwe pleister moet altijd op een andere plek op
de huid worden geplakt om huidirritaties te voorkomen. De pleister
kan over het algemeen blijven zitten tijdens het douchen.
2.7
Rectale toedieningsvormen
Bij rectale toediening wordt het geneesmiddel via de anus in het
onderste deel van de dikke darm gebracht (rectum). Rectaal toegediende geneesmiddelen kunnen bedoeld zijn voor een lokale werking in de darm of voor een systemische werking in het lichaam. Is
dat laatste het geval, dan moet het geneesmiddel via het slijmvlies
van de darmen opgenomen worden in het bloed.
2.7.1
kinderen
Zetpillen
Een zetpil (suppositorium) bestaat uit een bij lichaamstemperatuur
smeltende vaste stof waarin het geneesmiddel is verwerkt. Een zetpil
heeft meestal een typerende torpedovorm en zit in een strip verpakt
(. fig. 2.4).
Bij het inbrengen wordt de torpedopunt als eerste ingebracht,
op de platte achterkant kan dan zachtjes worden geduwd om de
zetpil in te brengen. Door het topje van de torpedovorm eerst te
bevochtigen, glijdt de zetpil makkelijker in het rectum en volgt de
rest vanzelf. Dit is vooral belangrijk bij kinderen omdat die zich nog
wel eens verzetten tegen het inbrengen door hun sluitspier aan te
spannen.
De gemakkelijkste houding om een zetpil bij kinderen in te brengen is als ze met opgetrokken knieën liggen. Na het inbrengen van
de zetpil moeten de billen even bij elkaar geknepen worden om te
voorkomen dat deze weer naar buiten komt.
Het geneesmiddel in de zetpil is soms bedoeld voor een lokale
werking, bijvoorbeeld pijnstilling bij aambeien. Meestal is het echter de bedoeling dat het geneesmiddel via het darmslijmvlies in het
bloed komt. Lang niet alle geneesmiddelen zijn geschikt voor rectale
toediening. Een zetpil moet niet te diep worden ingebracht, want
alleen in het laatste deel van de darm, het rectum, vindt opname
plaats. Het rectum is namelijk goed doorbloed. Geneesmiddelen zullen na opname direct in de bloedsomloop komen, de afbraak in de
lever wordt dan in eerste instantie omzeild.
35
2.8 · Vaginale toedieningsvormen
2
hier afknippen
1 afknippen
2 openscheuren
3 zetpil eruit nemen
. Figuur 2.4 Ontstrippen van zetpillen.
2.7.2
Klysma’s
Rectale toediening van een geneesmiddel dat opgelost is in een
vloeistof, kan ook met behulp van een klysma. Het volume van
een klysma kan variëren van enkele milliliters tot 150 ml. De
geneesmiddelen die via een klysma worden toegediend, kunnen
zowel een lokaal als een systemische werking hebben. Klysma’s
met glij- en weekmiddelen voor harde ontlasting werken bijvoorbeeld plaatselijk. Een klysma met een klein volume (microklysma)
kan worden toegediend via een rectiole, een grotere hoeveelheid
via een klysmaflacon. Een klysma kan het gemakkelijkst worden
ingebracht met de patiënt in liggende houding met opgetrokken
knieën. Na het inbrengen van de vloeistof door het legen van de
klysmaflacon is het belangrijk om deze samengeknepen terug te
trekken; als dit niet gebeurt zuigt de lege flacon of rectiole zich
weer vol met vloeistof.
2.8
Vaginale toedieningsvormen
2.8.1
Vaginaaltabletten, -crèmes en -spoelingen
zVaginaaltablet
Een vaginaaltablet moet met een applicator zo hoog mogelijk in de
vagina (=schede) worden ingebracht. De tablet valt door het daar
aanwezige vocht uiteen of lost op (bruistablet). Vergelijkbaar met
vaginaaltabletten zijn vaginaalovules. De werkzame stof is daarbij
opgelost in een vaste stof die bij lichaamstemperatuur smelt – vergelijkbaar met een zetpil. Een vaginaaltablet of ovule wordt meestal
eenmaal daags, voor de nacht, ingebracht. In een liggende houding blijft het geneesmiddel het langste op de plaats van werking.
tampon
36
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
De behandeling het liefst ’s avonds voor het naar bed gaan
uitvoeren.
2
1. De nieuwe tube openen door na het verwijderen van het plastic
ringetje de aluminiumsluiting te doorboren met de punt van de dop.
(Door de dop op de tube te draaien.)
2. De dop van de tube verwijderen. Een applicator op de tube
vastschroeven.
3. Voorzichtig in de tube knijpen om de crème in de applicator te
brengen. De applicator vullen tot het stopteken geheel zichtbaar is.
stop
4. De applicator van de tube losschroeven en de tube onmiddellijk
sluiten.
5. In liggende houding, de knieën opgetrokken en gespreid, de
applicator zo diep mogelijk in de vagina brengen. De zuiger volledig
indrukken. Vervolgens de applicator verwijderen zonder de zuiger
aan te raken.
6. De applicator na gebruik wegwerpen.
7. Voor elke toediening een nieuwe applicator nemen.
. Figuur 2.5 Gebruiksaanwijzing voor vaginaalcrème.
Een andere toedieningsvorm is de vaginaaltampon waarop de
werkzame stof is aangebracht. De tampon wordt eenmaal daags
ingebracht.
zVaginaalcrème
Vaginaalcrème kan zowel in de vagina als op de schaamlippen worden toegepast. Voor de toepassing in de vagina worden (wegwerp)
kokertjes of applicatoren bijgeleverd waarmee de zalf ingebracht kan
worden (. fig. 2.5).
zVaginaalspoeling
De vaginaalspoeling wordt toegepast bij lichte infecties of ontstekingen. Meestal wordt een herstel van de normale zuurgraad in de
vagina nagestreefd, waardoor het natuurlijke milieu zich kan herstellen. De vaginaalspoeling kan ook worden voorgeschreven als hygiënische maatregel. Er bestaan speciale applicatoren (vaginaaldouche)
voor de vaginaalspoeling.
37
2.9 · Parenterale toedieningsvormen
2.8.2
2
Spiraaltje of vaginale ring
zSpiraal
Bepaalde anticonceptiemiddelen worden via de vagina toegediend. De
bekendste daarvan is het spiraaltje. Een spiraaltje wordt door de arts via
de vagina ingebracht in de baarmoeder. Een spiraaltje kan meestal enige
jaren blijven zitten en kan een hormoon bevatten dat de opbouw van
het baarmoederslijmvlies verhindert. Voor de werkwijze van dit middel
verwijzen we naar 7 H. 13, Anticonceptie en overgangsklachten.
anticonceptie
z Vaginale ring
De vaginale ring is een toedieningsvorm met hormonen die een
zwangerschap kunnen voorkomen. De ring kan drie weken in de
vagina blijven en moet dan worden verwijderd. Het voordeel boven
de pil (anticonceptie via tabletten) is dat niet elke dag een tabletje
hoeft te worden ingenomen.
2.9
Parenterale toedieningsvormen
Bij de parenterale toedieningsvormen wordt onderscheid gemaakt
tussen injecties en infusies. In beide gevallen wordt het geneesmiddel rechtstreeks in de bloedbaan gebracht. Een doseringsfout of verontreiniging kan levensgevaarlijk zijn. Een inspuiting kan immers
niet meer ongedaan gemaakt worden. Daarom is het injecteren
voorbehouden aan zorgverleners die daarin getraind zijn, zoals artsen en verpleegkundigen. Het wordt dan ook wel een voorbehouden
handeling genoemd.
Voor elke parenterale toedieningsvorm geldt dat:
4 geen reactie met het bloed mag optreden; dat betekent dat de
zuurgraad en de concentratie van de opgeloste stof ongeveer
gelijk (isotoon) moeten zijn aan die van het bloed;
4 de oplossing steriel moet zijn en er geen (resten van)
­micro-organismen in mogen voorkomen.
2.9.1
Injecties
De inhoud van een injectie varieert van 1 tot 10 ml. De plaats waar
de injectie gegeven wordt, is afhankelijk van het geneesmiddel en het
doel van de behandeling. Een injectie kan subcutaan, intramusculair,
intra-articulair (in het gewricht) of intraveneus worden toegediend.
Subcutane injecties – injecties onder de huid – kan de patiënt
zich vaak zelf toedienen, na instructie door een verpleegkundige.
Geneesmiddelen die de patiënt bij zichzelf kan injecteren, zijn onder
andere insuline (tegen suikerziekte), antistollingsmiddelen (heparinen, bijvoorbeeld na een operatie) en middelen tegen reuma.
verpleegkundige
38
Hoofdstuk 2 · Toedieningswegen en toedieningsvormen
Novolet
NovoFine Naald
2
rubber
membraan
schaalverdeling
30
60
dosering
patroonhuls
90
120
150
180
naaldverpakking
naald
210
240
doseringsstreepje
afdekplaatje
pendop
penkopschaalverdeling
beschermdopje
20
19
18
0
2
4
etiket
band
drukknop
schaalverdeling
drukknopje (geel)
. Figuur 2.6 Injectiepen.
injectiepen
naaldencontainer
Alle parenterale toedieningsvormen bevatten waterige oplossingen. Bij intramusculaire injecties (injectie in een spier) kan het geneesmiddel ook worden opgelost in olie of als vaste stof worden verdeeld
in een vloeistof (suspensie). Na de injectie blijft de olie of de fijn verdeelde stof in het weefsel achter en het geneesmiddel wordt vervolgens
langzaam afgegeven aan het bloed. Op deze manier ontstaat een verlengde werking, ook wel depotwerking genoemd.
De injectiepen is een toedieningsvorm voor subcutane toediening (. fig. 2.6). Deze pen is niet groter dan een grote vulpen. In de
pen zit een reservoir met geneesmiddel en een zeer fijne naald. Bij
patiënten met suikerziekte dient de naald vóór elke toediening te
worden vervangen. Voor het gebruik wordt de pen op de huid gezet
en met een druk op de knop wordt de juiste hoeveelheid ingespoten. Met een injectiepen kan de patiënt na enige instructie zichzelf
injecteren. Er zijn pennen met een verwisselbaar reservoir (ampul)
en voorgevulde injectiepennen. Insuline wordt bijvoorbeeld vaak via
de injectiepen toegediend.
Bij een injectie horen injectienaalden. Gebruikte naalden mogen
niet bij het gewone afval worden gedeponeerd; het gevaar bestaat
immers dat iemand zich aan de naalden prikt. Daarom moet bij
injectiemateriaal altijd een naaldencontainer worden meegeleverd, waarin de naalden na gebruik veilig bewaard kunnen worden.
39
Websites
2
De volle naaldencontainers kunnen in de meeste apotheken ingeleverd worden, waarna een gespecialiseerd bedrijf ze ophaalt voor vernietiging.
2.9.2
Infusen
Het infuus is een manier om een grote hoeveelheid vocht (500–
1.000 ml) direct in de bloedbaan te brengen. Infusen worden altijd
intraveneus (in een ader) toegediend. Infuusvloeistoffen met alleen
vocht zijn isotoon en bevatten over het algemeen natriumchloride
0,9 %. Aan infuusvloeistoffen kunnen elektrolyten (natrium, kalium,
magnesium, calcium, chloride) en/of voedingsmiddelen (bijvoorbeeld glucose en aminozuren) worden toegevoegd. Geneesmiddelen,
denk bijvoorbeeld aan antibiotica, kunnen in de infuusvloeistof worden opgelost en op die manier worden toegediend. Bloedproducten
worden bij een bloedtransfusie ook via een infuus toegediend.
De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, de inloopsnelheid, kan variëren en is afhankelijk van het toegediende geneesmiddel. Deze snelheid is lager dan bij een intraveneuze injectie. De
toediening kan, afhankelijk van de inloopsnelheid, meerdere uren
duren.
Websites
Publiekssite over geneesmiddelen van de KNMP (de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij ter bevordering der Pharmacie): 7 www.apotheek.nl.
Databank met informatie voor apothekersassistenten:
7 www.apotheekkennisbank.nl.
Site met inhalatoren, protocollen en instructiefilmpjes voor een goed gebruik van
de inhalatiemedicatie: 7 www.inhalatorgebruik.nl.
Farmacotherapeutisch Kompas online: 7 www.farmacotherapeutischkompas.nl.
KNMP Kennisbank met online Informatorium Medicamentorum (besloten site) en
informatie over bereidingen: 7 www.kennisbank.knmp.nl.
elektrolyten
http://www.springer.com/978-90-368-1197-2
Download