De gevangenschappen van Juda

advertisement
De gevangenschappen van Juda
In Jeremia 23-30 vertelde de profeet het volk dat als zij zich aan Gods rechtvaardige
vonnis zouden onderwerpen, Hij het hen zou blijven toestaan dat zij onder een houten
juk in het land konden blijven. Maar als zij weigerden om zich aan Gods vonnis te
onderwerpen, zouden zij onder een ijzeren juk terecht komen en worden meegevoerd
naar Babylon. In Jer. 27:2 sprak de profeet over dit houten juk,
2 Zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Maak u banden en jukken en leg die op
uw nek, 3 en stuur ze naar de koning van Edom, naar de koning van Moab, naar
de koning van de Ammonieten, naar de koning van Tyrus en naar de koning van
Sidon, door de hand van de gezanten die naar Jeruzalem komen naar Zedekia,
de koning van Juda.
Dit was niet alleen een boodschap aan de koning van Juda, maar ook aan de naburig
gelegen volken. God zou al deze volken als slaven aan Nebukadnezar, de koning van
Babylon, geven. Al deze volken werden vermaand om zich aan het houten juk van
Babylon te onderwerpen. In Jer. 27:5-7 sprak God het volgende tot de profeet,
5 Ík heb de aarde gemaakt, de mens en het vee die op het aardoppervlak zijn,
door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm, en Ik geef haar aan wie
het in Mijn ogen goed is. 6 Welnu, Ík heb al deze landen gegeven in de hand van
Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Zelfs ook de dieren van het
veld heb Ik hem gegeven om hem te dienen. 7 Alle volken zullen hem, zijn zoon,
en zijn kleinzoon dienen, totdat ook voor zijn land de tijd komt dat machtige
volken en grote koningen zich door hem laten dienen. 8 En het zal gebeuren dat
het volk of het koninkrijk dat hem, Nebukadnezar, de koning van Babel, niet wil
dienen, en dat niet zijn nek wil geven onder het juk van de koning van Babel,
dat volk – spreekt de HEERE – zal Ik straffen met het zwaard, met de honger en
met de pest, totdat Ik hen omgebracht zal hebben door zijn hand.
Met andere woorden, God zei dat Hij al deze volken aan de koning van Babylon (Babel),
namelijk Nebukadnezar, “MIJN dienaar”, zou geven. Vanwege het scheppingsrecht claimt
God dit recht te bezitten om dit te doen. In vers 5 verklaart God Zijn recht om dit te
doen. Zo zien wij dus dat God Zelf het krediet claimt voor het brengen van de koning van
Babylon naar Jeruzalem om de tempel te verwoesten en om het volk naar een ander land
te deporteren. Op deze manier huurde God de koning van Babylon in om Zijn vonnis over
het zondige volk van Juda te laten uitvoeren. Maar Jeremia zegt in vers 11 ook heel
duidelijk dat als het volk van Juda zich wel aan Gods vonnis zouden onderwerpen, zij een
mildere vorm van oordeel zouden ontvangen, namelijk het houten juk.
11 Maar het volk dat zijn nek zal voegen onder het juk van de koning van Babel
en hem zal dienen, dat zal Ik in zijn eigen land laten, spreekt de HEERE, en het
zal dat bewerken en daarin wonen.
In het volgende hoofdstuk, Jeremia 28, wordt ons de beslissing van het volk door hun
voornaamste zegsman, de profeet Hananja, gegeven. Hier zien wij ook dat God Jeremia
in wezen had opgedragen om met een houten juk om door Jeruzalem te wandelen, om zo
het volk Zijn vonnis te tonen. De beslissing van Jeremia was om zich aan de koning van
Babylon te onderwerpen en hem als de HEERE te dienen, wetende dat Nebukadnezar
Gods dienaar was.
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
JUDA VERWERPT HET HOUTEN JUK
De profeet Hananja was door het juk dat om de nek van Jeremia hing beledigd, waarna
hij het met geweld van Jeremia ontdeed en het brak. In Jer. 28:10, 11 lezen we,
10 Toen nam de profeet Hananja het juk van de nek van de profeet Jeremia af
en brak het. 11 En Hananja zei voor de ogen van heel het volk: Zo zegt de
HEERE: Zo zal Ik binnen twee volle jaren het juk van Nebukadnezar, de koning
van Babel, van de nek van alle volken breken. En de profeet Jeremia ging zijns
weegs.
Jeremia ging hier niet tegenin, wetende dat dit simpelweg het antwoord van het volk tot
God was. Omdat zij van mening waren dat God aan hun kant stond en Hij hen zou
helpen bij het verslaan van Babylonische leger, waren niet van plan om zich aan
Nebukadnezar te onderwerpen. Jer. 2:35 zegt het volgende over hen,
35 En dan zegt u [Judeeërs] nog: Voorzeker, ik ben onschuldig, ja, Zijn toorn is
van mij afgewend.
Zij geloofden niet dat zij schuldig waren aan rebellie jegens God, omdat zij Hem continu
met alle religieuze vormen en rituelen in Gods tempel aanbaden. Zij geloofden niet dat
God het zou toestaan dat Zijn prachtige huis (tempel) ontheiligd of verwoest zou worden.
In Jer. 7:4 antwoord de profeet hen het volgende,
4 Stel uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de HEERE, de
tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE is dit!
God riep de twee profeten Jeremia en Hananja om het volk te polariseren en zo het hart
van het volk te openbaren. Zij die opstandig van hart waren volgden natuurgetrouw de
profetieën van Hananja en geloofden in de theologie van rebellie. Door tegen
Nebukadnezar in opstand te komen, kwamen zij buiten hun weten om in opstand tegen
God Zelf.
Zij die de boodschap van Jeremia geloofden waren degenen die de wet van verdrukking
kenden en begrepen, namelijk dat God Israël en Juda zou oordelen voor het verwerpen
van Zijn wet. Deze gelovigen waren bereid om zich aan het houten juk te onderwerpen,
net zoals Jeremia dit ook deed. De opstandige meerderheid besloot echter te geloven dat
God hen nooit als slaven van de koning van Babylon zou maken. Zij waren blijkbaar hun
eigen geschiedenis in het boek Richteren vergeten. Zij geloofden in ieder geval niet in de
wetten van verdrukking, die we in Deuteronomium kunnen vinden. Daarom streden zij en
stierven zij. De stad, de tempel en het gehele land werd geruïneerd. De overlevenden
werden met geweld naar Babylon meegenomen om daar onder een ijzeren juk een 70
jarige straf uit te dienen (Jer. 25:11), net zoals Deut. 28:48 al had gewaarschuwd.
JUDA VEROORDEELD TOT EEN IJZEREN JUK
In Jeremia 28:12-14 lezen we,
12 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de profeet Hananja
het juk van de nek van de profeet Jeremia had gebroken: 13 Ga tegen Hananja
zeggen: Zo zegt de HEERE: Jukken van hout hebt u gebroken, nu zult u in plaats
daarvan jukken van ijzer maken. 14 Want zo zegt de HEERE van de
legermachten, de God van Israël: Ik heb een juk van ijzer gelegd op de nek van
al deze volken, om Nebukadnezar, de koning van Babel te dienen, en zij zullen
hem dienen, ja, Ik heb hem ook de dieren van het veld gegeven.
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
Het volk van Juda had de totale verwoesting kunnen afwenden, als zij maar naar het
woord van de HEERE door Jeremia heen hadden geluisterd. Zij waren echter veel te
vaderlandslievend om zich aan het oordeel van God te onderwerpen. Op zich is er niets
mis met liefde voor het vaderland, maar wanneer men de liefde voor het vaderland
verkiest boven de onderwerping aan Gods oordeel voor de zonde, doen dergelijke
patriotten veel kwaad jegens hun eigen volk. Daarom is het ook vandaag de dag nog zo
belangrijk om de oordelen van God te herkennen, in plaats van zomaar aan te nemen dat
alle nationale vijanden en onderdrukkers “van de duivel” zijn.
In de tijd van Jeremia waren het de religieuze patriotten die het volk als lammeren naar
de slachtende handen van Babylon brachten.
JEREMIA’S ADVIES AAN DE GOEDE VIJGEN
Er waren twee mannen met de naam Hananja. De een vertegenwoordigde de goede
vijgen; de ander de slechte vijgen. De Hananja die tegen Jeremia opstond was de profeet
van de slechte vijgen, want hij was van mening dat God Juda zou zegenen, zelfs in hun
staat van rebellie. Hij dacht dat “verkozen zijn” betekende dat zij een voorrecht bezaten
en dat God hen daarom nooit in gevangenschap of slavernij zou brengen.
De andere Hananja was een van Daniëls vrienden die zich aan God onderwierp en als
gevangene naar Babylon werd meegevoerd. In Dan. 1:6 lezen we over hem. Hij
vertegenwoordigd de goede vijgen zoals deze in Jer. 24:7 beschreven staan.
Vervolgens schreef Jeremia een brief aan de gevangen in Babylon – dit waren de
Judeeërs die de “goede vijgen” voorstelden, inclusief de goede Hananja. Hij vertelde ze
hoe ze in gevangenschap in Babylon moesten leven. Hij adviseerde ze NIET om een
opstand of zelfs een algemene aanval te organiseren. Hij droeg hen NIET op om een van
de overweldigers om te leggen, noch om tegen de koning samen te zweren. Zijn advies
kunnen we in Jer. 29:4-7 vinden,
4 Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël, tegen alle
ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap heb gevoerd: 5 Bouw
huizen en woon erin, leg tuinen aan en eet de vrucht ervan, 6 neem vrouwen en
verwek zonen en dochters, neem vrouwen voor uw zonen en geef uw dochters
aan mannen, zodat zij zonen en dochters baren. Word daar talrijk en verminder
niet in aantal. 7 Zoek de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb
gevoerd. Bid ervoor tot de HEERE, want in haar vrede zult u vrede hebben.
Met andere woorden, Jeremia vertelde de ballingen om voor het welzijn van Babylon,
haar vrede, te bidden. Bid niet dat Babylon verwoest wordt, want zij was slechts de
uitvoerder van Gods rechtvaardige oordeel over Juda. Probeer ook niet koning
Nebukadnezar omver te werpen, want hij was Gods dienaar. Probeer de koning niet te
doden, want God heeft Juda in zijn handen gegeven. In 1 Pet. 2:18 gaf Petrus hetzelfde
advies aan de slaven,
18 Huisslaven, wees uw meesters met alle ontzag onderdanig, niet alleen hun
die goed en welwillend zijn, maar ook die verkeerd handelen.
De slechte vijgen zouden het advies van Jeremia alleen maar bespotten, maar de goede
vijgen namen het in acht. Noch Daniël noch een van zijn vrienden hebben ooit
geprobeerd om samen te zweren tegen de koning van Babylon. Zij leefden om kinderen
voort te brengen, die vervolgens na 70 jaar ballingschap terug naar het oude land
konden keren. Jer. 29:10 zegt,
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
10 Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel
voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen,
door u terug te brengen naar deze plaats.
Zie voor een uitgebreide studie waarin uitleg wordt gegeven waarom Juda veroordeeld
was tot 70 jaar ballingschap in Babylon ons boek “De geheimen van tijd” hoofdstuk
zeven.
DE TERUGKEER UIT BALLINGSCHAP
In voorgaande jaren was Babylon een van de provincies van het Assyrische rijk geweest.
Maar Babylon was in staat om in opstand te komen en om Assyrië omver te werpen,
waarbij zij de hoofdstad Ninevé in 607 v.Chr. innamen. Drie jaar later namen zij in 604
v.Chr. ook Jeruzalem en Juda in. Toch duurde het Babylonische rijk slechts 70 jaar (604
– 534 v.Chr.) Deze data worden in hoofdstuk acht van ons boek “De geheimen van tijd”
bewezen.
Ongeveer 50.000 mensen uit Juda, Benjamin en Levi keerde naar het oude land terug
om daar aan de lange en moeilijke taak van wederopbouw van een nieuwe natie te
beginnen. Dit alles onder leiding van de gouveneur Zerubbabel en met hulp van Ezra.
Daarnaast genoten ze ook de inspiraties van de profeten Habbakuk, Haggai, Zacharia en
Maleachi. Maar gedurende de volgende 450 jaar had het volk geen welbekende profeten
om hen tot de geboorte van Jezus te leiden. Velen van hen vergaten de wet van
tegenspoed en al gauw vormden de slechte vijgen de meerderheid in het land.
Hun situatie was als volgt: In 537 v.Chr. viel Babylon door de Meden en de Perzen. Deze
gebeurtenis staat in Daniël 5 opgetekend. Darius de Meder nam de stad Babylon in en
regeerde hier enkele jaren en organiseerde het nieuwe rijk in 120 provincies (Dan. 1:6).
Later arriveerde koning Kores de Perzische en keerde Darius terug naar zijn natie Medië.
Vervolgens vaardigde Kores zijn befaamde besluit in 534 v.Chr. uit waardoor de Judese
ballingen terug naar hun land mochten.
DE VOORTDURING VAN HET GEVANGENSCHAP VAN HET HOUTEN JUK
Kores de Perzische gaf Juda geen onafhankelijkheid. Zerubbabel werd gouverneur in
Judea, maar bleef wel onder het gezag van de Perzische monarchieën staan. Vele jaren
eerder had Daniël in feite al een opeenvolging van vier belangrijke wereldwijde rijken
voorzien (Daniël 2), deze monarchieën zouden de wereld beheersen tot aan de komst
van het grote Stenen Koninkrijk – het Koninkrijk van God onder Jezus Christus en Zijn
overwinnaars (Dan. 2:44, 45).
In Daniël 7 lezen wij meer details, waarbij wij zien dat de rijken van de “dieren” (leeuw,
beer, luipaard en het naamloze dier) de macht zouden behouden totdat “het tijdstip was
bereikt dat de heiligen het koningschap in bezit namen” (Dan. 7:22). Deze dierenrijken
waren Babylon, Medië-Perzië, Griekenland en het Romeinse Rijk. Daniël zag eveneens
een “kleine hoorn” die de heerschappij bij de val van het Romeinse Rijk in 476 n.Chr. zou
overnemen. Dit werd door Paaps Rome vervuld, dat tot op vandaag heerschappij voert.
Wij zien dus dat het gevangenschap lang zou gaan duren en het besluit van Kores
veranderde het ijzeren juk slechts in een houten juk.
Juda werd dus simpelweg een van de provincies van het Medië-Perzië Rijk. Waar zij voor
70 jaar onder een ijzeren juk hadden geleefd, zij nu onder een milder houten juk
kwamen te staan. God stond het hen toe om als slaven van de Meden en de Perzen in
het land te blijven. Dit Rijk wordt in Daniël 2 afgeschilderd als de twee armen van zilver
en in Daniël 7 als de beer.
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
Ongeveer 200 jaar later veranderde dit opnieuw, toen Alexander de Grote Perzië
veroverde en het Griekse Rijk vormde. De heerschappij van het Griekse Rijk wordt in
Daniël 2 als de bronzen buik en dijen van het grote beeld afgeschilderd. Dit beeld wordt
eveneens in Daniël 7 afgeschilderd als het luipaard. In de verandering van Perzië tot
Griekenland bleef het houten juk van Juda bestaan. Zij verwisselde slechts van meester.
Toen Alexander stierf werd zijn Griekse Rijk onder zijn vier generaals verdeeld.
Ptolemaeus ontving Egypte en Seleceus ontving Syrië. Palestina viel er tussenin en werd
zodanig het strijdtoneel van deze twee rijken, waarbij het de ene keer onder de
heerschappij van Syrië viel en een andere keer onder Egypte. Nadat de Syrische koning
enkele bijzondere onaangename zaken aan de tempel in Jeruzalem liet bouwen stonden
in 163 v.Chr. ten slotte de Makkabeeën op, die het juk van Syrië afwierpen. Voor
gedurende een eeuw was de natie van Juda (of Judea, zoals de Grieken het noemde)
onafhankelijk. Het is opmerkelijk dat God het toestond dat vanwege de blasfemie van de
Syrische koning het houten juk voor een tijdje werd ontnomen.
Maar toen het Romeinse leger onder leiding van Pompeus Syrië en Judea veroverden
kwam Judea wederom onder een houten juk te staan. Het Romeinse Rijk werd in Daniël
2 als de twee ijzeren benen afgeschilderd en in Daniël 7 als het naamloze dier.
Vele Judeeërs morden en klaagden over de regering van Rome en accepteerden haar niet
als Gods dienaar. Zij wilden niet onder het houten juk verkeren. Vele valse messiassen
stonden op en beloofden om hen te bevrijden en het Koninkrijk van God te stichtten,
maar allen faalden. De grote ijzeren tanden van Rome en de bronzen klauwen vertrapten
alle tegenstand met haar voeten (Dan. 7:19). Als het volk de Schriften had begrepen,
hadden ze geweten dat zijzelf tot inkeer moesten komen en voor Rome moesten bidden,
net zoals Jeremia had gezegd, namelijk voor het welzijn van Babylon te bidden. Maar
naarmate de tijd vorderde begon de opstand jegens God te groeien en God reageerde
hierop door de onderdrukking van Rome op te voeren.
Als het volk had besloten om naar Rome toe vriendelijk te zijn, dan hadden de Romeinen
hen ook veel vriendelijker behandeld – net zoals ze met andere volken deden. Maar
Judea was een lastig land om te regeren, want van al de provincies van Rome waren zij
het meeste opstandig. Rome ging niet zachtmoedig met rebellie om. Zij waren van
mening dat zij alle rebellie grondig moesten onderdrukken waarop zij duidelijk maakten
dat alle opstand nutteloos was. Zij dachten dat zij met het uitroeien van alle hoop op
succes zij de overgebleven opstandigheid zouden ontmoedigen.
De Judeeërs waren echter van mening dat God aan hun kant stond, dat hun tempel het
huis van God was en dat God ernaar verlangde dat zij vrij en onafhankelijk waren. Zij
zagen het heidense Rome als een goddeloze onderdrukker – en niet als Gods dienaar om
hen te tuchtigen tot zij zich bekeerden en de boodschap van Jeremia geloofden. Zij
wilden zich net zo min aan het houten juk van Rome onderwerpen als hun voorvaders
zich aan het houten juk van Babylon wilden onderwerpen. Zodoende wendde de Judese
geschiedenis zich langzaam maar zeker tot de laatste ontknoping in 70 n.Chr. waarbij het
voor een ieder ten slotte duidelijk zou worden aan wiens zijde God zou staan. God streed
voor Rome. Opnieuw werd Jeruzalem verwoest en plaatste God het volk wederom onder
het ijzeren juk.
DE OPSTAND TEGEN ROME (EN GOD): 66-73 N.CHR.
In het boek van Abram Leon Sachar uit 1930, genaamd “A History of the Jews”, schrijft
de Joodse auteur op pagina 117 het volgende,
“Uiteindelijk kwam het Romeinse geduld ten einde waarna de procurators barbaarse strengheid gingen
hanteren. Bij ook maar de kleinste provocatie kwamen de soldaten opdraven. Eminente Joodse leiders werden
gekruisigd, terwijl hele dorpen met de grond gelijk gemaakt werden. Dit alles tevergeefs. Een koorts van
martelaarschap leek over de lastiggevallen menigte te komen. Fanatici reisden met een vreemde woeste blik en
in staat van waanzinnigheid heel het land door, waarbij ze profeteerden over het einde van de wereld en de
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
komst van de Messias. Grote menigten waren bereid om elk mogelijke visionair, die claimde inspiratie van
boven te hebben, te volgen. Zeloten gingen hysterisch krijsend hun dood tegemoet. Wat moest iemand nu met
zo’n natie doen? De Romeinen waren behoorlijk verbijsterd. Zij hadden wel vaker met dergelijke turbulente
volken te maken gehad, maar geen van allen was zo tegendraads – zo waanzinnig hardnekkig.”
Toen Florus de Romeinse procurator van Judea was, begon in 66 n.Chr. de oorlog. Judea
was ziedend van onrust en haat jegens de Romeinen. De Romeinen waren van mening
dat een volgende opstand op handen was. Hun eigen diplomatie hadden ze zonder succes
gebruikt. Nu instrueerde ze Florus om standvastig en indien nodig zelfs wreed te
handelen. Joshephus, de Judese historicus in die tijd schreef in zijn “Wars of the Jews”,
II, xiv, 3, 4, het volgende,
“Daarom versterkte hij [Florus] elke dag hun calamiteiten om zo de kans op een opstand te verminderen… Op
hetzelfde moment begon in het twaalfde jaar van de regering van Nero en het zeventigste jaar van de regering
van Agrippa in de maand Artemisius of Jyar de oorlog.”
In onze huidige tijdberekening begon de oorlog in de lente van 66 n.Chr. Wanneer we de
geschiedenis door de ogen van God lezen moeten we constateren dat geschiedenis
simpelweg vervulde profetie is. Dus zonder enige kennis van geschiedenis kan men niet
volledig begrijpen wat de profeten door inspiratie van God voorzegd hebben. Zij die de
geschiedenis niet kennen zijn gedoemd haar te herhalen. In het geval van Juda in de
eerste eeuw waren zij de wetten van tegenspoed vergeten en hechtten zij geen waarheid
aan de boodschap van Jeremia. Zij vergaten de reden van het ijzeren juk van Babylon,
waardoor zij gedoemd waren om tot dit zware oordeel terug te keren.
God had de intentie om Jeruzalem en haar volk te oordelen voor hun hypocriete religie
(zoals Jesaja dit hen voor had gehouden), die zij ten volle liet blijken door de verwerping
van Johannes de Doper en Jezus Zelf door hun leiders. Johannes werd met het Pascha
van 30 n.Chr. ter dood veroordeeld en Jezus was met het Pascha van 33 n.Chr.
gekruisigd. Nu kwam hun genadeperiode van 40 jaar (die zij door Ezechiël in Ez. 4:6
verkregen hadden) in 70-73 n.Chr. ten einde.
God stuurde het hart van Rome aan door Florus over Jeruzalem aan te stellen, in de
wetenschap dat zijn op angstgebaseerde beleid de Joodse rebellie alleen maar zou
uitlokken, en die opstand zou op haar beurt een antwoord van Rome in het laatste
oordeel uitlokken. Florus had er geen weet van dat hij slechts een pion in de handen van
God was, want hij kon het grotere geheel niet overzien. Hetzelfde gold voor het volk van
Judea.
Rond die tijd werden een groep van Joodse extremisten, genaamd de Sicarii (Joodse
“moordenaars”) uit Jeruzalem verbannen vanwege het veroorzaken van vernieling. Zij
slaagden erin om heimelijk het fort van Masada in te nemen en de Romeinse soldaten die
daar verbleven om te leggen – dit nadat de Sicarii hadden beloofd om hun levens te
sparen als zij zich simpelweg zouden overgeven. Josephus zegt hierover: “en zo werden
al deze mannen dus barbaars gedood, met uitzondering van Metilius,” die gespaard werd
omdat hij overeenstemde om een Jood te worden. (Deze moordenaars, of “terroristen”,
zoals we ze vandaag de dag zouden noemen, verbleven in Masada totdat de Romeinen
hen in 73 n.Chr. veroverden.)
Op hetzelfde moment begon de gouverneur van de tempel in Jeruzalem met het
weigeren van het brengen van offers voor buitenlanders, en zij weigerden zelfs met het
gebruikelijke offer voor Caesar. Joshephus zegt ons in zijn “Wars of the Jews”, II, xvii, 2:
“dit was het echte begin van de oorlog met de Romeinen.”
Binnen een paar maanden toen het volk voor het Loofhuttenfeest op weg was naar
Jeruzalem braken openlijke vijandelijkheden uit (Wars, II, xix, 1). Rome’s 12e legioen
van Antiochië werd onder leiding van Cestius Gallus verwoest. Vijfduizend driehonderd
voetvolk en 380 ruiters werden gedood. De woede van Rome groeide hier door en
bereidde zich voor om een groter leger te zenden om de opstand neer te drukken. Op dat
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
moment zou het blijken dat de woorden van Jezus in Lukas 21:20-22 hun vervulling
gingen vinden:
20 Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt, weet dan dat
zijn verwoesting nabij is. 21 Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de
bergen en wie in het midden van Jeruzalem zijn, daaruit wegtrekken en wie op
de velden zijn, er niet in gaan. 22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat
geschreven staat, vervuld wordt.
Jezus sprak over de verwoesting van Jeruzalem zoals dit in Jeremia 19 voorzegd was.
Eveneens sprak Hij over de “dagen van wraak” zoals geprofeteerd in Jes. 34:8. Hoewel
deze profetieën hun laatste vervulling nog moeten vinden, werden zij ten minste
gedeeltelijk vervuld door de oorlog van Babylon en opnieuw in de Romeinse oorlog.
De verwoesting van Rome’s 12e legioen was de laatste daad die het lot van Jeruzalem
bezegelde. In “Wars”, II, xx, 1, zegt Josephus,
“Toen dit voorval door Cestius werd begaan vluchtten veel van de meest eminente Joden uit de stad weg, zoals
zij van een zinkend schip zouden vluchtten.”
Eusebius, de christelijke historicus uit de vierde eeuw en eveneens bisschop van
Caesarea, schrijft in “Eccl. Hist.”, III, 5, hierover:
“Verder werden de leden van de kerk in Jeruzalem, door een orakel die geschonken werd aan aanneembare
personen daar, opgedragen om de stad te verlaten voordat de oorlog zou beginnen, en zij vestigden zich in een
dorp in Perea, genaamd Pella. Zij die in Christus geloofden migreerden vanuit Jeruzalem naar Pella.”
De christenen in Jeruzalem verhuisden naar Pella, een stad ten zuiden van de Jordaan,
vele mijlen ten noorden van de Dode Zee. Met andere woorden, de tegenspoed zorgde
binnen de kerk in Jeruzalem niet voor slachtoffers, zij vertegenwoordigden de goede
vijgen van Juda. God bracht de tegenspoed om de slechte vijgen te oordelen – zij die het
judaïsme bleven aanhangen, zij die het wetteloze, hypocriete religieuze systeem dat
Jezus als de Christus had verworpen bleven steunen. Op de ochtend van het Pascha in 70
n.Chr. omsingelden Rome Jeruzalem. De belegring duurde tot augustus, op Ab 10 werd
de tempel verwoest, dit is dezelfde dag waarop de Babyloniërs de eerste tempel in 586
v.Chr. hadden verbrand. Opnieuw zegt Josephus ons in “Wars”, VI, iv, 5,
“Zo trok Titus [de Romeinse generaal] zich in de toren van Antiochië terug en besloot daar de volgende morgen
met zijn hele leger de tempel te bestormen en daar om het heilige huis heen een kampement op te zetten.
Maar God had, wat betreft dat huis, het al lang geleden verdoemd om verbrand te worden. En nu was die fatale
dag volgens de omloop van de eeuwen aanstaande; het was de tiende dag van de maand Lous, of Ab, waarop
het al eerder door de koning van Babylon was verbrand.”
HET IJZEREN JUK OPNIEUW OP DE SLECHTE VIJGEN VAN JUDA GEPLAATST
In 70 n.Chr. werd Jeruzalem verwoest en de laatste verwoesting van het land geschiedde
met de inname van Masada in 73 n.Chr. Gedurende deze hele tijd namen de Judeeërs
dezelfde houding over als van hun voorvaders in de dagen van Jeremia. Zij konden niet
geloven dat God echt tegen hen zou strijden. Zij konden niet geloven dat God hen voor
hun zonden aan het oordelen was. Zij konden niet geloven dat het de wil van God was
dat zij zich aan hun gehate veroveraars zouden onderwerpen. En daarom lieten de
religieuze zeloten en de patriotten onder hen de volslagen rampspoed over het volk
komen.
Uit de geschiedenis blijkt duidelijk dat in 70 n.Chr. de Joden onder het ijzeren juk, zoals
dit in de wetten van tegenspoed wordt gedefinieerd, kwamen te staan. Deut. 28:48-50
zegt,
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
48 zult u uw vijanden, die de HEERE op u af zal sturen, dienen met honger en
dorst, met naaktheid en gebrek aan alles. Hij zal u een ijzeren juk op de hals
leggen, totdat Hij u wegvaagt. 49 De HEERE zal een volk van ver weg tegen u
doen opkomen, van het einde van de aarde, zoals een arend aan komt zweven;
een volk waarvan u de taal niet verstaat, 50 een meedogenloos volk, dat oude
mensen niet ontziet en jonge mensen niet genadig is.
Het nationale symbool van Rome was een arend. Het Romeinse Rijk was eveneens het
vierde dierkoninkrijk in Daniël, dat de profeet beschrijft als in het bezit zijnde van
IJZEREN benen. Daarom lijkt deze profetie van het ijzeren juk en volk als een arend
bijzonder van toepassing op Rome.
52 Het zal u benauwen in al uw poorten, totdat uw hoge en versterkte muren,
waarop u in heel uw land vertrouwde, neervallen. Het zal u benauwen in al uw
poorten, in heel uw land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.
Het Romeinse leger belegerde Jeruzalem en al de dorpen van Judea totdat zij allen
onderworpen waren, net zoals Mozes dit in het bijzonder vermeldde.
62 U zult met weinig mensen overblijven, terwijl u zo talrijk was als de sterren
aan de hemel, omdat u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam
geweest bent. 63 En het zal gebeuren, zoals de HEERE Zich over u verblijdde om
u goed te doen en u talrijk te maken, dat de HEERE Zich zo over u zal verblijden
om u om te brengen en weg te vagen. U zult weggerukt worden uit het land
waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen. 64 De HEERE zal u verspreiden
onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van
de aarde. Daar zult u andere goden dienen, die u noch uw vaderen gekend
hebben, hout en steen. 65 Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en
uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want de HEERE zal u daar een bevend
hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven.
Merk op dat Mozes zei dat dit zou gaan gebeuren wanneer het volk ongehoorzaam aan
God zou zijn. Zij die de woorden van Mozes niet geloven zullen de Romeinen de schuld
geven voor deze aanval in 70 n.Chr. Anderen zullen het verwijten aan de
omstandigheden. Sommige christenen zullen de duivel de schuld geven. Maar Mozes
schrijft deze tegenspoed aan God toe. In Johannes 5:45-47 zei Jezus het volgende over
hen,
45 Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; die u aanklaagt, is Mozes, op
wie u uw hoop gevestigd hebt. 46 Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven;
want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe
zult u Mijn woorden geloven?
Het ijzeren juk, zoals het door Mozes was gedefinieerd, betekende dat de Judeeërs uit
het land werden gezet. Meer dan een miljoen Joden kwamen in deze oorlog om. Nog
meer werden als slaaf in anderen landen verkocht. Toch werd nog niet echt iedereen
uitgezet. Oftewel, zij mochten zich nog wel in het land bevinden. De instelling ging pas
van kracht toen een andere opstand zich voordeed, bekend onder de naam Bar Kochbaopstand van 132-135 n.Chr.
Ondanks al hun tegenwerpingen geloofden de Joden Mozes net zo min als zij Jezus
geloofden. Als zij Mozes hadden geloofd, dan hadden zij wel begrepen dat het niet de
Romeinen waren, maar dat het God was die het oordeel en de tegenspoed over hen
bracht. Als zij Jeremia hadden geloofd, dan hadden zij zich aan de Romeinen
onderworpen en hadden zij zich vermenigvuldigd onder het houten juk, net zoals hun
voorvaderen dit in Babylon hadden gedaan. Maar hun reactie jegens het Romeinse leger
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
was dezelfde reactie als die van de slechte vijgen jegens het leger van Babylon vele jaren
eerder.
Zij begrepen niet dat God hen aan het oordelen was. In plaats daarvan besloten zij om
tot de dood toe te strijden, denkende dat God te allen tijde aan hun kant zou staan. Het
lijkt een historisch feit te zijn dat zij die wetteloos zijn, eveneens ook blind zijn voor hun
eigen wetteloosheid. Vanwege deze reden bevochten zij degenen die God had
opgeworpen om de natie te oordelen. Zij bevochten de stok, in plaats van zich te
vernederen voor Degene die deze hanteerde. Deut. 28:64 profeteert dat zij in hun
gevangenschap andere goden in andere landen zouden gaan dienen. Judaïsme vervult
deze profetie eveneens, want zij dienen niet de God van de Bijbel, behalve dan met hun
lippen.
En daarom staan Joodse geschiedenisboeken vol van klachten over hoe andere volken
hen slecht hebben behandeld. Laten wij ons als christenen niet mengen met hen die
doelbewust anderen mishandelen, waaronder de Joden. En laten wij eveneens erkennen
dat God een goddeloos volk opwierp om hen volgens de wet van Mozes te oordelen. God
gebruikt naast goede mensen ook slechte mensen voor Zijn doeleinden – hetzij op
verschillende manieren.
DE TIMING VAN HET OORDEEL OVER JERUZALEM
Dit oordeel van God kwam over hen als direct gevolg van hun verwerping en executie
van Johannes de Doper en Jezus Christus. God had hen 40 jaar van genade geschonken
waarin zij tot bekering konden komen, zij weigerden dit echter te doen. In hun blinde
overijverigheid bleven zij strijden tot heel het land geruïneerd was en er miljoenen
mensen dood of in slavernij verkocht waren.
Johannes de Doper werd met het Pascha van 30 n.Chr. gedood, dit was ca. zes maanden
nadat hij Jezus had gedoopt. Mattheüs 14:1-12 zegt ons dat nadat Johannes was
geëxecuteerd zijn discipelen naar Jezus gingen en Hem het nieuws vertelden. Vervolgens
voedde Jezus de 5000 met vijf broden en twee vissen. (Hetzelfde verhaal wordt in
Johannes 6 verteld, waar wij zien dat dit wonder rond de tijd van Pascha werd gedaan.)
Johannes stierf op het Pascha van 30 n.Chr.
Veertig jaar later, met het Pascha van 70 n.Chr., begonnen de Romeinen de stad
Jeruzalem te belegeren. Josephus, een van de Judese generaals die tot aan deze
belegering tegen de Romeinen had gevochten, schreef van de 115.880 doden en
gewonden die door een van de poorten van Jeruzalem werden gedragen. In zijn “Wars of
the Jews”, V, xiii, 7, schreef hij:
“Niet minder dan honderdvijftienduizend achthonderdtachtig dode lichamen, binnen de tijd tussen de
veertiende dag van de maand Xanthicus of Nissan [d.w.z. Pascha], toen de Romeinen hun kamp bij de stad
opzetten, en de eerste dag van de maand Panemus of Tamuz."
Josephus beschreef dat de Romeinen hun kamp rond Jeruzalem opzetten om zo de
belegering op het Pascha van 70 n.Chr. te beginnen. Dit was exact veertig jaar na de
executie van Johannes de Doper. De stad werd eind augustus dat jaar verwoest. De
tempel werd verbrand. Door de hitte hiervan smolt al het goud. Later wrikte in de strijd
om het goud heel het volk elke steen van de andere los om het goud, dat zich tussen de
stenen bevond, te verzamelen. Toen de verwoesting eenmaal was geschied stond er
geen enkele steen meer op de andere, hetgeen Jezus in Mat. 24: 1, 2, al voorzegt had,
1 En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar
Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 2 Jezus antwoordde
en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op
de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
Op deze manier werden de woorden van Jezus vervuld.
DE INNAME VAN MASADA: 73 N.CHR.
De Zeloten waren de Joodse extremisten in die tijd. Zij werden de Sicarii genoemd, wat
“volk van de dolken” betekent. Het waren moordenaars en terroristen. Een ieder die hen
niet hielp om de Romeinse overheid omver te werpen was hun vijand. Een van de
discipelen van Jezus, Simon Zelotes, was een van hen geweest (Luk. 6:15), totdat Jezus
hem een betere weg toonde. Zelotes betekent “de Zeloot”.
In 73 n.Chr. was een man genaamd Eleazar de commandant van de Sicarii. Voordat ze
naar Masada gingen doodden hij en zijn mannen duizenden mensen in Jeruzalem,
waarmee hij het volk terroriseerde zodat ze zich bij hem zouden aansluiten in de opstand
tegen de Romeinen. Een ieder onder hen die vreedzaam was werd gedood. Toen de
Sicarii uiteindelijk uit Jeruzalem werden verbannen namen zij de vestingberg Masada in.
Drie jaar na de verwoesting van Jeruzalem namen de Romeinen ten slotte Masada in. De
Romeinen hadden een verhoging moeten bouwen om zo de vesting in te nemen. Hun
verhoging was op de veertiende dag van de eerste maand in 73 n.Chr. af. Dit was de dag
waarop het volk normaliter hun lammeren voor het Pascha zou slachten om ze diezelfde
avond nog op te eten. De Romeinen besloten om Masada de volgende morgen te
bestormen. Maar die nacht drongen de Sicarii elkaar erop aan om in plaats van Pascha te
vieren, zelfmoord te plegen. Slechts een vrouw en vijf kinderen konden zich verbergen
en ontkwamen aan het gericht. Het feit dat ze die nacht zichzelf moesten verbergen duidt
erop dat het meer was dan een vrijwillige zelfmoord. Het was eveneens moord onder het
mom van “geassisteerde zelfmoord”. Het is onmogelijk om te zeggen hoeveel mensen
daadwerkelijk gedood werden. In “Wars of the Jews”, VII, ix, 1, zegt Josephus,
“Deze rampspoedige slachting geschiedde op de vijftiende dag van de maand Xanthicus, oftewel Nisan.”
Dit brengt de slachting van de eerstgeborenen in Egypte in herinnering, die eveneens op
de oorspronkelijk nacht van Pascha geschiedde. De enige reden waarom de Israëlieten
aan deze slachting ontkwamen was omdat zij het bloed van het lam op hun deurposten
en dorpels hadden aangebracht. Ex. 12:12, 13 zegt,
12 Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle
eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal
aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE.
13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik
het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf
teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.
De Sicarii vierden in de lente van 73 n.Chr. geen Pascha. In plaats daarvan hielpen zij
elkaar om op de nacht, die terugdacht aan de slachting van de eerstgeborenen van
Egypte, zelfmoord te plegen. Deze gebeurtenis identificeert de Sicarii met de
Egyptenaren die op dat eerste Pascha stierven, en niet met de religieuze Israëlieten. Het
is eveneens opvallend dat de Sicarii-terroristen die bij Masada om het leven kwamen
vandaag de dag door de Israëli’s als helden worden herdacht. Maar in plaats daarvan
moeten zij juist herdacht worden als voorbeelden van slechte vijgen wiens houding en
daden door alle komende generaties moeten worden verafschuwd.
Josephus benadrukt dat deze religieuze zeloten (de Sicarii) onder degenen verkeerden
die het meest verantwoordelijk waren voor de rampen die over Jeruzalem en het hele
volk kwamen. Hun rebelse leer was “om God te zien als hun enige Heer en Meester”
(“Wars”, VII, x, 1). Zij geloofden niet dat God ernaar verlangde dat zij door een
buitenlander werden bestuurd. Hiermee bedoelden ze dat zij Gods goedkeuring hadden
om de oorlog te verklaren aan ieder volk dat hen overweldigd had. Zij begrepen de wet
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
van tegenspoed in Deut. 28 niet. Zij begrepen ook het boek Richteren niet, waar God
heel duidelijk naar voren laat komen dat Hij ze geen vrijheid zou verlenen wanneer zij in
opstand tegen Zijn wet leefden en een onberouwvolle houding aannamen. Noch leerden
zij iets uit de geschriften van Jeremia en de verwoesting van Jeruzalem door Babylon.
De slechte vijgen slaagden er slechts in om door hun ijver om het houten juk af te
werpen een ijzeren juk te verzekeren. Velen werden afgeslacht, het land was geruïneerd
en de mensen werden als gevangen en slaven naar het buitenland gezonden. Alles wat
Mozes in de wet van tegenspoed had geprofeteerd kwam over hen.
Dit ijzeren juk duurde tot aan de twintigste eeuw voort, waarbij het moderne zionisme
ontstond. Zionisme was een poging om het ijzeren juk af te werpen en om naar het oude
land terug te keren zonder eerst berouw te tonen over hun vijandschap tegen Jezus
Christus, zoals de wet dit eist. Daarom is deze beweging zelf wetteloos. Maar vele Joden
werden moe van het wachten, waarbij zij verblind bleven voor de oorzaak van hun eigen
diaspora.
De vraag is dan: waarom slaagde het zionisme erin om een Israëlische staat te vestigen,
zelfs waarbij de wet van tegenspoed dit onmogelijk lijkt te maken? Er bestaat geen
Bijbels voorschrift hoe men een juk van hout of ijzer kon afwerpen, dan alleen het
voorschrift van bekering. Het antwoord kan gevonden worden in het feit dat judaïsme
twee soorten profetieën vervult, een van Juda en een van Edom. Onder de banier van
Juda kon het volk door goddelijke wetgeving het ijzeren juk niet afwerpen.
Maar onder de banier van Edom hadden de Joden een echte zaak om aan het goddelijk
gerechtshof voor te leggen. God had Ezau-Edom beloofd dat hij het land Kanaän zou
ontvangen. Omdat Jakob-Israël het land door fraude had verkregen werd hij door de wet
verplicht om het aan zijn broer terug te geven. En daarom werd in 1948 de vlag “Union
Jack” van Groot-Brittannië uit Palestina verwijderd en was een nieuwe natie geboren, een
natie die zichzelf Israël noemde. De naam “Jack” is een afkorting van Jakob. In 1948
werd Jakob gedwongen om het land aan de zionistische Joden terug te geven, dit niet
omdat zij van het noordelijke huis van Israël afstamden, noch omdat zij van het
zuidelijke huis van Juda afstamden, maar vanwege hun afstamming van Edom.
Maar voordat wij deze recente gebeurtenissen uit de twintigste eeuw kunnen gaan
begrijpen moeten we eerst de betekenis van de verwerping van Jezus Christus bij Zijn
eerste komst uitleggen.
De strijd om het geboorterecht – bereastudies.nl
Download