Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 Het recht op gezondheid voor gedetineerden Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Eline Vanluchene 01107022 Promotor: Prof. Dr. Tom Vander Beken Commissaris: Prof. Dr. Freya Vander Laenen Woord vooraf Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma ‘Master in de rechten’ aan de Universiteit Gent. Dit werk had echter niet gerealiseerd kunnen worden zonder de hulp van enkele bijzondere personen. Ik zou in dit woord vooraf dan ook van de gelegenheid gebruik willen maken om een aantal onder hen te bedanken. Mijn dank gaat eerst en vooral uit naar Prof. Dr. Tom Vander Beken, die mij met zijn raad en advies verschillende keren op het goede spoor bracht. Zijn inzicht en expertise zorgden ervoor dat ik deze masterproef tot een goed einde kon brengen. Daarnaast zou ik ook Prof. Dr. Freya Vander Laenen willen bedanken voor de tijd die zij zal investeren in het nalezen ervan. Graag bedank ik tot slot mijn familie en vrienden. In de eerste plaats mijn ouders die er met hun steun, zowel moreel als financieel, voor hebben gezorgd dat ik deze thesis überhaupt kon schrijven. Ook mijn tante, Carine De Smul, die enorm veel tijd en energie heeft gestoken in het nalezen en verbeteren ervan. En tot slot al mijn vrienden, in het bijzonder Renée Busschaert, die er met hun lieve woorden, luisterend oor en onvoorwaardelijke steun voor hebben gezorgd dat ik de moed nooit uit het oog verloor. Eline Vanluchene Gent, 17 mei 2016 Inhoudsopgave 1 INLEIDING .................................................................................................................................... 1 2 HET INTERNATIONALE MENSENRECHTENKADER ....................................................................... 4 2.1 HET GELIJKWAARDIGHEIDSBEGINSEL EN HET INTEGRATIEBEGINSEL .................................................................. 4 2.2 INTERNATIONAL BILL OF RIGHTS ................................................................................................................................ 5 2.3 DE UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS .......................................................................... 5 2.3.1. Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten ................ 6 2.3.2. Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten ............................... 9 2.4 OVERIGE INTERNATIONALE INSTRUMENTEN ......................................................................................................... 11 2.4.1. UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners 1955 ...................................... 11 2.4.2. UN Basic Principles for the Treatment of Prisoners 1990 .......................................................... 12 2.4.3. UN Medical Ethics Principles 1982 ........................................................................................................ 12 2.4.4. UN Body of Principles 1988 ...................................................................................................................... 13 2.4.5. Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe 1994 ......................................... 14 2.4.6. VN-­‐Verdrag inzake de Rechten van Personen met een handicap ............................................ 14 2.5 BEOORDELING .............................................................................................................................................................. 15 3 HET REGIONALE MENSENRECHTENKADER ................................................................................ 18 3.1 EUROPESE REGELGEVING ........................................................................................................................................... 18 3.1.1. Europees Sociaal Handvest ....................................................................................................................... 18 3.1.2. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) .......................................................... 19 3.1.3. Het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde ..................................... 20 3.1.4. Aanbevelingen van de Raad van Europa ............................................................................................ 20 3.2 RECHTSPRAAK VAN HET EHRM ............................................................................................................................... 24 3.2.1. Van “theorie van de inherente beperkingen” naar “theorie van de gelegitimeerde beperkingen” ................................................................................................................................ 24 3.2.2. Artikel 3 EVRM: enkele concrete toepassingsgevallen ................................................................. 25 3.2.3. Beoordeling ..................................................................................................................................................... 36 3.3 CONCLUSIE .................................................................................................................................................................... 37 4 HET NATIONAAL KADER ............................................................................................................ 40 4.1 RECHTEN VAN DE PATIËNT IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN ......................................................................... 40 4.1.1. De Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt .................................. 41 4.1.2. Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden .......................................................................................................................... 56 4.1.3. Bijzondere gezondheidswetten ............................................................................................................... 70 4.2 ACTOREN VAN DE GEZONDHEIDSZORG IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN ..................................................... 78 4.2.1. De gedetineerden .......................................................................................................................................... 78 4.2.2. De zorgverleners en hun medewerkers ............................................................................................... 79 4.3 ORGANISATIE, STRUCTUUR EN FINANCIERING VAN DE GEZONDHEIDSZORG ..................................................... 90 4.3.1. De Minister van Justitie .............................................................................................................................. 91 4.3.2. De Penitentiaire Gezondheidsraad (PGR) .......................................................................................... 91 4.3.3. De Commissies van Toezicht en de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen ....................................................................................................................................................... 94 4.3.4. De Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen (DGzG) ...................................................................... 97 4.3.5. De ziekteverzekeraars ................................................................................................................................ 98 4.3.6. Beoordeling ................................................................................................................................................... 100 5 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN ...................................................................................................... 102 6 SLOTWOORD .............................................................................................................................. 105 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................. 107 1 Inleiding 1. In 2014 reikte de Liga voor Mensenrechten haar jaarlijkse prijs uit aan “de gestorvenen in de cel”. De Liga schreef hierover het volgende: “Sommigen sterven door ontoereikende medische zorg in de gevangenis, anderen na gewelddadige incidenten met medegedetineerden. Verschillende gevangenen plegen zelfmoord of bezwijken aan een overdosis. Anderen overlijden na een terminale ziekte of door ouderdom. Wat ze allen gemeen hebben is dat ze alleen sterven, in een kille cel. En dat verdient niemand”. 1 Met deze prijsuitreiking legde de Liga voor Mensenrechten de vinger op een bijzonder actueel thema: de gezondheidstoestand van gedetineerden. 2. Lange tijd werd er geen of onvoldoende aandacht besteed aan de medische toestand van gedetineerden, hoewel personen in detentie net een bijzonder kwetsbare groep voor gezondheidsproblemen zijn. Volgens een studie van de Wereldgezondheidsorganisatie2 hebben zij sneller te kampen met mentale problemen en zelfmoordneigingen en lijden zij vaker aan besmettelijke ziekten zoals HIV/aids, tuberculose en hepatitis B en C. Dit is onder meer te wijten aan de overbevolking binnen de gevangenissen, het delen van materiaal (zoals water, lepels, scheerapparaten en tandenborstels), het gebruik van besmette naalden bij piercings en tattoos, het gebruik van onsteriele spuiten bij het injecteren van drugs en het onderhouden van onbeschermde seksuele relaties. Bovendien consumeren zij vaker drugs, sigaretten en alcohol. Al deze factoren leiden ertoe dat gevangenissen een broedplaats voor dergelijke besmettelijke ziekten zijn. 3. Hoewel gedetineerden dus een grotere behoefte hebben aan een goed uitgewerkt recht op gezondheid, was de realiteit vaak net omgekeerd. Velen waren van oordeel dat de opsluiting in een gesloten inrichting automatisch beperkingen aan hun grondrechten met zich meebracht. Nochtans zijn alle mensenrechten per definitie universeel, wat inhoudt dat zij voor iedere mens op de wereld en bijgevolg ook voor gedetineerden onverkort gelden. Het was echter wachten tot de tweede helft van de 20e eeuw, toen enkele belangrijke internationale en Europese rechtsdocumenten hun intrede deden, vooraleer deze mentaliteit enigszins wijzigde. Het bestaan van deze wetgeving wierp uiteindelijk zijn vruchten af op nationaal vlak, enerzijds met de totstandkoming van de Wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002 1 F. VAN MOL, “Prijs Liga voor Mensenrechten”, De Juristenkrant 2014, 9. WHO, Fact Sheet: Prison and Health, http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0020/250283/Fact-SheetPrison-and-Health-Eng.pdf?ua=1. 2 1 en anderzijds met de totstandkoming van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden van 12 januari 2005. Helaas zijn de bepalingen omtrent gezondheidszorg en gezondheidsbescherming (artikelen 87 t.e.m. 99) in de Basiswet, met uitzondering van artikel 98, tot op vandaag nog steeds niet in werking getreden. 4. Het creëren van een gelijkwaardig recht op gezondheid voor gedetineerden was aldus een werk van lange adem waarvan de eindstreep nog steeds niet is bereikt. Deze masterproef strekt er dan ook toe te onderzoeken in welke mate het recht op gezondheid, enerzijds, en gedetineerden, anderzijds, zich vandaag tot elkaar verhouden. Genieten gedetineerden momenteel eenzelfde recht op gezondheid als personen die niet van hun vrijheid werden beroofd? Welke pijnpunten komen hierbij aan het licht en wat kunnen we daaraan doen? 5. Vooraleer hierop een correct antwoord kan worden geformuleerd, is het belangrijk dat het gekozen onderwerp eerst duidelijk wordt afgebakend. Welke invulling wordt precies gegeven aan de termen ‘recht op gezondheid’ en ‘gedetineerden’? Het recht op gezondheid hangt namelijk nauw samen met het recht op gezondheidszorg en het recht op gezondheidsbescherming. Omdat deze begrippen echter voor verwarring kunnen zorgen, wordt hier gekozen voor de meer algemene, en naar internationaal recht meer correcte term ‘recht op gezondheid’. Dit omvat naast het recht op gezondheidszorg ook andere factoren, zoals bijvoorbeeld veilige arbeidsomstandigheden, schoon drinkwater en een gezond leefmilieu.3 Daarnaast kunnen er ook vragen rijzen bij de term ‘gedetineerden’. Vallen geïnterneerden hier ook onder? In principe vormen zij binnen het internationaal rechtskader een specifieke groep van gevangenen waarvoor aparte regels gelden. Artikel 5, §1, e EVRM schrijft voor dat de vrijheidsberoving van een geesteszieke slechts rechtmatig is indien dit plaatsvindt in een ziekenhuis, een kliniek of een andere gepaste instelling. Ook al werd België reeds verschillende malen veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens het nietnakomen van haar verplichtingen, toch genieten geïnterneerden tot op vandaag nog steeds geen speciaal statuut.4 In feite gelden voor hen dus dezelfde rechtsregels als voor ‘gewone’ gedetineerden. Hoewel deze situatie zeer betreurenswaardig is, zal de categorie van 3 F. ANG, “Het recht van gedetineerden op gezondheid” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE, Vrijheden en vrijheidsbeneming. Mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 252-253; B. TOEBES, The Right to Health as a Human Right in International Law, Antwerpen, Intersentia, 1999, 353-358. 4 A. VERSTRAETE en I. VALGAEREN, “Waarom komt Godot maar niet? Het leven van geïnterneerden in de gevangenis anno 2011: een tranendal”, Ad Rem 2011, afl. 3, 10-13. 2 geïnterneerden hier niet nader behandeld worden. Deze thesis beperkt zich dan ook tot gedetineerden in de strikte zin van het woord. 6. Deze masterproef zal een aanvang nemen met het in kaart brengen van de internationale en Europese context in Hoofdstuk 2 en 3. Welke rechtsdocumenten hebben België ertoe aangezet om meer aandacht te besteden aan de gezondheidstoestand van gedetineerden? Op internationaal vlak kan hierbij gedacht worden aan de International Bill of Rights, bestaande uit de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. Op Europees vlak zijn o.a. de European Standard Minimum Rules, de European Prison Rules, de aanbeveling van het Comité van Ministers over de European Health Care in Prison en de CPT Standards van belang. Wat al deze instrumenten met elkaar gemeen hebben, zijn de universele principes waarop zij gesteund zijn, m.n. het gelijkwaardigheidsbeginsel en het integratiebeginsel.5 Volgens het gelijkwaardigheidsbeginsel is het recht van gedetineerden op gezondheid gelijkwaardig aan dat van iedere mens in de vrije samenleving. Dit is slechts haalbaar wanneer de gezondheidszorg voor gedetineerden geïntegreerd wordt in de algemene gezondheidszorg. Meerdere Europese landen hebben deze overdracht reeds gerealiseerd, maar België houdt voorlopig nog de boot af. 7. Dit brengt ons meteen bij Hoofdstuk 4, waarin na de schetsing van het internationaal en regionaal mensenrechtenkader de Belgische situatie uitgebreid behandeld zal worden. Waarom werd het integratiebeginsel nog steeds niet uitgevoerd? Zou de Basiswet Gevangeniswezen een gelijkwaardige bescherming bieden, mochten de bepalingen omtrent gezondheidszorg in werking treden? Waarom zijn deze bepalingen overigens nog niet in werking getreden? En hoe zit het met de positie van gedetineerden in de Patiëntenrechtenwet, waarop men tot op vandaag nog steeds moet terugvallen? Ook het Justitieplan, waarin huidig Minister van Justitie Koen Geens pleit voor meer humane detentieomstandigheden voor alle gedetineerden, komt in dit hoofdstuk aan bod. 8. Als laatste zullen een aantal aanbevelingen geformuleerd worden. Welke stappen kan men concreet ondernemen om te komen tot een volwaardige gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen? Is dit überhaupt zelfs mogelijk, of is dergelijk verlangen slechts een utopie? 5 F. VAN MOL, De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen, Melle, 2013, losbl., 119 p. 3 2 Het internationale mensenrechtenkader 9. Lange tijd werd er geen of nauwelijks aandacht besteed aan de mensenrechten van gedetineerden, in het bijzonder aan hun recht op gezondheid. Pas na het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam hier geleidelijk aan verandering in met de opkomst van een aantal internationale rechtsinstrumenten. De internationale instanties wilden hiermee een definitieve breuk met het verleden realiseren, waar flagrante mensenrechtenschendingen de norm waren. Dit resulteerde uiteindelijk in een zodanig breed amalgaam van wetgeving dat een volledige weergave ervan onmogelijk is geworden. Een loutere opsomming van deze rechtsdocumenten zou bovendien elk nut voor deze masterproef ontnemen. In dat opzicht werd dan ook gekozen voor een beperkt overzicht van de meest relevante instrumenten op internationaal vlak. 2.1 Het gelijkwaardigheidsbeginsel en het integratiebeginsel 10. Alvorens deze internationale instrumenten te overlopen, wordt eerst even stilgestaan bij twee universele principes: het gelijkwaardigheidsbeginsel en het integratiebeginsel. 11. Het gelijkwaardigheidsbeginsel houdt in dat het recht op gezondheid van gedetineerden gelijkwaardig is aan dat van personen die niet van hun vrijheid werden beroofd. Personen binnen de gevangenis genieten met andere woorden dezelfde rechten als personen buiten de gevangenis. Dit principe kwam tot stand onder impuls van de Verenigde Naties en werd nadien steevast bevestigd door de Raad van Europa.6 Belangrijk is de notie ‘gelijkwaardig’, die onderscheiden dient te worden van het begrip ‘gelijk’. Gedetineerden hebben namelijk geen gelijk recht op gezondheid, simpelweg omdat dit omwille van hun gevangeniscontext niet mogelijk is. Erehoofdgeneesheer-directeur van de gevangenis in Melle FRANCIS VAN MOL verduidelijkt dit aan de hand van een treffend voorbeeld: de patiënt met slaapproblemen. Een arts buiten de gevangenis zal deze patiënt aansporen om voor het slapengaan een flinke avondwandeling te maken, terwijl dit binnen de gevangenis niet haalbaar is. De arts zal dan moeten overgaan tot een alternatief, in de praktijk helaas vaak een slaappil.7 12. Nauw verbonden met dit gelijkwaardigheidsbeginsel is het integratiebeginsel. Dit principe, dat opnieuw tot stand kwam in de schoot van de Verenigde Naties, houdt in dat de gezondheidszorg voor gedetineerden overgeheveld moet worden naar de algemene 6 7 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 9. F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 14. 4 gezondheidszorg. Dit is essentieel om de gelijkwaardigheid van gedetineerden optimaal te garanderen. De Wereldgezondheidsorganisatie Europa8 en de Raad van Europa volgden dit standpunt. Als gevolg hiervan brachten verschillende Europese landen de gezondheidszorg in strafinrichtingen onder in de algemene gezondheidszorg, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Noorwegen.9 In België bleef dergelijke overdracht tot op heden jammer genoeg nog steeds uit (cf. infra). 13. Het gelijkwaardigheidsbeginsel en het integratiebeginsel zijn de rode draad doorheen deze masterproef. Verschillende internationale en Europese rechtsdocumenten putten hier hun inspiratie uit en dit leidde uiteindelijk tot een algemene aanvaarding ervan in hun ontwerpen. In wat volgt zal een aantal van deze documenten besproken worden. 2.2 International Bill of Rights 14. Een eerste belangrijk internationaal instrument is de International Bill of Rights. Dit rechtsdocument, opgesteld door de Verenigde Staties, bestaat uit drie verdragsteksten: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (a), het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (b) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (c). 2.3 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 15. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, afgekort als het UVRM, werd op 10 december 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.10 Hiermee werd het bestaan van een aantal universele mensenrechten voor het eerst bevestigd binnen de internationale gemeenschap.11 16. Artikel 25, eerste lid van het UVRM bepaalt het volgende: “Ieder mens heeft recht op een levensstandaard die voldoende is om zijn gezondheid, zijn welzijn alsmede deze van zijn familie te verzekeren, inzonderheid wat betreft voeding, kleding, 8 Sinds 1995 heeft het Regionaal bureau van de WHO in Europa een speciaal programma voor de gezondheidszorg in detentie. Het streefdoel van dit programma is in de eerste plaats de realisatie van het integratiebeginsel in alle Europese landen. 9 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 15. 10 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, A/RES/217. 11 AMNESTY INTERNATIONAL, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), https://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/universele-verklaring-de-rechten-de-mens-uvrm. 5 huisvesting, medische zorgen, zomede de noodzakelijke sociale diensten; hij heeft recht op zekerheid ingeval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, weduwschap, ouderdom, of in de andere gevallen van verlies van zijn bestaansmiddelen, ten gevolge van omstandigheden buiten zijn wil.” Ook al spreekt dit artikel zich niet uit over gedetineerden in het bijzonder, toch is het recht op gezondheid krachtens het non-discriminatiebeginsel op hen toepasselijk. Volgens artikel 2 UVRM heeft eenieder immers aanspraak op alle rechten en vrijheden opgesomd in het UVRM, zonder enig onderscheid van welke aard dan ook. 2.3.1. Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten 17. Op 19 december 1966 kwam een tweede verdrag tot stand in hoofde van de Verenigde Naties: het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, afgekort als het IVESCR.12 Dit verdrag, dat bovendien geïnspireerd is op het UVRM, verplicht de lidstaten ertoe om omstandigheden te scheppen waarin eenieder zijn economische, sociale en culturele rechten, alsmede zijn burgerrechten en zijn politieke rechten kan uitoefenen.13 Onder deze beschermde rechten valt ook het recht op gezondheid. 18. Artikel 12, eerste lid van het IVESCR stelt het volgende: “1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid. 2. De door de Staten die partij zijn bij dit Verdrag te nemen maatregelen ter volledige verwezenlijking van dit recht omvatten onder meer die welke nodig zijn om te komen tot: a. Vermindering van het aantal doodgeborenen en van de kindersterfte, alsmede een gezonde ontwikkeling van het kind; b. Verbetering van alle aspecten betreffende de hygiëne van het gewone milieu van de mens en van het arbeidsmilieu; c. Voorkoming, behandeling en bestrijding van epidemische en endemische ziekten, alsmede van beroepsziekten en andere ziekten; d. Het scheppen van omstandigheden die een ieder in geval van ziekte geneeskundige bijstand en verzorging waarborgen.” 12 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten van 19 december 1966, BS 8 augustus 2014, 57.862. 13 Preambule Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, aangenomen op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981, BS 6 juli 1983. 6 Hoewel deze bepaling expliciet voorziet in een recht op gezondheid, moeten er toch enkele kanttekeningen worden gemaakt. 19. Ten eerste kan men zich afvragen wat er nu precies bedoeld wordt met het gehanteerde begrip ‘gezondheid’. Aangezien de verdragsbepalingen geen definitie bevatten, moet volgens de toezichthoudende VN-comités verwezen worden naar de preambule van het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie. Hierin wordt ‘gezondheid’ omschreven als “een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet enkel de afwezigheid van ziekte of zwakheid”.14 Hoewel deze definitie zeer ruim is verwoord, is het nog steeds de toepasselijke standaard binnen het internationale mensenrechtenkader. 20. Daarnaast wordt ook het ‘recht op gezondheid’ nergens in de verdragstekst expliciet omschreven. De meningen omtrent de precieze begripsinvulling zijn dan ook verdeeld. Volgens het IVESCR-Comité15 vallen in elk geval bepaalde vrijheden, zoals het recht om controle uit te oefenen op zijn of haar gezondheid en lichaam en het recht om niet onderworpen te worden aan een medische behandeling zonder toestemming, onder het toepassingsgebied van het recht op gezondheid. Dit geldt ook voor de onderliggende voorwaarden opdat sprake zou zijn van gezondheid, zoals veilige werkomstandigheden en een gezond milieu. Bovendien heerst er wel een zekere eensgezindheid over wat juist niet onder het recht op gezondheid moet worden begrepen. Het recht op gezondheid houdt in elk geval niet het recht in om gezond te zijn, aangezien dit een onmogelijke opdracht in hoofde van de overheid zou creëren.16 21. Een tweede belangrijke kanttekening bij het IVESCR betreft de vraag of de verdragstekst directe werking heeft. Economische, sociale en culturele rechten hebben immers meestal zowel juridisch als politiek een zwakkere status dan burgerlijke en politieke rechten.17 Artikel 2, eerste lid IVESCR bepaalt dat “iedere Staat die partij is bij dit Verdrag zich [verbindt] maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen […]” (eigen aanduiding). De statelijke verplichtingen 14 Preambule Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, aangenomen op 22 juli 1946, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1948, BS 15 december 1948. 15 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14 on the right to the highest attainable standard of health (art. 12), UN Doc. E/C.12/2000/4, 2000. 16 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14, §8. 17 B. TOEBES, The Right to Health as a Human Right in International Law, 353. 7 zijn dus niet absoluut, aangezien zij afhankelijk worden gesteld van het aantal beschikbare hulpbronnen. Volgens sommigen hebben de opgesomde rechten hierdoor eerder een programmatorisch dan een werkelijk afdwingbaar karakter.18 Er is echter geen eensgezindheid tussen de internationale toezichtsinstantie en het merendeel van de (Belgische) rechtscolleges over de precieze invulling van dit artikel. Volgens bepaalde auteurs, waaronder K. DE FEYTER en S. BOUCKAERT, is dit teleurstellend, aangezien het afbreuk doet aan het universele karakter van de mensenrechten.19 22. Toch moet de beperking in artikel 2 enigszins genuanceerd worden. General Comment No. 14 bevat namelijk een aantal minimumverplichtingen waaraan elke lidstaat moet voldoen, ongeacht het aantal beschikbare hulpbronnen. Enkele voorbeelden van deze zogenaamde ‘core obligations’ zijn: het verzekeren van de basisvoorzieningen inzake onderdak, huisvesting en sanitair en het voorzien van een adequate levering van veilig en drinkbaar water, en het nemen van maatregelen om epidemische en endemische ziekten te voorkomen, te behandelen en te beheersen.20 23. Men kan zich afvragen welke positie gedetineerden nu precies hebben binnen het kader van artikel 12 IVESCR en de daaruit volgende General Comment No. 14. Paragraaf 18 van General Comment No. 14 stelt dat “the Covenant proscribes any discrimination in access to health care and underlying determinants of health, as well as to means and entitlements for their procurement, on the grounds of race, colour, sex, language, religion, political or other opinion, national or social origin, property, birth, physical or mental disability, health status (including HIV/AIDS), sexual orientation and civil, political, social or other status, which has the intention or effect of nullifying or impairing the equal enjoyment or exercise of the right to health”21. Uit deze bepaling zou dus afgeleid kunnen worden dat gedetineerden eveneens genieten van een recht op gezondheid. Het IVESCR-Comité besteedt namelijk bijzonder veel aandacht aan het non-discriminatiebeginsel en aan kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. 24. Nochtans worden gedetineerden nergens specifiek vermeld in de daaropvolgende paragrafen, terwijl dit wel het geval is voor vrouwen, kinderen en adolescenten, ouderen, 18 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 256. S. BOUCKAERT, Documentloze vreemdelingen. Grondrechtenbescherming doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 349-351. 20 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14, §§43-44. 21 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14, §18. 19 8 personen met een handicap en inheemse volkeren. Betekent dit dan dat het IVESCR-Comité de economische, sociale en culturele rechten van gedetineerden niet als een prioriteit beschouwt? Gevangenen worden namelijk slechts één keer expliciet vermeld in paragraaf 34 van General Comment No. 14: “In particular, States are under the obligation to respect the right to health by, inter alia, refraining from denying or limiting equal access for all persons, including prisoners or detainees, minorities, asylum-seekers and illegal immigrants, […]”22 (eigen cursivering). 25. Het IVESCR-Comité heeft echter reeds enkele keren in haar concluding observations haar bezorgdheid geuit over de gezondheidssituatie van gedetineerden, zoals het opnieuw uitbreken van tuberculose in Russische gevangenissen23, de mensonterende situatie van gevangenen in Mongolië24 en de beperkte toegang tot gezondheidszorg voor gedetineerden in Trinidad en Tobago 25 . Bovendien beklemtoonde het IVESCR-Comité recent ook dat staten bijzonder waakzaam moeten zijn ten opzichte van groepen die het traditioneel moeilijk hebben om hun recht op water, dat onlosmakelijk samenhangt met het recht op gezondheid26, uit te oefenen, waaronder gedetineerden. 2.3.2. Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten 26. Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (afgekort: BUPO)27 kwam, net zoals het IVESCR, tot stand op 19 december 1966 en was eveneens gebaseerd op het UVRM. Het spitst zich echter toe op burgerrechten en politieke rechten in de plaats van op economische, sociale en culturele rechten. 27. In tegenstelling tot het IVESCR worden gedetineerden hier wél uitdrukkelijk vermeld. Dit gebeurt in artikel 10 BUPO, dat een menselijke en waardige behandeling van gevangenen garandeert: “1. Allen die van hun vrijheid zijn beroofd dienen te worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de inherente waardigheid van de menselijke persoon. 2. 22 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14, §34. IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Russian Federation, UN Doc. E/1998/22, §§112-113. 24 IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Mongolia, UN Doc. E/2001/22, §274. 25 IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Trinidad and Tobago, UN Doc. E/2003/22, §§274 en 297. 26 IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 15 on the right to water, UN Doc. E/C.12/2002/11. 27 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten van 19 december 1966, BS 6 juli 1983, 8.815. 23 9 a) Personen tegen wie een beschuldiging is ingebracht dienen, uitzonderlijke omstandigheden buiten beschouwing gelaten, gescheiden te worden gehouden van veroordeelde personen en dienen aanspraak te kunnen maken op een afzonderlijke behandeling overeenkomend met hun status van niet veroordeelde persoon. b) Jeugdige personen tegen wie een beschuldiging is ingebracht dienen gescheiden te worden gehouden van volwassenen en zo spoedig mogelijk voor de rechter te worden geleid. 3. Het gevangenisstelsel dient te voorzien in een behandeling van gevangenen die in de eerste plaats is gericht op heropvoeding en reclassering. Jeugdige overtreders dienen gescheiden te worden gehouden van volwassenen en behandeld te worden in overeenstemming met hun leeftijd en rechtspositie.” Het eerste lid is zeer vaag geformuleerd: het recht op een menswaardige behandeling wordt nergens gedefinieerd. Het tweede lid, dat betrekking heeft op verdachten, en het derde lid, dat van toepassing is op veroordeelden, bevatten daarentegen wel een zeer gedetailleerde omschrijving van de statelijke verplichtingen. 28. Artikel 10 BUPO moet aangevuld worden met de bepalingen uit General Comment No. 2128. Het Mensenrechtencomité, dat controle uitoefent op de naleving van het BUPO29, bepaalt in paragraaf 3 dat “persons deprived of their liberty enjoy all the rights set forth in the Covenant, subject to the restrictions that are unavoidable in a closed environment”. Met andere woorden: personen die van hun vrijheid beroofd worden moeten alle rechten uit het BUPO genieten, behalve wanneer dit onmogelijk is doordat zij zich in een gesloten omgeving, zoals een gevangenis, bevinden. De bepalingen in artikel 10 BUPO worden dus zeer ruim geïnterpreteerd door het Mensenrechtencomité. 29. Interessant voor dit onderzoek is paragraaf 12, waarin artikel 10, derde lid BUPO uitvoerig wordt uitgelegd. Het Mensenrechtencomité vereist namelijk dat staten informatie geven over de specifieke maatregelen die werden genomen tijdens de detentie, onder andere de omstandigheden waarin contact met de buitenwereld (zoals de familie, advocaat, sociale en medische diensten en ngo’s) wordt verzekerd.30 28 MENSENRECHTENCOMITÉ, General Comment No. 21 on the humane treatment of persons deprived of their liberty (art. 10), UN Doc. HRI/GEN/1/Rev.1 at 33, 1994. 29 Preambule Facultatief Protocol behorend bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangenomen op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 16 maart 1994, BS 23 juni 1994. 30 MENSENRECHTENCOMITÉ, General Comment No. 21, §12. 10 30. Het Mensenrechtencomité vertoont duidelijk verschillen met het eerder vernoemde IVESCR-Comité. 31 Eerst en vooral gaat het Mensenrechtencomité uit van een ruime interpretatie van het BUPO, terwijl het IVESCR-Comité slechts sporadisch een schending van het recht op gezondheid van gedetineerden vaststelt. Daarnaast erkent het Mensenrechtencomité gedetineerden uitdrukkelijk als een kwetsbare groep, in tegenstelling tot het IVESCR-Comité dat gedetineerden nauwelijks vermeldt in zijn documenten. Bovendien vereist het Mensenrechtencomité dat staten rapporteren in welke mate zij bepaalde internationale standaardregels naleven, namelijk de UN Standard Minimum Rules 1955, de Medical Ethics Principles 1982, de UN Body of Principles 1988 en de UN Basic Principles 1990 (zie infra). Het IVESCR-comité acht dit daarentegen enkel noodzakelijk in het kader van het recht op water. Ten slotte verwijst het Mensenrechtencomité in zijn concluding observations dikwijls naar de UN Standard Minimum Rules 1955.32 2.4 Overige internationale instrumenten 31. Naast de Bill of Rights, die hierboven uitgebreid besproken werd, bestaan er op internationaal vlak nog verschillende regels die beogen het recht op gezondheid van gedetineerden te waarborgen. Hoewel ook deze instrumenten juridisch niet bindend zijn, oefenen zij in de praktijk toch een grote invloed uit op het nationaal recht van de staten. 2.4.1. UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners 1955 32. Eerst en vooral zijn de UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners (afgekort: SMR), die in 1955 werden aangenomen door de Verenigde Naties, van belang. Deze regels strekken ertoe enkele algemeen aanvaardbare principes en praktijken uiteen te zetten bij de behandeling van gedetineerden en het beleid van de instellingen.33 In verschillende artikelen komt het recht op gezondheid tot uiting, bijvoorbeeld in artikel 10: “All accommodation provided for the use of prisoners and in particular all sleeping accommodation shall meet all requirements of health […]”. Ook de artikelen 15 (persoonlijke hygiëne van gedetineerden), 17 (kleding en beddengoed) en 20 (voeding) schrijven enkele bepalingen met betrekking tot het recht op gezondheid voor. De regels 22 tot en met 26 ten slotte behandelen enkele specifieke aspecten 31 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 257. Bijvoorbeeld de Concluding Observations van het MENSENRECHTENCOMITÉ over de rapporten van India, UN Doc. A/52/40 vol. 1, 1997, §441; Armenia, UN Doc. A/54/40 vol. I, 1999, §109; Democratic People’s Republic of Korea, UN Doc. A/56/40 vol. I, 2001, §86(16). 33 Artikel 1 UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, aangenomen op 30 augustus 1955 door de First United Nations Congress on the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders. 32 11 inzake de medische diensten in gevangenissen, zoals het feit dat er minstens één gekwalificeerde dokter met enige kennis van psychiatrie aanwezig dient te zijn34; de vereiste dat zieke gevangenen die een speciale behandeling nodig hebben, overgebracht moeten worden naar gespecialiseerde instellingen of burgerlijke ziekenhuizen35 en het feit dat er een gekwalificeerde tandarts ter beschikking moet staan van elke gedetineerde36. 33. Toch mag het belang van deze minimumregels niet overschat worden. Artikel 3 bepaalt namelijk het volgende: “It will always be justifiable for the central prison administration to authorize departures from the rules in this spirit”. Met andere woorden: staten kunnen steeds van hun verplichtingen afwijken indien zij dit nodig achten. Bovendien ligt de nadruk van de UN Standard Minimum Rules 1955 vooral op de statelijke verplichtingen en slechts in beperkte mate op de mensenrechten van gedetineerden. 2.4.2. UN Basic Principles for the Treatment of Prisoners 1990 34. In 1990 kwam hier verandering in met de totstandkoming van de UN Basic Principles for the Treatment of Prisoners37, waarin het mensenrechtelijk kader op de voorgrond kwam te staan. Artikel 5 stelt dat: “All prisoners shall retain the human rights and fundamental freedoms set out in the Universal Declaration of Human Rights, and, where the State concerned is a party, the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, and the International Covenant on Civil and Political Rights and the Optional Protocol thereto, as well as such other rights as are set out in other United Nations covenants”. Gedetineerden kunnen zich dus expliciet beroepen op het UVRM, het IVESCR, het BUPO en alle andere rechtsinstrumenten die tot stand kwamen in de schoot van de Verenigde Naties. Bovendien genieten zij allen toegang tot de gezondheidszorg uit de vrije samenleving.38 2.4.3. UN Medical Ethics Principles 1982 35. De Principles of Medical Ethics relevant to the Role of Health Personnel, particularly Physicians, in the Protection of Prisoners and Detainees against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment werden in 1982 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De VN uit hierin haar bezorgdheid over 34 Artikel 22 UN Standard Minimum Rules 1955. Artikel 23 UN Standard Minimum Rules 1955. 36 Artikel 24 UN Standard Minimum Rules 1955. 37 Basic Principles for the Treatment of Prisoners, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 45/111 van 14 december 1990). 38 Artikel 9 UN Basic Principles 1990. 35 12 bepaalde praktijken van medisch of ander gezondheidspersoneel die moeilijk verenigbaar zijn met de medische gedragscodes. Daarnaast was het aantal medische activiteiten uitgevoerd door gezondheidspersoneel dat geen arts is, zoals arts-assistenten, paramedici, fysieke therapeuten en verpleegkundigen, sterk toegenomen.39 36. De Verenigde Naties wou deze ongeoorloofde handelingen een halt toeroepen met het uitvaardigen van de UN Medical Ethics Principles. Dit rechtsdocument bevat enkele principes waaraan artsen moeten voldoen, teneinde de bijzonder kwetsbare positie van gedetineerden te beschermen. Zo moeten artsen gedetineerden met dezelfde goede zorgen behandelen als personen die niet van hun vrijheid zijn beroofd.40 Daarnaast is het ten strengste verboden voor gezondheidspersoneel om zich, hetzij actief, hetzij passief, in te laten met folterpraktijken of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen van gedetineerden. 41 De uitvoering van deze principes wordt ten slotte gewaarborgd door het laatste artikel: “There may be no derogation from the foregoing principles on any ground whatsoever, including public emergency”42. Onder geen enkele omstandigheid kan dus worden afgeweken van deze principes. 2.4.4. UN Body of Principles 1988 37. Enkele jaren later kwam een nieuwe lijst van principes tot stand in de schoot van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties: de Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment. Ook hier tracht de Verenigde Naties de kwetsbare rechtspositie van gedetineerden zo goed mogelijk te beschermen. Bovendien wordt de uitwerking van het BUPO uitdrukkelijk gegarandeerd. De algemene clausule stelt namelijk dat geen enkele bepaling geïnterpreteerd mag worden als een beperking of een afwijking van enig recht in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en Politieke Rechten.43 39 Preambule Principles of Medical Ethics relevant to the Role of Health Personnel, particularly Physicians, in the Protection of Prisoners and Detainees against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 37/194 van 18 december 1982). 40 Principe 1 UN Medical Ethics Principles 1982. 41 Principe 2 UN Medical Ethics Principles 1982. 42 Principe 6 UN Medical Ethics Principles 1982. 43 Algemene clausule Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 43/173 van 9 december 1988). 13 2.4.5. Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe 1994 38. Hoewel het toepassingsgebied van de Declaration on the Promotion of Patients' Rights in Europe van 199444 beperkt is tot Europa, wordt het toch reeds hier behandeld aangezien het werd opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie. 39. Het doel van deze verklaring was in de eerste plaats het aanbieden van een ondersteunend rechtsdocument dat tegemoet komt aan de groeiende interesse van Europese lidstaten in de rechten van de patiënt. In de bepalingen worden de fundamentele mensenrechten van alle patiënten gewaarborgd, in het bijzonder de rechten van de meest kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen, geesteszieken of personen met een ernstige ziekte. 45 Hoewel gedetineerden hier niet expliciet vermeld worden, zijn de bepalingen krachtens het non-discriminatiebeginsel ook op hen van toepassing. Artikel 6.2 stelt namelijk het volgende: “The enjoyment of these rights shall be secured without discrimination”46. 2.4.6. VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een handicap 40. Een laatste internationaal rechtsdocument dat in dit hoofdstuk behandeld wordt, is het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006 (‘VRPH’)47. Artikel 1 VRPH omschrijft ‘personen met een handicap’ als personen met langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving. Meer dan één biljoen mensen kampt de dag van vandaag met een fysieke of mentale handicap48, waarvan een kleine categorie zich in detentie bevindt.49 41. De voornaamste doelstelling van dit verdrag is om personen met een handicap te garanderen dat zij evenzeer een volledig en gelijkwaardig genot hebben van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, met respect voor hun menselijke integriteit. Dit wordt bevestigd in artikel 3 VRPH, waarin ‘non-discriminatie’ opgesomd wordt als een 44 A Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe, aangenomen door de Wereldgezondheidsorganisatie (ICP/HLE 121 van 28 juni 1994). 45 Hoofdstuk 2, laatste lid Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe 1994. 46 Artikel 6.2 Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe 1994. 47 Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen op 13 december 2006 door de Verenigde Naties, geratificeerd op 2 juli 2009. 48 WHO, Fact Sheet: Disability and Rehabilitation, http://www.who.int/disabilities/facts/Infographic_en_pdf.pdf?ua=1. 49 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 66. 14 grondbeginsel van het verdrag. In de verdere bepalingen worden een aantal specifieke rechten uiteengezet, waaronder het recht op gezondheid. Het hoeft geen verdere uitleg dat vooral dit recht uitermate belangrijk is voor gehandicapten. Krachtens artikel 25 VRPH moet elke lidstaat dan ook erkennen dat personen met een handicap zonder discriminatie op grond van hun handicap recht hebben op het genot van het hoogst haalbare niveau van hun gezondheid. De staten nemen hierbij alle passende maatregelen om personen met een handicap de toegang te waarborgen tot diensten op het gebied van geslachtsspecifieke gezondheidszorg, met inbegrip van revalidatie. Zo wordt in België bij de bouw van nieuwe gevangenissen en bij de restauratie van oude gebouwen steevast geïnvesteerd in aangepaste cellen voor rolstoelpatiënten.50 42. Nochtans benadrukt de Wereldgezondheidsorganisatie dat het non- discriminatiebeginsel nog steeds niet voldoende gerealiseerd wordt. Gehandicapten hebben in beginsel dezelfde nood aan algemene gezondheidszorg als anderen. Toch blijkt dat de capaciteiten van de zorgverleners en hun instellingen dikwijls onvoldoende adequaat zijn. Bovendien worden zij vaker de toegang tot gezondheidszorg ontzegd en hebben zij meer kans om slecht behandeld te worden wanneer zij effectief toegang krijgen.51 Eén en ander toont dus aan dat, hoewel gevangenen met een handicap in principe dezelfde rechten hebben als personen zonder handicap, dit in de praktijk niet steeds het geval is. 2.5 Beoordeling 43. Zoals gezegd zijnde zorgden de frappante mensenrechtenschendingen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de povere leefomstandigheden die daarop volgden voor een definitieve breuk met het verleden.52 Mensenrechten stonden voortaan centraal en dat blijkt duidelijk uit de brede waaier aan internationale instrumenten die daaruit voortvloeide. Ook het recht op gezondheid vormde zo een buffer tegen deze erbarmelijke taferelen. Om in zijn opzet te slagen moest het recht op gezondheid gelijkwaardig van toepassing zijn op elk individu en dus evenzeer op kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, waaronder gedetineerden. 44. Het hoeft geen verdere uitleg dat een eenvoudige opsomming van alle instrumenten die betrekking hebben op hetzij het recht op gezondheid, hetzij gedetineerden, nauwelijks enige 50 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 66. WHO, Fact Sheet: Disability and Rehabilitation, http://www.who.int/disabilities/facts/Infographic_en_pdf.pdf?ua=1. 52 D. CUYPERS, “Artikel 25 UVRM – Recht op een behoorlijke levensstandaard. Universaliteit, territorialiteit en individualisering van de menselijke waardigheid in het sociaal recht, in S. DEWULF en D. PACQUÉE, 60 jaar Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, Antwerpen, Intersentia, 2008, 180. 51 15 meerwaarde zou bieden voor deze masterproef. Dit hoofdstuk beperkt zich dan ook tot de meest relevante rechtsdocumenten. Toch verliest ook een loutere beschrijving van deze documenten zijn bestaansreden wanneer deze niet nadien geëvalueerd wordt. In hoeverre zorgde de internationale aandacht voor het recht op gezondheid namelijk effectief voor een omwenteling in de rechtspositie van gedetineerden? Hadden gevangenen voortaan een stok achter de deur wanneer de overheid het weer eens niet al te serieus nam met hun rechten? 45. Zeer simplistisch zou men kunnen stellen dat het internationaal kader opgesplitst kan worden in twee luiken: het hard recht, enerzijds, en het zacht recht, anderzijds. « Hard recht » is juridisch afdwingbaar: gedetineerden kunnen er rechtstreeks hun rechten uit putten. Bij « zacht recht » is dit net niet het geval. Een blik op het internationaal kader illustreert al snel dat slechts weinig bepalingen van hard recht zijn. Artikel 12 IVESCR (het recht op gezondheid) en artikel 10 BUPO (het recht op een menswaardige behandeling) vormen hier een uitzondering op, maar zij worden dan weer op een zeer eigenaardige manier uitgelegd door de VN-Comités in kwestie. Zo weigert het IVESCR-Comité verder te gaan dan een loutere erkenning van het recht op gelijke toegang tot gezondheidszorg voor gedetineerden. Voor het overige wordt de toestand van personen in detentie nagenoeg genegeerd. Het Mensenrechtencomité is hier veel vooruitstrevender in en heeft zichzelf de bevoegdheid toegeëigend om te oordelen over de gezondheidstoestand van gedetineerden. Het lijkt aangewezen dat het IVESCR-Comité deze houding volgt. 53 46. Naast deze ‘harde’ bepalingen bestaat het overgrote deel van internationale rechtsinstrumenten uit soft law. Dit impliceert dat het eerder gaat om richtlijnen en adviezen dan om juridisch afdwingbare rechten. Toch mag het belang ervan niet onderschat worden. Het is niet omdat de rechtsdocumenten geen bindende kracht hebben, dat zij geen statelijke verplichtingen zouden opleggen. Bij de interpretatie van verdragsbepalingen die wél bindend zijn wordt namelijk vaak verwezen naar deze teksten, waardoor zij onrechtstreeks toch een grote invloed uitoefenen op de implementatie ervan in het nationale recht van staten.54 Bovendien hebben lidstaten vaak de verplichting om te rapporteren aan de desbetreffende toezichtsorganen. Om diverse politieke en diplomatieke redenen is het niet verstandig om hier laks mee om te springen en het risico op een berisping te lopen. Nationale overheden ondervinden dus ook een morele druk op hun beleid om het recht op gezondheid voor 53 54 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 268. Ibid., 256. 16 gedetineerden in goede banen te leiden. De verschillende verdragscomités besteden overigens veel aandacht aan de positie van minderheidsgroepen zoals gedetineerden. Het zijn immers vooral deze groepen die geconfronteerd worden met een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg. 55 47. Hoewel het recht op gezondheid een relatief sterke status heeft binnen het breed kader van de internationale mensenrechten, slagen de verdragscomités er echter niet in om het onderwerp voldoende af te bakenen. Wat wordt nu concreet bedoeld met het recht op gezondheid? Artikel 12 IVESCR bijvoorbeeld blijft onduidelijk in dit opzicht. Ook al pleiten sommige auteurs net voor het uitblijven van een definitie56, toch schept de huidige toestand onzekerheid en een gebrek aan transparantie. Dit heeft zijn weerslag op het internationaal en nationaal recht. Het leidt namelijk tot een zwakke implementatie van de verdragsbepalingen en dit schept op zijn beurt opnieuw onduidelijkheid, waardoor de regelmakers in een vicieuze cirkel dreigen te belanden. Het probleem met het recht op gezondheid is dus niet zozeer het internationaal wetgevend kader op zich, maar wel zijn vaag en onduidelijk karakter.57 48. Nochtans zou het foutief zijn om uit deze kanttekeningen af te leiden dat er voor gedetineerden niet zoiets bestaat als een internationaal recht op gezondheid. Ondanks het feit dat zij slechts sporadisch vermeld worden in de verdragsteksten, kunnen personen in detentie krachtens het non-discriminatiebeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel evenzeer een beroep doen op hun recht op gezondheid. In volgend hoofdstuk wordt nagegaan of dit ook het geval is op supranationaal niveau. In welke mate hechten de regionale instanties belang aan het recht op gezondheid en hebben zij hierbij oog voor de rechtspositie van gedetineerden? 55 B. TOEBES, The Right to Health as a Human Right in International Law, 356-357. Ibid., 24-25. De auteur stipuleert dat de betekenis en het belang van het recht op gezondheid ook tot stand kan komen na herhaaldelijke procedures voor internationale en nationale instanties. In dat opzicht is het nuttiger om te kijken naar de toepassing van het recht op gezondheid in de praktijk dan om zich vast te klampen aan een abstracte definitie. In feite spreekt dit het vervolg van de alinea niet tegen. Het gebrek aan duidelijkheid en transparantie hoeft immers niet verholpen te worden met een definitie. Belangrijk is vooral dat de verdragscomités een duidelijker en eentonig standpunt innemen. 57 Ibid., 85. 56 17 3 Het regionale mensenrechtenkader 49. Het regionale mensenrechtenkader is in feite een weerspiegeling van de hierboven beschreven internationale rechtsdocumenten. Het merendeel van deze instrumenten oefende een invloed uit op het supranationaal wetgevingskader en dat is duidelijk merkbaar in de teksten. Dit hoofdstuk wordt opgesplitst in twee grote luiken: de Europese regelgeving, enerzijds, en de rechtspraak van het EHRM, anderzijds. De rechtspraak van het EHRM is immers van onschatbare waarde om de wetgeving aan te vullen. 3.1 Europese regelgeving 3.1.1. Europees Sociaal Handvest 50. Het Europees Sociaal Handvest (afgekort: ESH)58 is een Europees mensenrechtenverdrag uit 1961 dat lidstaten de verplichting oplegt om een aantal rechten en vrijheden na te leven, waaronder het recht op gezondheid. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) oefent controle uit op de naleving van deze verdragsbepalingen. 51. Artikel 11 van het ESH stelt het volgende: “Recht op bescherming van de gezondheid. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op bescherming van de gezondheid te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, hetzij rechtstreeks, hetzij in samenwerking met openbare of particuliere organisaties, passende maatregelen te nemen o.a. met het oogmerk: 1. De oorzaken van een slechte gezondheid zoveel mogelijk weg te nemen; 2. Ter bevordering van de volksgezondheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid op het gebied van de gezondheid voorzieningen te treffen op het terrein van voorlichting en onderwijs; 3. Epidemische, endemische en andere ziekten zoveel mogelijk te voorkomen.” Deze bepaling handelt echter enkel over het recht op gezondheid in het algemeen, zonder dit specifiek te interpreteren in een detentiecontext. 58 Europees Sociaal Handvest, aangenomen door de Raad van Europa op 18 oktober 1961, goedgekeurd bij Decr. Vl. R. 21 maart 1990, BS 5 mei 1990; Decr. Fr. Gem. R. 8 juli 1983, BS 18 augustus 1983; Decr. D. Gem. R. 5 juni 1990, BS 3 augustus 1990, wet van 11 juli 1990, BS 28 december 1990. 18 3.1.2. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) 52. Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens59 biedt vreemd genoeg geen soelaas. Integendeel, het EVRM bevat zelfs geen enkele bepaling die het recht op gezondheid of de situatie van gedetineerden regelt. Artikel 3 EVRM verbiedt weliswaar folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, maar geen enkel artikel evenaart artikel 10 BUPO, dat expliciet een menselijke en waardige behandeling van gedetineerden garandeert. Enkel artikel 5 EVRM voorziet in een strikte, wettelijk voorgeschreven procedure vooraleer iemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, maar nergens worden de omstandigheden waarin gedetineerden zich bevinden uitdrukkelijk behandeld. Integendeel, hun grondrechten worden op sommige vlakken zelfs rechtstreeks beperkt door het verdrag. Zo wordt gevangenis-arbeid niet als dwangarbeid of verplichte arbeid in de zin van artikel 4,3,a EVRM beschouwd en is levensberoving op grond van artikel 2,2,b EVRM gerechtvaardigd wanneer dit noodzakelijk is om een rechtmatige arrestatie te verrichten of om de ontsnapping van een gedetineerde te voorkomen. Hoewel alle andere verdragsrechten in principe nog steeds van toepassing zijn op gedetineerden, moeten ook hierbij enkele kanttekeningen worden gemaakt. Veel bepalingen voorzien immers in een mogelijkheid voor de nationale overheden om deze rechten drastisch in te perken, bijvoorbeeld onder het mom van de clausule “handhaving van de orde en voorkoming van strafbare feiten”. De verdragsbepalingen worden bijgevolg, wanneer het om gedetineerden gaat, zeer beperkend geïnterpreteerd.60 53. Nochtans moet het gebrek aan enige uitdrukkelijke bepaling inzake het recht voor gedetineerden op gezondheid in grote mate genuanceerd worden. Het is namelijk niet zo dat elke vorm van bescherming voor hen ontbreekt. Er bestaat namelijk een uitvoerige rechtspraak van het EHRM die deze lacune opvult en compenseert, waardoor het welzijn van gedetineerden niet in het gedrang komt (cf. infra). 59 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, http://www.conventions.coe.int. 60 G. SMAERS, “Grondrechten in detentiesituaties: biedt art. 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?, in X., Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 108. 19 3.1.3. Het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde 54. Naast het ESH en het EVRM dient er nog een derde initiatief van de Raad van Europa besproken te worden. Het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en Biogeneeskunde61 kwam tot stand op 4 april 1997. Het beoogt in de eerste plaats de waardigheid en identiteit van het menselijk wezen te beschermen. Lidstaten moeten erop toezien dat ieders rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde worden geëerbiedigd. Zij moeten hiertoe alle noodzakelijke maatregelen nemen voor een correcte uitvoering van het verdrag (artikel 1). 55. De artikelen 3 en 4 van het verdrag handelen specifiek over de gezondheidszorg. Volgens artikel 3 heeft elk individu gelijke toegangsmogelijkheden tot gezondheidszorg van passende kwaliteit. Partijen nemen dan ook, rekening houdend met de behoefte aan gezondheidszorg en met de beschikbare middelen, binnen hun jurisdictie de nodige maatregelen om dit te realiseren. Artikel 4 voegt daaraan toe dat elke handeling op het gebied van de gezondheidszorg, inclusief onderzoek, overeenkomstig de desbetreffende professionele verplichtingen en standaarden dient te worden verricht. 56. Net zoals het Europees Sociaal Handvest beperkt dit verdrag zich tot gezondheidszorg in het algemeen, zonder de nadruk te leggen op de toepassing ervan op kwetsbare groepen. Het recht op gezondheid wordt nergens in verband gebracht met gedetineerden. Bovendien werd het Verdrag inzake de Mensenrechten en de Biogeneeskunde tot op heden nog steeds niet geratificeerd door België. 3.1.4. Aanbevelingen van de Raad van Europa 57. Bovenstaande verdragsteksten voegen aldus weinig toe aan het mensenrechtelijk kader van gedetineerden. Toch bestaat er ook een reeks van niet-bindende aanbevelingen aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Ondanks dat het hier duidelijk gaat om soft law die haar wortels vindt in de VN-instrumenten, bieden zij zeer gedetailleerde richtlijnen voor de lidstaten van de Raad van Europa. 61 Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, aangenomen op 4 april 1997, nog niet geratificeerd door België. 20 3.1.4.1. European Standard Minimum Rules 1973 en European Prison Rules 1987 resp. 2006 58. De European Standard Minimum Rules 197362 zijn de Europese variant van de eerder besproken UN Standard Minimum Rules 1955. Behalve de toevoeging van artikel 22 (“The prisoners may not be submitted to medical or scientific experiments which may result in physical or moral injury to their person”)63, zijn deze instrumenten aan elkaar gelijk. 59. De European Prison Rules 1987 64 vervangen echter hun voorganger uit 1973 en doorbreken hiermee enigszins de gelijkenis met hun internationaalrechtelijke equivalent. De European Prison Rules 1987 zijn namelijk veel uitgebreider dan op VN-niveau. Een eerste voorbeeld hiervan is terug te vinden in Deel III (“Personeel”), waarin het voor gevangenispersoneel verboden is om geweld te gebruiken tegen gedetineerden, tenzij in welomlijnde gevallen zoals zelfverdediging en poging tot ontsnapping.65 Daarnaast vertrekt men in Deel IV (“Behandelingsdoeleinden en –regimes”) van het beginsel dat de gevangenschap op zich al een straf is, zodat het reeds aanwezige lijden niet verzwaard mag worden door de omstandigheden van die gevangenschap.66 In de UN Standard Minimum Rules 1955 bestaan dergelijke bepalingen niet. De Europese Gevangenisregels bevatten een opsomming van de minimumstandaarden waaraan een vrijheidsbeneming minstens moet voldoen om menswaardig te zijn. Veel van deze standaarden zijn inmiddels uitgegroeid tot universeel aanvaarde principes, zoals het principe van de eigen cel67 en het recht op minimum één uur buitenlucht per dag68. Toch moeten er een aantal bedenkingen worden gemaakt bij deze regels. Eerst en vooral zijn een aantal van de bepalingen vandaag reeds achterhaald, o.a. wegens de gewijzigde opvattingen over de behandeling en resocialisatie van gedetineerden. Daarnaast zijn de regels vaak te ruim en te vaag geformuleerd, een probleem waar wel meerdere internationale instrumenten mee lijken te kampen (cf. supra). Eén en ander heeft ervoor gezorgd dat de regels in 2006 werden herzien.69 62 Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (Resolutie 73(5) van 19 januari 1973). 63 Regel 22 European Standard Minimum Rules 1973. 64 Recommendation No R(87)3 on the European Prison Rules, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (12 februari 1987). 65 Deel III European Prison Rules 2006. 66 Deel IV European Prison Rules 2006. 67 Regel 14, European Prison Rules 1987. 68 Regel 86, European Prison Rules 1987. 69 G. SMAERS, “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (red.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 530-531. 21 60. De European Prison Rules 200670 werden in de eerste plaats verenigbaar gemaakt met de gewijzigde rechtspraak van het EHRM en de door het CPT ontwikkelde maatstaven (cf. infra). Bovendien voegde de Raad van Europa een belangrijk hoofdstuk toe: Deel III (“Gezondheid”). Het hoofdstuk wordt onderverdeeld in de secties Gezondheidszorg, Organisatie van de gezondheidszorg, Medisch en gezondheidszorg-personeel, Verplichtingen van de medisch arts, Gezondheidszorgvoorzieningen, Mentale gezondheid en Overige bepalingen71. In tegenstelling tot zijn voorgangers wordt hiermee voor het eerst een volledig hoofdstuk gewijd aan het recht op gezondheid voor gedetineerden, wat op mensenrechtelijk vlak een enorme stap voorwaarts is. 3.1.4.2. European Dangerous Prisoners Recommendation 1982 61. Een andere aanbeveling waarin aandacht wordt besteed aan de gezondheidstoestand van gedetineerden is de European Dangerous Prisoners Recommendation72. Dit rechtsdocument kwam in 1982 tot stand in de schoot van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Het Comité erkent hierin enerzijds het gevaarlijk karakter van sommige gedetineerden en roept de lidstaten op om tegen hen versterkte veiligheidsmaatregelen te nemen, maar waarschuwt anderzijds ook voor de gezondheidsproblemen die hiermee gepaard kunnen gaan. Lidstaten mogen de gevolgen van de genomen veiligheidsmaatregelen dan ook niet uit het oog verliezen.73 3.1.4.3. European Health Care in Prison Recommendation 1998 62. Enkele jaren later nam het Comité van Ministers een meer algemeen rechtsdocument inzake het recht op gezondheidszorg voor gedetineerden aan: de Recommendation Concerning the Ethical and Organisational Aspects of Health Care in Prison van 199874. Deze aanbeveling wordt opgedeeld in drie hoofdstukken: Hoofdstuk I (“Main characteristics of the right to health in prison”), dat onder andere het recht op toegang tot een dokter bevat; Hoofdstuk 2 (“The specific role of the prison doctor and other health care staff in the context of the prison environment”) en 70 Recommendation No R(2006)2 on the European Prison Rules, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (11 januari 2006). 71 Deel III European Prison Rules 2006. 72 Recommendation No R(82)17 concerning Custody and Treatment of Dangerous Prisoners, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (24 september 1982). 73 Regel 6 European Dangerous Prisoners Recommendation 1982. 74 Recommendation No R(98)7 concerning the Ethical and Organisational Aspects of Health Care in Prison, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (8 april 1998). 22 Hoofdstuk 3 (“The organisation of health care in prison with specific reference to the management of certain common problems”). 3.1.4.4. CPT Standards 2004 63. De bepalingen in de European Health Care in Prison Recommendation 1998 werden uiteindelijk verder doorgetrokken in de CPT Standards 200475. Het betreft hier een reeks normen opgesteld door het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) waarmee rekening moet worden gehouden tijdens het onderzoek naar de behandeling van gedetineerden in de verschillende gevangenissen. Deze normen zijn kwalitatief zeer hoogstaand en illustreren opnieuw de doorwerking van het gelijkwaardigheidsbeginsel. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in haar arresten reeds herhaaldelijke keren naar de CPT Standards 2004 verwezen, in het bijzonder wanneer het moest oordelen over een mogelijke schending van artikel 3 EVRM. Volgens het Hof kan “een ontoereikende gezondheidszorg […] immers snel leiden tot situaties die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM vallen”76. Hoewel de nietnaleving van de CPT Standards niet automatisch zorgt voor een veroordeling wegens folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, hecht het Hof toch een zeer grote waarde aan deze normen. De CPT Standards mogen in theorie dan wel geen rechtstreekse werking hebben, toch worden zij regelmatig door het Hof gebruikt om staten te veroordelen. De waarheid blijkt in de praktijk dus toch ergens anders te liggen. 64. Naast het uitvaardigen van normen staat het CPT ook garant voor het uitvoeren van plaatsbezoeken aan vrijheidsberovende instellingen, zoals (jeugd)gevangenissen, huizen van bewaring, politiebureaus, verpleeghuizen etc. Bij dergelijke bezoeken kan het Comité elke vorm van informatie inwinnen die zij nodig acht, bijvoorbeeld door het voeren van privégesprekken met gedetineerden. Op die manier tracht het Comité zich zo’n accuraat mogelijk beeld te vormen van de desbetreffende instelling. Na elk bezoek verzendt het een gedetailleerd verslag naar de autoriteiten van het land in kwestie. Dit verslag bevat niet enkel de vaststellingen, maar ook allerlei aanbevelingen, opmerkingen en een verzoek om informatie. Het Comité hecht een groot belang aan dialoog en verlangt dan ook telkens een gedetailleerde reactie van het 75 76 The CPT Standards, CPT/Inf/E (2002) 1, Rev. 2006. CPT Standards 2004, §30. 23 desbetreffend land. 77 De rapporten van het CPT zijn een belangrijk hulpmiddel bij de beoordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen. Klachten op basis van artikel 3 EVRM die bevestigd worden door de bevindingen van het CPT worden onmiddellijk zeer serieus genomen. 65. In Hoofdstuk B wordt vervolgens dieper ingegaan op de rechtspraak van het EHRM, die gedurende de decennia een cruciale mentaliteitsverandering heeft ondergaan. 3.2 Rechtspraak van het EHRM 3.2.1. Van “theorie van de inherente beperkingen” naar “theorie van de gelegitimeerde beperkingen” 66. Tot in de jaren zeventig verklaarde de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (hierna: ECRM) het gros van de klachten van gedetineerden onontvankelijk op grond van de “theorie van de inherente beperkingen”. Deze theorie ging uit van het beginsel dat een vrijheidsberoving op rechtmatige wijze automatisch gepaard gaat met een inperking van de grondrechten.78 Op de mensenrechten van gedetineerden werden aldus grotere beperkingen ingevoerd dan op de mensenrechten van vrije mensen. 67. De arresten De Wilde, Ooms en Versyp t. België79 en Golder t. het Verenigd Koninkrijk80 zorgden echter – terecht overigens – voor een ommekeer in de rechtspraak van het EHRM. Voortaan moeten alle beperkingen op grondrechten strikt gelegitimeerd zijn volgens de criteria van het EVRM. Het Hof verlaat hiermee definitief de “theorie van de inherente beperkingen” voor de “theorie van de gelegitimeerde beperkingen”. 68. Bovendien gaat het EHRM in haar rechtspraak steeds verder in de uitlegging van de grondrechten van gedetineerden. In het arrest Kudla t. Polen81 bevestigde het Hof voor het eerst dat elke gevangene recht heeft op detentieomstandigheden in overeenstemming met de menselijke waardigheid: “[…] the State must ensure that a person is detained in conditions which are 77 CPT, Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), http://www.cpt.coe.int/dutch.html. 78 G. SMAERS, “De toepassing van het E.V.R.M. op de strafuitvoeringsfase: Een analyse van de Europese en Belgische rechtspraak m.b.t. de grondrechten van veroordeelde gedetineerden”, Panopticon 1991, 31-32. 79 EHRM, Versyp t. België, 18 juni 1971, Publ. E.C.H.R., serie A, vol. 12. 80 EHRM, Golder t. het Verenigd Koninkrijk, 21 februari 1975, Publ. E.C.H.R., serie A, vol. 18. 81 EHRM, Kudla t. Polen, 26 oktober 2000, Application No 30210/96. 24 compatible with respect for his human dignity, that the manner and method of the execution of the measure do not subject him to distress or hardship of an intensity exceeding the unavoidable level of suffering inherent in detention and that, given the practical demands of imprisonment, his health and well-being are adequately secured by, among other things, providing him with the requisite medical assistance”82. 3.2.2. Artikel 3 EVRM: enkele concrete toepassingsgevallen 69. Zoals hierboven reeds werd aangehaald, bevat het EVRM geen enkele specifieke bepaling inzake het recht op gezondheid voor gedetineerden. Het welzijn van gedetineerden hangt echter zeer nauw samen met artikel 3 EVRM, dat een algemeen verbod van foltering en een gebod van menselijke behandeling voorschrijft. Via dit artikel heeft het EHRM reeds in talrijke arresten lidstaten veroordeeld tot een schending van het EVRM. Door hun klachten te baseren op artikel 3 EVRM kunnen gevangenen vaak een einde kunnen stellen aan of een vergoeding krijgen voor de erbarmelijke gezondheidsomstandigheden waarin zij verkeren. In principe vertrekt het Hof steeds vanuit eenzelfde uitgangspunt: vrijheidsberovende maatregelen zoals detentie brengen altijd een zekere mate van lijden met zich mee. Een detentie an sich leidt dus niet automatisch tot een schending van artikel 3 EVRM. Om te spreken van een schending moet er nog een minimumgraad van ernst bereikt worden die het normale niveau van lijden en vernedering overstijgt. 70. Ook al bestaat er geen uitdrukkelijke gezondheidsrechtelijke bepaling voor gedetineerden, toch wordt hun gezondheid ruimschoots gewaarborgd door de rechtspraak van het EHRM. De lacune in de wetgeving wordt hierdoor als het ware opgevuld en gecompenseerd. De rechtspraak van het Hof gaat zelfs zo ver dat er voor gedetineerden in de praktijk quasi een rechtstreeks recht op gezondheid ontstaat. Aangezien de uitspraken van het EHRM dermate belangrijk zijn voor de rechtspositie van gedetineerden, wordt in wat volgt een ruim aantal arresten uiteengezet. Om het geheel wat overzichtelijker te maken, worden de arresten onderverdeeld in een aantal thema’s, zoals dwangvoeding en dwangbehandeling, tekortkomingen in medische hulp en overbevolking. Deze opsomming is uiteraard niet limitatief, aangezien de rechtspraak van het Hof tegenwoordig zodanig omvangrijk is dat dit een onmogelijke opdracht zou zijn. Daarnaast moet men rekening houden met het feit dat de categorieën niet strikt van elkaar onderscheiden kunnen worden: ze lopen vaak in elkaar over. 82 Ibid., 84. 25 Overbevolkte gevangenissen leiden bijvoorbeeld dikwijls tot ontoereikende medische hulp. Bovendien zijn sommige zaken een mengelmoes van verschillende tekortkomingen, zoals slechte kwaliteit van het voedsel en water, het ontbreken van installaties die toestand lichaamsbeweging te hebben en slechte hygiënische omstandigheden. Deze komen aan bod in de restcategorie “algemene kwesties”. 3.2.2.1. Medische hulp 71. Het EHRM heeft al in verschillende arresten, zij het slechts incidenteel, moeten oordelen over de vraag of bepaalde medische toestanden strijdig zijn met artikel 3 EVRM. Doorgaans hebben deze zaken ofwel betrekking op het geheel of gedeeltelijk ontbreken van medische hulp, ofwel op dwangbehandelingen bij gedetineerden (zie hoofdstuk 4.2.2.2). Wat betreft het eerste vraagstuk, besluit het Hof in Straatsburg tot een schending van artikel 3 EVRM indien de medische hulp, die volgens de gezondheidsproblemen van de gedetineerde noodzakelijk is, geheel of fundamenteel tekortschiet. De geneeskundige zorg moet aldus aan bepaalde minimum-voorwaarden voldoen.83 72. In het algemeen steunt de rechtspraak van het EHRM betreffende het medisch behandelen van gedetineerden op twee principes: de aanwezigheid van een minimumniveau van ernst en de verplichting tot medische verzorging van gedetineerden. In de eerste plaats veronderstelt een schending van artikel 3 EVRM de aanwezigheid van een minimumniveau van leedtoevoeging dat uitstijgt boven hetgeen eigen is aan de betreffende behandeling (zie supra). Bovendien hebben Staten de verplichting om het welzijn van personen die door de autoriteiten van hun vrijheid worden beroofd, te beschermen, o.m. door het bieden van medische zorg. Om na te gaan of aan deze principes voldaan is, wordt rekening gehouden met alle feitelijke omstandigheden van de zaak.84 Bij de beoordeling hiervan refereert het Hof ook frequent naar rapporten van het CPT. 73. Hieronder zullen een aantal arresten besproken worden die betrekking hebben op drie kwetsbare categorieën van gedetineerden: verslaafden, seropositieven en gehandicapten. Dit is een vrij gekozen opsomming die louter exemplatief is. 83 J.K.M. GEVERS, “Artikel 3” in J.K.M. GEVERS (red.), Het EVRM en de gezondheidszorg, Nijmegen, Arq aequi libri, 1994, 4149. 84 T. GOFFIN, “Het einde van geïnformeerde toestemming? Als medische noodzakelijkheid de regels bepaalt”, T.Gez. 2010-11, 41-47. 26 3.2.2.1.1. Verslaafde gedetineerden 74. Bij de behandeling van drugsverslaafde gedetineerden moesten verschillende lidstaten reeds verantwoording afleggen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Drugsverslaving en ontwenningsverschijnselen zijn problemen waar veel penitentiaire instellingen mee te kampen hebben. Er rust dan ook een zware zorgverplichting op de autoriteiten om gedetineerden voldoende medisch te begeleiden en op te volgen tijdens hun ontwenningskuur. 75. In het Verenigd Koninkrijk overleed een Britse heroïneverslaafde slechts één maand na haar opname, waarschijnlijk als gevolg van ontwenningsverschijnselen.85 In casu braakte het slachtoffer gedurende een hele week onophoudelijk en at of dronk ze nauwelijks, waardoor ze veel gewicht verloor en uitdroogde. Het verzorgend personeel trok evenwel niet aan de alarmbel, wat vermoedelijk te wijten was aan twee banale factoren: een kapotte weegschaal en een verminderde medische opvolging tijdens het weekend. Het Europees Mensenrechtenhof stelde de Britse overheid niet aansprakelijk voor het overlijden van Judith McGlinchey, maar wel voor de wijze waarop zij als dusdanig werd behandeld. Gevolg: een schending van artikel 3 EVRM wegens onmenselijke en vernederende behandeling. 76. Enkele jaren later kwam de Britse regering opnieuw onder vuur te staan in de zaak Shelley t. Verenigd Koninkrijk86. Volgens verzoeker deed de overheid een afbreuk aan haar positieve zorgplicht door programma’s inzake de inwisseling van injectienaalden in gevangenissen niet te introduceren. Hoewel dergelijke programma’s de verspreiding van infectieziekten door intraveneus naaldgebruik voorkomen, kon Shelley echter niet aantonen dat hij een drugsgebruiker was, noch dat hij door zijn persoonlijke omstandigheden een reëel of onmiddellijk gevaar liep op besmetting van infectieziekten door gebruikte injectienaalden. Het Hof besliste dan ook dat een potentiële bedreiging van de gezondheid niet voldoende ernstig is om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM te vallen. Bovendien kon het beleid van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd worden: de Britse overheid streeft in de eerste plaats een ontmoediging van drugsgebruik na. Hoewel gedetineerden hierdoor verschillend behandeld worden, valt het beleid van de autoriteiten binnen de beoordelingsruimte van de staat en is het gesteund op het principe van proportionaliteit en op 85 86 EHRM, McGlinchey t. Verenigd Koninkrijk, 29 april 2003, nr. 50390/99. EHRM, Shelley t. Verenigd Koninkrijk, 4 januari 2008, nr. 23800/06. 27 objectieve en redelijke rechtvaardigingsgronden. Het Hof achtte artikel 3 EVRM aldus niet geschonden. 77. Hoewel het Verenigd Koninkrijk in voorgaande zaak aan een veroordeling van het EHRM heeft weten te ontsnappen, sturen beide arresten toch een waarschuwingssignaal uit naar de Belgische regering. Zoals hieronder zal worden vermeld, stelde het Comité ter Preventie van Foltering en van onmenselijke of vernederende bestraffing en behandeling (CPT) tijdens haar laatste bezoek aan de Belgische gevangenissen veel schrijnende situaties wegens overbevolking vast. Bij de medische behandeling van drugsverslaafde gedetineerden blijkt dit niet anders te zijn. Het is aan de Belgische overheid om een eventuele toekomstige veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te voorkomen, als het al niet te laat is.87 3.2.2.1.2. Seropositieve gedetineerden 78. Naast drugsverslaafde gedetineerden heeft de overheid ook een positieve zorgplicht ten aanzien van seropositieve gevangenen. Zij heeft een bijzondere verantwoordelijkheid om gedetineerden die aan aids lijden voldoende medisch te behandelen en te begeleiden. 79. Deze problematiek was het discussiepunt in de zaak Martzaklis e.a. t. Griekenland88. De verzoekers waren seropositieven die opgesloten zaten in het ziekenhuis van de gevangenis, waar zij klaagden over materiële en hygiënische tekortkomingen en een ontoereikende medische behandeling. Het antwoord van het EHRM bestond uit twee delen. In eerste instantie stelde het Hof dat zij de oorspronkelijke bedoeling van het gevangenisbestuur niet mag bekritiseren. Net zoals bij verslaafde gedetineerden kan een verschil in behandeling gerechtvaardigd zijn door het nastreven van een wettig doel, in casu door de noodzaak om hen beter op te volgen en te behandelen, hen te beschermen tegen infectieziekten, hen betere maaltijden te geven, hen de mogelijkheid bieden om gedurende langere tijd te wandelen en hen toegang te geven tot een keuken en een wasserij die aan hen zijn voorbehouden. Deze rechtvaardiging werd echter genuanceerd in het tweede deel van de uitspraak. De verzoekers waren namelijk gewone seropositieven wiens ziekte niet kenbaar was, waardoor zij niet in afzondering konden worden geplaatst met als reden het vermijden van ziekteverspreiding. Bovendien bevonden zij zich in een ziekenhuis met uiterst slechte materiële en hygiënische 87 88 E. BREMS, “Overheid heeft zorgplicht voor verslaafde gedetineerden”, De Juristenkrant 2003, nr. 70, 12. EHRM, Martzaklis e.a. t. Griekenland, 9 juli 2015, nr. 20378. 28 detentieomstandigheden en onregelmatig verstrekte behandelingen. Het Hof besloot dan ook dat zij onderworpen werden aan een onmenselijke en vernederende behandeling die niet objectief en redelijk gerechtvaardigd kon worden, resulterend in een schending van artikel 3 EVRM. 3.2.2.1.3. Gehandicapte gedetineerden 80. Een derde categorie binnen de kwetsbare groep van gedetineerden zijn gehandicapten. Ook ten aanzien van hen heeft de overheid een specifieke zorgplicht: de Staat moet zorgen voor detentievoorwaarden die aangepast zijn aan de bijzondere behoeften van gehandicapten. 81. In het recent arrest Semikhvostov t. Rusland89 kwam een paraplegisch gedetineerde in opspraak, enerzijds omdat hij in de onmogelijkheid verkeerde om zich zelfstandig tot de inrichtingen van de gevangenis te begeven, anderzijds omdat hij geen georganiseerde hulp kreeg bij zijn verplaatsingen en dagelijkse activiteiten. Het gevolg hiervan was een stigmatisering en een totale afzondering van zijn medegedetineerden. Volgens Semikhvostov kwam dit neer op een onmenselijke en onterende behandeling die artikel 3 EVRM schond. Het Hof volgde het standpunt van verzoeker door te stellen dat de overheid hem niet had behandeld op een manier aangepast aan zijn handicap. Talloze toegangsproblemen hadden opgelost kunnen worden door eenvoudige en ongecompliceerde veranderingen, maar het enige wat men deed was een tijdelijk hellend vlak aan de ingang installeren, een stoel geven voor gebruik bij de toiletten en medegedetineerden aanwijzen om hem te helpen. Volgens het Hof bezorgde dit de verzoeker zodanig fysiek en mentaal leed dat het neerkwam op een onmenselijke en onterende behandeling. 3.2.2.2. Dwangbehandeling en dwangvoeding 82. Ook in het kader van een dwangbehandeling heeft het Hof zich reeds meerdere malen moeten uitspreken over de verenigbaarheid ervan met artikel 3 EVRM. 83. In de praktijk bestaat enorm veel controverse omtrent het geoorloofd karakter van het toedienen van dwangvoeding of vocht bij een langdurige hongerstaking. Op internationaal vlak is het uitgangspunt doorgaans dat staten de beslissing tot voedselweigering dienen te respecteren. Men kan zich echter vragen stellen bij de draagwijdte van dergelijk standpunt. 89 EHRM, Semikhvostov t. Rusland, 6 februari 2014, nr. 2689/12. 29 Moet artikel 3 EVRM voorrang krijgen op artikel 2, dat staten verplicht het recht op leven van eenieder te beschermen? Vast staat in elk geval dat staten zich moeten onthouden van daden die de toestand van de hongerstaker verslechtert.90 Bovendien lijkt de ECRM deze vraag te hebben beantwoord in een arrest over dwangvoeding in een Duitse gevangenis.91 De Commissie oordeelde namelijk dat de bescherming van het leven voorrang krijgt, in zoverre de wijze waarop dwangvoeding wordt toegepast aan de nodige eisen voldoet. 84. In het arrest Nevmerzhitsky t. Oekraïne92 aanvaardde het Europees Mensenrechtenhof dat het voeden onder dwang om het leven van de gedetineerde te redden, gerechtvaardigd kan zijn door een therapeutische noodzaak. In principe kan een dergelijke maatregel niet als onmenselijk of vernederend worden beschouwd, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat dusdanige beslissing uit medisch oogpunt noodzakelijk is en dat de procedurele garanties die daaraan verbonden zijn, werden nageleefd. Om de therapeutische noodzaak te bewijzen, moeten de autoriteiten, volgens het decreet dat de procedure bepaalt, een schriftelijk geneeskundig verslag en een beslissing van de directeur van het gevangeniscentrum kunnen voorleggen. Bovendien mag de manier waarop een persoon tijdens zijn hongerstaking wordt gevoed, de minimumdrempel qua ernst niet overschrijden. In casu kon de Oekraïnse regering echter noch het schriftelijk geneeskundig verslag, noch een beslissing van de directeur van het gevangeniscentrum aantonen. Het Hof leidde hieruit af dat de dwangvoeding omgeven was door willekeur. Het gebruik van dwangmiddelen ingeval van gewelddadig verzet tegen de voedseltoediening, zoals handboeien, een kaakklem en een speciale rubberslang die in de slokdarm wordt gebracht, resulteerden hierdoor in een schending van artikel 3 EVRM wegens foltering. 85. Een ander concreet voorbeeld van dwangbehandeling is de zaak Bogumil t. Portugal93, waarbij een bolletje cocaïne operatief verwijderd moest worden uit de maag van een Pools staatsburger. Bogumil trok hiervoor naar Straatsburg om een schending van de artikelen 3 en 8 EVRM in te roepen. Wat betreft de toepassing van artikel 3 EVRM, oordeelde het Hof dat er bij de gedwongen behandeling van gedetineerden sprake is van een spanningsveld tussen het medisch noodzakelijke van een bepaalde (dwang)behandeling enerzijds, en het mensonterende van deze behandeling anderzijds. In principe kan een dwangbehandeling echter niet 90 ECRM, Gallagher t. Nederland, 15 december 1977, nr. 8088/77, NJ 1978, 381. ECRM, X t. Duitsland, 12 juni 1984, nr. 10565/83, EHRR 135, 152-154. 92 EHRM, Nevmerzhitsky t. Oekraïne, 5 april 2005, nr. 54825/00. 93 EHRM, Bogumil t. Portugal, 7 oktober 2008, nr. 35228/03. 91 30 beschouwd worden als mensonwaardig of vernederend in de zin van artikel 3 EVRM, als die behandeling medisch (therapeutisch) noodzakelijk is (zoals in het kader van dwangvoeding bij hongerstaking). Hoewel het EHRM terecht besluit dat er geen sprake is van een schending van artikel 3 EVRM, betreuren verschillende auteurs de gebrekkige en zelfs tegenstrijdige redeneringen in het arrest. Volgens T. GOFFIN doet het Hof, door het recht op geïnformeerde toestemming volledig los te rukken van artikel 8 EVRM en te koppelen aan artikel 3 EVRM, afbreuk aan zowel het recht op vrije en geïnformeerde toestemming als het recht van gedetineerden op medische zorg.94 3.2.2.3. Overbevolking 86. Een andere grote hinderpaal en een vaak terugkerend probleem waar gevangenissen mee te kampen hebben is de problematiek van de overbevolking. Een aanzienlijk deel van de penitentiaire inrichtingen in verschillende lidstaten wordt geconfronteerd met een structureel plaatstekort en dit heeft vaak zijn weerslag op de gezondheidstoestand van gedetineerden. 87. Een eerste arrest waarin het EHRM oordeelde tot een schending van artikel 3 EVRM was de zaak Ostrovar t. Moldavië95. Ostrovar was een Moldavisch onderdaan die als belangrijkste assistent van de procureur van het centrale district van Chisinau door de Moldavische geheime diensten gearresteerd werd wegens corruptie. Na een herkwalificatie tot beïnvloeding werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De twee cellen waarin Ostrovar werd vastgehouden hadden een oppervlakte voorzien voor respectievelijk 14 en 10 gedetineerden, maar in feite werden daarin soms meer dan 20 gedetineerden opgesloten. De overbevolking binnen de Moldavische gevangenis bracht een aantal cumulatieve gevolgen met zich mee, zoals het ontbreken van passende medische bijstand, de blootstelling aan sigarettenrook en een gebrek aan voedsel. Samen met de tijd die in gevangenschap werd doorgebracht en de specifieke weerslag die deze omstandigheden op de gezondheidstoestand van de verzoeker kunnen hebben, oordeelde het Hof dat het daaruit voortvloeiende leed de minimumgrens van artikel 3 EVRM overschreed. 88. Ook Polen kampt met ernstige problemen van overbevolking binnen de strafinrichtingen. In 2009 waren 160 verzoeken bij het Hof aanhangig, allemaal op grond van artikel 3 EVRM en meer specifiek wegens overbevolking. De ernst en het structurele karakter 94 95 T. GOFFIN, “Het einde van geïnformeerde toestemming?”, 41. EHRM, Ostrovar t. Moldavië, 13 september 2005, nr. 35207/03. 31 van de overbevolking in de gevangenissen, die sinds 2000 en minstens tot in de eerste helft van 2008 wordt vastgesteld, werden door het Pools Grondwettelijk Hof en verschillende nationale instanties erkend. Volgens het Pools Grondwettelijk Hof kon door de ernstige en chronische aard alleen al het fenomeen van de overbevolking van de gevangenissen als een onmenselijke en vernederende behandeling worden bestempeld. Het EHRM omschreef de situatie als een chronisch verschijnsel en een structureel probleem dat bestaat in “een praktijk die onverenigbaar is met het EVRM”. Het Hof verzocht Polen dan ook om voor dit probleem een globale oplossing te zoeken door het bij de bron aan te pakken. In de zaak Orchowski t. Polen96 voerde de verzoeker deze situatie van overbevolking aan als een schending van artikel 3 EVRM. Orchowski moest samen met zijn medegedetineerden langdurig dicht op elkaar leven in een persoonlijke ruimte die kleiner was dan het gewaarborgde mensenrechtelijke minimum op binnenlands vlak. Naast deze engheid van zijn cel moesten zij ook een gebrek aan oefening, met name in de buitenlucht, een gebrek aan privacy, zorgwekkende hygiënische omstandigheden en herhaaldelijke overplaatsingen doorstaan, waardoor hun toestand nog verzwaard werd. Het Hof besloot derhalve dat de verzoekers een beproeving moesten doorstaan waarvan de intensiteit het onvermijdelijke leed dat inherent is aan opsluiting in de gevangenis overtreft, met overtreding van artikel 3 EVRM. 89. Naast Polen en Moldavië werd ook Frankrijk schuldig bevonden wegens onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. In de zaak Canali t. Frankrijk97 klaagde de verzoeker de overbevolking en hygiënische tekortkomingen van de instelling waarin hij verbleef aan. Canali moest zijn straf uitzitten in een gedeelde cel waarin zijn bed vlak naast de toiletten stond en waar de sanitaire voorziening bovendien niet voorzien was van enige privacy. Volgens het Hof gaf deze vernedering bij de gedetineerden aanleiding tot gevoelens van wanhoop en minderwaardigheid, met als gevolg een schending van artikel 3 EVRM. 90. Ten slotte werd België recent veroordeeld voor overbevolkte gevangenissen, naar aanleiding van het arrest Vasilescu t. België98. In casu bracht Marin Vasilescu, een man van Roemeens origine, vijftien dagen door in de gevangenis van Antwerpen in een individuele ruimte van slechts 2,8m2, terwijl het door het CPT aanbevolen norm voor collectieve cellen op 4m2 ligt. Bovendien sliep hij op een matras op de grond, hoewel het CPT voorschrijft dat elke 96 EHRM, Orchowski t. Polen, 22 oktober 2009, nr. 17885/04. EHRM, Canali t. Frankrijk, 25 april 2013, nr. 40119/09. 98 EHRM, Vasilescu t. België, 25 november 2014, nr. 64682/12. 97 32 gedetineerde over een bed moet beschikken. Als gevolg hiervan liep hij een pijnlijke lumbago op. Dit op zich was eigenlijk al voldoende om een schending van artikel 3 EVRM uit te maken, aangezien het Hof zich de laatste jaren steeds strenger opstelt ten aanzien van het gebrek aan individuele ruimte. Zijn situatie werd echter nog verergerd door het feit dat hij zijn cel moest doorbrengen met personen die rookten of drugs gebruikten, waardoor hij het slachtoffer werd van passief roken. Na zijn overplaatsing naar de gevangenis in Merksplas had Vasilescu bovendien niet langer toegang tot stromend water en toiletten, zodat de gevangenen ’s nachts een emmer moesten gebruiken om hun behoeften te doen. Nochtans had het CPT de Belgische regering zestien jaar geleden al verzocht om dringende maatregelen te nemen tegen de toestanden in de gevangenis van Merksplas. Het Europees Mensenrechtenhof neemt de beschuldigingen van Vasilescu dan ook heel serieus, aangezien zij volledig overeenstemmen met de bevindingen in de opeenvolgende rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering. Bovendien verwijst het Hof in zijn argumentering geregeld naar de CPT Standards. De uitkomst van bovenstaande feiten was aldus een schending van artikel 3 EVRM wegens onmenselijke en vernederende behandeling. Daarnaast benadrukte het EHRM dat de problemen van overbevolking, gebrek aan een sanitaire en hygiënische inrichting en de bouwvalligheid van de instellingen van structurele aard zijn. Het is dan ook hoog tijd voor de Belgische overheid om de waarschuwingen van het CPT en het EHRM au sérieux te nemen, wil zij toekomstige veroordelingen van het Hof vermijden.99 3.2.2.4. Detentieomstandigheden op death-row 91. Een zeer bijzondere zaak is het arrest Kuznetsov t. Oekraïne 100 , waarin een terdoodveroordeelde gedetineerde een beroep deed op artikel 3 EVRM. Hoewel de Raad van Europa de afschaffing van de doodstraf als één van de toetredingsvoorwaarden stelt, doekte Oekraïne de doodstraf pas op in 2000. Aangezien het Oost-Europese land in 1998 nog 146 mensen ter dood veroordeelde, is het niet verwonderlijk dat dergelijke zaak in 2003 voor het Europees Mensenrechtenhof verscheen.101 Het standpunt van het Hof was duidelijk: staten die de doodstraf uitvoeren hebben de plicht om gedetineerden te laten verblijven onder omstandigheden die hun menselijke waardigheid, gezondheid en welzijn respecteren. Zij mogen niet blootgesteld worden aan een hogere mate van stress en lijden dan inherent is aan een detentiesituatie. Bij de beoordeling of een behandeling of bestraffing onder artikel 3 EVRM 99 E. MERKX, “EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen”, De Juristenkrant 2014, 2. EHRM, Kuznetsov t. Oekraïne, 29 april 2003, nr. 39042/97. 100 101 R. HOOD EN S. KOVALEV, The Death Penalty Abolition in Europe, Strasbourg, Council of Europe Publishing, 1999, 141-151. 33 valt, houdt het Hof rekening met verschillende factoren, zoals de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, de detentieomstandigheden en de detentieduur. Daarnaast neemt het ook de hedendaagse opvattingen over de doodstraf van de Verdragspartijen in beschouwing. 92. In casu bracht Kuznetsov gedurende dertig maanden 24 uur per dag door in een kleine cel zonder daglicht, zonder contact met medegedetineerden, zonder enige mogelijkheid om (buiten) de benen te strekken en zonder bezigheden. Na een mislukte zelfmoordpoging werd hij al helemaal in afzondering geplaatst, wat zijn situatie nog verzwaarde. Bovendien had verzoeker reeds een klacht wegens mishandeling ingediend bij de Oekraïnse autoriteiten. Dergelijke klacht, waarnaar de autoriteiten in principe een officieel onderzoek moeten instellen, werd pas twee maanden later onderzocht, nadat Kuznetsov reeds onder medisch en psychiatrisch toezicht had gestaan en zonder dat er enige indicatie tot uitvoering en voortgang van een onafhankelijk onderzoek was. Ondanks de zware socio-economische problemen die Oekraïne indertijd moest doorstaan, aanvaardde het Hof dit niet als een rechtvaardiging voor de onacceptabele detentieomstandigheden waarin Kuznetsov zich bevond. Het EHRM concludeerde dan ook tot een schending van artikel 3 EVRM. 3.2.2.5. Algemene kwesties 93. Naast bovenstaande zaken, die telkens betrekking hebben op een specifiek thema, bestaan er nog tal van arresten waarin lidstaten op hun vingers werden getikt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens omwille van allerlei verschillende redenen. Enkele zaken zullen hieronder kort worden besproken. 94. In het arrest Efremidi t. Griekenland102 klaagde verzoekster, die illegaal in Griekenland verbleef, over het gebrek aan voldoende voedsel en de onmogelijkheid tot het uitoefenen van fysieke beweging gedurende drie maanden. Volgens het Hof was dit een vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Ook de voortdurende overbrenging van een gedetineerde, zoals onderhevig in de zaak Payet t. Frankrijk103, werd gekwalificeerd als een onmenselijke behandeling. In de zaken Enea t. Italië104 en Z.N.S. t. Turkije105 werd het vereiste minimumniveau van ernst echter niet bereikt. 102 EHRM, Efremidi t. Griekenland, 21 juni 2011, nr. 33225/08. EHRM, Payet t. Frankrijk, 20 januari 2011, nr. 19606/08. 104 EHRM, Enea t. Italië, 17 september 2009, nr. 74912/01. 105 EHRM, Z.N.S. t. Turkije, 19 januari 2010, nr. 21896/08. 103 34 95. Tot slot zal dieper worden ingegaan op de recente en veelbesproken zaak Farid ‘Le Fou’106, waarin de Belgische Staat veroordeeld werd wegens folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen in de zin van artikel 3 EVRM. Het arrest wordt apart behandeld omdat er verschillende thema’s aan bod komen die niet ondergebracht kunnen worden in één specifieke categorie. In casu verbleef Farid ‘Le Fou’, eigenlijk Farid Bamouhammad, van 1984 tot april 2015 bijna ononderbroken in de gevangenis. Bamouhammad voerde aan dat hij tijdens zijn verblijf te kampen kreeg met een streng gevangenisregime, uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen en een eindeloze reeks overplaatsingen. In de periode tussen 2006 en 2013 werd hij maar liefst 43 keer verplaatst van de ene penitentiaire instelling naar de andere. Volgens het Hof waren deze overplaatsingen eerder te wijten aan de vooroordelen van het gevangenispersoneel dan aan zijn eigen gevaarlijk gedrag. Ook het bijzonder veiligheidsregime en de dwangmaatregelen beschouwde het Hof als disproportioneel: Bamouhammad werd gedurende zeven jaar in een isoleercel of in afzondering geplaatst. Naargelang de gevangenis waarin hij verbleef, werd hij onderworpen aan verschillende dwangmaatregelen. Zo werd hij bij elk verlaten van zijn cel in de handboeien geslagen en aan een lichaamsfouillering onderworpen, mocht hij bezoek en maaltijden enkel vanachter tralies ontvangen en was het verboden om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn geestelijke gezondheid hier uiteindelijk begon onder te lijden. In 2007 werd hij gediagnosticeerd met het syndroom van Gasner, een soort gevangenispsychose. Om na te gaan of dit een schending uitmaakte van artikel 3 EVRM, toetste het Hof zijn situatie aan drie elementen: de evolutie van zijn gezondheidstoestand, de doeltreffendheid van de medische behandeling en de vraag of zijn gevangenhouding nog langer verantwoord was. Vooral met betrekking tot het laatste element ging het Hof in Straatsburg zeer ver door te stellen dat in sommige gevallen de enige humanitaire oplossing voor zieke gevangenen nog hun vrijlating is. 107 Finaal stelde het Hof dat de optelsom van de uitvoeringsmodaliteiten van de gevangenisstraf, in het bijzonder de herhaaldelijke overplaatsingen, de herhaaldelijke uitzonderingsmaatregelen, de vertragingen in het toedienen van de nodige therapie en de weigering van de overheden om de straf aan te passen ondanks de verslechtering van diens geestestoestand, het onvermijdelijke niveau van leed dat met een detentie gepaard gaat, overschreed. Conclusie: een schending van artikel 3 EVRM. Daarbovenop werd België ook nog eens veroordeeld tot een schending van artikel 13 EVRM (“Recht op een 106 EHRM, Bamouhammad t. België, 17 november 2015, nr. 47687/13. C. VAN VYVE, “Mensenrechtenhof veroordeelt België voor detentievoorwaarden Farid ‘Le Fou’”, De Juristenkrant 2015, afl. 319, 2. 107 35 daadwerkelijk rechtsmiddel”), daar gedetineerden geen enkele mogelijkheid hebben om snel verhaal aan te tekenen tegen overplaatsingen en uitzonderingsmaatregelen. Artikel 147 tot 166 van de Basiswet Gevangeniswezen voorziet weliswaar in de mogelijkheid van een officiële en onafhankelijke klachtenprocedure bij een Klachtencommissie, maar deze zijn tot op vandaag nog steeds niet in werking getreden. Het belang van dergelijke veroordeling mag in ieder geval niet onderschat worden: amper één jaar na de zaak Vasilescu t. België wordt België opnieuw op de vingers getikt wegens een schending van artikel 3 EVRM. Na een eindeloze keten van aanbevelingen van het CPT en inmiddels enkele veroordelingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is het ondertussen vijf voor twaalf voor de Belgische regering om dringend in actie te schieten. 3.2.3. Beoordeling 96. Sedert de jaren ‘70 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de “theorie van de inherente beperkingen” verlaten voor de “theorie van de gelegitimeerde beperkingen”. Voortaan moeten alle beperkingen op de grondrechten van gedetineerden strikt gelegitimeerd zijn volgens de criteria van het EVRM. Hoewel het recht op gezondheid nochtans nergens in de verdragstekst uitdrukkelijk vermeld wordt, maakt het er toch onlosmakelijk deel van uit via de rechtspraak van het EHRM. 97. Het Hof gaat zelfs zo ver in haar uitspraken dat gedetineerden nagenoeg een evenwaardig recht op gezondheid genieten als personen die niet van hun vrijheid werden beroofd. Tegenwoordig kan de rechtspraak misschien wel beschouwd worden als hét mechanisme voor gedetineerden om hun recht op gezondheid af te dwingen. Een tiental jaren geleden leek dit nochtans onmogelijk. Hoewel gedetineerden reeds sinds de jaren ’50 massaal klachten indienden (een gebrek aan klachten was er dus zeker niet), oordeelde het Hof pas in 1992 voor het eerst tot een schending van artikel 3 EVRM.108 Klachten van gedetineerden op grond van artikel 3 EVRM leverden toen slechts in uitzonderlijke gevallen succes op. Hoe valt dit te verklaren, wetende dat de mensenrechten hun doorbraak al na de Tweede Wereldoorlog kenden? Volgens G. SMAERS is dit voornamelijk te wijten aan de principes die de Straatsburgse organen toen hanteerden inzake de gelding van mensenrechten ten aanzien van gedetineerden. Hun radicale manier van denken zorgde ervoor dat de toelaatbaarheidsdrempel in detentiezaken zeer hoog lag en dat bepaalde behandelingsvormen in de gevangenis niet als 108 EHRM, Tomasi t. Frankrijk, 27 augustus 1992, Publ ECHR, Serie A, vol. 241-A. Het betrof hier echter nog steeds geen pure gevangeniszaak, maar een veroordeling wegens geweldgebruik door de politie bij arrestatie. 36 onmenselijk of vernederend werden beschouwd wanneer zij noodzakelijk en dus gerechtvaardigd waren. En zelfs al werd de zaak toelaatbaar verklaard, dan nog was het voor gedetineerden praktisch onmogelijk om bewijsmateriaal te vergaren gelet op hun ondergeschikte positie. Dit alles zorgde ervoor dat, hoewel artikel 3 EVRM in theorie een absoluut recht is, dit in de praktijk net omgekeerd was.109 98. Sinds de jaren 2000 kende de rechtspraak van het EHRM echter een manifeste omwenteling. Het Hof is minder geneigd om zich in te laten met de excuses van de nationale overheden en oordeelt vaker tot een schending van artikel 3 EVRM. Beweringen zoals het feit dat de opgelegde maatregelen noodzakelijk waren voor het gevangenisbeleid worden met argusogen bekeken. Het ziet er dan ook naar uit dat de bovenvermelde arresten vaste rechtspraak zijn geworden. Volgens G. SMAERS vervult artikel 3 meer en meer de rol van een echte maatstaf waaraan de condities en behandelingen in strafinstellingen worden getoetst. Artikel 3 is als het ware getransformeerd van een louter negatieve verbodsnorm tot een positieve waarborgnorm voor gedetineerden, die het recht op een menswaardige behandeling garandeert.110 3.3 Conclusie 99. Naast het stijgend belang van de jurisprudentie van het EHRM mogen ook de eerder vermelde rechtsbronnen die bijgedragen hebben tot de discussie over de rechten van gedetineerden niet uit het oog verloren worden. Vooral de activiteiten van het CPT en de European Prison Rules 1987 verdienen het om nog eens extra in de verf te worden gezet. 100. Zoals eerder vermeld hecht het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een groot belang aan de bevindingen van het CPT. Indien klachten van gedetineerden gestaafd worden door de rapporten van het Comité, dan is het Hof sneller geneigd om over te gaan tot een schending van artikel 3 EVRM. Ook België werd reeds een aantal keren onderworpen aan plaatsbezoeken door het Comité. Hierbij werd het Belgische penitentiaire systeem keer op keer 109 G. SMAERS, Gedetineerden en Mensenrechten, Tilburg, Maklu, 1994, 175; G. SMAERS, “Grondrechten in detentiesituaties: biedt art. 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?, in S. PARMENTIER (ed.), Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 109; G. SMAERS, “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (red.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 521-537. 110 G. SMAERS, “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, 529-530; F. TULKENS en P. VOYATZIS, “Le droit à la santé en prison. Les développements de l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme”, Rev.dr.pén. 2009, afl. 4, 364-391. 37 fel bekritiseerd, vooral wegens het ontbreken van elke vorm van rechtsbescherming bij het opleggen van veiligheidsmaatregelen en tuchtstraffen en het ontbreken van een effectief klachtrecht. Met de totstandkoming van de nieuwe Basiswet werd hieraan gedeeltelijk tegemoet gekomen (cf. infra). 101. Verschillende auteurs, waaronder G. SMAERS111, hadden er een goed oog op dat de Basiswet toekomstige veroordelingen voorgoed van de baan zou vegen. De realiteit bleek echter net het tegenovergestelde te zijn. Amper een maand geleden publiceerde het Europees Comité ter Preventie van Foltering nog een rapport naar aanleiding van haar plaatsbezoeken aan de Belgische gevangenissen in 2013.112 Het Comité was hierin allesbehalve mild voor de Belgische regering. Ondanks het voornemen van de Belgische regering tot de bouw van nieuwe gevangenissen en de renovatie van bestaande gevangenissen bleek overbevolking nog steeds één van de grootste hinderpalen te zijn. Het merendeel van de gedetineerden beschikt over een individuele ruimte van amper 3m2, waarbij sommigen zelfs niet eens in het bezit van een bed zijn: zij slapen ’s nachts op een matras. Bovendien zijn er in bepaalde gevangenissen onvoldoende toiletten aanwezig in de cellen. Gedetineerden moeten er noodgedwongen hun behoeftes doen in een emmer. Daarnaast zijn er sommige instellingen onvoldoende activiteiten aanwezig waardoor de gevangenen bijna 21 uur per dag in hun cel doorbrengen. Het Comité hamert er dan ook op dat de Belgische autoriteiten in de toekomst in een individuele ruimte van 4m2 voorzien, dat zij de detentiecondities verbeteren en dat zij het aantal activiteiten binnen de gevangenissen opdrijft. De Belgische regering neemt de bevindingen van het Comité best au sérieux, wil zij nog meer veroordelingen naar de toekomst toe vermijden. Het is namelijk onverantwoord dat in een land als België, waar mensenrechten naar eigen zeggen zo hoog in het vaandel worden gedragen, gedetineerden ’s nachts op matrassen slapen en hun behoeftes in een emmer doen. 102. Naast de rapporten van het Europees Comité ter Preventie van Foltering droegen ook de talrijke aanbevelingen en resoluties, zowel van de Raad van Europa als van de Verenigde Naties, hun steentje bij tot het uitwerken van een volwaardig recht op gezondheid voor gedetineerden. Vooral de European Prison Rules uit 1987 en nadien 2006 vervulden hierin een cruciale rol. Hoewel deze regels weliswaar geen bindende kracht hebben, zijn zij toch voor veel landen een belangrijke aanzet geweest tot het ontwikkelen van een penitentiaire regelgeving in 111 Ibid., 530. CPT, News flash – Council of Europe anti-torture Committee publishes report on Belgium, 31 maart 2016, http://www.cpt.coe.int/en/. 112 38 overeenstemming met de internationale en Europese mensenrechten.113 De optelsom van al deze rechtsinstrumenten zorgde er uiteindelijk voor dat lidstaten, ook politiek, meer aandacht gingen besteden aan de rechten van gedetineerden, in het bijzonder aan hun recht op gezondheid. Vooral de nieuwe Basiswet Gevangeniswezen hebben we te danken aan het groeiend belang voor de mensenrechten op internationaal en regionaal niveau.114 Eén en ander verklaart dan ook waarom eerst het internationaal en het Europees kader uitgebreid werden besproken, vooraleer over te gaan tot het nationaal niveau. 113 G. SMAERS, “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, 530-531. 114 Ibid., 521. 39 4 Het nationaal kader 103. Het ontstaan van mensenrechtendocumenten op internationaal en Europees vlak bleek aldus een uitstekende voedingsbodem te zijn voor de opkomst van gelijkaardige bepalingen op nationaal niveau. Beiden kunnen dan ook niet volledig los van elkaar worden gezien. 104. In dit hoofdstuk wordt nader onderzocht hoe het recht op gezondheid zich situeert binnen het Belgisch wetgevend kader. Het gelijkwaardigheidsbeginsel en het integratiebeginsel zijn hierbij opnieuw de rode draad. Genieten gedetineerden een recht op gezondheid evenwaardig aan dat van personen die niet van hun vrijheid werden beroofd? In voorgaande hoofdstukken hebben we gezien dat dit op internationaal en regionaal vlak inderdaad grotendeels het geval lijkt te zijn. De vraag rijst of dit ook kan doorgetrokken worden naar het nationaal niveau. Om hierop een deftig antwoord te kunnen formuleren, zal het in bepaalde gevallen nodig zijn om te verwijzen naar het internationaal en Europees kader. Dergelijke verwijzing zal echter niet systematisch gebeuren. Enkel wanneer er opmerkelijke verschillen of gelijkenissen zijn, zal de aandacht erop gevestigd worden. 4.1 Rechten van de patiënt in de Belgische gevangenissen 105. Het recht op gezondheid ligt vervat in artikel 23, 2° van de Grondwet: “Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid: 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand.” 106. Het recht op gezondheid voor gedetineerden wordt evenwel niet uitsluitend geregeld door één allesomvattende wet. Hun rechten liggen verspreid over verschillende regelgevingen. De twee voornaamste wetten waaruit gevangenen hun rechten kunnen putten, zijn de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden. Daarnaast bestaan er nog tal van bijzondere gezondheidswetten die krachtens het gelijkwaardigheidsbeginsel ook op 40 hen van toepassing zijn, zoals de wetgeving inzake zwangerschapsafbreking, medisch begeleide voortplanting en euthanasie. 4.1.1. De Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt 4.1.1.1. Ratio legis 107. De Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt115 (hierna: de Patiëntenrechtenwet) trad in werking op 6 oktober 2002 en werd nadien meermaals gewijzigd. De bedoeling van de wetgever was om een einde te stellen aan een aantal pijnlijke situaties op het vlak van de rechten van de patiënt, die volgens de Memorie van Toelichting116 te wijten waren aan een viertal probleempunten. 108. Eerst en vooral wijst de Memorie van Toelichting op de ontoegankelijkheid en de versnippering van informatie bij gebrek aan een dergelijke wet. De rechtspositie van patiënten moest afgeleid worden uit een samenraapsel van internationale verdragsteksten, algemene rechtsbeginselen, grondwettelijke bepalingen en strafrechtelijke bepalingen. Dit zorgde ervoor dat patiënten en hun zorgverleners niet op een eenvoudige wijze kennis konden nemen van hun rechten en plichten in de dagdagelijkse gezondheidszorg, waardoor een aantal elementaire rechten niet konden uitgeoefend worden. Hoewel België niet het enige Europese land was waarin zo’n specifieke wet ontbrak (slechts acht lidstaten hadden een dergelijke wet), leek het toch aangewezen om een einde te stellen aan deze ongemakkelijke toestand. Bovendien bestonden er naast deze moeilijk toegankelijke regels leemten in de regelgeving waarbij iedere vorm van rechtsbescherming zelfs ontbrak. Dit was onder meer het geval voor de zgn. wilsonbekwame meerderjarige patiënt. Ook een specifieke regeling voor de opvang en de behandeling van klachten van patiënten als zodanig bleef formeel uit. Een derde knelpunt betrof de dubbelzinnige en soms zelfs tegenstrijdige regelingen, bijvoorbeeld inzake het inzagerecht. Waar de ene wet het had over een rechtstreeks recht op inzage van het medisch dossier, sprak een andere net over een onrechtstreeks inzagerecht. Als kers op de taart bestonden er ook nog eens ronduit patiëntonvriendelijke bepalingen die in bepaalde wetten waren binnen geslopen, waardoor er onder meer een belangenonevenwicht ontstond tussen de 115 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002, 43.719. Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50 1642/001, 8-50. 116 41 patiënt en zijn verzekeraar in de Verzekeringswet. De optelsom van deze toestanden zorgde uiteindelijk voor een onbetwistbare nood om de rechten van de patiënt bij wet te verankeren.117 4.1.1.2. Rechten van de patiënt 109. Dergelijke bewustwording resulteerde uiteindelijk in een specifieke wet waarin een hele reeks rechten van de patiënt worden uiteengezet. De wetgever koos hierbij bewust voor een breed toepassingsgebied: de Patiëntenrechtenwet is van toepassing op elke vorm van gezondheidszorg, ongeacht of die nu preventief, louter diagnostisch, curatief, esthetisch of palliatief is. Bovendien speelt zij zowel tussen contractuele als tussen buitencontractuele verhoudingen en zowel tussen publiekrechtelijke als tussen privaatrechtelijke verhoudingen. Ten slotte is de wet niet louter van toepassing op artsen, maar strekt zij zich uit tot alle beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Ten aanzien van hen geldt dan ook een nalevingsplicht en een medewerkingsplicht: zij moeten de Patiëntenrechtenwet naleven, weliswaar binnen de perken van hun bevoegdheden.118 110. De Patiëntenrechtenwet is van toepassing op elke relatie patiënt-beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, ongeacht waar de patiënt zich bevindt. Bijgevolg is deze wet ook geheel toepasselijk op gedetineerden. Zorgverleners in penitentiaire inrichtingen zijn zich hier zeer goed van bewust en trachten het bestaan en de werking van de Patiëntenrechtenwet zo goed mogelijk na te leven. In de praktijk leidt dit ertoe dat ook gedetineerden bijvoorbeeld het recht hebben om een behandeling te weigeren (zie infra). 119 Naast het recht op een behandelingsweigering schrijft de wet nog een hele reeks andere gewaarborgde rechten voor. Zij zullen hierna artikelsgewijs worden besproken. 4.1.1.2.1. Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking (art. 5) 111. Eerst en vooral stelt artikel 5 van de Patiëntenrechtenwet het volgende: “De patiënt heeft, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking en zonder enig onderscheid op welke grond ook, tegenover de beroepsbeoefenaar recht op kwaliteitsvolle 117 Ibid., 8-14. Ibid., 16-17. 119 Reflectiegroep “zorg en detentie”, Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 25 juli 2014, 6-7, http://health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@mixednews/documents/ie2divers/19101580_nl.p df. 118 42 dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften.” Volgens de Memorie van Toelichting120 strekt dit recht ertoe een goede, zorgvuldige en kwaliteitsvolle gezondheidszorg te garanderen aan elke patiënt. Onder ‘kwaliteitsvol’ wordt verstaan dat de beroepsbeoefenaar ervoor moet zorgen dat hij de toepasselijke geldende standaarden correct naleeft volgens de huidige stand van de wetenschap. Dit kan gaan om standaarden uitgewerkt door wetenschappelijke verenigingen, maar ook andere standaarden zijn niet uitgesloten. Belangrijk is in elk geval dat de beroepsbeoefenaar zich gedraagt als een goede huisvader, rekening houdend met de zorgvuldigheidsnorm en met respect voor zowel de morele en culturele waarden als met de religieuze en filosofische overtuigingen van zijn patiënt. Het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking gaat dus iets verder dan een loutere bekrachtiging van het zorgvuldigheidsbeginsel: het omvat ook een verbod van discriminatie en het principe van zelfbeschikking van de patiënt. 112. De Memorie van Toelichting wijst er echter op dat het hier gaat om een individueel recht die de patiënt heeft tegenover zijn beroepsbeoefenaar en niet om een sociaal grondrecht op gezondheid die patiënten hebben tegenover de overheid. Het recht op kwaliteitsvolle dienstverlening geldt dus enkel in de relatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar met wie hij in rechtsverhouding staat. Bovendien impliceert dit recht niet dat de beroepsbeoefenaar aan alle mogelijke individuele verzoeken van zijn patiënt moet voldoen. Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de behoeften van de patiënt en anderzijds zijn verlangens. De patiënt kan niet zomaar een bepaalde medische behandeling van zijn arts eisen: dit wordt soeverein ingevuld door het medisch oordeel. De beroepsbeoefenaar beschikt dan ook steeds over de mogelijkheid om verzoeken te weigeren of om er bepaalde voorwaarden aan te koppelen. In bepaalde gevallen is dit zelfs onvermijdelijk, gelet op de schaarsheid van de middelen waarmee zij moeten werken.121 4.1.1.2.2. Recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar (art. 6) 113. Volgens artikel 6 van de Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt daarnaast het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar én recht op wijziging van deze keuze behoudens, in beide gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet. Dit recht heeft verschillende grondslagen. In de eerste plaats vloeit het voort uit het recht op zelfbeschikking waarover iedere burger automatisch beschikt. Een patiënt kan in beginsel vrij kiezen door welke beroepsbeoefenaar hij 120 121 Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, 18. H. NYS, “De toepassing van de wet op de rechten van de patiënt”, DCCR 2008, 3-26. 43 zich wil laten verzorgen, zonder dat hem iemand wordt opgedrongen. Bovendien is de relatie patiënt-beroepsbeoefenaar in wezen een intuitu personae contract, wat inhoudt dat de identiteit van de beroepsbeoefenaar bepalend is voor het sluiten van het contract. Patiënten zullen een beroepsbeoefenaar kiezen aan de hand van verschillende factoren, bijvoorbeeld op basis van de band die zij met hem hebben, zijn reputatie, de regio waarbinnen hij werkzaam is, enzoverder. Ten slotte is het vrije keuzerecht ook praktisch gezien onontbeerlijk. Wanneer een patiënt kiest voor een bepaalde beroepsbeoefenaar, impliceert dit dat de patiënt vertrouwen heeft in diens zorgverlening. Dit is hét wezenskenmerk van de relatie tussen een beroepsbeoefenaar en zijn patiënt. Zonder vertrouwen zal een patiënt eerder geneigd zijn om (persoonlijke) informatie over zijn gezondheidstoestand achter te houden, wat een nefaste invloed kan hebben op de latere verstrekte zorgen.122 114. Het recht op vrije keuze speelt zich af vóór het ogenblik dat er effectief sprake is van een individuele rechtsverhouding tussen de patiënt en zijn beroepsbeoefenaar. De patiënt kan dus zelf kiezen op welke beroepsbeoefenaar hij een beroep doet. Het is perfect mogelijk dat hij hiervoor eerst verschillende beroepsbeoefenaars contacteert en uiteindelijk één beroepsbeoefenaar kiest met wie hij een rechtsverhouding aangaat. Bovendien leidt dit ertoe dat de beroepsbeoefenaar zijn patiënt slechts kan overdragen aan een andere beroepsbeoefenaar indien hij de toestemming van zijn cliënt heeft bekomen. Naast het recht op vrije keuze heeft de patiënt ook een recht op wijziging van zijn keuze. Dit kan hij bijvoorbeeld doen om zijn onvrede over een bepaalde behandeling te uiten.123 115. Men kan zich afvragen of er naast het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar ook zoiets bestaat als een recht op vrije keuze van gezondheidszorgvoorziening. In het voorontwerp inzake patiëntenrechten was een dergelijke bepaling inderdaad opgenomen, maar in de finale Wet Patiëntenrechten bleek de wetgever hiervan afgestapt te zijn. De verklaring hiervoor is te vinden in een advies van de Raad van State inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen. Zonder al te diep in te gaan op deze technische materie, kan geconcludeerd worden dat de federale wetgever dergelijke bepaling niet heeft opgenomen uit vrees voor potentiële bevoegdheidsverdelende conflicten. In principe vallen zorginstellingen dus niet onder het toepassingsgebied van de Patiëntenrechtenwet. Dit moet echter enigszins genuanceerd worden. In de eerste plaats voorzien een aantal specifieke 122 123 E. DELBEKE, “Het recht op vrije keuze van gezondheidszorgvoorziening”, T.Gez. 2012-13, 219. Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, 18-19. 44 wetten en decreten net wel uitdrukkelijk of impliciet in een recht op vrije keuze van gezondheidszorgvoorziening. Voorbeelden zijn de ZIV-wet124, de wetgeving betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van schade die uit die ziekten voortvloeit125 en het Woonzorgdecreet126. Hoewel niets erop wijst dat patiënten hierdoor een algemeen recht op vrije keuze van zorginstelling genieten, kan volgens E. DELBEKE ook het tegendeel niet verdedigd worden. Eerst en vooral is de basisvoorwaarde voor het ontstaan van een overeenkomst de samenkomst van (minstens) twee wilsuitingen: aanbod en aanvaarding. Indien een bepaalde zorginstelling aan de patiënt wordt opgedrongen, is er niet voldaan aan het tweede kenmerk en kan er dus geen sprake zijn van een contract. Voorts had de wetgever aanvankelijk wel de intentie om ook een recht op vrije keuze van gezondheidzorgvoorziening op te nemen in artikel 6. Enkel en alleen om politieke beweegredenen werd naderhand beslist om deze bepaling weg te laten. Bovendien zouden de beperkingen inzake het recht op vrije keuze van zorginstelling (of beroepsbeoefenaar), zoals opgenomen in artikel 6, elke grondslag verliezen indien er helemaal geen algemeen recht op vrije keuze van zorginstelling zou bestaan. Ten slotte bestond het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar ook reeds vóór de totstandkoming van de Patiëntenrechtenwet, zonder dat daartoe een uitdrukkelijke wettelijke grondslag was. De Wet Patiëntenrechten heeft deze toestand enkel en alleen bevestigd. E. DELBEKE concludeert dan ook dat er wél zoiets bestaat als een recht op vrije keuze van gezondheidszorginstelling.127 116. Toch is het recht op vrije keuze van een beroepsbeoefenaar geen absoluut recht. Volgens de Memorie van Toelichting zijn er namelijk beperkingen mogelijk krachtens de wet, onder andere in het kader van de medische behandeling van gedetineerden (zie infra). Daarnaast kan het recht op vrije keuze ook feitelijk beperkt worden door de interne organisatie van de instellingen voor gezondheidszorg of door een beperking van het aanbod. E. DELBEKE verwijst hierbij naar o.a. de programmatie van medische diensten en zorgprogramma’s, wachtlijsten en regelingen in het kader van de ziekteverzekering. Tot slot staat het recht van de patiënt op vrije keuze van beroepsbeoefenaar lijnrecht tegenover het recht van de beroepsbeoefenaar op vrije keuze van patiënt. De arts behoudt steeds de mogelijkheid om een bepaalde patiënt te weigeren, zonder dat hij daarvoor redenen moet opgeven. 124 Art. 127, §1, c) juncto art. 34, 11°, 12° en 18° Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 27 augustus 1994, 21.524. 125 Art. 41, tweede lid Wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, BS 27 augustus 1970, 8.712. 126 Art. 4, 2° Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, BS 14 mei 2009, 36.983. 127 E. DELBEKE, “Het recht op vrije keuze van gezondheidszorgvoorziening”, T.Gez. 2012-13, 221. 45 117. Ook hier komt de situatie van gedetineerden opnieuw om de hoek kijken. In principe worden zij behandeld door een gevangenisarts, maar krachtens artikel 6 van de Patiëntenrechtenwet hebben zij ook het recht om zelf hun arts te kiezen. In de praktijk leidt dit echter vaak tot problemen, bijvoorbeeld omdat de arts zich niet naar de gevangenis wil of kan begeven. Hoewel gedetineerden dus technisch gezien een recht op vrije keuze genieten, wordt dit de facto soms ingeperkt. 4.1.1.2.3. Recht op informatie over de gezondheidstoestand (art. 7) 118. Artikel 7, §1 van de Patiëntenrechtenwet bepaalt dat de patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar recht heeft op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. De Memorie van Toelichting benadrukt dat dit recht op zichzelf bestaat, zonder dat er sprake moet zijn van een voorgenomen behandeling. Dit houdt in dat, zelfs indien de patiënt niet behandeld wordt (bijvoorbeeld omdat een behandeling volgens de huidige stand van de wetenschap niet mogelijk is of omdat de patiënt geen behandeling meer wenst), hij het recht op informatie over zijn gezondheidstoestand behoudt. Bovendien heeft de betrokkene steeds recht op alle informatie, zelfs indien het gaat om erge of noodlottige prognoses. De precieze informatie die wordt verstrekt verschilt echter van patiënt tot patiënt: de ene patiënt behoeft immers meer en andere informatie dan de andere. Vast staat in elk geval dat deze informatie enkel betrekking mag hebben op zichzelf. Op informatie betreffende een derde persoon heeft de patiënt geen recht.128 119. Volgens paragraaf 2 geschiedt de communicatie met de patiënt in een duidelijke taal. Ook dit zal verschillen van patiënt tot patiënt: wat voor de één duidelijk is, zal daarom voor de ander niet automatisch ook zo zijn. De arts eerbiedigt de taalwetgeving en doet, indien nodig, beroep op een tolk. In beginsel is een mondelinge overbrenging van informatie voldoende, maar de patiënt kan er steeds om verzoeken dat de informatie hem schriftelijk wordt bevestigd. Dit kan handig zijn om de door de beroepsbeoefenaar verstrekte informatie naderhand eens rustig door te nemen. Bovendien kan de patiënt ervoor kiezen om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De figuur van de vertrouwenspersoon werd met de wet van 13 december 2006 toegevoegd aan artikel 7, §2 van de Patiëntenrechtenwet. In beginsel is de 128 Ibid., 19-20. 46 patiënt vrij om zijn vertrouwenspersoon te kiezen: het kan gaan om een familielid, een vriend of zelfs om een andere beroepsbeoefenaar. De Orde van geneesheren vereist echter dat de vertrouwenspersoon ook het vertrouwen van de arts geniet. Indien de vertrouwenspersoon de therapeutische relatie tussen de arts en zijn patiënt verstoort, kan hij ervoor kiezen om de relatie stop te zetten.129 120. Ook het recht op informatie over de gezondheidstoestand is geen absoluut recht. Artikel 7 voorziet in twee uitzonderingen: het recht om niet te weten (paragraaf 3) en de therapeutische exceptie (paragraaf 4). Overeenkomstig artikel 7, §3 “wordt [de informatie] niet aan de patiënt verstrekt indien deze hierom uitdrukkelijk verzoekt tenzij het niet meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt of derden oplevert en mits de beroepsbeoefenaar hierover voorafgaandelijk een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd en de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon, bedoeld in § 2, derde lid, heeft gehoord. Het verzoek van de patiënt wordt opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier”. Toch zijn ook aan het recht om niet te weten beperkingen verbonden. Indien het niet meedelen van de gezondheidstoestand klaarblijkelijk ernstig nadeel kan veroorzaken voor de patiënt of voor derden, dient de beroepsbeoefenaar de wens van zijn patiënt naast zich neer te leggen. 121. Een tweede uitzondering op het recht op informatie is de therapeutische exceptie. Na een lange afweging van de voor- en nadelen van een wettelijke regeling inzake de therapeutische exceptie werd artikel 7, §4 uiteindelijk toegevoegd. Dit artikel stelt dat “de beroepsbeoefenaar de in § 1 bedoelde informatie uitzonderlijk [mag] onthouden aan de patiënt, voor zover het meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen en mits de beroepsbeoefenaar hierover een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd. In dergelijk geval voegt de beroepsbeoefenaar een schriftelijke motivering toe aan het patiëntendossier en licht hij de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon bedoeld in § 2, derde lid, in. Zodra het meedelen van de informatie niet langer het in het eerste lid bedoelde nadeel oplevert, moet de beroepsbeoefenaar de informatie alsnog meedelen.” Deze laatste zin benadrukt het tijdelijk aspect van de therapeutische exceptie: van zodra het gevaar geweken is, moet de beroepsbeoefenaar de gevoelige informatie toch meedelen. 129 Advies 20 februari 2010 van de Nationale Raad van de Orde der artsen, https://ordomedic.be/. 47 4.1.1.2.4. Recht op toestemming (art. 8) 122. Naast het recht op diagnose-informatie geniet de patiënt ook een recht op toestemmingsinformatie. Volgens artikel 8, §1 van de Patiëntenrechtenwet heeft “[de patiënt] het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Deze toestemming wordt uitdrukkelijk gegeven behalve wanneer de beroepsbeoefenaar, na de patiënt voldoende te hebben geïnformeerd, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming kan afleiden. Op verzoek van de patiënt of van de beroepsbeoefenaar en met de instemming van de beroepsbeoefenaar of van de patiënt, wordt de toestemming schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier.” De Memorie van Toelichting benadrukt nogmaals dat het recht op toestemming geldt voor élke tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Het heeft dus niet enkel betrekking op een onderzoek met het oog op een diagnose of een behandeling waarbij de fysieke integriteit van de patiënt in het geding is, maar ook op situaties waarin de beroepsbeoefenaar een reeds begonnen behandeling wil stopzetten. De relatie tussen de patiënt en zijn arts wordt met andere woorden gekenmerkt door een voortdurende stroom van toestemming. Deze toestemming wordt de laatste jaren overigens meer en meer schriftelijk vastgelegd in zogenaamde ‘toestemmingsformulieren’. De Memorie van Toelichting waarschuwt echter voor het ontstaan van standaardisering en uniformisering van communicatie door dergelijke ‘consent forms’.130 123. Welke inhoud van de informatie nu precies verstrekt moet worden aan de patiënt, ligt vervat in artikel 8, §2 van de Patiëntenrechtenwet. Overeenkomstig dit artikel moeten “de inlichtingen die aan de patiënt verstrekt worden, met het oog op het verlenen van diens toestemming bedoeld in § 1, betrekking [hebben] op het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico's verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven en de financiële gevolgen. Ze betreffen bovendien de mogelijke gevolgen ingeval van weigering of intrekking van de toestemming, en andere door de patiënt of de beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die met betrekking tot een tussenkomst dienen te worden nageleefd.” De opgesomde elementen dienen volgens de Memorie van Toelichting ruim geïnterpreteerd te worden. 124. Krachtens paragraaf 3 dient de bedoelde informatie voorafgaandelijk en tijdig verstrekt te worden en onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten voorzien in §§2 en 3 van 130 Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, 25. 48 artikel 7. De vorm waarin de informatie moet meegedeeld worden is met andere woorden identiek als voor diagnose-informatie. De therapeutische exceptie vervat in §4 van artikel 7 wordt hier bewust niet vermeld. De exceptie strekt er immers toe te voorkomen dat de patiënt schadelijke gevolgen zou ondervinden van de informatie, niet om bewust bepaalde informatie voor de patiënt achter te houden uit vrees dat hij anders de ingreep zou weigeren.131 125. De patiënt heeft namelijk de mogelijkheid om een behandeling te weigeren of een eerdere toestemming terug in te trekken (artikel 8, §4, eerste lid Patiëntenrechtenwet). Overeenkomstig het tweede lid wordt de weigering of intrekking van de toestemming op verzoek van de patiënt of de beroepsbeoefenaar schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier. De weigering of intrekking van de toestemming heeft niet tot gevolg dat het in artikel 5 bedoelde recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking jegens de beroepsbeoefenaar ophoudt te bestaan (derde lid). Hieruit vloeit voort dat de arts de rechtsverhouding niet zomaar kan beëindigen en de patiënt aan zijn lot kan overlaten. Hij zal zich moeten engageren om de patiënt een alternatieve tussenkomst of een doorverwijzing voor te stellen. Bovendien moet hij de patiënt voldoende op de hoogte brengen van de gevolgen van zijn weigering of intrekking én moet de noodzakelijke hygiënische verzorging voortgezet worden. Een patiënt in hongerstaking bijvoorbeeld geniet nog steeds de essentiële lichaamsverzorging. Tot slot bepaalt het vierde lid van artikel 8, §4 dat, indien de patiënt toen hij nog in staat was de rechten zoals vastgelegd in deze wet uit te oefenen, schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn toestemming tot een welomschreven tussenkomst van de beroepsbeoefenaar te weigeren, deze weigering dient te worden geëerbiedigd zolang de patiënt ze niet herroept op een moment dat hij in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen. Het betreft hier met andere woorden een voorafgaande wilsverklaring waarin een wilsbekwame patiënt een welbepaalde behandeling weigert. Volgens de Memorie van Toelichting heeft een dergelijke wilsverklaring in principe hetzelfde rechtsgevolg als een actueel uitgedrukte weigering132, tot groot ongenoegen van de Orde der geneesheren. In de praktijk hebben artsen het er immers vaak zeer moeilijk mee om met dergelijke wensen rekening te houden. 126. Artikel 8, §5 Patiëntenrechtenwet regelt ten slotte de situatie waarin een duidelijke toestemming niet mogelijk is wegens hoogdringendheid. Wanneer in een spoedgeval geen duidelijkheid aanwezig is omtrent de al dan niet voorafgaande wilsuitdrukking van de patiënt 131 132 Ibid., 26-27. Ibid., 27-29. 49 of zijn vertegenwoordiger zoals bedoeld in hoofdstuk IV, gebeurt iedere noodzakelijke tussenkomst van de beroepsbeoefenaar onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt. De beroepsbeoefenaar maakt hiervan melding in het in artikel 9 bedoelde patiëntendossier en handelt van zodra dit mogelijk is overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande paragrafen. 4.1.1.2.5. Rechten in verband met het patiëntendossier (art. 9) 127. Artikel 9 van de Patiëntenrechtenwet is onderverdeeld in vier paragrafen waarin telkens een specifiek recht inzake het patiëntendossier is opgenomen: het recht op een dossier, het recht op inzage in dat dossier, het recht op een afschrift van dat dossier en de post morteminzage. 128. Volgens artikel 9, §1 van de Patiëntenrechtenwet heeft de patiënt ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier. Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier. Vóór de invoering van deze bepaling was er geen algemeen geregelde dossierplicht en dit zorgde in de praktijk vaak voor problemen. Nochtans zijn die problemen ook vandaag nog niet volledig van de baan. Paragraaf 1 schept namelijk geen duidelijkheid over de normen waaraan het patiëntendossier moet voldoen, zoals de precieze inhoud en de structuur. De Memorie van Toelichting verwijst echter naar het K.B. van 3 mei 1999 betreffende het algemeen medisch dossier en het K.B. van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen dient te voldoen.133 129. Lange tijd heerste er ook discussie over de vraag of de patiënt recht had op inzage in dat dossier en zo ja, of dit een rechtstreeks dan wel een onrechtstreeks recht was. Eén van de belangrijkste bedoelingen van de invoering van de Wet Patiëntenrechten was het opheffen van dergelijke betwistingen. Paragraaf 2 stelt definitief een einde aan deze onzekerheid door te bevestigen dat de patiënt recht heeft op inzage in het hem betreffend patiëntendossier. Maar wat is nu precies de bestaansreden van dat inzagerecht? Volgens de Memorie van Toelichting wordt vaak onterecht gedacht dat de oorsprong ligt in de behoefte van de patiënt aan informatie. Nochtans wordt hieraan al tegemoet gekomen via de in artikel 7 en 8 geregelde 133 Ibid., 29. 50 rechten (zie supra). Het inzagerecht dient dan ook in de eerste plaats tot versterking van de positie van de patiënt ingeval van een (dreigend) conflict met de beroepsbeoefenaar. Op die manier komen beide partijen meer op gelijke voet te staan en kan (de escalatie van) een dreigend conflict worden vermeden. Daarnaast strekt het inzagerecht ter bescherming van het privéleven van de patiënt. Het inzagerecht heeft dus een andere functie dan het informatierecht. Ook op de tweede vraag biedt de Memorie van Toelichting een antwoord. In beginsel betreft het inzagerecht een rechtstreeks recht: de patiënt kan zijn dossier zelf inzien zonder tussenkomst van een derde. Hij kan zich echter wel laten bijstaan door een (vrij gekozen) vertrouwenspersoon of zijn inzagerecht zelfs delegeren aan die vertrouwenspersoon (artikel 9, §2, vierde lid). De Memorie van Toelichting is zeer vastberaden over het principieel rechtstreeks inzagerecht en benadrukt meermaals dat een compromis tussen een rechtstreeks en onrechtstreeks inzagerecht compleet uit den boze is. Volgens artikel 9, §2, tweede lid wordt aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven. Toch is het niet zo dat het inzagerecht om de haverklap uitgeoefend kan worden: te frequent herhaalde aanvragen moeten slechts binnen een ‘redelijke termijn’ na de vorige vraag ingewilligd worden. 134 Bovendien voorziet het derde lid van deze bepaling in een uitzonderingsregime voor bepaalde delen van het medisch dossier. De persoonlijke notities van een beroepsbeoefenaar, de gegevens die betrekking hebben op derden en de motivering voor de therapeutische exceptie zijn in beginsel van inzage uitgesloten. De persoonlijke notities en de motivering voor de therapeutische exceptie kunnen echter wel onrechtstreeks ingekeken worden door een vertrouwenspersoon die tevens een beroepsbeoefenaar is (artikel 9, §2, vierde en laatste lid). 130. Naast het recht op een dossier en het recht op inzage in dat dossier, geniet de patiënt ook een recht op afschrift van dat medisch dossier (artikel 9, §3 Patiëntenrechtenwet). Het recht op afschrift wordt beperkt door de in §2 bepaalde regels en geldt bijgevolg niet voor gegevens betreffende derden en slechts in beperkte mate voor persoonlijke notities. Ieder afschrift vermeldt dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is. Indien de beroepsbeoefenaar over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen, weigert hij dit afschrift. De Memorie van Toelichting somt een paar voorbeelden op van dergelijke situaties, waaronder de positie van gedetineerden: “Druk kan bijvoorbeeld worden uitgeoefend […] wanneer personen gedwongen zijn in een 134 Ibid., 29-32. 51 gesloten context samen te leven zoals bijvoorbeeld een […] gevangenis”135. Het is niet uit te sluiten dat celgenoten of bewakers tijdens een celonderzoek het afschrift inkijken of afdwingen. In de praktijk zorgt dit risico onvermijdelijk voor een inperking van het recht op afschrift van het medisch dossier tijdens detentie. Het afschrift wordt dan niet langer aan de gedetineerde zelf overhandigd, maar aan zijn vertrouwenspersoon.136 131. Een vierde en laatste recht dat betrekking heeft op het patiëntendossier ligt vervat in paragraaf 4 van deze bepaling: “Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft ook inzage in de in § 2, derde lid, bedoelde persoonlijke notities.” Krachtens een advies van de Federale commissie “Rechten van de patiënt” kan deze inzage enkel uitgeoefend worden door een beroepsbeoefenaar die geen betrokken erfgenaam is en zonder aanwezigheid van de betrokken erfgenamen.137 Dit is noodzakelijk om de sereniteit tussen de erfgenamen te bewaren. 4.1.1.2.6. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 10) 132. Zoals hierboven reeds werd vermeld, is één van de bestaansredenen van het inzagerecht in het medisch dossier de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt. Deze bescherming wordt daarnaast nog eens uitdrukkelijk gegarandeerd in artikel 10, §1 van de Patiëntenrechtenwet: “De patiënt heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn gezondheid. De patiënt heeft recht op respect voor zijn intimiteit. Behoudens akkoord van de patiënt, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid is verantwoord in het kader van de dienstverstrekking van de beroepsbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen.” Het wordt hierdoor erkend als een volwaardig patiëntenrecht. Volgens de Memorie van Toelichting was dit nodig om tegemoet te komen aan de bekommernis van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren dat derden druk zouden uitoefenen op de patiënt om een afschrift van zijn dossier te bekomen. Nochtans is de invoering van artikel 10, §1 geen 135 Ibid., 33-34. F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 34. 137 Federale commissie “Rechten van de patiënt”, advies m.b.t. modaliteiten voor het onrechtstreeks inzagerecht in het dossier van de overleden patiënt, 21 juni 2013, http://www.health.belgium.be/filestore/19087071/20130621%20Advies%20modaliteiten%20onrechtstreeks%20inzag erecht%20in%20dossier%20overleden%20patiënt.pdf. 136 52 garantie: ook nu wordt reeds druk uitgeoefend op patiënten door bijvoorbeeld verzekeraars. Daarnaast hangt het recht op bescherming van het privéleven nauw samen met het recht op ruimtelijke privacy. Zo moeten de lokalen waarin de tussenkomst van de beroepsbeoefenaar plaatsvindt voldoende rekening houden met de intimiteit van de patiënt. Dit dient des te meer gewaarborgd te worden bij tussenkomst van de beroepsbeoefenaar in gesloten inrichtingen zoals een gevangenis.138 133. De tweede paragraaf van artikel 10 bepaalt vervolgens dat geen inmenging is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht, behalve in uitzonderlijke omstandigheden en indien voldaan is aan drie voorwaarden: 1) de inmenging moet bij wet voorzien zijn; 2) de inmenging is verantwoord door een legitiem doel, zijnde de bescherming van de volksgezondheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en 3) er is sprake van een evenredige verhouding tussen het doel en de inmenging. De inhoud van deze bepaling doet sterk denken aan artikel 8 EVRM. 4.1.1.2.7. Recht op klachtenbemiddeling (art. 11) 134. Hoewel de Wet Patiëntenrechten duidelijk voorziet in een hele reeks rechten waarop de patiënt zich kan beroepen, is het niet ondenkbaar dat er toch problemen ontstaan in de verhouding tussen de patiënt en zijn arts. Volgens de Memorie van Toelichting wist de patiënt vóór de invoering van de Patiëntenrechtenwet vaak niet bij wie hij met zijn probleem moest aankloppen, waardoor meestal geen enkele actie werd ondernomen. Bovendien was het zo dat, zelfs indien de patiënt stappen ondernam, hier vaak geen gehoor aan werd gegeven. Ook gerechtelijke procedures boden vaak geen verlossing, aangezien zij veelal lang aansleepten en gepaard gingen met een moeilijke bewijsvoering en hoge kosten.139 Omwille van deze redenen voorziet artikel 11 in een bijzonder recht op klachtenbemiddeling: “De patiënt heeft het recht een klacht in verband met de uitoefening van zijn rechten toegekend door deze wet neer te leggen bij de bevoegde ombudsfunctie” (§1). Volgens het K.B. van 8 juli 2003 heeft elk ziekenhuis voortaan de plicht te voorzien in een ombudsfunctie.140 135. Overeenkomstig paragraaf 2 WPR bestaan de taken van de ombudsfunctie uit: 138 Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, 35-37. Ibid., 37. 140 KB 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen, BS 26 augustus 2003, 41.864. 139 53 -­‐ Het voorkomen van vragen en klachten door de communicatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar te bevorderen; -­‐ Het bemiddelen bij de in §1 bedoelde klachten met het oog op het bereiken van een oplossing; -­‐ Het inlichten van de patiënt inzake de mogelijkheden voor de afhandeling van zijn klacht bij gebrek aan het bereiken van een in 2° bedoelde oplossing; -­‐ Het verstrekken van informatie over de organisatie, de werking en de procedureregels van de ombudsfunctie; -­‐ Het formuleren van aanbevelingen ter voorkoming van herhaling van tekortkomingen die aanleiding kunnen geven tot een in §1 bedoelde klacht. 136. De ombudsfunctie moet uiteraard ook aan een aantal principiële voorwaarden voldoen, onder andere wat betreft de onafhankelijkheid, het beroepsgeheim, de deskundigheid, de juridische bescherming, de organisatie, de werking, de financiering, de procedureregeling en de gebiedsomschrijving (§3). Ten slotte bestaan er nog twee federale ombudspersonen die instaan voor klachten omtrent ambulante zorgverstrekkers en een federale commissie ‘Rechten van de patiënt’ die de werking van de ombudsfunctie evalueert. 137. Ondanks het feit dat de wetgever hiermee in een uitgebreid recht op klachtenbemiddeling heeft willen voorzien, blijkt er echter in de realiteit bitter weinig veranderd te zijn. Nog steeds maken gedetineerden amper gebruik van het recht om klacht in te dienen bij de federale Ombudsdienst van de FOD Volksgezondheid.141 Dit is voornamelijk te wijten aan de onwetendheid van gevangenen. Velen zijn onvoldoende op de hoogte van de Patiëntenrechtenwet en de federale ombudsdienst. Bovendien is het zo dat, wanneer er toch een klacht wordt ingediend, de ombudsdienst niet over de mogelijkheid beschikt om plaatsbezoeken uit te voeren in de penitentiaire instellingen. Dit maakt het bijzonder moeilijk voor de ombudsdienst om deftig gehoor te geven aan de ingestelde klachten. 4.1.1.2.8. Recht op palliatieve zorg (art. 11bis) 138. Naast de voorgaande rechten voegde de wetgever in 2004 het nieuwe artikel 11bis toe aan de Patiëntenrechtenwet. Overeenkomstig deze bepaling behoort elkeen van de beroepsbeoefenaars in de zorgsector de meest aangepaste zorg te krijgen om de pijn te 141 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 6. 54 voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten. 4.1.1.3. Beoordeling 139. Men kan zich afvragen waarom de bepalingen inzake de Patiëntenrechtenwet zo uitgebreid besproken worden als ook de Basiswet Gevangeniswezen voorziet in een hoofdstuk betreffende gezondheidszorg en gezondheidsbescherming (zie 5.1.2). De verklaring is zeer simpel: in de Basiswet zijn een aantal beperkingen en uitzonderingen opgenomen op de toepassing van de Patiëntenrechtenwet. Nochtans impliceert het recht op gelijkwaardige gezondheidszorg net dat gedetineerden aanspraak kunnen maken op alle bij wet voorziene rechten die voor iedere burger gelden op het gebied van gezondheidszorg. De beperkingen in de Basiswet zijn dan ook a priori in strijd met de Wet Patiëntenrechten. 140. De Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt primeert dus op de Basiswet Gevangeniswezen. In de inleiding stelde ik mijzelf de vraag hoe het nu precies zit met de positie van gedetineerden in die Patiëntenrechtenwet. Genieten personen in detentie een recht op gezondheid dat de rechtspositie van mensen in de vrije samenleving evenaart, of zijn er nog steeds uitingen van een zekere ongelijkheid? Grosso modo zou men kunnen stellen dat dergelijke ongelijkheden zeer uitzonderlijk zijn. De Patiëntenrechtenwet streeft immers gelijkwaardigheid na en veroordeelt elke wet die dit niet doet, waaronder de Basiswet Gevangeniswezen. Toch moet dit enigszins genuanceerd worden. Volgens de reflectiegroep « zorg en detentie »142 dienen namelijk nog steeds de praktische modaliteiten gecreëerd worden opdat de Patiëntenrechtenwet ook binnen een gevangeniscontext ten volle gerespecteerd kan worden. Dit brengt in de eerste plaats met zich mee dat beroepsbeoefenaars bij de behandeling van gedetineerden beter op de hoogte moeten zijn van de Patiëntenrechtenwet. In de praktijk blijkt dit niet altijd het geval te zijn. Daarnaast dient ook het systeem inzake het neerleggen en behandelen van klachten bij onafhankelijke ombudsdiensten grondiger uitgewerkt te worden. Zo moet er een oplossing komen voor het tekort aan middelen en aan personeel bij de federale ombudsdienst « patiëntenrechten ». Bovendien dient de ombudsdienst over de mogelijkheid te beschikken om plaatsbezoeken uit te voeren binnen de gevangenissen.143 Het veruitwendigen van deze voorstellen zal de gezondheid en het welzijn van gedetineerden alleen maar ten goede komen. 142 143 Zie randnummer 263 e.v. Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 7. 55 4.1.2. Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden 4.1.2.1. Ratio legis 141. Enkele jaren na de totstandkoming van de Patiëntenrechtenwet voerde de wetgever de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden144 (hierna: de Basiswet) in. Krachtens het Eindverslag van de commissie145 was er dringend nood aan een (formele) wettelijke regeling inzake de rechten en verplichtingen van gedetineerden. Vóór de invoering van de Basiswet gaf namelijk vooral de uitvoerende macht, bij gebrek aan enige wettelijke basis, inhoud aan de uitvoering van de vrijheidsstraffen en de rechtspositie van de gedetineerden. De Basiswet poogde hier een einde aan te stellen. 142. Hoewel de Patiëntenrechtenwet krachtens het gelijkwaardigheidsbeginsel reeds integraal van toepassing is op gedetineerden, omvat de Basiswet ook een hele reeks van gezondheidsrechtelijke bepalingen. Het Eindverslag van de commissie licht dit toe aan de hand van drie beweegredenen. Eerst en vooral verklaart de commissie dat het feit dat gedetineerden verplicht worden om in eenzelfde ruimte samen te leven met medegevangenen zodanig veel (medische) aandacht en zorg vraagt, dat dit het individuele belang overstijgt. Denk hierbij maar aan het aids- en drugprobleem binnen de penitentiaire instellingen. Een toegewijde zorg voor het collectief belang moet dan ook een prioriteit zijn in hoofde van de gevangenisadministratie. Daarnaast mag de impact van het totaal-instituut gevangenis op het psycho-fysiek welzijn van de gedetineerde niet onderschat worden. Veel gevangenen hebben te kampen met psychosociale problemen of bepaalde typeproblemen, zoals zelfmoordpogingen en hongerstakingen, die een bijzondere behandeling vragen. Ten slotte heeft de commissie haar twijfels over het feit of de norm van gelijkwaardigheid wel wordt behaald. Uit de rapporten van het CPT blijkt dat de Belgische gevangenissen functioneren met onvoldoende (geschoold) medisch personeel en een onvoldoende beschikbaarheid van behandelende artsen voor gedetineerden. Bovendien hebben gedetineerden niet zelden spottende opmerkingen te verduren, waardoor hun statuut van gedetineerde eerder dan hun hoedanigheid van zorgbehoevende patiënt bevestigd wordt.146 De 144 Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005, 2.815. 145 Memorie van Toelichting bij het eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50 1076/001, 3. 146 Ibid., 161-163. 56 optelsom van dit alles heeft de commissie ertoe aangezet ook gezondheidsrechtelijke bepalingen op te nemen in de Basiswet, ondanks het bestaan van de Patiëntenrechtenwet. 4.1.2.2. Inhoud 143. De Basiswet schrijft het kader voor waarbinnen de vrijheidsberoving dient te gebeuren. Hierbij dienen een aantal basisbeginselen in acht te worden genomen, zoals vastgelegd in Titel II. Cruciaal zijn de artikelen 5 en 6, waarin het normalisatiebeginsel is opgenomen. Krachtens dit beginsel moet de behandeling van een patiënt in detentie zo normaal mogelijk gebeuren. Artikel 5 bepaalt het volgende: “§1. De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid. §2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen dat de orde en de veiligheid worden gevrijwaard”. Gedetineerden hebben met andere woorden het recht om te leven in omstandigheden die hun menselijke waardigheid eerbiedigen. Artikel 5 van de Basiswet strookt hiermee met het merendeel van de internationale rechtsinstrumenten die hierboven besproken werden, zoals de rechtspraak van het EHRM en artikel 10 BUPO.147 Het wordt aangevuld door artikel 6: “§1. De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald. §2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel dient vermijdbare detentieschade voorkomen te worden”. Deze twee artikelen dienen als leidraad doorheen de hele Basiswet. 144. De gezondheidsrechtelijke bepalingen liggen vervat in de artikelen 89 t.e.m. 99, samen ondergebracht in Hoofdstuk VII “Gezondheidszorg en gezondheidsbescherming”. Hoewel zij overeenkomstig artikel 180 van de Basiswet tot op heden nog steeds niet in werking zijn getreden, zullen zij hierna toch artikelsgewijs besproken worden. Volledigheidshalve zal ook het recht van gedetineerden om klacht neer te leggen (artikelen 147 t.e.m. 166) besproken worden. 147 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 270; F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 13-14; Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 8. 57 4.1.2.2.1. Gezondheidszorg a. Begrip ‘gezondheidszorg in de gevangenissen’ 145. Hoofdstuk VII neemt een aanvang met een begripsomschrijving van het aspect ‘gezondheidszorg in de gevangenissen’. Overeenkomstig artikel 87 behelst de gezondheidszorg in het penitentiair milieu drie aspecten. Eerst en vooral betreft het de diensten verstrekt door de zorgverleners met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. Zij staan in voor het verlenen van curatieve zorg in de meest ruime zin van het woord, rekening houdend met het psycho-fysiek welzijn van de gedetineerde. Een tweede luik binnen de gezondheidszorg heeft betrekking op de bijdrage van de zorgverleners tot de gezondheidspreventie en de gezondheidsbescherming van het personeel en van de gedetineerden. Zo moeten zij informatie verspreiden over besmettelijke ziekten en de opsporing ervan en gedetineerden aansporen tot een gezonde levensstijl. Ten slotte valt ook de bijdrage van de zorgverleners tot de re-integratie van de gedetineerde in de samenleving onder de gezondheidszorg. De precieze invulling hiervan komt later uitgebreid aan bod (zie hoofdstuk 5.2.2). b. Gelijkwaardigheid – Specificiteit – Continuïteit 146. De drie daaropvolgende artikelen, met name de artikelen 88, 89 en 90, veruitwendigen de drie steunpilaren bij de medische verzorging van gedetineerden: gelijkwaardigheid, continuïteit en specificiteit.148 147. Het eerste beginsel ligt vervat in artikel 88 van de Basiswet: “De gedetineerde heeft recht op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is met de gezondheidszorg in de vrije samenleving en die aangepast is aan zijn specifieke noden.” Luidens het gelijkwaardigheidsbeginsel, dat reeds meerdere malen besproken werd, heeft elke gedetineerde aldus het recht om op eenzelfde manier behandeld te worden als personen in de vrije samenleving. Volgens de commissie heeft deze gelijkwaardigheid betrekking op drie zaken: 1) de kwaliteit van de zorgenverstrekking; 2) het beleid, de organisatie en de werking van deze gezondheidszorg en 3) de ethische en deontologische codes. 149 De Basiswet komt hiermee tegemoet aan artikel 10 BUPO (zoals 148 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 249-276. Memorie van Toelichting bij het eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, 164-165. 149 58 geïnterpreteerd door het Mensenrechtencomité)150, de UN Basic Principles 1990151, de UN Medical Ethics Principles 1982 en de CPT Standards 2004152.153 148. Naast dit gelijkwaardigheidsbeginsel voegt artikel 88 van de Basiswet er nog aan toe dat de gezondheidszorg aangepast moet zijn aan de specifieke noden van de gedetineerde. Men noemt dit de categoriale benadering. Detentie brengt gevangenen namelijk in een onnatuurlijke situatie die een nefaste werking heeft op zijn medisch, psychisch en sociaal welzijn, waardoor hij een bijzondere zorg behoeft. De verplichting om de gezondheidszorg af te stemmen op de specifieke medische noden en behoeften van gedetineerden is volgens het Eindverslag van de commissie geen uitzondering op het gelijkwaardigheidsbeginsel, maar net een radicalisering ervan in detentiecontext. De kwaliteit van de gezondheidszorg veronderstelt immers altijd dat rekening wordt gehouden met de context waarin de gezondheidsproblematiek zich voordoet. Het voorbeeld van de slapeloze gedetineerde kan hier opnieuw aangehaald worden: net zoals de arts hem geen wandeling buiten de inrichting kan voorschrijven, kan hij dit ook niet voor een bedlegerige patiënt in een ziekenhuis of een demente patiënt die elk besef van tijd en plaats kwijt is. De categoriale benadering bekrachtigt zodoende het gelijkwaardigheidsbeginsel.154 149. Nauw verbonden met het gelijkwaardigheidsbeginsel is het continuïteitsbeginsel, opgenomen in artikel 89 van de Basiswet. Het behandelt twee aspecten van continuïteit. In de eerste plaats heeft de gedetineerde in de loop van zijn detentietraject er recht op dat de gezondheidszorg die hij vóór de opsluiting in de gevangenis genoot, gelijkwaardig wordt voortgezet. Hij wordt zo spoedig mogelijk na zijn opname en daarna telkens hij erom verzoekt bij de aan de gevangenis verbonden arts gebracht. Er mag met andere woorden geen (negatieve) discontinuïteit bestaan tussen de kwaliteit van de gezondheidszorg buiten de gevangenis en de kwaliteit binnen de gevangenis. Aan de andere kant heeft de gedetineerde ook na zijn gevangenisperiode recht op continuïteit van de zorgen. Een (correcte) overdracht van informatie tussen zorgverleners in en buiten de gevangenissen is hierbij onmisbaar.155 150 Cf. supra. Principe 5 UN Basic Principles 1990. 152 CPT Standards 2004, §1. 153 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 270. 154 Ibid., 165-167. 155 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 18-19. 151 59 150. De laatste pijler, met name het specificiteitsbeginsel, wordt behelst door artikel 90 van de Basiswet: “De gedetineerde heeft recht op de diensten van zorgverleners met de vereiste kwalificaties in functie van zijn specifieke noden.” c. Recht op vrije keuze van de arts 151. Artikel 91 van de Basiswet vertoont sterke gelijkenissen met artikel 6 van de Patiëntenrechtenwet. Overeenkomstig deze bepaling heeft de gedetineerde het recht het bezoek te ontvangen van een arts van zijn keuze. De vrij gekozen arts heeft de bevoegdheid om de gedetineerde met raadgeving te dienen. Na onderzoek van de gedetineerde deelt de vrij gekozen arts zijn advies betreffende diagnose, voorgestelde diagnostische onderzoeken en behandeling schriftelijk mee aan de aan de gevangenis verbonden arts. Indien de artsen, na overleg, het niet eens zijn, vragen zij, met instemming van de gedetineerde, het advies van een derde arts die zij in onderling overleg aanwijzen. Het recht op een vrije artsenkeuze wordt hoog in het vaandel gedragen door de commissie. In de eerste plaats verwijst de commissie naar het toenmalige artikel 27 van de Code van geneeskundige plichtenleer, waarin het recht op een vrije keuze van arts als basisbeginsel was opgenomen.156 Ook in relatie tot andere hooggewaardeerde juridische en medisch-ethische principes speelt deze vrije keuze een cruciale rol. Daarnaast is de vrije artsenkeuze een belangrijke garantie voor de professionele autonomie en de onafhankelijkheid van de arts. Deze waarborg speelt niet enkel in relatie met derden die met de patiënt strijdige belangen zouden hebben, maar ook in relatie met de patiënt zelf. De onafhankelijkheid van de behandelende arts is namelijk noodzakelijk voor het vertrouwen dat de patiënt in zijn arts heeft. Zonder dat vertrouwen bestaat het risico dat de patiënt bepaalde informatie niet zal willen meedelen aan zijn arts, waardoor hij niet de nodige verzorging krijgt die zijn gezondheidstoestand vereist. De vrije artsenkeuze is aldus onlosmakelijk verbonden met de kern van de arts-patiëntenrelatie: het wederzijds vertrouwen tussen een hulpverlener en een hulpvrager. Ten slotte verwijst de commissie ook naar artikel 8 EVRM, dat het recht op bescherming van het privéleven garandeert. Indien een patiënt tegen zijn zin behandeld wordt door een bepaalde hulpverlener, leidt dit in beginsel tot een schending van zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, aangezien hij hierdoor gedwongen wordt om bepaalde vertrouwelijke informatie mee te delen.157 156 Artikel 27, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer, https://ordomedic.be/nl/code/inhoud/. Memorie van Toelichting bij het eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, 167-168. 157 60 152. Het recht op een vrije artsenkeuze mag dan wel een uitermate belangrijk beginsel zijn, toch is het zeker geen evidentie in een detentiecontext. Wanneer gedetineerden het recht hebben om zelf hun arts te kiezen, is het bijvoorbeeld niet langer vanzelfsprekend om tot een gecoördineerde gezondheidszorg te komen, zoals het voeren van een bepaald geneesmiddelenbeleid. Ook de positie van de directie komt hierdoor in moeilijkheden, met name op het vlak van de handhaving van de orde en de veiligheid. Indien gevangenen zelf hun arts kiezen is het niet ondenkbaar dat zij hem zullen manipuleren, bijvoorbeeld om zo consultaties buiten de inrichtingen of zelfs hospitalisaties te bekomen. Omwille van deze praktische bezwaren heeft de commissie gekozen voor het principe van de vrije artsenkeuze, mits enkele feitelijke en juridische beperkingen.158 Net zoals in de Patiëntenrechtenwet is het aldus geen absoluut recht. 153. Het recht op een vrije artsenkeuze wordt in de Basiswet echter nog eens extra ingeperkt door paragraaf 2 van artikel 91. Krachtens deze bepaling kan de gedetineerde zich, op zijn verzoek, in de gevangenis laten behandelen door een vrij gekozen arts, mits toestemming van het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie én mits daartoe redelijke gronden bestaan. Het diensthoofd brengt de verzoeker binnen zeven dagen na de indiening van het verzoek schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Bij afwijzing van het verzoek wijst het diensthoofd hem op de beroepsmogelijkheid bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld. De artikelen 165 en 166 zijn van overeenkomstige toepassing. Gedetineerden hebben zodoende slechts een beperkte vrije keuze van de behandelende arts. De beperking in artikel 91, §2 van de Basiswet is echter a priori strijdig met artikel 6 van de Patiëntenrechtenwet. Het gelijkwaardigheidsbeginsel verzet zich er namelijk tegen dat gedetineerden op een andere manier behandeld worden dan personen die niet van vrijheid werden beroofd, hetgeen hier net het geval is.159 154. Paragraaf 3 van artikel 91 voegt daar nog aan toe dat de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor het bezoek en de tenlasteneming van de kosten verbonden aan het advies, aan de behandeling op advies van de vrij gekozen arts en aan de behandeling door een vrij gekozen arts regelt. Hij bepaalt de nadere procedure bij meningsverschil tussen de artsen. 158 159 Ibid., 169-171. Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 6-8. 61 155. Eén van de redenen waarom deze bepalingen nog steeds niet in werking zijn getreden heeft te maken met de beperkingen opgenomen in artikel 91 van de Basiswet. Aangezien deze beperkingen a priori strijdig zijn met de Patiëntenrechtenwet, dienen gedetineerden terug te vallen op andere wetteksten. Een eerste mogelijkheid betreft natuurlijk de Patiëntenrechtenwet. Daarnaast kunnen gevangenen echter ook beroep doen op het KB van 21 mei 1965 houdende het algemeen reglement van de strafinrichting160. Artikel 96, dat zich situeert onder afdeling 1 ‘Gewone geneeskunde’ van Hoofdstuk XI ‘Geneeskundige diensten’, voorziet immers evenzeer in een (afgezwakt) recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar. Overeenkomstig deze bepaling ontvangen zieke gedetineerden de verzorging die hun toestand vereist van een geneesheer van de inrichting. Mits toestemming van de adviseurgevangenisdirecteur mogen zij echter ook een beroep doen op een zelf gekozen geneesheer, op voorwaarde dat zij zelf opdraaien voor de kosten (inclusief de artsenijrecepten). De recepten van niet tot de inrichting behorende geneesheren worden medegedeeld aan de geneesheer die aan de inrichting is verbonden. Als zij strijdig zijn met de wet of met een verordening tot uitvoering daarvan kan de geneesheer zich tegen de uitvoering ervan verzetten. Indien de niet tot de inrichting behorende geneesheer en de geneesheer die aan de inrichting verbonden is het niet eens zijn, wordt de betwisting voor scheidsrechterlijke beslissing voorgelegd aan de geneesheer-inspecteur van de strafinrichtingen. In afwachting van diens beslissing heeft het advies van de geneesheer der inrichting de overhand.161 d. Recht op een vertrouwenspersoon en een patiëntendossier 156. Volgens artikel 7, §2, derde lid van de Patiëntenrechtenwet heeft de gedetineerde recht op een vertrouwenspersoon. In principe kan dit om het even wie zijn: de patiënt is vrij om zijn eigen vertrouwenspersoon te kiezen. Dit is echter anders wanneer de patiënt zich in een penitentiaire instelling bevindt. Overeenkomstig artikel 92, §1 van de Basiswet kan de gedetineerde zich enkel laten bijstaan door een arts van buiten de gevangenis, een advocaat of een door de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing. Het recht om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon naar keuze wordt hier dus ingeperkt. Net zoals artikel 91, §2 van de Basiswet is deze bepaling dus strijdig met de Patiëntenrechtenwet wegens een inbreuk op het gelijkwaardigheidsbeginsel. 160 161 KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965, 6.272. Artikel 96 KB 21 mei 1965. 62 157. Daarnaast omvat artikel 92 nog een tweede beperking op de Patiëntenrechtenwet. Overeenkomstig paragraaf 2 kan een gedetineerde, in afwijking van artikel 9, §3, eerste lid van de Patiëntenrechtenwet géén afschrift verkrijgen van zijn patiëntendossier. Hij kan enkel schriftelijk verzoeken een afschrift mee te delen aan de door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Ook dit is een schending van het gelijkwaardigheidsbeginsel.162 Volgens de UN Body of Principles 1988 heeft de gedetineerde immers steeds recht op informatie betreffende zijn medisch dossier.163 Bovendien onderschrijven de European Prison Rules 1987 het medische beginsel van confidentialiteit164 en passen de CPT Standards 2004 de regel van informed consent toe165. In de Basiswet wordt hier echter geen melding van gemaakt.166 e. Recht op de overbrenging naar een gespecialiseerde gevangenis, een ziekenhuis of een instelling voor gezondheidszorg 158. Artikel 93, §1 van de Basiswet regelt de situatie waarin de gedetineerde een medisch geïndiceerd onderzoek of een gespecialiseerde behandeling moet ondergaan waarvoor de gevangenis niet of onvoldoende is uitgerust. In dat geval wordt hij op verzoek van de aan de gevangenis verbonden arts, in voorkomend geval na diens overleg met de vrij gekozen arts, overgebracht, indien nodig met medische begeleiding, naar een gespecialiseerde gevangenis, naar een ziekenhuis of naar een instelling voor de gezondheidszorg. In geval van meningsverschil tussen de artsen speelt artikel 91, §3 van de Basiswet. 159. De paragrafen 2 en 3 van artikel 93 regelen de behandeling inzake zwangere gedetineerden. Krachtens paragraaf 2 worden zwangere vrouwen voor bevalling overgebracht naar een ziekenhuis. Beslist de zwangere vrouw echter om binnen de wettelijk gestelde voorwaarden over te gaan tot zwangerschapsafbreking, dan wordt zij overgebracht naar een instelling voor gezondheidszorg waaraan een voorlichtingsdienst is verbonden. 160. Ten slotte bepaalt paragraaf 4 van artikel 93 dat, wanneer de gedetineerde naar een ziekenhuis of naar instelling voor gezondheidszorg wordt overgebracht, deze instelling beschouwd wordt als een bijhuis van de gevangenis. Niettemin mag dit geen afbreuk doen aan 162 Ibid., 6-8. Principe 26 UN Body of Principles 1988. 164 Regel 10(3) European Prison Rules 1987. 165 §§50-51, CPT Standards 2004. 166 F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 272. 163 63 de kwaliteit van de zorgverstrekking. De Koning stelt de nadere regels vast inzake de overbrenging en de bewaking. 161. Ook het KB van 21 mei 1965 houdende het algemeen reglement van de strafinrichtingen voorziet opnieuw in enkele gelijkaardige bepalingen. Krachtens artikel 97 van het KB van 21 mei 1965 mag, in het geval dat de gedetineerde aangetast is door een aandoening en niet behoorlijk kan behandeld worden in de inrichting, de adviseur-gevangenisdirecteur, op advies van de geneesheer, aan de Minister de toelating vragen om de gedetineerde over te brengen naar het penitentiair genees- en heelkundig centrum. Wanneer het een verdachte, een beklaagde of een beschuldigde betreft, wordt de toestemming gevraagd van het bevoegde parket. Daarnaast geniet de patiënt in detentie het recht om overgebracht te worden naar een ziekenhuis of een andere aangepaste instelling. Artikel 97, tweede lid van het KB van 21 mei 1965 bepaalt dat, in geval van een ernstige aandoening die niet gedurende de hechtenis kan behandeld worden, de adviseur-gevangenisdirecteur op dezelfde wijze de toelating vraagt om de zieke naar een ziekenhuis over te brengen of, indien die gedetineerde een veroordeelde is, om hem voorlopig in vrijheid te stellen. Het derde lid voegt daaraan toe dat, indien de gedetineerde een heelkundige behandeling in een ziekenhuis moet ondergaan die zijn leven in gevaar brengt, de adviseur-gevangenisdirecteur daarvan onmiddellijk kennis geeft aan de naaste familieleden via bemiddeling van de gemeenteoverheid van de woonplaats van de betrokkene.167 Wanneer een gedetineerde naar een ziekenhuis wordt overgebracht, moet dit als een bijhuis van de strafinrichting worden beschouwd en zorgt de (adviseur- gevangenisdirecteur) van deze instelling, indien nodig, voor de bewaking van de overgebrachte gedetineerde.168 f. 162. Meldingsplicht bij beschadiging van de gezondheid Wanneer de behandelende arts opmerkt dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of door enigerlei daarmee verband houdende omstandigheden, is hij verplicht dit te melden, met instemming van de gedetineerde, aan de directeur en aan het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie (artikel 94 van de Basiswet). 167 168 Artikel 97 KB 21 mei 1965. Artikel 98 KB 21 mei 1965. 64 g. 163. Informatieverplichting bij levensgevaar of overlijden Daarnaast berust er op de directeur een informatieplicht bij levensgevaar of in geval van overlijden van de gedetineerde. Overeenkomstig artikel 95 van de Basiswet stelt de directeur de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, zijn nabestaanden, diegene die met hem een feitelijk gezin vormt en desgevallend zijn voogd of bewindvoerder en de door de gedetineerde patiënt aangewezen vertegenwoordig hiervan onverwijld in kennis. Indien zij hierom verzoeken, brengt hij hen in contact met de aan de gevangenis verbonden arts.169 h. 164. Onafhankelijkheid van de zorgverlener Artikel 96 van de Basiswet beoogt de onafhankelijkheid van de zorgverleners in de gevangenis te garanderen. De behandelende arts moet steeds fungeren als vertrouwensarts. In hoofdstuk 5.2.2.3, dat betrekking heeft op de rechten en plichten van de zorgverleners, wordt dieper ingegaan op deze materie. i. 165. Organisatie van de gezondheidszorg binnen de gevangenis Krachtens artikel 97, §1 van de Basiswet wordt de gezondheidszorg in de gevangenissen gestructureerd en zodanig georganiseerd en geïntegreerd in de gevangenisactiviteit dat ze in optimale voorwaarden kan geschieden. Volgens paragraaf 2 bepaalt de Koning de nadere regels voor de organisatie van de gezondheidszorg, voor de structuur en voor de werking van de dienst voor gezondheidszorg in de gevangenis. j. 166. Oprichting van de Penitentiaire Gezondheidsraad Als laatste bepaling van Afdeling I ‘Gezondheidszorg’ stelt artikel 98 van de Basiswet dat er een Penitentiaire Gezondheidsraad wordt opgericht. Deze is samengesteld uit aan de gevangenis verbonden artsen, tandartsen en verplegers en verleent aan de minister adviezen die beogen de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen in het belang van de gedetineerde patiënt. De Koning bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking ervan. In hoofdstuk 5.3.2 wordt dieper ingegaan op het belang en de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad. 169 Wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, BS 14 juni 2013, 38.132. 65 4.1.2.2.2. Gezondheidsbescherming 167. Als enige bepaling van Afdeling II ‘Gezondheidsbescherming’ regelt artikel 99 van de Basiswet de problematiek inzake gezondheidsbescherming. Krachtens paragraaf 1 heeft deze bescherming in de gevangenissen onder meer betrekking op de hygiëne, de voeding, het welzijn op het werk, de distributie van geneesmiddelen en de verwijdering van het medisch afval. Volgens paragraaf 2 draagt de directeur er zorg voor dat de diensten die belast zijn met de gezondheidsbescherming van personen in de vrije samenleving hun diensten kunnen aanbieden in de gevangenissen. Paragraaf 3 voegt hieraan toe dat de zorgverleners de directeur inlichten over de omstandigheden die niet voldoen aan de eisen van gezondheid, van hygiëne en van welzijn op het werk. Ten slotte bepaalt paragraaf 4 van datzelfde artikel dat de aan de gevangenis verbonden arts de directeur meteen verwittigt als hij een besmettelijke ziekte of de dreiging ervan vaststelt. Daarnaast verwittigt hij ook de directeur ingeval er maatregelen moeten getroffen worden om de zieke gedetineerde af te zonderen of om de verspreiding van de ziekte te voorkomen. Artikel 99, §§3 en 4 laten aldus toe dat de behandelende arts zijn beroepsgeheim doorbreekt in geval van vaststelling of dreiging van een besmettelijke ziekte. Volgens de commissie kan deze doorbreking van het beroepsgeheim echter enkel geschieden wanneer dezelfde criteria als diegene die ook buiten de gevangenis worden gehanteerd, nageleefd worden.170 5.1.2.2.3. Het klachtenrecht van gedetineerden 168. Tot slot voorzien de artikelen 147 t.e.m. 166 van de Basiswet in een formeel beklagrecht. Overeenkomstig de European Prison Rules 1987 leidt het instellen van een klachtmechanisme tot een bijkomende bescherming van de gevangene.171 De bedoeling van dit klachtenrecht is om gedetineerden een laagdrempelige en kosteloze toegang te bieden tot een extern rechtsprekend orgaan. 172 Hiermee heeft de gedetineerde een stok achter de deur wanneer hij zich niet wenst te verenigen met een beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van hem werd genomen.173 Dit wordt nader bepaald in artikel 148: “Onverminderd de mogelijkheid tot het uiten van informele klachten bij de Commissie van toezicht, kan een gedetineerde bij de Klachtencommissie beklag doen over elke beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van hem genomen werd”. 170 Eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, 173-174. F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 273. 172 K. GEENS, Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 73. 173 Ibid., 268. 171 66 169. Krachtens artikel 158, §4, tweede lid kan een klacht resulteren in het ongedaan maken van de inbreuk op de wet, met uitsluiting van elke financiële vergoeding. De gevolgen die hiermee aan klachten van gedetineerden worden gegeven zijn zodoende minder verregaand dan in het internationaal recht. De UN Body of Principles 1988 bepaalt namelijk dat een inbreuk op één van de principes in dat document aanleiding kan geven tot een schadevergoeding. Dit is opnieuw een doortrekking van het gelijkwaardigheidsbeginsel: ook in de vrije samenleving hebben mensen immers recht op een financiële vergoeding.174 170. Helaas zijn ook deze artikelen tot op vandaag nog steeds niet van toepassing. 175 Personen in detentie kunnen zich vandaag enkel richten tot de commissie van toezicht voor een informele bemiddeling, tot de directeur zelf (d.i. willig beroep) of tot de gewone rechtbanken en de Raad van State. Volgens huidig Minister van Justitie Koen Geens moet toch worden overwogen om het formeel klachtenrecht in te voeren. Hiervoor moeten er een beroepscommissie respectievelijk een klachtencommissie worden opgericht binnen deze organen, voorgezeten door een rechter. Deze regeling zal uiteraard een bijkomende organisatie met kosten en personeel vereisen.176 4.1.2.3. Beoordeling 171. Hoewel de bepalingen van de Basiswet Gevangeniswezen inzake gezondheidszorg en gezondheidsbescherming hier uitgebreid besproken werden, zijn zij allen, met uitzondering van artikel 98, tot op heden nog steeds niet in werking getreden. Gedetineerden moeten bijgevolg nog steeds terugvallen op de Patiëntenrechtenwet of andere wetteksten. Hoe komt het toch dat de wetgever het initiatief neemt tot het opmaken van gezondheidsrechtelijke bepalingen voor gedetineerden, maar dat deze artikelen tien jaar later nog steeds niet van toepassing zijn? Zullen zij notabene ooit in werking treden? 172. De verklaring voor het uitblijven van de artikelen 87 t.e.m. 99 van de Basiswet (met uitzondering van artikel 98) is niet ver te zoeken. De wetgever is er immers in geslaagd om dit gedeelte van de Basiswet onverenigbaar te maken met een heleboel andere wettelijke bepalingen, zoals deze inzake de bescherming van werknemers, de hygiënische veiligheid, 174 Principe 35, UN Body of Principles 1988; F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 272. Artikel 180 Basiswet. 176 K. GEENS, Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 73. 175 67 abortus en de wet betreffende het extern statuut van veroordeelden. Gelet op het complex karakter zijn specifieke reglementeringen meer bekwaam om dergelijke ingewikkelde materies te regelen.177 Ook de beperkingen en uitzonderingen in de Basiswet op de patiëntenrechten van gedetineerden zijn in strijd met de wet van 22 augustus 2002. Er is met andere woorden een hoofdstuk tot stand gekomen dat op verschillende vlakken incompatibel is met diverse juridische bepalingen. 173. In de inleiding stelde ik mijzelf de vraag of de bepalingen omtrent de gezondheidszorg in de Basiswet, mochten zij in werking treden, een bescherming zouden bieden die gelijkwaardig is aan die van personen die niet van hun vrijheid werden beroofd. Het ziet ernaar uit dat hieromtrent verschillende meningen bestaan. 174. Volgens Minister van Justitie Koen Geens dient deze vraag bevestigend beantwoord te worden. De bepalingen inzake de medische zorg voor gedetineerden zouden in overeenstemming zijn met internationale verdragen en aanbevelingen en met de wet van 22 augustus betreffende de rechten van de patiënt. De principes van gelijkwaardigheid van de gezondheidszorg aan de buitenwereld, van de specifieke noden van gedetineerden en van de continuering van zorgen van vóór de detentie, zijn erin gewaarborgd. De vrije keuze van de arts is aangepast aan de organisatie van de zorg binnen de penitentiaire inrichting en is beperkt tot een advies en slechts uitzonderlijk tot daadwerkelijke behandeling. Volgens hem zorgt de nietinwerkingtreding van de artikelen 87 t.e.m. 99 ervoor dat de gezondheidszorg in de gevangenissen de laatste tijd in een negatief daglicht is komen te staan. Minister Geens concludeert dan ook dat het noodzakelijk is dat de bepalingen worden uitgevoerd.178 175. Ook auteur G. SMAERS is voorstander van de nieuwe Basiswet. Toegegeven dat de Basiswet zonder twijfel niet volmaakt is, besluit zij echter dat we kunnen spreken van een revolutionaire verbetering van de rechtsbescherming van gedetineerden. De uiteindelijke tekst is uiteraard het resultaat van een politiek compromis, waarbij bepaalde rechten werden geschrapt (zoals het recht op een eigen cel) of meer werden ingeperkt (zoals het bezoekrecht en het recht op vrije artsenkeuze – cf. supra) omdat zij praktisch gezien niet realiseerbaar waren, toch is de wet er uiteindelijk gekomen. Dit is uitzonderlijk, gelet op het feit dat wij in een tijd leven waarin de aandacht vooral naar de instrumentalistische functie van het 177 178 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 9. K. GEENS, Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 71. 68 strafrecht gaat en slechts in mindere mate naar de rechtsbeschermende functie. Zij sluit dan ook af met de vaststelling dat wij, ondanks alles, nog steeds trots mogen zijn op de Basiswet Gevangeniswezen.179 176. De reflectiegroep « zorg en detentie », die pleit voor een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden in België, heeft nochtans een enigszins andere kijk op de zaken. Hoewel zij ook van oordeel is dat de bepalingen inzake gezondheidszorg en gezondheidsbescherming zo snel mogelijk uitgevoerd dienen te worden, stelt zij hier één voorwaarde tegenover: de artikelen moeten de nodige aanpassingen ondergaan opdat de wetsbepalingen niet langer strijdig zijn met de Patiëntenrechtenwet. 180 Zolang dergelijke aanpassing uitblijft, zijn de artikelen 87 t.e.m. 89 van de Basiwet a priori strijdig met de Patiëntenrechtenwet. Bijgevolg moet er tot op vandaag nog steeds voorrang worden gegeven aan de wet van 22 augustus 2002.181 Deze toestand zal pas keren wanneer de wetgever gevolg geeft aan de gevraagde wijzigingen. Mijns inziens is het verlangen van de reflectiegroep volkomen terecht. Er kan immers nooit sprake zijn van een gelijkwaardige behandeling van gedetineerden indien de inperkingen op de Patiëntenrechtenwet blijven standhouden. 177. Nochtans zijn ook aan dergelijke wijzigingen nadelen verbonden. Ondanks het feit dat de Basiswet duidelijkheid en rechtszekerheid beoogt te verschaffen, blijkt in de praktijk net het tegenovergestelde waar te zijn. Het is voor de rechtsgebruiker nog steeds een hele opgave om zich door het kluwen van het Belgische detentierecht te worstelen. Dit heeft niet alleen te maken met de gefaseerde invoering van de Basiswet (cf. artikel 180 Basiswet), maar ook met het feit dat de Basiswet intussen reeds verschillende keren werd gewijzigd. Eén en ander maakt het er niet simpeler op om het overzicht te bewaren en de draagwijdte van de te pas en te onpas doorgevoerde aanpassingen correct in te schatten.182 Toch wacht de wetgever m.i. best niet te lang meer met het aanpassen van de artikelen 87 t.e.m. 98. Het is immers al beschamend genoeg dat men pronkt met een Basiswet die zogezegd een mijlpaal in de Belgische penitentiaire geschiedenis is, maar waarvan de gezondheidsrechtelijke bepalingen tien jaar later nog steeds verre van toepasbaar zijn. 179 G. SMAERS, “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, 536-537. 180 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 9. 181 Ibid., 7. 182 T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES en T. VANDER BEKEN, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden: een status quaestionis”, T.Strafr. 2014, 1, 2 juncto 32. 69 4.1.3. Bijzondere gezondheidswetten 178. De meeste geneeskundige activiteiten worden aldus geregeld door de Wet betreffende de rechten van de patiënt en de Basiswet Gevangeniswezen. Daarnaast bestaan er echter nog tal van bijzondere wetten, zoals de wetgeving inzake euthanasie, orgaandonatie en zwangerschapsafbreking. Krachtens het gelijkwaardigheidsbeginsel zijn deze wetten automatisch ook van toepassing op gedetineerden. Het bijzonder karakter van deze ingrepen vereist dat de beroepsbeoefenaars over de nodige kwalificaties beschikken en voldoende op de hoogte zijn van de toepasselijke wetgeving en de concrete uitvoering ervan in de praktijk. Eén en ander heeft tot gevolg dat patiënten in detentie voor deze specifieke geneeskundige activiteiten niet langer behandeld worden door beroepsbeoefenaars binnen de strafinrichting, maar door externe beroepsbeoefenaars. Beroepsbeoefenaars die werkzaam zijn binnen de strafinrichting schieten immers tekort in deze competenties. Voorts zou het aanwerven van dergelijke bekwame beroepsbeoefenaars inefficiënt en niet opportuun zijn, gelet op het zeldzaam karakter van deze ingrepen. Bovendien gaat het hier om zeer delicate activiteiten waarbij het niet ondenkbaar is dat de gedetineerde onder druk wordt gezet door de penitentiaire administratie.183 179. In wat volgt zullen een aantal bijzondere wetten binnen de gezondheidszorg besproken worden. Deze opsomming is louter exemplatief en illustreert enkel een aantal specifieke situaties. 4.1.3.1. Euthanasie 180. Een eerste en meteen al sterk bediscussieerde geneeskundige activiteit heeft betrekking op euthanasie. Volgens artikel 2 van de Wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie184 (hierna: de Euthanasiewet) wordt onder euthanasie verstaan “het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek”. Euthanasie is te onderscheiden van enerzijds medische hulp bij zelfdoding (wegens een verschil in uitvoering) en anderzijds van levensbeëindiging zonder verzoek (wegens het ontbreken van een voorafgaand toestemmingsproces, bijvoorbeeld omdat de toestemming niet gevraagd werd of niet kon gevraagd worden). 183 184 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 79. Wet 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, BS 22 juni 2002, 28.515. 70 181. Men dient goed voor ogen te houden dat euthanasie geen recht is. Patiënten hebben enkel het recht om euthanasie te vragen, niet om die daadwerkelijk ook te krijgen.185 Volgens artikel 14 van de Euthanasiewet hebben het euthanasieverzoek en de wilsverklaring (zie verder) geen dwingende waarde. Niemand kan gedwongen worden euthanasie toe te passen of eraan mee te werken. Een weigering dient wel gemeld te worden, met opgave van de redenen. Artsen hebben derhalve het recht maar niet de plicht om euthanasie uit te voeren. Beslist een arts om inderdaad over te gaan tot de uitvoering van euthanasie, dan laat de Euthanasiewet in beginsel de bepalingen van het Strafwetboek onverlet van toepassing. Het levensbeëindigend handelen door een arts kan dus nog steeds gekwalificeerd worden als moord of doodslag, tenzij de arts de wettelijke inhoudelijke en procedurele voorwaarden naleeft en a posteriori gecontroleerd wordt. In dat geval valt hij onder het uitzonderingsregime en zijn de gestelde handelingen aldus niet strafbaar. 182. De inhoudelijke voorwaarden voor euthanasie liggen vervat in artikel 3, §1 van de Euthanasiewet. Het eerste lid heeft betrekking op de persoon van de patiënt: de patiënt moet meerderjarig, handelingsbekwaam en bewust zijn op het ogenblik van zijn verzoek. Weliswaar geldt er een bijzondere regeling voor oordeelsbekwame minderjarigen 186 en een uitzonderingsregeling voor wilsverklaringen. Volgens het derde lid dient de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden te bevinden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening. Het is niet vereist dat deze aandoening tot de dood leidt: ook niet-terminalen kunnen euthanasie aanvragen, mits naleving van enkele bijkomende voorwaarden vervat in §3. Tot slot bepaalt het tweede lid dat het verzoek van de patiënt vrijwillig, overwogen en herhaald moet zijn, zonder dat het tot stand is gekomen als gevolg van enige externe druk. 183. De procedurele voorwaarden zijn opgenomen in artikel 3, §2 van de Euthanasiewet. Krachtens deze bepaling moet de arts: - De patiënt informeren over zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting en zijn resterende therapeutische mogelijkheden (waaronder palliatieve zorg) bespreken (1°); 185 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 80. Wet 28 februari 2014 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken, BS 12 maart 2014, 21.053. 186 71 - Zich verzekeren van het aanhoudend lijden en van het duurzaam karakter van het euthanasieverzoek, o.m. via meerdere gespreken met de patiënt, gespreid over een redelijke periode (2°); - Een andere (‘onafhankelijke’) arts raadplegen, die een aantal bijkomende taken heeft (3°); - Indien er een verplegend team is, het verzoek bespreken met dat team (4°); - Indien de patiënt dat wenst, het verzoek bespreken met diens naasten (5°); - Nagaan of de patiënt de mogelijkheid heeft gehad om over zijn verzoek te spreken met de personen die hij wenste te ontmoeten (6°). 184. Het uitgangspunt van deze hele procedure is dat de arts de menselijke waardigheid, de persoonlijke levenssfeer en het zelfbeschikkingsrecht van zijn patiënt dient te eerbiedigen. Het recht op zelfbeschikking en informed consent is o.a. terug te vinden in het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde187, de Code van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren188 en de Patiëntenrechtenwet189.190 185. Volgens artikel 3, §4 van de Euthanasiewet wordt het euthanasieverzoek op schrift gesteld. Het document wordt opgesteld, gedateerd en getekend door de patiënt zelf. Bovendien voerde de wetgever ook de mogelijkheid in tot het opstellen van een wilsverklaring (Hoofdstuk III). Tot slot werd in Hoofdstuk V een Federale Controle- en Evaluatiecommissie tot leven geroepen, die instaat voor de rapportering en controle na euthanasie. 186. Zoals eerder vermeld heeft een gedetineerde in beginsel net zozeer recht om euthanasie aan te vragen als iemand buiten de gevangenis. Heeft dit er in de praktijk dan reeds toe heeft geleid dat euthanasie werd toegepast binnen de gevangenismuren? Het antwoord op deze vraag is positief. In december 2014 stond de teller op twee: in twee uitzonderlijke gevallen gingen gedetineerden die fysiek terminaal ziek waren over tot euthanasie. Volgens erehoofdgeneesheer van het Belgische gevangeniswezen dr. FRANCIS VAN MOL is dit een loutere toepassing van de wet. “Iemand in de gevangenis heeft in principe dezelfde patiëntenrechten als iemand buiten de gevangenis. Hetzelfde geldt dus ook voor euthanasie. Als de procedure correct verlopen 187 Art. 5 juncto art. 9, Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, aangenomen op 4 april 1997, nog niet geratificeerd door België. 188 Art. 96, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer, https://ordomedic.be/nl/code/inhoud/. 189 Art. 8, Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002, 43.719. 190 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 80. 72 is en er is een arts die bereid is euthanasie uit te voeren, moet dat kunnen. Ik zie eigenlijk principieel geen reden om dat niet te doen. Maar omwille van het algemeen principe zou euthanasie om humane redenen uitgevoerd moeten worden buiten de gevangenis.” 191 Een volmaakte uitoefening van het gelijkwaardigheidsbeginsel zou dus niet alleen betekenen dat gedetineerden het recht hebben om euthanasie aan te vragen, maar ook dat, indien beslist wordt om effectief over te gaan tot euthanasie, dit in de toekomst uitgevoerd wordt buiten de gevangenismuren. 4.1.3.2. Medisch begeleide voortplanting 187. Medisch begeleide voortplanting is de verzamelnaam voor een reeks technieken die voortplanting mogelijk maakt bij koppels met vruchtbaarheidsproblemen, hetzij via een kunstmatige inseminatie, hetzij via in vitro fertilisatie.192 Lange tijd bestond er geen bijzondere wetgeving inzake medisch begeleide voortplanting. In 2007 kwam hier eindelijk verandering in met de Wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtollige embryo’s en de gameten193 (hierna: de MBV-wet). 188. Tot vóór de inwerkingtreding van de Basiswet van 12 januari 2005 gold het uitgangspunt dat gedetineerden geen recht hadden op medisch begeleide voortplanting. De opdracht van de Penitentiaire gezondheidsdienst was enkel omgeven door de medische noden van gevangenen, niet door hun verlangens. Deze opvatting werd echter in twijfel getrokken na de invoering van het gelijkwaardigheidsbeginsel als rode draad doorheen de Basiswet. Naar aanleiding hiervan diende toenmalig Minister van Justitie, mevrouw Onkelinx, nog in datzelfde jaar een vraag om advies in bij het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek. Zij wilde hierbij een antwoord op de vraag of en in welke mate penitentiaire artsen medewerking kunnen verlenen aan vragen van gedetineerden om behandeling van onvruchtbaarheid, met name vruchtbaarheidsbehandelingen, ongedaan maken van sterilisatie en medisch begeleide voortplanting tijdens detentie. Dit resulteerde uiteindelijk in Advies nr. 46 van 19 januari 2009 betreffende fertiliteitsbehandelingen op verzoek van een gedetineerde194. 191 D. LEESTMANS, “De dood is niet ingecalculeerd in de gevangenis”, De Juristenkrant 2014, 9. Art. 2, a), Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtollige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007, 38.575. 193 Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtollige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007, 38.575. 194 Advies nr. 46 van 19 januari 2009 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek betreffende fertiliteitsbehandelingen op vraag van een gedetineerde, www.health.belgium.be/bioethics. 192 73 189. In de conclusie stipuleert het advies eerst en vooral dat er een aantal punten zijn waarover alle leden het eens zijn. Het betreft hier onder meer het belang dat de principes in de Basiswet van 12 januari 2005 nageleefd worden en het positieve karakter van ongestoorde bezoeken, hoewel dit laatste discutabel is indien het leidt tot de geboorte en opvoeding van het kind in de gevangenis. Toch zijn er een aantal zaken waarover geen eensgezindheid heerst. De leden van het Comité nemen hiertoe verschillende standpunten in die zich tussen twee tendensen bewegen: het geven van een ongunstig advies inzake toegang tot medisch begeleide voortplanting voor gedetineerden, enerzijds, en het geven van een gunstig advies, anderzijds. De eerste tendens is van oordeel dat het belang van het kind primeert. De overheid moet dan ook alle nodige maatregelen treffen om het verwekken van of de geboorte van kinderen in de gevangenis te vermijden door gevangenen die veroordeeld werden tot langdurige gevangenisstraffen. In het bijzonder moet hen de toegang tot medisch begeleide voortplanting of het ongedaan maken van sterilisatie ontzegd worden én zijn ongestuurde bezoeken slechts toegelaten wanneer men er zeker van is dat de gedetineerde voorbehoedsmiddelen gebruikt. De tweede tendens daarentegen is van oordeel dat het gelijkwaardigheidsbeginsel primeert. Deze opvatting streeft naar een belangenafweging in concreto om zo, geval per geval, de kinderwens van de gedetineerde af te wegen tegen de wens van het kind om geboren en grootgebracht te worden in goede educatieve en sociale omstandigheden. De overheid kan gedetineerden dus niet a priori uitsluiten van medisch begeleide voortplanting: elke aanvraag voor een behandeling is in principe ontvankelijk. De gevangenisarts dient deze aanvraag dan ook door te sturen naar een door de belanghebbenden gekozen behandelingscentrum. Het is dat centrum dat uiteindelijk oordeelt of de medische voorwaarden vervuld zijn en dat de geschikte therapeutische indicaties nagaat. Dit stemt overeen met artikel 88 van de Code van de geneeskundige plichtenleer, waarin staat dat elke arts zich ervan moet vergewissen dat het kind kan opgroeien in een evenwichtig affectief gezinsleven. Hij moet hierbij rekening houden met bepaalde sociale en juridische omstandigheden en steeds het advies van competente personen inwinnen.195 195 Art. 88, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer. 74 4.1.3.3. Medische experimenten 190. De Wet inzake experimenten op de menselijke persoon (hierna: de Experimentenwet) omschrijft een experiment als elke op de menselijke persoon uitgevoerde proef met het oog op de ontwikkeling van de kennis eigen aan de uitoefening van de gezondheidszorg-beroepen.196 191. Reeds decennialang is het uitvoeren van medische of wetenschappelijke experimenten op gedetineerden uitdrukkelijk verboden. 197 Zo bepaalt artikel 90 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat het experimenteren op een gezonde persoon slechts toegestaan is wanneer de proefpersoon meerderjarig is en bewust zijn vrije toestemming kan geven, wat niet het geval is voor gevangenen, en in omstandigheden waar een afdoende medische controle elke verwikkeling kan voorkomen.198 192. Geleidelijk aan veranderde deze stroeve houding echter door de positieve resultaten van klinische studies op seropositieve patiënten in detentie. Als gevolg hiervan pleitten verschillende Europese aanbevelingen voor de toegang van gedetineerden tot medische experimenten, mits het naleven van een aantal welomschreven voorwaarden.199 De European Prison Rules stellen bijvoorbeeld dat gedetineerden nooit onderworpen mogen worden aan experimenten zonder hun toestemming. Bovendien is elke vorm van experimenten met een risico op fysieke, mentale of andere gezondheidsletsels expliciet verboden. 200 Ook in het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde wordt het voeren van wetenschappelijk onderzoek op proefpersonen aan strenge voorwaarden onderworpen. 201 Erehoofdgeneesheer FRANCIS VAN MOL voegt hier nog aan toe dat gedetineerden niet mogen worden aangemoedigd tot het deelnemen aan medische experimenten door hen een gunst of een vergoeding te beloven.202 Ondanks deze reeks voorwaarden worden gedetineerden niet langer a priori uitgesloten van medische experimenten, wat een goede zaak is voor het gelijkwaardigheidsbeginsel. Overigens heeft ook de Nationale Raad van de Orde der 196 Art. 2, 11°, Wet 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, BS 18 mei 2004, 39.516. F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 255. 198 Art. 90, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer. 199 Dit was het geval in o.a. de Europese Aanbevelingen betreffende aids en de Europese Aanbeveling betreffende de ethische en organisatorische aspecten van de gezondheidszorg in de gevangenis. 200 Art. 48.1 en 48.2, European Prison Rules. 201 Art. 15 t.e.m. 17, Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, aangenomen op 4 april 1997, nog niet geratificeerd door België. 202 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 82. 197 75 geneesheren haar argwanende houding enigszins verlaten door te aanvaarden dat experimenten gestart vóór de opsluiting toch voortgezet kunnen worden.203 4.1.3.4. Orgaandonatie 193. De Wet betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (hierna: de Orgaantransplantatiewet) is van toepassing op het doneren, testen, karakteriseren, wegnemen, preserveren, vervoeren en transplanteren van organen bestemd voor transplantatie.204 194. Krachtens artikel 8, §1 van de Orgaantransplantatiewet is het wegnemen van organen bij levenden slechts mogelijk na toestemming. Deze toestemming moet vrij en bewust worden gegeven en is ten allen tijde herroepbaar. Men kan zich afvragen of gedetineerden over de mogelijkheid beschikken om hierin vrij en bewust toe te stemmen. Het merendeel van de rechtsleer staat hier eerder terughoudend tegenover. Het risico bestaat namelijk dat deze toestemming niet gesteund is op een zuiver altruïstisch doel, maar ingegeven is door de hoop op een vervroegde vrijlating of een genademaatregel. Bovendien is het niet uitgesloten dat gedetineerden hiertoe gedwongen worden door derden. Derhalve komen gevangenen slechts in aanmerking voor orgaandonatie wanneer zonder enige twijfel vast staat dat hun toestemming vrij en bewust werd gegeven.205 Ook het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde onderwerpt de toestemming tot het doneren van organen aan strenge voorwaarden.206 4.1.3.5. Palliatieve zorg 195. Onder palliatieve zorg wordt verstaan: “Het geheel van zorgverlening aan patiënten waarvan de levensbedreigende ziekte niet langer op curatieve therapieën reageert. Voor de begeleiding van deze patiënten bij hun levenseinde is een multidisciplinaire totaalzorg van essentieel belang, zowel op het fysieke, psychische, sociale als morele vlak. Het belangrijkste doel van de palliatieve zorg is deze zieke en zijn naasten een zo groot mogelijke levenskwaliteit en maximale autonomie te bieden. Palliatieve zorg is erop gericht de kwaliteit van het resterende leven van deze patiënt en nabestaanden te waarborgen en te optimaliseren.”207 203 Vergadering van 20 januari 2001 van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, https://ordomedic.be/. Art. 1, Wet 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, BS 14 februari 1987, 2.129. 205 I. BOONE, “Het wegnemen en transplanteren van organen volgens het Belgische recht”, TPR 1996, 110. 206 Art. 19 en 20, Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, aangenomen op 4 april 1997, nog niet geratificeerd door België. 207 Art. 2, tweede lid, Wet 14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg, BS 26 oktober 2002, 49.160. 204 76 196. Volgens erehoofdgeneesheer FRANCIS VAN MOL is de basisregel van palliatieve zorg dat de patiënt dag en nacht bereikbaar moet zijn voor familie. In een gevangenis is zoiets echter niet vanzelfsprekend, zelfs niet in een penitentiair ziekenhuis. VAN MOL besluit dan ook dat palliatieve zorg in de gevangenis eerder een utopie is. Bovendien bevat de Basiswet Gevangeniswezen geen enkele bepaling inzake stervensbegeleiding. De reden hiervoor is dat de wetgever er net van uitging dat mensen niet zouden sterven in de gevangenis. Men kan zich afvragen of het dan niet mogelijk is om gedetineerden voorwaardelijk in vrijheid te stellen wanneer hun gezondheidstoestand dat vereist. Zowel maatschappelijk als politiek ligt dit echter bijzonder gevoelig: veel mensen hebben schrik voor de vrijlating van bepaalde gedetineerden.208 Hoewel gedetineerden in principe dus ook recht hebben op palliatieve zorg, is dit praktisch gezien geen evidentie. 4.1.3.6. Zwangerschapsafbreking 197. Na de inwerkingtreding van de Abortuswet in 1990 werden vrouwelijke gedetineerden routineus overgebracht naar gespecialiseerde instellingen om daar de zwangerschapsafbreking uit te voeren. Dit beleid werd nadien bevestigd in de Code van geneeskundige plichtenleer: “De zwangerschapsafbreking moet uitgevoerd worden in verzorgingsinstellingen die beschikken over een infrastructuur die waarborgen biedt voor een veilige en continue zorgverstrekking en waarbinnen een deskundige psychologische begeleiding voorzien is.”209 Ook de Basiswet van 12 januari 2005 nam een gelijkaardige bepaling op. Volgens deze wet moeten zwangere vrouwen die binnen de wettelijk bepaalde voorwaarden om een zwangerschapsafbreking verzoeken steeds overgebracht worden naar een instelling voor gezondheidszorg waaraan een voorlichtingsdienst is verbonden. Deze instelling wordt beschouwd als een bijhuis van de gevangenis, zonder dat de kwaliteit van de zorgverlening hierdoor in het gedrang komt.210 198. Voorts bepaalt de Code van geneeskundige plichtenleer dat het zelfbeschikkingsrecht van de patiënte en desgevallend van het koppel, in alle gevallen moet geëerbiedigd worden. Daartoe moet elke medische beslissing op dit vlak voorafgegaan worden door een volledige en nauwkeurige voorlichting nopens alle aspecten van het medisch en sociaal probleem, en door de uitdrukkelijke en weloverwogen toestemming van de patiënte. Nochtans betekent dit niet 208 D. LEESTMANS, “De dood is niet ingecalculeerd in de gevangenis”, De Juristenkrant 2014, 9. Art. 86, vijfde lid, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer. 210 Art. 93, §§ 3 en 4, Basiswet van 12 januari 2005. 209 77 dat, zelfs indien aan deze voorwaarden is voldaan, de arts verplicht is om de zwangerschapsafbreking uit te voeren. De arts beslist namelijk in elk geval vrij of hij zijn medewerking verleent; om persoonlijke redenen mag hij zijn medewerking weigeren. Zijn medewerkers moeten in alle opzichten over dezelfde vrijheid beschikken.211 4.2 Actoren van de gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen 199. Nu het wetgevend kader op nationaal vlak uitgebreid besproken werd, lijkt het nuttig om ook even stil te staan bij de personen die in de praktijk in contact komen met deze instrumenten. Voor wie werden deze juridische documenten nu precies opgesteld? Wie kan er concreet een beroep op doen? En welke personen worden geacht de inhoud ervan te kennen? 200. Zeer simplistisch uitgedrukt kan de penitentiaire gezondheidszorg opgesplitst worden in twee groepen: de gedetineerden, enerzijds, en de zorgverleners en hun medewerkers, anderzijds. Beide partijen staan in voortdurende wisselwerking met elkaar. In wat volgt zal eerst en vooral onderzocht worden wat de wetgever precies begrijpt onder de termen « zorgverleners » en « gedetineerden ». Daarna zal dieper ingegaan worden op de persoon van beide groepen. Welke gedetineerden hebben nood aan welk soort medische zorgen? Is dit verschillend van de ene gedetineerde tot de andere? In welke mechanismen heeft de wetgever voorzien om aan deze behoeften tegemoet te komen? Moeten de zorgverleners en hun medewerkers hierbij bijzondere principes in acht nemen? Dit hoofdstuk zet zich ertoe aan om een antwoord te bieden op deze hele reeks vragen. 4.2.1. De gedetineerden 4.2.1.1. Definitie 201. Artikel 2, 4° van de Basiswet gevangeniswezen omschrijft een gedetineerde als “de persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of van een vrijheidsbenemende maatregel geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in een gevangenis”. 4.2.1.2. Specifieke categorieën van gedetineerden 202. Niet alle gedetineerden kunnen echter over dezelfde kam worden geschoren. Net zoals in de vrije samenleving heeft de één immers meer nood aan een aangepaste geneeskundige 211 Art. 86, tweede lid, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer. 78 verzorging dan de ander. Dit onderscheid lijkt onder de gevangenispopulatie nog groter te zijn dan buiten de gevangenismuren. Personen in detentie zijn doorgaans fysiek en mentaal kwetsbaarder dan gewone burgers. Zo hebben gevangenen bijvoorbeeld vaker te kampen met verslavingen aan alcohol of drugs. Druggebruikers komen zeer frequent in aanraking met politie en justitie, maar ook binnen de gevangenismuren is het gebruik van drugs schering en inslag. Zo’n 10% van de gedetineerden die drugs gebruikten, geeft zelfs toe dat de eerste keer tijdens de opsluiting was.212 Naast de nefaste invloed op de gezondheid van de gedetineerde creëert middelengebruik ook druggerelateerde problemen, zoals diefstal, afpersing en geweld. Bovendien staat het gebruik van drugs in correlatie met besmettelijke ziekten, zoals HIV, tuberculose of hepatitis. Het aantal gevallen van tuberculose ligt er zelfs zestien keer hoger dan in de gewone samenleving, terwijl aids er “maar” vijf keer meer voor komt.213 Ook seksueel overdraagbare aandoeningen zijn er trouwens geen uitzondering. 214 De reflectiegroep pleit dan ook voor het opnieuw aanwakkeren van een globaal en geïntegreerd drugbeleid binnen de strafinrichtingen, waarbij een correcte samenwerking tussen de externe (gespecialiseerde) diensten prioritair is.215 203. Daarenboven bevinden zich binnen de ruime groep van gedetineerden ook personen met een verstandelijke beperking, bejaarden, vrouwen, gehandicapten, enzoverder. Ten slotte kunnen bepaalde situaties een bijkomend gevaar met zich meebrengen. Dit is onder andere het geval voor nieuw binnengekomen gedetineerden, gedetineerden in hongerstaking en gedetineerden in afzondering.216 Het hoeft geen extra uitleg dat ieder van hen nood heeft aan bijzondere zorg, afgestemd op hun specifieke noden. Het is dan ook de taak van de zorgverleners en hun medewerkers om hen die aangepaste zorgen toe te dienen. 4.2.2. De zorgverleners en hun medewerkers 4.2.2.1. Definitie 204. Artikel 2, 18° van de Basiswet Gevangeniswezen definieert het begrip ‘zorgverlener’. Lid 1 omschrijft de zorgverlener als de aan de gevangenis verbonden beroepsbeoefenaar, zoals 212 S. VAN MALEREN, L. PAUWELS, C. WALTHOFF-BORM, P. GLIBERT en S. TODTS, Druggebruik in Belgische gevangenissen. Monitoring van gezondheidsrisico’s, Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie, 2010. 213 S. GRYSON, “Hevel gezondheidszorg gedetineerden over naar volksgezondheid”, 2014, http://www.mensenrechten.be/. 214 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 13. 215 Ibid., 24. 216 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 13. 79 bedoeld in artikel 2, 3° van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, die met een opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de zorgverlener ook de aan de gevangenis verbonden psycholoog is die met een opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast. 4.2.2.2. Statuut 205. De zorgverleners in de gevangenissen kennen verschillende statuten. Grosso modo kunnen zij opgedeeld worden in zo’n 250 statutaire en contractuele zorgverleners en medewerkers (vnl. verpleegkundigen en paramedici) en zo’n 500 zelfstandigen (waaronder huisartsen, tandartsen en apothekers). Daarnaast doet de FOD Justitie ook beroep op interimverpleegkundigen en medewerkers met een externe werkgever (bijvoorbeeld inzake drughulpverlening).217 206. Deze grote diversiteit is voornamelijk te wijten aan het uitblijven van de uitvoeringsbesluiten van de Basiswet Gevangeniswezen. Gekoppeld aan een voortdurende onzekerheid over de honoraria van de zelfstandige zorgverleners leidt dit in de praktijk vaak tot ongenoegen, demotivatie en zelfs het vertrek van huisartsen en psychiaters uit de gevangenis. In 2014 nog gingen zo’n 400 dokters, werkzaam in de Belgische gevangenissen, over tot een wekenlange staking omdat zij niet of te laat betaald werden. 218 Volgens de reflectiegroep is het dan ook hoog tijd om een duidelijk wettelijk kader te creëren betreffende de rechtspositie van de zorgverleners. Bovendien hebben zij recht op een billijke en tijdige vergoeding voor hun geleverde prestaties, gelijkwaardig aan die in de vrije samenleving. Het verder vertrek van artsen en verpleegkundigen zorgt immers voor een tekort aan zorgverleners in de gevangenis, waardoor de kwaliteit van de gezondheidszorg in de penitentiaire instellingen daalt. 219 Wil men een gezondheidszorg in de gevangenis die gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg daarbuiten, dan moet de wetgever dringend wakker schieten en werk maken van de rechten en plichten van de zorgverleners. 217 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 26. L. VERVAET, “Gewoon wat meer miserie: 1600 zieke gedetineerden verliezen uitkering”, 2015, http://www.dewereldmorgen.be/. 219 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 28. 218 80 4.2.2.3. Rechten en plichten 4.2.2.3.1. Wettelijke opdrachten 207. Overeenkomstig artikel 87 van de Basiswet Gevangeniswezen kan de opdracht van de zorgverleners opgesplitst worden in drie taken. Zij zullen hierna achtereenvolgens besproken worden. a. Geneeskundige verzorging 208. Het eerste punt van artikel 87 van de Basiswet omschrijft de gezondheidszorg in de gevangenissen als “de diensten verstrekt door de zorgverleners met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt”. Deze bepaling is nagenoeg identiek aan de Patiëntenrechtenwet. Krachtens artikel 2, 2° WPR staat gezondheidszorg gelijk aan “de diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt, om het uiterlijk van een patiënt om voornamelijk esthetische redenen te veranderen of om de patiënt bij het sterven te begeleiden”. b. Bijdrage tot gezondheidspreventie en gezondheidsbescherming 209. Krachtens het tweede punt van artikel 87 van de Basiswet leveren de zorgverleners een bijdrage tot de gezondheidspreventie en de gezondheidsbescherming van het personeel en van de gedetineerden. b.1. Gezondheidspreventie 210. Gezondheidspreventie omvat zowel gezondheidspromotie als preventieve gezondheidszorg. Eerst zal het beleid inzake gezondheidspromotie besproken worden, daarna het beleid inzake gezondheidspreventie. b.1.1. Gezondheidspromotie 211. Aangezien het merendeel van de gedetineerden uit kwetsbare bevolkingsgroepen komt, zijn zij doorgaans niet vertrouwd met een gezonde levensstijl. Het is dan ook de taak van de overheid om in de eerste plaats een beleid te voeren ter promotie van dergelijke levenswijze. Dat beleid hoeft in principe geen grootse plannen voor ogen te hebben. Ook kleine projecten zoals het aanleren van dagelijkse tandhygiëne of het aanmoedigen tot deelname aan 81 sportactiviteiten kunnen reeds een stap in de goede richting zijn.220 Volgens het Ottowa Charter for Health Promotion is het vooral belangrijk dat de maatregelen inzake gezondheidspromotie gesteund zijn op empowerment. Dit houdt in dat de aandacht vooral gevestigd wordt op het versterken van de persoonlijke en sociale vaardigheden, zodat de gedetineerden meer individuele controle hebben over hun gezondheid en hun omgeving. Hierdoor zijn zij rapper geneigd om keuzes te maken in het voordeel van hun persoonlijke en algemene gezondheid.221 b.1.2. Gezondheidspreventie 212. Naast dergelijke programma’s voor gezondheidspromotie zijn ook de programma’s in het kader van gezondheidspreventie uiterst belangrijk. Veel gedetineerden zijn druggebruiker of hebben er een verleden mee. Hierdoor ontstaat er een groter risico op het krijgen van besmettelijke ziekten zoals tuberculose, HIV en hepatitis. Door het geven van de juiste informatie kan een verdere verspreiding van deze ziekten worden tegengegaan. Denk hierbij maar aan informatie over en de opsporing van druggerelateerde ziekten, over het belang van een hepatitis B-vaccinatie en over het vermijden van risicogedrag bij druggebruik. Ook preventieve maatregelen zoals het aanbieden van ontsmettingsmiddelen en condooms zijn onmisbaar.222 213. Verder hebben gedetineerden doorgaans vaker te kampen met suïcidaal gedrag. Uit onderzoek is gebleken dat zelfmoord zo’n zes keer meer voorkomt in gevangenissen.223 Dit is onder andere te wijten aan de overbevolking, het gebrek aan werk en andere bezighoudingen, de drugproblematiek en juridische, sociale en relationele problemen. Vooral de eerste dagen van detentie zijn cruciaal.224 Zorgverleners moeten tijdens deze periode dus extra waakzaam zijn bij nieuwkomers. Ook bepaalde risico- en stressmomenten, zoals de overbrenging naar een andere gevangenis, het naderen van de strafzaak of problemen thuis brengen een bijkomend gevaar met zich mee.225 Gedetineerden met een geschiedenis van zelfmoordgedrag moeten onder een strikt en permanent toezicht staan en een aangepaste begeleiding en behandeling 220 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 85. The Ottowa Charter for Health Promotion van 21 november 1986, http://www.euro.who.int/. 222 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 86. 223 P. COSYNS en K. GOETHALS, “Penitentiary Mental Health Care in Belgium”, in N. KONRAD, B. VOLMM en D. WEISSTUB (eds.), Ethical Issues in Prison Psychiatry, Springer, 2013, 146. 224 §§57 en 58, 3° Rapport général du CPT, CPT/inf/E 2002, Rev. 2011, 48. 225 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 13-14. 221 82 krijgen. Een adequate samenwerking en overleg tussen de verschillende actoren binnen de gezondheidszorg is aangewezen.226 214. Hoewel er reeds een aantal programma’s inzake gezondheidspromotie en –preventie binnen de gevangenissen voorhanden zijn, spoort de reflectiegroep toch aan tot extra aandacht. Ook zorgverleners en hun medewerkers moeten nog een tandje bijsteken. Dit is echter niet altijd evident, gelet op de beperkte tijd die zij in de gevangenis kunnen wijden aan hun patiënten. Een correcte ondersteuning van de zorgverleners en de implementatie van de programma’s in een globaal gezondheidsplan over de organisatie van de penitentiaire gezondheidszorg zouden hieraan tegemoet kunnen komen.227 b.2. Gezondheidsbescherming 215. Volgens artikel 87, 2° van de Basiswet leveren de zorgverleners verbonden aan de Dienst Gezondheidszorg van een gevangenis ook een bijdrage tot de gezondheidsbescherming van het personeel en de gedetineerden. Voorbeelden hiervan zijn het verwijderen van medisch afval, de geneesmiddelendistributie, het welzijn op het werk, de hygiëne en de voeding.228 Hier wordt echter niet dieper op ingegaan, aangezien dit reeds in een voorgaand hoofdstuk aan bod is gekomen. c. Bijdrage tot re-integratie van de gedetineerde 216. Tot slot heeft de taak van zorgverlener ook betrekking op de bijdrage tot re-integratie van de gedetineerde in de samenleving (artikel 87, 3° Basiswet). Eens de gevangenistijd erop zit, is het van wezenlijk belang dat de gedetineerde niet hervalt in oude patronen. Zorgverleners kunnen dit trachten te voorkomen door het fysieke, het psychische en het sociale welzijn van de gedetineerde te bevorderen. Denk hierbij maar aan het voorzien in een psychische begeleiding, het behandelen van verwaarloosde aandoeningen, het geven van voorlichting over sociotherapeutische initiatieven (zoals ongestoord bezoek), het verstrekken van informatie over het belang van de sociale zekerheid (in het bijzonder over de ziekteverzekering) en het overmaken van relevante medische informatie aan de gedetineerde. 226 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 87. Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 15. 228 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 91. 227 83 217. Ook de continuïteit van de nazorg, zoals bepaald in artikel 89 van de Basiswet, is onmisbaar. Buitenlands onderzoek heeft uitgewezen dat een goede nazorg doorslaggevend is voor de re-integratie van de gedetineerde én het recidivegevaar vermindert.229 De European Prison Rules leggen tevens de verplichting op aan artsen om speciale aandacht te schenken aan de gezondheidstoestand van gedetineerden die vrijgelaten zullen worden.230 218. Bij de uitoefening van de zojuist vermelde opdrachten worden zorgverstrekkers vaak geconfronteerd met een aantal ethische en deontologische dilemma’s. Drie knelpunten zullen daarbij aangehaald worden, met name het beroepsgeheim (5.2.2.3.2), de professionele en morele onafhankelijkheid van de zorgverlener (5.2.2.3.3) en de onverenigbaarheid van zorg en expertise (5.2.2.3.4). 4.2.2.3.2. Het beroepsgeheim a. De regel 219. In principe is de zorgverstrekker wettelijk gebonden door het beroepsgeheim. De verklaring hiervoor is te vinden in de fundamenten van de vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zijn patiënt. Indien de patiënt geen vertrouwen heeft in zijn arts, dan kan de beroepsbeoefenaar hem nooit de zorgen verstrekken die hij verdient of nodig heeft.231 Het beroepsgeheim werd dan ook strafrechtelijk vastgelegd in artikel 458 Sw.: “Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of hoedanigheid kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekend maken buiten het geval dat zij opgeroepen worden om in rechte (…) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met een gevangenisstraf […]”. 220. In beginsel rust op de beroepsbeoefenaar een zwijgplicht. Beroepsmatig verworven informatie mag niet bekend gemaakt worden. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan deze verplichting doorbroken worden en ontstaat er een spreekrecht of soms zelfs een spreekplicht (zie verder). De zwijgplicht bestaat los van de communicatiewijze en de eventuele registratie van de communicatie. Zo kan een mondeling gesprek dat geen enkel spoor naliet toch een schending van het beroepsgeheim vormen.232 Overeenkomstig artikel 55 van de Code 229 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 18. Regel 32 European Prison Rules 1987. 231 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 30. 232 T. BALTHAZAR, Beroepsgeheim en privacy, Bijzondere Studie Gezondheidsrecht academiejaar 2015-2016. 230 84 van geneeskundige plichtenleer is het beroepsgeheim dat de arts moet bewaren van openbare orde. Bijgevolg is hij in alle omstandigheden door dat beroepsgeheim gebonden. De zwijgplicht geldt ten aanzien van iedereen, ook ten opzichte van zijn collega’s. Bovendien bepaalt artikel 70 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat de arts erover moet waken dat het medisch geheim ook door zijn helpers dwingend wordt nageleefd. 221. Men kan zich afvragen wie er nu precies gebonden is door het beroepsgeheim en met betrekking tot welke informatie. Wie zijn ‘alle anderen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd’? Artikel 458 Sw. blijft zeer vaag in dit opzicht. Het Hof van Cassatie maakte uiteindelijk komaf met deze onzekerheid door middel van de ‘theorie van de noodzakelijke confidenten’.233 Volgens deze theorie komt het beroepsgeheim enkel toe aan personen waarvoor de geheimhouding een noodzaak is om hun beroep te kunnen uitoefenen, en waarbij de personen die hen die confidentiële informatie toevertrouwen genoodzaakt zijn dat te doen. Met andere woorden: alle zorgverleners aan wie men onvermijdelijk confidentiële informatie toevertrouwt zijn gebonden door het beroepsgeheim. Dit geldt dus niet voor vrijwillig gekozen vertrouwenspersonen die niet onvermijdelijk beroepsmatig kennis nemen van confidenties. Deze personen zijn enkel tot discretie gehouden, zonder dat zij strafrechtelijk sanctioneerbaar zijn.234 Bovendien preciseert artikel 56 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat het beroepsgeheim betrekking heeft op alles wat de patiënt hem heeft verteld of toevertrouwd en op alles wat de arts weet of heeft ontdekt via onderzoekingen of door hem gedane of aangevraagde nasporingen. Artikel 57 voegt daar nog aan toe dat het beroepsgeheim alles omvat wat de arts heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep (eigen cursivering). Het beroepsgeheim speelt dus enkel voor kennis die de zorgverlener heeft verworven tijdens de uitoefening van zijn beroep, niet voor informatie die hij daarbuiten heeft ontvangen. Toch is het niet uitgesloten dat de patiënt ook in dat opzicht een zekere privacy van zijn arts verwacht. Vandaar dat er voor informatie verworven buiten de beroepsuren opnieuw een discretieplicht geldt. b. Uitzonderingen op het beroepsgeheim 222. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt de arts ontheven van zijn zwijgplicht. Een aantal van deze uitzonderingssituaties zullen hieronder besproken worden. Indien één van 233 234 Cass. 20 februari 1905, Pas., 1905, I, 141. T. BALTHAZAR, Beroepsgeheim en privacy, Bijzondere Studie Gezondheidsrecht academiejaar 2015-2016. 85 deze situaties zich voordoet, ontstaat er in hoofde van de zorgverlener hetzij een spreekrecht, hetzij een spreekplicht. In het eerste geval heeft de arts de mogelijkheid om zijn beroepsgeheim op te heffen, in het tweede geval moet hij dat doen. b.1. Spreekrecht 223. Een eerste uitzondering op het beroepsgeheim ligt vervat in nieuw artikel 458bis Sw. Met dit artikel voerde de wetgever een meldingsmogelijkheid in bij kennis van misbruik van kinderen of andere kwetsbare personen. In beginsel betreft het hier een spreekrecht, geen spreekplicht. Indien de confident op de hoogte is van dergelijk ernstig misdrijf (zoals aanranding of verkrachting) gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen, mag hij dit steeds melden aan het parket.235 Wanneer zwijgen echter tot schuldig hulpverzuim in de zin van artikel 422bis Sw. zou leiden, dan moet hij dit melden. 224. Naast artikel 458bis Sw. vormt ook de noodtoestand een uitweg op het beroepsgeheim. Volgens het Hof van Cassatie kan het beroepsgeheim uitzonderlijk geschonden worden indien dit absoluut noodzakelijk is voor het afwenden van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aantasting van de fysieke integriteit.236 Indien zwijgen zou leiden tot schuldig hulpverzuim, dan moet hij dat opnieuw doen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de beroepsbeoefenaar zeer concreet op de hoogte zou zijn van een moordcomplot door zijn patiënt tegen een medegedetineerde. 225. Een derde afwijking op het beroepsgeheim betreft de getuigenis in rechte. Volgens artikel 63 van de Code van geneeskundige plichtenleer mag de gedagvaarde arts steeds weigeren getuigenis af te leggen over door het beroepsgeheim gedekte feiten, door zich te beroepen op dit beroepsgeheim. Het gaat hier opnieuw louter om een mogelijkheid, niet om een verplichting. Bovendien geldt dit spreekrecht enkel ten aanzien van de rechter, niet bij verhoor door de politiediensten. 237 De situatie kan zich echter ook voordoen dat de zorgverlener niet als getuige, maar als verdachte wordt opgeroepen. Indien hij hierbij beschuldigd wordt van professionele fouten, dan is het niet altijd evident om zich te verdedigen zonder vertrouwelijke informatie te onthullen. In dat geval mag het beroepsgeheim opnieuw 235 Artikel 61, Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer: “Indien een kwetsbaar persoon in een ernstig en dreigend gevaar verkeert of indien er ernstige aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere kwetsbare personen het slachtoffer worden van mishandeling of verwaarlozing en indien de arts op geen andere manier bescherming kan bieden, kan hij de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen.” 236 Arrest Tozon/Verlaine, Cass. 13 mei 1987, Arr.Cass. 1986-87, 1203; Pas. 1987, I, 1061. 237 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 31. 86 doorbroken worden. Het recht van verdediging prevaleert met andere woorden boven het beroepsgeheim.238 226. Een laatste uitzondering treft ten slotte de situatie waarin de patiënt zijn zorgverlener toestaat om het beroepsgeheim te doorbreken. Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer wordt deze uitzondering sterk betwist door aanhangers van de klassieke visie. Zij beschouwen het beroepsgeheim van openbare orde. Als gevolg hiervan blijft de arts gebonden door zijn beroepsgeheim, zelfs wanneer de patiënt hem van zijn verplichting ontslaat.239 Deze visie vindt steun in artikel 64 van de Code van geneeskundige plichtenleer: “De verklaring van een zieke waarbij hij de arts van zijn zwijgplicht ontheft, volstaat niet om de arts van zijn verplichting te ontslaan.” Meer en meer wordt de klassieke visie echter verlaten voor de zogenaamde ‘functionele’ opvatting. Aanhangers van deze visie erkennen de toestemming van de patiënt als een uitzondering op het beroepsgeheim, op voorwaarde dat een aantal modaliteiten worden nageleefd.240 In bepaalde situaties is de wetgever zelfs uitdrukkelijk tussengekomen. Voor die gevallen kan men met zekerheid zeggen dat de toestemming van de patiënt het beroepsgeheim van de arts doorbreekt. De artikelen 7 en 9 van de Wet Patiëntenrechten bijvoorbeeld bieden de patiënt het recht op informatie, op inzage en op afschrift van hun patiëntendossier. Op vraag van de patiënt kan deze informatie ook meegedeeld worden aan zijn vertrouwenspersoon. Bovendien bepaalt artikel 94 van de Basiswet Gevangeniswezen dat, wanneer een behandelende arts van oordeel is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of door enigerlei daarmee verband houdende omstandigheden, hij dit, met instemming van de gedetineerde, meldt aan de directeur en aan het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie. b.2. Spreekplicht 227. Daarnaast heeft de zorgverlener in bepaalde situaties de wettelijke verplichting om het beroepsgeheim te doorbreken en zo medische gegevens bekend te maken. Het gaat hier dus niet langer om een spreekrecht, maar om een spreekplicht. 238 T. BALTHAZAR, Beroepsgeheim en privacy, Bijzondere Studie Gezondheidsrecht academiejaar 2015-2016. Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, I, 235. 240 T. BALTHAZAR, Beroepsgeheim en privacy, Bijzondere Studie Gezondheidsrecht academiejaar 2015-2016. 239 87 228. Artikel 58 van de Code van geneeskundige plichtenleer bevat een opsomming van deze gevallen. Het betreft onder meer het verstrekken van inlichtingen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekeraar of het RIZIV, de aangifte aan gezondheidsinspecteurs van overdraagbare epidemische ziekten of geslachtsziekten, de kennisgevingen en aangiften aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van geboorten, de aangifte van arbeidsongevallen en verslagen in het kader van een gedwongen opneming. Ten slotte bepaalt artikel 99, §4 van de Basiswet dat de aan de gevangenis verbonden arts de directeur onmiddellijk verwittigt als hij een besmettelijke ziekte of de dreiging ervan vaststelt. Hij verwittigt tevens de directeur ingeval er maatregelen moeten getroffen worden om de zieke gedetineerde af te zonderen of om de verspreiding van de ziekte te voorkomen. 5.2.2.2.3 De professionele en morele onafhankelijkheid 229. Een tweede dilemma waar zorgverleners vaak mee geconfronteerd worden, heeft betrekking op hun professionele en morele onafhankelijkheid. Waar de relatie tussen de zorgverstrekker en zijn patiënt in de algemene samenleving nog beperkt is tot deze twee partijen, moet men binnen de gevangenismuren rekening houden met een derde partij: de penitentiaire administratie (ofwel: de gerechtelijke overheden). Het risico bestaat dat de penitentiaire administratie hierbij druk uitoefent op de zorgverlener waardoor zijn onafhankelijkheid in het gedrang komt. Dit is een bedreiging voor de vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zijn patiënt. 230. Om dergelijk gevaar te vermijden ging men op zoek naar een aantal garanties die de professionele onafhankelijkheid van de zorgverlener moeten waarborgen. Het uitgangspunt is terug te vinden in de Beginselverklaring van de Verenigde Naties van 1982: “Zorgverleners in de gevangenissen mogen gedetineerden alleen behandelen op basis van medische criteria”.241 Dit leidde uiteindelijk tot een aantal reglementswijzigingen binnen de Belgische gevangenissen. Het vertrekpunt van deze opvatting is het gelijkwaardigheidsbeginsel: in alle omstandigheden moet de zorgverlener zich ervan vergewissen dat de gezondheidszorg binnen de gevangenis evenwaardig is als de gezondheidszorg buiten de gevangenis, zelfs wanneer dit moeilijkheden 241 Resolutie 37/194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 1982 houdende de goedkeuring van de beginselen van medische ethiek met betrekking tot de rol van medisch personeel, inzonderheid artsen, bij de bescherming van gevangenen en gedetineerden tegen marteling en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. 88 oplevert voor de penitentiaire administratie.242 De zorgverstrekker mag zich niet inlaten met deze problemen en mag zich enkel en alleen baseren op medische criteria. Bovendien mag hij niet betrokken worden bij het oppakken van agressieve of gevaarlijke gedetineerden, het opleggen van tuchtsancties, veiligheidsmaatregelen of andere maatregelen, onderzoeken op het lichaam en afname van lichaamsvochten in het kader van een opsporing van voorwerpen of producten die niet gebaseerd is op medische criteria, enzoverder. Al deze handelingen kunnen er namelijk voor zorgen dat de vertrouwensrelatie tussen de zorgverlener en zijn patiënt in het gedrang komt. Het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling (CPT) stelt zich volledig achter deze opvatting.243 5.2.2.2.4 De onverenigbaarheid van zorg en expertise 231. Tot slot dient men binnen de gevangenismuren twee bezigheden strikt van elkaar te onderscheiden: de functie van zorgverlener sensu stricto, enerzijds, en de opdracht als expert, anderzijds. 232. « Medische expertise » verwijst naar het advies die de zorgverlener aan zijn opdrachtgever verleent. Volgens artikel 100, §2 van de Basiswet Gevangeniswezen wordt de medische expertise uitgevoerd door adviserende artsen. In de praktijk is het de taak van de Psychosociale Dienst (PSD) om advies te verstrekken aan de directie en de Commissie Bescherming Maatschappij. Een (niet-limitatieve) opsomming van hun opdrachten is terug te vinden in artikel 100, §1 van de Basiswet Gevangeniswezen. Zo bepaalt het derde punt dat de expertise onder meer betrekking heeft op het advies over het al dan niet bestaan van medische contra-indicaties voor het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel, de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, de opsluiting in een strafcel of de (afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte) als tuchtsanctie. « Zorg » daarentegen verwijst naar de tussenkomst van de zorgverlener vanuit een zuiver medisch oogpunt. De zorgverlener zal hierbij nooit advies uitbrengen over afzonderingsmaatregelen, simpelweg omdat zij vanuit medisch standpunt altijd schadelijk zijn voor de gezondheidstoestand van de gedetineerde. Wat de zorgverlener evenwel wél zal doen is waken over diens gezondheid en 242 Denk hierbij maar aan de overbrenging naar een burgerziekenhuis of het nemen van maatregelen in geval van besmettelijke ziekten, bijvoorbeeld afzondering. 243 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 28. 89 instaan voor een kwaliteitsvolle dienstverlening tijdens dergelijke afzonderingsmaatregelen.244 De zorgverlening gebeurt hier door behandelende artsen. 233. Artikel 96, §3 van de Basiswet stelt het volgende: “De functie van zorgverlener is onverenigbaar met een opdracht als expert in de gevangenis”. Dit wordt herhaald in artikel 100, §3: "De functie van adviserende arts is onverenigbaar met een opdracht als zorgverlener in de gevangenis.” Voorts vindt deze opvatting steun in de Code van geneeskundige plichtenleer245, de adviezen van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren 246 , de Europese Aanbevelingen247 en de visie van de World Health Organisation – Europe248. 234. Waarom is het nu zo belangrijk dat de functies zorg en expertise strikt van elkaar afgezonderd worden? Beide functies vertrekken immers vanuit een compleet verschillende invalshoek. Waar de expert als opdracht heeft zijn opdrachtgever in te lichten, daar wordt de zorgverlener net tegengehouden door het medisch beroepsgeheim. Het verstrekken van inlichtingen aan een opdrachtgever zou immers een inbreuk zijn op de vertrouwensrelatie tussen de arts en zijn patiënt. Opnieuw komt het dilemma van het beroepsgeheim dus om de hoek kijken. Adviserende artsen worden niet belemmerd door het beroepsgeheim, terwijl dat bij zorgverleners wel het geval is. Nochtans heeft de zwijgplicht van de zorgverleners ook zijn weerslag op het beleid van de adviserende artsen. Zorgequipes zullen namelijk slechts vertrouwelijke gegevens van hun patiënt aan de experten overmaken indien hun beroepsgeheim dit toelaat. 4.3 Organisatie, structuur en financiering van de gezondheidszorg 235. Om de penitentiaire gezondheidszorg in goede banen te leiden, heeft men meer nodig dan enkel zorgverleners en medewerkers. Niemand zal ontkennen dat zorgverleners een hoofdrol spelen in de gezondheidsvoorziening voor gedetineerden, maar zonder de aanwezigheid van een systeem dat op een efficiënte manier georganiseerd, gestructureerd en gefinancierd wordt zou daar toch niet veel van in huis komen. Bovendien berust er op de 244 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 27-28. Art. 121, §2, Code van geneeskundige plichtenleer. 246 Zie de adviezen 30/10/1999, 28/06/2008 en 11/12/2010 van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, https://ordomedic.be/. 247 Recommendation No R(98)7 concerning the Ethical and Organisational Aspects of Health Care in Prison, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (8 april 1998). 248 J.-P. RESTELLINI, “Prison-specific ethical and clinical problems” in WHO, Health in prisons – A WHO guide to the essentials in prison health, http://www.euro.who.int/, 33-42. 245 90 overheid, in het kader van het algemeen en individueel belang, een positieve verplichting om het recht op gezondheid adequaat uit te werken.249 In dit hoofdstuk wordt dan ook dieper ingegaan op de vorming van de gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen. 4.3.1. De Minister van Justitie 236. Tot op vandaag is de Minister van Justitie nog steeds de inrichtende macht van de gezondheidszorg in de gevangenissen. Nochtans is deze opdracht niet conform Aanbeveling R(2006) 2 van de Raad van Europa betreffende de Europese Gevangenisregels. Krachtens artikel 40 van deze aanbeveling dient de penitentiaire gezondheidszorg namelijk geïntegreerd te worden in de algemene gezondheidszorg. Ook de zorgverleners binnen de gevangenissen zelf zijn voorstander van dergelijke integratie. In 2009 brachten zij onder de figuur van de Penitentiaire Gezondheidsraad (zie 5.3.2) een advies uit over de hervorming van de gezondheidszorg in de gevangenissen250. Hierin uiten de zorgverleners onder andere hun bezorgdheid over het feit dat gedetineerden uitgesloten worden van de sociale zekerheid, met inbegrip van de ziekteverzekering. De Penitentiaire Gezondheidsraad adviseert dan ook dat de gevangenissen niet alleen het algemeen gezondheidsbeleid toepassen, maar ook dat de financiering ervan beantwoordt aan de normen in de gezondheidssector in het algemeen. Op de problematiek inzake de sociale zekerheid van gedetineerden wordt later dieper ingegaan. 4.3.2. De Penitentiaire Gezondheidsraad (PGR) 237. Zoals eerder vermeld, kent de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden een gefaseerde invoering. Volgens artikel 180 van de Basiswet bepaalt de Koning de datum waarop deze wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking treden. Tot op vandaag zijn de bepalingen van hoofdstuk VII “Gezondheidszorg en gezondheidsbescherming” nog steeds niet van kracht, met uitzondering van artikel 98 van de Basiswet. Dit artikel voorziet in de oprichting van een Penitentiaire Gezondheidsraad (afgekort: de Raad). De Raad is een adviesorgaan van de Minister van Justitie, opgesteld met de bedoeling de zorgverleners in de gevangenissen meer te betrekken bij het gezondheidsrechtelijk beleid in de gevangenissen.251 249 S. BERBUTO en J. SIMON, “Droit et prison: avec foi et loi”, Rev.dr.pén. 2003, afl. 1, 271. Advies 2009/1 van de Penitentiaire Gezondheidsraad aan de Minister van Justitie betreffende de hervorming van de gezondheidszorg in de gevangenissen. 251 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 96. 250 91 238. Overeenkomstig artikel 98 wordt “een uit aan de gevangenis verbonden artsen, tandartsen en verplegers samengestelde Penitentiaire Gezondheidsraad opgericht die aan de minister adviezen verleent teneinde de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen in het belang van de gedetineerde patiënt. De Koning bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking ervan”. De verdere uitwerking van artikel 98 van de Basiswet gebeurde via het KB van 12 december 2005252. Artikel 2 van dit KB werd enkele jaren later lichtjes gewijzigd met het KB van 9 juni 2009253. Voortaan kunnen sommige leden die de werkzaamheden van de Raad bijwonen in de hoedanigheid van waarnemer met raadgevende stem zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.254 4.3.2.1. Samenstelling (art. 1 en 2) 239. Een eerste aspect dat behandeld wordt door het KB van 12 december 2005, is de samenstelling van de Penitentiaire Gezondheidsraad. Volgens artikel 1, §1 is de Raad samengesteld uit 14 werkende leden: -­‐ drie algemene geneesheren (waarvan één hoofdgeneesheer of één adjuncthoofdgeneesheer); -­‐ drie psychiaters (waarvan één psychiater verbonden aan een inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij); -­‐ twee geneesheren specialist; -­‐ twee geneesheren verbonden aan een penitentiair medisch centrum; -­‐ twee tandartsen; -­‐ twee verpleegkundigen. Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid van dezelfde hoedanigheid benoemd. Bovendien is de Raad volgens het derde lid van artikel 1, §1 paritair samengesteld. 252 KB 12 december 2005 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van artikel 98 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden en tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheden en de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 29 december 2005. 253 KB 9 juni 2009 tot wijziging van het KB van 12 december 2005 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van artikel 98 van de basiswet van 12 januari betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden en tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheden en de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 3 juli 2009 (ed. 2). 254 T. DAEMS, V. EECKHAUDT, E. MAES en T. VANDER BEKEN, “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden: een status quaestionis”, T.Strafr. 2014, 3. 92 240. Volgens paragraaf 2 van datzelfde artikel worden zowel de werkende als de plaatsvervangende leden benoemd door de Minister van Justitie uit een lijst van telkens minstens drie kandidaten, voorgedragen door de Raad. Uittredende leden worden gediskwalificeerd van de stemming inzake de voordracht van leden. Daarnaast duidt de Minister uit de werkende leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan die tot een verschillende taalrol behoren. Overeenkomstig paragraaf 3 worden de leden benoemd voor een termijn van vier jaar en is het mandaat maximaal eenmaal hernieuwbaar. Bij overlijden, bij ontslag of indien een lid niet langer aan de benoemingsvoorwaarden voldoet, wordt het mandaat voleindigd door het plaatsvervangend lid in wiens vervanging wordt voorzien. 241. Artikel 2 van het KB van 12 december 2005 somt de leden op die in hoedanigheid van waarnemer met raadgevende stem de werkzaamheden van de Raad kunnen bijwonen. Sinds het KB van 9 juni 2009 kunnen sommige leden ook een vertegenwoordiger aanstellen. 4.3.2.2. Bevoegdheden (art. 3) 242. De Penitentiaire Gezondheidsraad verleent advies over elke aangelegenheid betreffende de gezondheidszorg in de gevangenissen die hem door de Minister van Justitie wordt voorgelegd.255 Daarnaast kan de Raad op eigen initiatief advies verlenen over: -­‐ De regelgeving inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit; -­‐ De instelling, wijziging of opheffing van medische activiteiten; -­‐ De kwaliteit van de gezondheidszorg; -­‐ De initiatieven ter bevordering van de samenwerking onder de zorgverstrekkers en met penitentiaire en gerechtelijke overheden; -­‐ Algemene ethische en deontologische aangelegenheden; -­‐ Aanvragen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met inachtneming van de ethische principes en van de mogelijkheden binnen de gevangenissen.256 Deze adviezen hebben noch een bindend, noch een opschortend karakter.257 255 Artikel 3, §1 KB 12 december 2005. Artikel 3, §2 KB 12 december 2005. 257 Artikel 3, §3 KB 12 december 2005. 256 93 4.3.2.3. Werking (art. 4 t.e.m. 9) 243. De resterende artikelen van het KB van 12 december 2005 regelen de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad. Artikel 4 heeft betrekking op de vergaderingen van de Raad. Volgens dit artikel vergadert de Raad minstens driemaal per jaar, op uitnodiging van zijn voorzitter. Daarnaast roept de voorzitter de Raad bijeen op verzoek van de Minister of van minstens vier van zijn leden. Een vergadering is slechts rechtsgeldig wanneer minstens de helft van de leden aanwezig is. Beslissingen worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden. Bovendien kan de Minister de vergadering bijwonen. In dat geval zit hij de vergadering voor.258 244. Krachtens artikel 5 verleent de Raad zijn adviezen schriftelijk en uiterlijk zes maand na ontvangst van het verzoek van de Minister, tenzij die een kortere termijn bepaalt. 259 De organiserende overheid en de waarnemers van de Federale Overheidsdienst Justitie verstrekken aan de Raad de informatie dienstig voor de uitoefening van zijn opdracht. De Raad kan tevens deskundigen horen.260 245. Tot slot bepaalt artikel 9 dat de Raad een huishoudelijk reglement opstelt dat goedgekeurd wordt door de Minister van Justitie. 261 In casu is dit gebeurd door Minister Onkelinx, bij Ministerieel Besluit van 10 oktober 2006.262 4.3.3. De Commissies van Toezicht en de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen 246. Naast de Penitentiaire Gezondheidsraad oefenen ook de Commissies van Toezicht en de Centrale Toezichtsraad controle uit op het beleid in de strafinrichtingen. De bijzondere bescherming die door deze toezichtsmechanismen wordt geboden is in overeenstemming met de European Prison Rules 1987. 263 Zowel de Commissies van Toezicht als de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen werden opgericht door het KB van 4 april 2003 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de 258 Artikel 4 KB 12 december 2005. Artikel 5 KB 12 december 2005. 260 Artikel 6 KB 12 december 2005. 261 Artikel 9 KB 12 december 2005. 262 MB 10 oktober 2006 houdende het huishoudelijk reglement voor de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 27 november 2006. 263 Regel 4, European Prison Rules 1987; F. ANG, Het recht van gedetineerden op gezondheid, 273. 259 94 strafinrichtingen. 264 Hun taken werden enkele jaren later vastgelegd in het KB van 29 september 2005 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen.265 4.3.3.1. De Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen 247. Overeenkomstig artikel 131 van het KB van 21 mei 1965 heeft de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen vijf kerntaken: -­‐ Het houden van een onafhankelijk toezicht op de gevangenissen, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften; -­‐ Het verlenen van advies aan de Minister, hetzij ambtshalve, hetzij op zijn verzoek en eventueel binnen een door hem bepaalde termijn, over het gevangeniswezen en de uitvoering van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen; -­‐ Het opstellen van een deontologische code voor de werking van zowel de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen als de Commissies van Toezicht; -­‐ Het coördineren en ondersteunen van de werking van de Commissies van Toezicht en het erop toezien dat hun werkzaamheden zich beperken tot de hen in artikel 138ter toevertrouwde taken; -­‐ Het jaarlijks opstellen van een activiteitenverslag, dat het jaarverslag van de Commissies van Toezicht, de adviezen van de Centrale Toezichtsraad evenals algemene conclusies en aanbevelingen betreffende de gevangenissen, de bejegening van gedetineerden en de naleving van de hen betreffende voorschriften bevat. 248. Op dat laatste punt wordt nog even dieper ingegaan. Hoewel de Centrale Toezichtsraad in principe jaarlijks een activiteitenverslag dient op te stellen, dateert het laatste activiteitenverslag van 2008-2010. Sindsdien werd, met uitzondering van de Staten-Generaal van de gevangenis (cf. infra), geen nieuw verslag meer opgemaakt. Wie een overzicht wil krijgen van de huidige stand van zaken moet zich aldus tevreden stellen met een verslag van 6 à 8 jaar geleden. Toch lijkt de situatie vandaag bitter weinig veranderd te zijn, vooral op het vlak van de 264 KB 4 april 2003 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 27 oktober 2005. 265 KB 29 september 2005 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 27 oktober 2005. 95 gezondheidszorg. Krachtens Hoofdstuk 4 van het activiteitenverslag van 2008-2010 266, dat betrekking heeft op zowel algemene als bijzondere klachten, wordt het streefdoel van gelijkwaardigheid nog steeds onvoldoende gerealiseerd. Eén klacht op de tien heeft betrekking op gezondheidszorg en driekwart daarvan heeft betrekking op de organisatie van de gezondheidszorg. Voorbeelden hiervan zijn de lange wachttijden voor gespecialiseerde zorg, de traagheid van medische tussenkomsten, het ongenoegen over de medische wachtdienst en de gebrekkige continuïteit van zorgen.267 249. Ook de Staten-Generaal van de gevangenis van 2013268 haalt zwaar uit naar de huidige toestand in de Belgische gevangenissen. Volgens het parlement zijn de sleutelelementen niet humanisme en re-integratie, maar vervallen staat, samengepropt zitten en vuiligheid. De situatie is onhoudbaar. Een eerste oorzaak hiervoor heeft betrekking op de overbevolking in de gevangenissen (Thema 1). Niet alleen de algehele hygiëne is zorgwekkend, ook de gezondheidstoestand van de gedetineerden laat te wensen over. Druggebruik, overmatig medicijnengebruik, de overdracht van besmettelijke of seksueel overdraagbare aandoeningen en zelfmoordpogingen zijn er allang geen uitzondering meer. Artsen verzinken in het werk en moeten het redden met een minimum aan middelen en tijd. In thema 4, dat specifiek handelt over medische verzorging, wijst het parlement op het belang om de typerende kenmerken van de zorgverlening in detentie te integreren in de medische opleiding. Bovendien moet de Basiswet zo snel mogelijk in werking treden en dient de gezondheidszorg voor gedetineerden overgeheveld te worden naar de FOD Volksgezondheid. 250. Tot slot regelt het KB van 21 mei 1965 ook de samenstelling en de werking van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen. Dit wordt nauwer bepaald in de artikelen 133 t.e.m. 138. 266 Jaarverslag Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, http://www.ctrg-ccsp.be/nl/system/files/20082010_jaarverslag_ctrg.pdf. 267 Jaarverslag Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, 39. 268 CENTRALE TOEZICHTSRAAD VOOR HET GEVANGENISWEZEN, Staten-Generaal van het gevangeniswezen, http://www.ctrgccsp.be/nl/system/files/staten_generaal_nov_2013.pdf. Men wou hiermee tegemoet komen aan het verzoek van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing om een gestructureerd nationaal overleg op lange termijn te organiseren, in samenspraak met alle actoren betrokken bij de gevangenisproblematiek. 96 4.3.3.2. De Commissies van Toezicht 251. De taken van de Commissies van Toezicht worden geregeld in artikel 138ter van het KB van 21 mei 1965: -­‐ Het houden van een onafhankelijk toezicht op de gevangenis bij dewelke zij is opgericht, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de betreffende voorschriften; -­‐ Het geven van advies en inlichtingen aan de Minister en aan de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek, betreffende aangelegenheden in de gevangenis die rechtstreeks of onrechtstreeks met het welzijn van de gedetineerden verband houden en voorstellen te doen die zij gepast acht; -­‐ Het jaarlijks opstellen van een verslag ten behoeve van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen betreffende alles wat betrekking heeft op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de voorschriften terzake, in de gevangenis waarvoor zij bevoegd is. Deze opdrachten gelijken sterk op die van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen, met dien verstande dat de taken van de Commissie van Toezicht zich beperken tot de gevangenis waarvoor de Commissie bevoegd is. 4.3.4. De Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen (DGzG) 252. Bovendien beschikt elke individuele gevangenis over een afdeling van de Dienst Gezondheidszorg. Deze dienst staat in voor het dagelijks beleid en beheer. Zij verzekert de toediening van basiszorg, meer bepaald de algemene geneeskunde, tandheelkunde en psychiatrie.269 253. Al deze aparte afdelingen ressorteren onder één overkoepelend orgaan: de Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen (DGzG) te Brussel. Dit orgaan waakt erover dat de gezondheidszorg aangepast is aan de specifieke noden van de gedetineerden overeenkomstig de internationale standaarden en de nationale wetgeving. In het bijzonder ziet het erop toe dat de regels inzake medische ethiek en deontologie, waaronder het medisch geheim en de 269 Gezondheidszorg in de .Be gevangenissen, http://epicare.be/gezondheidszorg.html. 97 professionele onafhankelijkheid van de zorgverleners, nageleefd worden. In totaal zijn er zo’n duizend zorgverstrekkers verbonden aan de Dienst GzG, waarvan er dagelijks ruim driehonderd instaan voor de continuïteit van zorgen aan de gedetineerden. Hun rechten en plichten zijn vergelijkbaar met hun collega-zorgverleners buiten de gevangenis.270 4.3.5. De ziekteverzekeraars 254. Een vijfde en laatste orgaan binnen de organisatie, structuur en financiering van de gezondheidszorg dat hier behandeld wordt, heeft betrekking op de ziekteverzekering van gedetineerden. Een betere titel zou helaas echter zijn: het ontbreken van de ziekteverzekering van gedetineerden. 255. In principe kan al wie aangesloten is bij een ziekenfonds of de Hulpkas immers rekenen op de ziekteverzekering, mits het betalen van een periodieke vergoeding. Deze verzekering voorziet o.a. in een terugbetaling van de kosten voor ziekenhuisopname, dokter, geneesmiddelen en tandarts. Voorts krijgen mensen met een beroepsinkomen die door een ongeval of ziekte loonverlies lijden een uitkering wegens ziekte of invaliditeit. 271 Voor gedetineerden zit de situatie echter ietwat anders in elkaar. Gevangenen vallen in beginsel namelijk buiten de sociale zekerheid en bijgevolg ook uit de ziekteverzekering. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 5 van de Verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.272 Als gevolg hiervan hebben gedetineerden normaal gezien geen recht op terugbetaling van de geneeskundige verzorging. De kosten voor de dokter, tandarts, geneesmiddelen en ziekenhuisopname moeten zij in principe dan ook zelf dragen. De FOD Justitie probeert hier echter enigszins aan tegemoet te komen door kosteloze medische zorg te verstrekken.273 256. Een bijzonder discussiepunt betreft de ziekte- en invaliditeitsuitkering van gevangenen. In een aantal situaties hebben gedetineerden immers recht op een ziekte- of invaliditeitsuitkering, wat in de praktijk tot vreemde en complexe situaties leidt. Huidig 270 Gezondheidszorg in de .Be gevangenissen, http://epicare.be/gezondheidszorg.html. CHRISTELIJKE MUTUALITEIT, “De ziekteverzekering in een notendop”, april 2016, www.cm.be/binaries/Brochureziekteverzekering-in-een-notendop_tcm375-102234.pdf. 272 Verordening van 15 maart 2004 tot wijziging van de verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 17 mei 2004, 39.043. 273 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 106. 271 98 Minister van Volksgezondheid Maggie De Block wou een einde stellen aan deze onduidelijkheid en de toestand zeer eenvoudig maken: geen ziekte-uitkering meer, voor geen enkele gedetineerde. Volgens De Block moest dat de situatie gelijktrekken met gewone werknemers of werklozen die in de gevangenis belanden en op die manier hun loon of uitkering zien wegvallen. 274 Eén en ander heeft er dan ook voor gezorgd dat de ziekte-uitkering van gedetineerden sinds 1 januari 2016 geschorst is op grond van artikel 1 van het KB van 19 januari 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994275. 257. Het schrappen van de ziekte- en invaliditeitsuitkering van gedetineerden stuitte echter op heel wat protest. Volgens een aantal hulporganisaties wordt het voornemen van de regering om meer klaarheid te scheppen in de regeling over vervangingsinkomens voor gedetineerden wel degelijk ondersteund, maar is het eenzijdig ontnemen van de ziekte-uitkering tijdens de gevangenschap niet de juiste weg.276 Ook de Liga voor Mensenrechten staat niet bepaald te springen voor het voorstel van de regering-Michel I. Volgens de Liga betekent het schrappen van de ziekte-uitkering bij gedetineerden, zonder een werkbaar alternatief aan te bieden, een verdere uitholling van de Basiswet waarbij gesteld wordt dat de gedetineerde recht heeft op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije samenleving.277 Verschillende auteurs verkiezen dan ook een alternatieve regeling boven een schorsing van socialezekerheidsrechten. Zo zou men bijvoorbeeld de gedetineerde volledig kunnen blijven onderwerpen aan de sociale zekerheid, maar hem een bijdrage in de kosten van onderhoud en verblijf in de gevangenis laten leveren. In ondergeschikte orde stelt men een regeling voor bij formele wet, waarbij één wet alle regelingen zou omvatten. Hoewel het wettelijk kader van gedetineerden de laatste jaren aanzienlijk verbeterd is, blijft de sociale zekerheid namelijk nog steeds één groot vraagteken. Formele wetten zijn er amper. Als er al iets juridisch bepaald is, dan ligt de regeling verspreid over tal van administratieve besluiten die inhoudelijk zeer uiteenlopend zijn. 278 Bovendien is de huidige situatie strijdig met het internationaal en 274 X, “Wet laat net uitzonderingen toe”, Knack 2015, www.deblock.belgium.be. KB van 19 januari 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 2 februari 2016, 7.601. 276 X, “Sociaal protest tegen schrappen ziekteverzekering bij gevangenen, De Morgen 2014, http://www.demorgen.be/binnenland/sociaal-protest-tegen-schrappen-ziekteverzekering-bij-gevangenenb52226c5/. 277 S. GRYSON, “Hevel gezondheidszorg gedetineerden over naar volksgezondheid”, 2014, www.mensenrechten.be. 278 W. VANDENHOLE, “Weg vrijheid, weg sociale zekerheid?”, De Juristenkrant 2008, 7. 275 99 Europees recht én met onze eigen Grondwet. Artikel 23, derde lid, 2° van de Grondwet stelt namelijk dat iedereen recht heeft op sociale zekerheid. Ook artikel 9 van het IVESCR en de artikelen 12 en 13 van het Europees Sociaal Handvest waarborgen het recht op sociale zekerheid en sociale bijstand.279 258. Het hoeft dus geen verdere uitleg dat de sociale zekerheid van gevangenen dringend toe is aan verandering. Huidig Minister van Justitie Koen Geens is zich hier maar al te goed van bewust. Geens verzoekt in zijn justitieplan dan ook om diepgaand overleg met het bevoegde departement van de FOD Volksgezondheid en het RIZIV om na te gaan hoe de verzekering voor geneeskundige verzorging van gedetineerden vanaf 2016 kan worden ingebed in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.280 4.3.6. Beoordeling 259. Hoewel de wetgever over het algemeen wel goede intenties had om de gezondheidszorg adequaat te organiseren, structureren en financieren, blijkt zijn taak dus zeker nog niet volbracht te zijn. In de eerste plaats dient de gezondheidszorg nog steeds overgeheveld te worden van de FOD Justitie naar de FOD Volksgezondheid. 260. Daarnaast dienen de artikelen 21 tot en met 31 van de Basiswet, zijnde de artikelen inzake de Commissies van Toezicht en de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen (cf. supra) dringend in werking te treden. Het voornemen om een onafhankelijk toezicht op de gevangenissen te organiseren oogt immers mooi op papier, maar zolang de artikelen nog niet in werking zijn getreden, hebben slechts weinigen daar baat bij. De bepalingen vergen echter eerst een aanpassing alvorens zij in werking kunnen treden. De Centrale Toezichtsraad heeft zelf enkele aanbevelingen gedaan over de werking, de samenstelling en het statuut van de leden. Volgens Geens is de grootste uitdaging om deze instellingen niet langer organiek onder te brengen bij de FOD Justitie. Hij stelt dan ook voor om de organen onder te brengen bij een onafhankelijke instelling verbonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers waaraan ze in eerste instantie zouden moeten rapporteren.281 279 Ibid. K. GEENS, Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 72. 281 Ibid. 280 100 261. Tot slot dient ook de sociale zekerheid van gedetineerden, en dan in het bijzonder de ziekteverzekering, een formatieve wijziging te ondergaan. De huidige situatie is immers flagrant in strijd met de universele rechtsbeginselen en dat is critici zeker niet ontgaan. Mijns inziens is deze kritiek volledig terecht. Zoals eerder aangehaald, hebben personen in detentie een grotere behoefte aan gezondheidszorg dan mensen in de vrije samenleving. Net die personen die aldus het meest nood hebben aan een ziekte-uitkering worden uit het socialezekerheidsstelsel geschopt.282 Het schrappen van de ziekte-uitkering treft trouwens niet enkel de gedetineerde zelf. Ook het gezin van de gevangene, dat mogelijks afhankelijk is van de inkomsten uit de ziekte-uitkering, en de burgerlijke partij ondervinden de consequenties hiervan. Om het met de woorden van auteur L. VERVAET te zeggen: “Deze maatregel maakt de uitsluiting van de gedetineerden uit de samenleving zowat compleet. Ik beweer al langer dat de maatschappij, in tegenstelling tot vroeger, geen enkele interesse meer heeft om gevangenen maatschappelijk in wat dan ook te (re)integreren. Niet in een werkomgeving, en evenmin in de rangen van de uitkeringsgerechtigden. Gevangenen zijn vandaag wegwerpproducten, waarmee we niet weten wat aan te vangen. Ze worden gedumpt en gestockeerd. En daarmee is het verhaal uit.”283 282 V. VAN DER PLANCKE EN G. VAN LIMBERGHEN, “La justice sociale ne saurait s’arrêter à la porte des prisons. Le (non)droit des détenus à la sécurité sociale en Belgique”, in X., Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brussel, La Charte, 2010, 50. 283 L. VERVAET, “Gewoon wat meer miserie: 1600 zieke gedetineerden verliezen uitkering”, De Morgen 2015, www.demorgen.be. 101 5 Toekomstperspectieven 262. Met deze harde uitspraak lijkt het moment aangebroken om dit onderzoek betreffende het recht op gezondheid voor gedetineerden langzaamaan af te ronden. Deze masterproef nam een aanvang met de vraag in welke mate het recht op gezondheid, enerzijds, en gedetineerden, anderzijds, zich vandaag tot elkaar verhouden. In de voorgaande hoofdstukken heb ik geprobeerd hier een zo accuraat mogelijk beeld van te schetsen. Een zuivere weergave van de huidige stand van zaken biedt echter nauwelijks enige meerwaarde bij het voeren van een onderzoek. Daarom zullen er in dit slothoofdstuk nog een reeks aanbevelingen worden geformuleerd, met de bedoeling het recht op gezondheid voor gedetineerden voor de toekomst te verbeteren. 263. Grosso modo stelt men vast dat de aandacht voor de gezondheidstoestand van gedetineerden de afgelopen decennia stelselmatig is toegenomen. Internationale (hoofdstuk 2), Europese (hoofdstuk 3) en tot slot ook nationale (hoofdstuk 4) organen konden de draagwijdte ervan niet langer negeren, wat uiteindelijk resulteerde in de totstandkoming van een heleboel rechtsinstrumenten. In hoofdstuk 4.1 werden de twee belangrijkste wetten op nationaal vlak, m.n. de Patiëntenrechtenwet en de Basiswet Gevangeniswezen, uitvoerig besproken. Hoewel de intentie van de wetgever in eerste instantie goedbedoeld was, blijkt uit de voorgaande hoofdstukken dat de wetten op verschillende vlakken toch tekortschieten. De gezondheidszorg in de gevangenissen is dan ook, ondanks de vele inspanningen die zorgverleners, gevangenisdirecties en gevangenispersoneel leveren, nog steeds ontoereikend. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wou hier in 2014 aan tegemoet komen via de oprichting van een reflectiegroep. Het doel van deze reflectiegroep was het formuleren van een hele reeks aanbevelingen om zo politici warm te maken voor een herschikking van de bestaande situatie.284 Hoewel de aanbevelingen van de reflectiegroep reeds sporadisch vermeld werden in de voorgaande hoofdstukken, worden zij in dit hoofdstuk nog eens achtereenvolgens besproken. Het belang ervan mag immers niet onderschat worden en soms is het in die optiek dan ook nodig om een aantal zaken dubbel te vermelden. 264. De reflectiegroep formuleert aanbevelingen op drie vlakken: op het vlak van regelgeving, op het vlak van organisatie en op het vlak van beleid. Wat betreft de regelgeving 284 F. VANDER LAENEN, “Memorandum naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België”, FATIK 2015, nr. 145, 28. 102 wijst zij opnieuw op de noodzaak om de gezondheidsrechtelijke bepalingen in de Basiswet Gevangeniswezen zo snel mogelijk uit te voeren. Dit is echter enkel mogelijk wanneer de nodige aanpassingen worden aangebracht opdat de wet niet langer strijdig zou zijn met de Wet Patiëntenrechten. Zolang dergelijke wijziging uitblijft, primeert de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Nochtans zijn ook aan deze wet nadelen verbonden. De implementatie ervan is immers nog steeds onvoldoende gerealiseerd en dient zodoende te worden verbeterd. Dit omvat o.a. een grotere bekendmaking en bewustwording van de wet bij de gedetineerden en het voorzien van de nodige omkadering voor het neerleggen van klachten bij onafhankelijke ombudsdiensten. Daarnaast dient ook de verzekering voor geneeskundige verzorging van gedetineerden te worden ingebed in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.285 265. In hoofdstuk 4.3 werden de organisatie, de structuur en de financiering van de gezondheidssector uitgebreid besproken. Ook op dit vlak pleit de reflectiegroep voor een aantal verbeteringen. Zo dient er een globaal gezondheidsplan opgesteld te worden dat een aantal relevante elementen bevat, zoals het versterken van het volume en de kwaliteit van het algemene zorgaanbod voor gedetineerden binnen en buiten de gevangenissen. Om dergelijk plan te kunnen realiseren, is er een grondige wetenschappelijke studie nodig over de reële zorgbehoeften en het huidige zorgaanbod. Een efficiënte gezondheidszorg impliceert bovendien ook een helder kader over de rechten en plichten, een volwaardig statuut, het voorzien van opleidingen, een billijke en tijdige verloning en een garantie op professionele en morele onafhankelijkheid van de zorgverleners. Tot slot vindt de reflectiegroep het ook noodzakelijk om in de gevangenissen preventiediensten en arbeidsgeneeskundige diensten op te richten.286 266. Een laatste aanbeveling die doorheen deze masterproef tot vervelens toe herhaald werd, heeft betrekking op de realisatie van het integratiebeginsel. De reflectiegroep deelt immers de mening van de Wereldgezondheidsorganisatie dat “de gezondheidszorg in de gevangenissen integraal deel moet uitmaken van het publieke gezondheidsstelsel van elk land” en dat “de gelijkwaardigheid van gezondheidszorg in de gevangenissen niet haalbaar is zonder de integratie van de gezondheidszorg voor gedetineerden in de algemene gezondheidszorg”.287 285 Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 29. Ibid., 30. 287 Ibid. 286 103 267. Eind juli 2014 werd het memorandum met aanbevelingen verstuurd naar de verschillende partijvoorzitters en naar de formateurs. Vermoedelijk heeft dit bijgedragen tot een uitdrukkelijke vermelding in het federale regeerakkoord van de penitentiaire gezondheidszorg. Ook de federale ministers van Volksgezondheid respectievelijk Justitie hebben deze bepalingen verder uitgewerkt in hun beleidsnota’s.288 In eerste instantie zag het er dus naar uit dat de resultaten van de reflectiegroep niet zomaar in de vuilbak werden gegooid. Politici leken de boodschap begrepen te hebben en waren vastberaden om maatregelen te nemen tegen de huidige toestand. Toch blijkt er twee jaar later slechts bitter weinig veranderd te zijn… 288 F. VANDER LAENEN, “Memorandum naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België”, FATIK 2015, nr. 145, 30. 104 6 Slotwoord 268. Deze masterproef nam een aanvang met het volgende citaat: “Sommigen beroven zichzelf van het leven. Anderen sterven na een overdosis drugs. Enkelen sterven een natuurlijke door, door ouderdom of na een terminale ziekte, waarbij ze zelden naar een palliatieve afdeling worden overgebracht. Sommigen sterven na gewelddadige incidenten met hun medegedetineerden, politie of bewakingsambten. Wat ze allen gemeen hebben, is dat ze eenzaam sterven in een kille cel. En dat verdient niemand.” 269. In 2014 reikte de Liga voor Mensenrechten in het Vlinderpaleis te Antwerpen haar jaarlijkse prijs nog uit aan “de gestorvenen in de cel”. Meer dan twee jaar later blijkt het discussiepunt rond de gezondheid en het welzijn van gedetineerden meer dan ooit te zijn aangewakkerd. Uitgebrande cellen, losgerukte klinkers en uitgeslagen ramen zijn vandaag de trieste realiteit. Sommige gedetineerden hebben zich reeds dagenlang niet kunnen douchen, anderen brengen 23 uur per dag door in hun cel. Ik startte deze masterproef met een zeer simpele vraag: “Genieten gedetineerden momenteel eenzelfde recht op gezondheid als personen die niet van hun vrijheid werden beroofd?”. Bij het begin van dit onderzoek had ik hier nog volmondig “Ja” op geantwoord. Zo’n honderd pagina’s later lijkt dit echter al een stuk minder evident. De meest relevante wetten op het vlak van de gezondheid van gedetineerden mogen dan wel steevast het gelijkwaardigheidsbeginsel als rode draad voorop stellen, toch blijkt de realiteit ons een heel ander verhaal te vertellen. 270. Deskundigen pleiten al jarenlang voor een herziening van het huidige beleid. Ondanks de vele inspanningen blijft de gezondheidszorg in de gevangenissen tot op vandaag immers nog steeds ontoereikend. Mijns inziens is het een grote smet dat in een democratische rechtsstaat gevangenen nog steeds moeten leven, of liever overleven, in zulke erbarmelijke omstandigheden. De rapporten van het Europees Comité ter Preventie van Foltering tarten elke verbeelding. Het lijkt haast onwaarschijnlijk dat zij de situatie in een Belgische gevangenis omschrijven en niet de toestand in een niet-Europees land, zoals China of Rusland, waar wij zonder aarzelen met de vinger naar wijzen telkens wanneer het gaat om flagrante mensenrechtenschendingen. Hoe is het toch mogelijk dat wij op papier zulke menslievende wetten in het leven kunnen roepen, maar dat daar in de realiteit amper iets van in huis lijkt te komen? Waar is het gelijkwaardigheidsbeginsel in de praktijk, volgens hetwelk gedetineerden 105 recht hebben op een gezondheidszorg gelijkwaardig aan dat van personen die niet van hun vrijheid werden beroofd? Volgens VAN MOL is de uitvoering van dit gelijkwaardigheidsbeginsel zelfs niet mogelijk zolang de zorg voor gedetineerden niet in de algemene gezondheidszorg geïntegreerd wordt.289 De regering lijkt zich hier enigszins van bewust te zijn, maar waarom is de situatie tot op vandaag dan nog steeds ongewijzigd gebleven? Wat houdt hen tegen? Sommigen beginnen zich langzamerhand af te vragen of justitie echt doodziek is geworden. Een ander verwoordt de huidige toestand dan weer zeer symbolisch als volgt: “Het Brusselse justitiepaleis staat al zo lang in de steigers dat nu ook de stellingen aan restauratie toe zijn”290. Wanneer zal die restauratie eindelijk van start gaan? 271. Helaas blijven deze vragen tot op vandaag nog steeds onbeantwoord. Toch wil ik deze masterproef niet moedeloos en neerslachtig beëindigen. We mogen immers niet uit het oog verliezen wat men de afgelopen decennia reeds heeft bereikt heeft op het vlak van de gezondheid van gedetineerden. We moeten blijven optimistisch denken dat de medische zorgen binnen de gevangenismuren er in de toekomst alleen maar op vooruit zullen gaan, en niet zullen slabakken of zelfs afnemen zoals vandaag het geval lijkt te zijn. Daarom zou ik deze masterproef graag willen afsluiten met de volgende hoopvolle woorden van Minister Geens: “Ik kan enkel beloven dat we ons best zullen doen om de levensomstandigheden in de gevangenissen te verbeteren. Er is reeds overleg gepleegd met verschillende mensenrechtenorganisaties en gevangenisdirecties. De gezondheidszorg in België is onnavolgbaar. Laten we niet rusten vooraleer dit ook zo is voor de gedetineerden.”291 289 F. VAN MOL, “De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen”, 109. LIGA VOOR MENSENRECHTEN, “Is justitie echt doodziek?”, www.mensenrechten.be. 291 LIGA VOOR MENSENRECHTEN, “Prijs voor Mensenrechten 2014 naar ‘gestorvenen in cel’”, www.mensenrechten.be. 290 106 Bibliografie 1. Wetgeving 1.1. Internationaal Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten van 19 december 1966, BS 8 augustus 2014, 57.862. Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen op 13 december 2006 door de Verenigde Naties, geratificeerd op 2 juli 2009. Resolutie 37/194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 1982 houdende de goedkeuring van de beginselen van medische ethiek met betrekking tot de rol van medisch personeel, inzonderheid artsen, bij de bescherming van gevangenen en gedetineerden tegen marteling en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten van 19 december 1966, BS 6 juli 1983, 8.815. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, A/RES/217. Preambule Facultatief Protocol behorend bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangenomen op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 16 maart 1994, BS 23 juni 1994. Preambule Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, aangenomen op 19 december 1966, goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981, BS 6 juli 1983. Preambule Principles of Medical Ethics relevant to the Role of Health Personnel, particularly Physicians, in the Protection of Prisoners and Detainees against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 37/194 van 18 december 1982). 107 Preambule Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, aangenomen op 22 juli 1946, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1948, BS 15 december 1948. IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 15 on the right to water, UN Doc. E/C.12/2002/11. IVESCR-COMITÉ, General Comment No. 14 on the right to the highest attainable standard of health (art. 12), UN Doc. E/C.12/2000/4, 2000. MENSENRECHTENCOMITÉ, General Comment No. 21 on the humane treatment of persons deprived of their liberty (art. 10), UN Doc. HRI/GEN/1/Rev.1 at 33, 1994. Basic Principles for the Treatment of Prisoners, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 45/111 van 14 december 1990). Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 43/173 van 9 december 1988). UN Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, aangenomen op 30 augustus 1955 door de First United Nations Congress on the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders. 1.2. Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, aangenomen op 4 april 1997, nog niet geratificeerd door België. Europees Sociaal Handvest, aangenomen door de Raad van Europa op 18 oktober 1961, goedgekeurd bij Decr. Vl. R. 21 maart 1990, BS 5 mei 1990; Decr. Fr. Gem. R. 8 juli 1983, BS 18 augustus 1983; Decr. D. Gem. R. 5 juni 1990, BS 3 augustus 1990, wet van 11 juli 1990, BS 28 december 1990. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, www.conventions.coe.int. 108 The Ottowa Charter for Health Promotion van 21 november 1986, www.euro.who.int. The CPT Standards, CPT/Inf/E (2002) 1, Rev. 2006. Recommendation No R(98)7 concerning the Ethical and Organisational Aspects of Health Care in Prison, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (8 april 1998). A Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe, aangenomen door de Wereldgezondheidsorganisatie (ICP/HLE 121 van 28 juni 1994). Recommendation No R(2006)2 on the European Prison Rules, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (11 januari 2006). Recommendation No R(87)3 on the European Prison Rules, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (12 februari 1987). Recommendation No R(82)17 concerning Custody and Treatment of Dangerous Prisoners, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (24 september 1982). Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners, aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa (Resolutie 73(5) van 19 januari 1973). 1.3. Nationaal Wet 28 februari 2014 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken, BS 12 maart 2014, 21.053. Wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, BS 14 juni 2013, 38.132. Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van overtollige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007, 38.575. 109 Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005, 2.815. Wet 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, BS 18 mei 2004, 39.516. Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002, 43.719. Wet 14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg, BS 26 oktober 2002, 49.160. Wet 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, BS 22 juni 2002, 28.515. Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 27 augustus 1994, 21.524. Wet 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, BS 14 februari 1987, 2.129. Wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, BS 27 augustus 1970, 8.712. Verordening van 15 maart 2004 tot wijziging van de verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 17 mei 2004, 39.043. Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, BS 14 mei 2009, 36.983. KB van 19 januari 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 2 februari 2016, 7.601. KB 9 juni 2009 tot wijziging van het KB van 12 december 2005 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van artikel 98 van de basiswet van 12 januari betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden en tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheden en de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 3 juli 2009 (ed. 2). 110 KB 12 december 2005 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van artikel 98 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden en tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheden en de werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 29 december 2005. KB 29 september 2005 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 27 oktober 2005. KB 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen, BS 26 augustus 2003, 41.864. KB 4 april 2003 tot wijziging van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 27 oktober 2005. KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965, 6.272. MB 10 oktober 2006 houdende het huishoudelijk reglement voor de Penitentiaire Gezondheidsraad, BS 27 november 2006. Memorie van Toelichting bij het eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden”, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50 1076/001, 3. Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 50 1642/001, 8-50. Code 17 maart 2016 van geneeskundige plichtenleer, https://ordomedic.be/nl/code/inhoud/. Federale commissie “Rechten van de patiënt”, advies m.b.t. modaliteiten voor het onrechtstreeks inzagerecht in het dossier van de overleden patiënt, 21 juni 2013, www.health.belgium.be/filestore/19087071/20130621%20Advies%20modaliteiten%20onrechtst reeks%20inzagerecht%20in%20dossier%20overleden%20patiënt.pdf. Advies 20 februari 2010 van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, https://ordomedic.be/. 111 Adviezen 30/10/1999, 28/06/2008 en 11/12/2010 van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, https://ordomedic.be/. Advies 2009/1 van de Penitentiaire Gezondheidsraad aan de Minister van Justitie betreffende de hervorming van de gezondheidszorg in de gevangenissen. Advies nr. 46 van 19 januari 2009 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek betreffende fertiliteitsbehandelingen op vraag van een gedetineerde, www.health.belgium.be/bioethics. 2. Rechtspraak EHRM, Martzaklis e.a. t. Griekenland, 9 juli 2015, nr. 20378. EHRM, Bamouhammad t. België, 17 november 2015, nr. 47687/13. EHRM, Vasilescu t. België, 25 november 2014, nr. 64682/12. EHRM, Semikhvostov t. Rusland, 6 februari 2014, nr. 2689/12. EHRM, Efremidi t. Griekenland, 21 juni 2011, nr. 33225/08. EHRM, Payet t. Frankrijk, 20 januari 2011, nr. 19606/08. EHRM, Z.N.S. t. Turkije, 19 januari 2010, nr. 21896/08. EHRM, Kuznetsov t. Oekraïne, 29 april 2003, nr. 39042/97. EHRM, Canali t. Frankrijk, 25 april 2013, nr. 40119/09. EHRM, Orchowski t. Polen, 22 oktober 2009, nr. 17885/04. EHRM, Enea t. Italië, 17 september 2009, nr. 74912/01. 112 EHRM, Bogumil t. Portugal, 7 oktober 2008, nr. 35228/03. EHRM, Shelley t. Verenigd Koninkrijk, 4 januari 2008, nr. 23800/06. EHRM, Ostrovar t. Moldavië, 13 september 2005, nr. 35207/03. EHRM, Nevmerzhitsky t. Oekraïne, 5 april 2005, nr. 54825/00. EHRM, McGlinchey t. Verenigd Koninkrijk, 29 april 2003, nr. 50390/99. EHRM, Kudla t. Polen, 26 oktober 2000, Application No 30210/96. EHRM, Tomasi t. Frankrijk, 27 augustus 1992, Publ ECHR, Serie A, vol. 241-A. ECRM, X t. Duitsland, 12 juni 1984, nr. 10565/83, EHRR 135, 152-154. ECRM, Gallagher t. Nederland, 15 december 1977, nr. 8088/77, NJ 1978, 381. EHRM, Golder t. het Verenigd Koninkrijk, 21 februari 1975, Publ. E.C.H.R., serie A, vol. 18. EHRM, Versyp t. België, 18 juni 1971, Publ. E.C.H.R., serie A, vol. 12. Cass. 20 februari 1905, Pas., 1905, I, 141. Arrest Tozon/Verlaine, Cass. 13 mei 1987, Arr.Cass. 1986-87, 1203; Pas. 1987, I, 1061. Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass. 1978-79, I, 235. 3. Rechtsleer 3.1. Monografieën BOUCKAERT, S., Documentloze vreemdelingen. Grondrechtenbescherming doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 1150 p. 113 Hood, R. en Kovalev, S., The Death Penalty Abolition in Europe, Strasbourg, Council of Europe Publishing, 1999, 189 p. SMAERS, G., Gedetineerden en Mensenrechten, Tilburg, Maklu, 1994, 348 p. TOEBES, B., The Right to Health as a Human Right in International Law, Antwerpen, Intersentia, 1999, 417 p. VAN MOL, F., De gezondheidszorg in de Belgische gevangenissen, Melle, 2013, losbl., 119 p. 3.2. Bijdragen in verzamelwerken ANG, F., “Het recht van gedetineerden op gezondheid” in E. BREMS, S. SOTTIAUX, P. VANDEN HEEDE en W. VANDENHOLE, Vrijheden en vrijheidsbeneming. Mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen, Intersentia, 2005, 249-276. COSYNS, P. en GOETHALS, K., “Penitentiary Mental Health Care in Belgium”, in N. KONRAD, B. VOLMM en D. WEISSTUB (eds.), Ethical Issues in Prison Psychiatry, Springer, 2013, 145-151. CUYPERS, D., “Artikel 25 UVRM – Recht op een behoorlijke levensstandaard. Universaliteit, territorialiteit en individualisering van de menselijke waardigheid in het sociaal recht, in S. DEWULF en D. PACQUÉE, 60 jaar Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, Antwerpen, Intersentia, 2008, 179-212. GEVERS, J.K.M., “Artikel 3” in J.K.M. GEVERS (red.), Het EVRM en de gezondheidszorg, Nijmegen, Arq aequi libri, 1994, 41-55. SMAERS, G., “De basiswet [gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden] in het licht van de internationale mensenrechten”, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (red.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 521-537. SMAERS, G., “Grondrechten in detentiesituaties: biedt art. 3 EVRM aan gedetineerden voldoende bescherming?, in X., Mensenrechten tussen retoriek en realiteit, Gent, Mys & Breesch, 1994, 107-120. 114 V. VAN DER PLANCKE EN G. VAN LIMBERGHEN, “La justice sociale ne saurait s’arrêter à la porte des prisons. Le (non)droit des détenus à la sécurité sociale en Belgique”, in X., Beperking van het recht op sociale zekerheid van gedetineerden: een dubbele straf?, Brussel, La Charte, 2010, 50-98. 3.3. Bijdragen in tijdschriften BERBUTO, S. en SIMON, J., “Droit et prison: avec foi et loi”, Rev.dr.pén. 2003, afl. 1, 257-287. BOONE, I., “Het wegnemen en transplanteren van organen volgens het Belgische recht”, TPR 1996, 91-133. BREMS, E., “Overheid heeft zorgplicht voor verslaafde gedetineerden”, De Juristenkrant 2003, nr. 70, 12. DAEMS, T., EECHAUDT, V., MAES, E., en VANDER BEKEN, T., “De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden: een status quaestionis”, T.Strafr. 2014, 1, 2-46. DELBEKE, E., “Het recht op vrije keuze van gezondheidszorgvoorziening”, T.Gez. 2012-13, 219. GOFFIN, T., “Het einde van geïnformeerde toestemming? Als medische noodzakelijkheid de regels bepaalt”, T.Gez. 2010-11, 41-47. LEESTMANS, D., “De dood is niet ingecalculeerd in de gevangenis”, De Juristenkrant 2014, 9. MERKX, E., “EHRM veroordeelt België voor overbevolkte gevangenissen”, De Juristenkrant 2014, 1-2. NYS, H., “De toepassing van de wet op de rechten van de patiënt”, DCCR 2008, 3-26. TULKENS, F. en VOYATZIS, P., “Le droit à la santé en prison. Les développements de l'article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme”, Rev.dr.pén. 2009, afl. 4, 364-391. VANDENHOLE, W., “Weg vrijheid, weg sociale zekerheid?”, De Juristenkrant 2008, 7. 115 VANDER LAENEN, F., “Memorandum naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België”, FATIK 2015, nr. 145, 28-30. VAN MOL, F., “Prijs Liga voor Mensenrechten”, De Juristenkrant 2014, 9. VAN VYVE, C., “Mensenrechtenhof veroordeelt België voor detentievoorwaarden Farid ‘Le Fou’”, De Juristenkrant 2015, afl. 319, 2. VERSTRAETE, A., en VALGAEREN, I., “Waarom komt Godot maar niet? Het leven van geïnterneerden in de gevangenis anno 2011: een tranendal”, Ad Rem 2011, afl. 3, 10-13. SMAERS, G., “De toepassing van het E.V.R.M. op de strafuitvoeringsfase: een analyse van de Europese en Belgische rechtspraak m.b.t. de grondrechten van veroordeelde gedetineerden”, Panopticon 1991, 31-61. 3.4. Onlinebronnen GRYSON, S., “Hevel gezondheidszorg gedetineerden over naar volksgezondheid”, 2014, http://www.mensenrechten.be/. LIGA VOOR MENSENRECHTEN, “Prijs voor Mensenrechten 2014 naar ‘gestorvenen in cel’”, www.mensenrechten.be. LIGA VOOR MENSENRECHTEN, “Is justitie echt doodziek?”, www.mensenrechten.be. RESTELLINI, J.-P.,“Prison-specific ethical and clinical problems” in WHO, Health in prisons – A WHO guide to the essentials in prison health, http://www.euro.who.int/, VERVAET, L., “Gewoon wat meer miserie: 1600 zieke gedetineerden verliezen uitkering”, 2015, http://www.dewereldmorgen.be/. X, “Wet laat net uitzonderingen toe”, Knack 2015, www.deblock.belgium.be. 116 X, “Sociaal protest tegen schrappen ziekteverzekering bij gevangenen, De Morgen 2014, http://www.demorgen.be/binnenland/sociaal-protest-tegen-schrappen-ziekteverzekering-bijgevangenen-b52226c5/. 4. Varia BALTHAZAR, T., Beroepsgeheim en privacy, Bijzondere Studie Gezondheidsrecht academiejaar 20152016. CENTRALE TOEZICHTSRAAD VOOR HET GEVANGENISWEZEN, Staten-Generaal van het gevangeniswezen, http://www.ctrg-ccsp.be/nl/system/files/staten_generaal_nov_2013.pdf CHRISTELIJKE MUTUALITEIT, “De ziekteverzekering in een notendop”, april 2016, www.cm.be/binaries/Brochure-ziekteverzekering-in-een-notendop_tcm375-102234.pdf. CPT, N-+ews flash – Council of Europe anti-torture Committee publishes report on Belgium, 31 maart 2016, http://www.cpt.coe.int/en/. CPT, Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), http://www.cpt.coe.int/dutch.html. GEENS, K., Het Justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie, 135 p. Gezondheidszorg in de .Be gevangenissen, http://epicare.be/gezondheidszorg.html. IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Trinidad and Tobago, UN Doc. E/2003/22. IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Mongolia, UN Doc. E/2001/22. IVESCR-COMITÉ, Concluding Observations: Russian Federation, UN Doc. E/1998/22. Jaarverslag Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen, http://www.ctrgccsp.be/nl/system/files/2008-2010_jaarverslag_ctrg.pdf. 117 MENSENRECHTENCOMITÉ, Concluding Observations: Democratic People’s Republic of Korea, UN Doc. A/56/40 vol. I, 2001. MENSENRECHTENCOMITÉ, Concluding Observations: Armenia, UN Doc. A/54/40 vol. I, 1999. MENSENRECHTENCOMITÉ, Concluding Observations: India, UN Doc. A/52/40 vol. 1, 1997. Rapport général du CPT, CPT/inf/E 2002, Rev. 2011, 48. Reflectiegroep “zorg en detentie”, Memorandum: naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, 25 juli 2014, http://health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@mixednews/documents/ie2 divers/19101580_nl.pdf. VAN MALEREN, S., PAUWELS, L., WALTHOFF-BORM, C., GLIBERT, P. en TODTS, S., Druggebruik in Belgische gevangenissen. Monitoring van gezondheidsrisico’s, Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie, 2010. Vergadering van 20 januari 2001 van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, https://ordomedic.be/. WHO, Fact Sheet: Disability and Rehabilitation, http://www.who.int/disabilities/facts/Infographic_en_pdf.pdf?ua=1. WHO, Fact Sheet: Prison and Health, http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0020/250283/Fact-Sheet-Prison-and-HealthEng.pdf?ua=1. 118