Persoonlijkheid in de klinische praktijk: wat is het belang voor diagnostiek en behandeling? Een cliënt meldt zich bij uw instelling of praktijk. Welke informatie registreert u bij de intake? Natuurlijk verzamelt u allerlei gegevens voordat u de behandeling start, van basale zaken zoals geslacht en leeftijd, tot specifieke gegevens over de aard en de ernst van de klachten. Voor een goede intake, diagnose en een effectieve behandeling is het daarnaast essentieel om een beeld te krijgen van wie u nou eigenlijk voor zich heeft. Geen twee mensen zijn immers gelijk, zelfs niet wanneer ze dezelfde klachten presenteren. Of, zoals Harkness en Lilienfeld1 het formuleren: ‘De categorieën van de DSM komen tot uiting in mensen, niet in identieke carbonkopieën.’ Hoe speelt persoonlijkheid mee bij intake en behandeling? Welke eigenschappen van uw cliënt zijn belangrijk om te weten, en hoe kunt u die informatie inzetten om een passende en effectieve behandeling aan te bieden? U leest het in dit whitepaper over persoonlijkheid in de klinische praktijk. Aan bod komen vijf vragen over het vijf-factorenmodel, ook wel bekend als de Big Five: Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid. De Big Five zijn niet meer weg te denken uit de hedendaagse psychologie. Dat is niet zo verwonderlijk, want uit talloze studies blijkt dat deze vijf persoonlijkheidskenmerken: in uiteenlopende culturen terug zijn te vinden opvallend stabiel zijn over de levensloop een matig tot sterke genetische component kennen een grote invloed hebben op veel aspecten van het leven2 Het is niet verwonderlijk dat de Big Five ook een rol spelen bij veel psychologische problemen, en dat ze van belang zijn voor goede diagnostiek en behandeling. In dit whitepaper worden vijf vragen over de Big Five beantwoord: Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) Zie ook: De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Hoewel het vijf-factorenmodel van persoonlijkheid ontwikkeld is met het oog op de algemene populatie, zijn er redenen om aan te nemen dat het ook een goede beschrijving geeft van persoonlijkheid binnen een klinische populatie. Zo vonden Bagby en collega’s3 binnen hun onderzoek onder een psychiatrische steekproef een factorstructuur die vrijwel identiek was aan de structuur binnen de algemene populatie. Algemeen vs. klinisch Daarnaast kan er gesteld worden dat het onderscheid tussen de algemene en de klinische populatie niet altijd even helder is. In de algemene populatie bevinden zich naar alle waarschijnlijkheid de nodige personen die gediagnosticeerd zouden kunnen worden met psychiatrische stoornissen, en onder psychiatrische patiënten bevinden zich ook de nodige mensen die psychiatrisch gezien goed functioneren maar die te maken hebben met situationele stressoren. Niet de hele persoon is afwijkend Ten slotte tast een psychiatrische stoornis binnen het individu niet alle persoonlijkheidskenmerken aan. Dat iemand een angststoornis heeft, hoeft geen invloed te hebben op diens intellectuele nieuwsgierigheid of ambitie (onderliggende facetten van Openheid en Consciëntieusheid). Natuurlijk zijn er cliënten waarbij het moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn om de persoonlijkheid te beschrijven aan de hand van een model voor de algemene persoonlijkheid – denk bijvoorbeeld aan een psychotische of demente cliënt. Bij een grote meerderheid van de cliënten kan een persoonlijkheidsbeschrijving aan de hand van het vijf-factorenmodel echter erg relevant zijn, juist omdat ook in kaart wordt gebracht welke aspecten van de persoonlijkheid niet afwijkend zijn. Ook de sterke kanten van de cliënt worden duidelijk, kanten die hem of haar van pas kunnen komen tijdens en na de behandeling. Lees ook: Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) Zie ook: De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Bij intake van een cliënt registreert u routinematig geslacht, leeftijd en studie of beroep, maar het is ook belangrijk om te weten hoe een cliënt scoort op Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid. Deze kenmerken zijn misschien nog wel veel relevanter dan leeftijd en geslacht. Dat klinkt logisch, maar wat is nu het praktische nut van een persoonlijkheidstest? Zo’n test kost immers geld en tijd, twee dingen die helaas schaars zijn in psychologische praktijken en instellingen. Hoewel een persoonlijkheidstest in eerste instantie kostbaar is, kunt u er op termijn juist tijd mee besparen. Inzicht in de persoonlijkheid van de cliënt geeft u de mogelijkheid om de best passende aanpak te bepalen en om te anticiperen op obstakels die zich voor kunnen doen in de behandeling. Daarnaast kan dit inzicht bijdragen aan de therapeutische relatie met de cliënt. Klinisch psycholoog Miller4 stelt dat een persoonlijkheidstest de psycholoog de kans geeft ‘om in één klap de juiste empathie te vinden’. Voorbijgaande klachten of algemeen probleem? De Big Five kunnen op verschillende manieren bijdragen aan een accurate diagnose en intake. Zo kan de persoonlijkheid van de cliënt nuttige informatie geven over de context van diens klachten1,5. Neem een cliënt die symptomen van een angst- of stemmingsstoornis vertoont. Zijn score op Neuroticisme kan een indicatie geven of het hier gaat om – bij een hoge score – een algemeen probleem dat diepgaande behandeling vereist of – bij een lage score – een probleem van voorbijgaande aard als reactie op bijvoorbeeld een ingrijpende verandering in het leven van de cliënt5. Een dergelijk inzicht heeft niet alleen gevolgen voor de geplande duur van de behandeling, maar ook voor de inhoud ervan. Voor iemand die hoog scoort op Neuroticisme kan het een behandeldoel zijn om het hoofd te bieden aan specifieke stressoren, maar daarnaast ook om om te leren omgaan met zijn neurotische persoonlijkheid1. Hoge of juist lage scores op de Big Five kunnen een indicatie zijn voor bepaalde stoornissen. Het is hierbij raadzaam om niet alleen naar de vijf factoren te kijken, maar ook naar de specifiekere bijbehorende facetten. Voor psychiatrisch patiënten is een hoge score op Neuroticisme vrij gebruikelijk, maar een uitschieter op het facet schaamte kan bijvoorbeeld een aanwijzing zijn voor een sociale-angststoornis. Aangezien de Big Five van oorsprong niet klinisch geformuleerd zijn, wijzen extreem hoge of lage scores op één of meerdere persoonlijkheidskenmerken niet per definitie op psychopathologie (een cliënt kan hoog scoren op Extraversie zonder histrionisch te zijn). Wel kunnen ze andere diagnoses uitsluiten (de extreem extraverte cliënt zal geen schizoïde-persoonlijkheidsstoornis hebben)6. Gezonde en gestoorde persoonlijkheid Persoonlijkheidstrekken zijn zonder twijfel ook zeer relevant voor het beschrijven van persoonlijkheidsstoornissen. In de classificatie van de DSM-5 wordt onderscheid gemaakt tussen tien verschillende persoonlijkheidsstoornissen, zoals de borderline-persoonlijkheidsstoornis en de narcistische-persoonlijkheidsstoornis. Deze indeling zorgt in de klinische praktijk echter voor tal van problemen. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat een dimensioneel model een goed alternatief zou zijn. Leen Bastiaansen, lector aan de Thomas Moore hogeschool in Antwerpen, gaf in een interview drie redenen waarom het categoriale model volgens haar niet voldoet: Veel cliënten passen niet binnen de categorieën en belanden daarom in de restcategorie Persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven. Binnen de categorieën bestaat er een zodanig grote verscheidenheid aan symptomen, dat de personen binnen de categorie weinig homogeen zijn. Er bestaat veel overlap tussen de categorieën, waardoor personen die gediagnosticeerd worden met één persoonlijkheidsstoornis, niet zelden ook voldoen aan de criteria voor een andere stoornis. Het vijf-factorenmodel biedt, zo redeneren Chard en Widiger7, de clinicus de mogelijkheid om een beter passend persoonlijkheidsprofiel te creëren – in plaats van te proberen het complex aan persoonlijkheidskenmerken van een individu samen te vatten in één woord. Daarnaast heeft een dimensionele kijk op persoonlijkheidsstoornissen het voordeel dat deze beter aansluit bij medische en psychologische interventies – deze zijn immers gericht op specifieke kenmerken (zoals impulsiviteit), niet op een persoonlijkheidsstoornis als geheel8. Zwakke én sterke kanten belicht Ten slotte wordt er in de dimensionele benadering aandacht besteed aan zowel de sterke als de zwakke kanten van het individu. ‘Behandelingen die zich enkel richten op karaktersterktes, of, erger nog, die alleen aandacht hebben voor de zwakke en niet de sterke kanten van het individu, zijn kortzichtig’, stellen Sanderson en Clarkin8. In hun hoofdstuk in Personality disorders and the Five factor model of personality uit 2013, beschrijven zij drie cliënten die alle drie gediagnosticeerd werden met borderline-persoonlijkheidsstoornis, maar die elk een heel ander persoonlijkheidsprofiel hadden en dus ook een heel andere behandeling kregen. Een samenvatting van de drie casussen kunt u hier vinden. Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Dat behandeling aan dient te sluiten bij de biologische, psychologische en sociale omstandigheden van de cliënt, zal bij weinigen verbazing oproepen. Dat ook persoonlijkheidskenmerken hierbij een rol spelen net zo min. Een aantal onderzoekers en clinici heeft zich de afgelopen decennia beziggehouden met de vraag welke vormen van behandeling beter aansluiten bij bepaalde persoonlijkheidskenmerken4,5,6,9,10. De resultaten hiervan worden hieronder samengevat per persoonlijkheidskenmerk. Helaas is het niet mogelijk een uitputtende omschrijving te geven van het onderzoek op dit gebied. Wilt u zich verder verdiepen in deze materie, dan is vooral het goed leesbare en informatieve stuk van Miller een aanrader, waarin hij zijn ervaringen met het vijf-factorenmodel bij 119 cliënten in zijn eigen praktijk beschrijft en analyseert4. In een recente mailwisseling11 gaf Miller aan dat hij met meer dan twintig jaar ervaring als therapeut nog steeds tot dezelfde conclusies komt als in zijn artikel. Inzicht in de persoonlijkheid van de cliënt ervaart hij nog steeds als essentieel voor de clinicus. In Tabel 1 op de volgende pagina vindt u een schematisch overzicht van zijn onderzoek. Neuroticisme Hoewel de kans aanzienlijk is dat een cliënt die zich meldt met psychologische problemen, sowieso hoog scoort op Neuroticisme, gaat dit niet in alle gevallen op. Het niveau van Neuroticisme geeft informatie over de onderliggende oorzaken van de klachten, en daarmee ook over mogelijke behandeldoelen en de verwachte duur van de behandeling. Bij laag neurotische cliënten zal over het algemeen een behandeling volstaan die gericht is op concrete doelen9, op specifieke stressoren of een bepaald gedrag4. Bij hoog neurotische cliënten is eerder een minder specifieke en langdurige therapie aan de orde, waarbij de algemene problemen van de cliënt worden aangepakt. Hoog neurotische cliënten zijn van nature nogal kritisch voor zichzelf en gebruiken veelal emotiegerichte coping. Matthews en collega’s5 stellen dat deze cliënten bestaande copingstijlen maar moeilijk kunnen afleren, en dat behandeling zich daarom beter kan richten op het aanleren van gezondere copingstijlen en meer controle krijgen over het gebruik daarvan. Tenslotte is het bij hoog neurotische cliënten belangrijk om realistische behandeldoelen te stellen – bij hoog neurotische cliënten zal het doel van de therapie eerder het verminderen of managen van de symptomen zijn, en niet het volledig verhelpen ervan6. Bovendien kunnen neurotische cliënten meer dan anderen ontmoedigd raken indien de doelen niet gehaald worden4. Klinische presentatie Kernproblemen Kansen binnen de behandeling Valkuilen binnen de behandeling Neuroticisme Hoog Verscheidenheid aan pijnlijke gevoelens. Het hele scala aan neurotische klachten. Lijdensdruk stimuleert medewerking. Laag Minder intense emoties, met name wanneer ook lage Extraversie. Context-gerelateerde problemen. Wil en kan zijn voordeel doen met advies en waardeert uitleg. Lijden zal waarschijnlijk niet volledig verdwijnen. Minder intense emoties kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden als verdedigingsmechanisme. Extraversie Hoog Behoefte om te praten, behoefte aan gezelschap. Praat met tegenzin. Kan overweldigd raken door mensen. Op zijn gemak met minder gestructureerde aanpak; optimistisch en energiek. Op zijn gemak met gestructureerde aanpak. Spraakzaamheid kan focus van behandeling vertroebelen. Laag Prikkelbaar. Wanneer ook hoog Neuroticisme: wisselende stemming, intermenselijk conflict. Somber. Wanneer ook hoog Neuroticisme: depressie, terugtrekken, apathie. Openheid Hoog Houdt van variatie en het onbekende; nieuwsgierig. Geeft de voorkeur aan fantasievolle aanpak. Te grote nieuwsgierigheid kan inspanningen verstrooien. Laag Ongemakkelijkheid en verwarring bij nieuwe ervaringen. Problemen lopen uiteen, maar worden op abstracte, vindingrijke manier geformuleerd Problemen lopen uiteen, maar worden in conventionele, concrete termen geformuleerd. Reageert goed op praktische aanpak: voorlichting, ondersteuning, gedragstherapie. Starheid en gebrek aan nieuwsgierigheid kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden als weerstand. Altruïsme Hoog Oprecht begaan met anderen, vrijgevig, ziet de mooie kant van het leven. Therapeutische relatie komt gemakkelijk tot stand. Laag Wil bewonderd worden, wil ‘iemand zijn’. Ziet de minder mooie kant van het leven. Kan makkelijk uitgebuit worden, naïef, lichtgelovig. Wanneer ook hoog Neuroticisme: overgevoelig voor kritiek. Weinig populair, overmatig competitief, gebrek aan sociale steun. Jaloers, wantrouwig. Accepteert zonder nadenken de suggesties van de therapeut. Neiging om therapeut tevreden te willen stellen. Vijandige, sceptische houding tegenover therapeut; moeilijk om therapeutische relatie tot stand te brengen. Consciëntieusheid Hoog Houdt van presteren. Te hard werken, uitgeput raken. Laag Houdt van vrije tijd. Mindere prestaties, impulsiviteit, halfslachtig probleemoplossen. Werkt hard om de behandeling te laten slagen. Bereid om ongemak en frustratie te doorstaan. Geen duidelijke voordelen. Assertiviteit en helder denken over eigen belangen vergemakkelijkt probleemoplossen. Minder enthousiast om interactie aan te gaan met therapeut. Geen duidelijke nadelen. Neiging om huiswerk niet te doen, neiging om interventies af te ketsen die hard werk of ongemak vereisen. Tabel 1 Behandelkenmerken die gepaard gaan met de Big Five persoonlijkheidskenmerken – overgenomen en vertaald met toestemming van de auteur 4 Extraversie Een hoge score op Extraversie is vaak een voordeel binnen de behandeling. Extraversie wordt wel omschreven als ‘een verborgen persoonlijkheidskenmerk voor coping’, en is gerelateerd aan gezondere vormen van coping5. Daarnaast zullen hoog extraverte cliënten gemakkelijk contact maken met de therapeut en zelfs ‘al onderweg van de receptie naar de behandelkamer beginnen met praten.’4 Hoewel extraversie over het algemeen gunstig is voor de behandeling, zijn er ook kanttekeningen. Hoog extraverte cliënten kunnen overkomen als gezonde, gemakkelijke cliënten, maar dit beeld kan op twee manieren misleidend zijn. Dat extraverte personen gemakkelijk persoonlijke informatie delen, wil niet per definitie zeggen dat zij de therapeut vertrouwen; zij zullen immers met iedereen gemakkelijk informatie delen. Daarnaast kan hun sociale presentatie de ernst van hun klachten verbloemen.4 Een vergelijkbaar probleem kan zich voordoen bij cliënten die laag scoren op Extraversie; zij zullen zich eerder op een timide, onbewogen manier presenteren. Deze presentatie kan de therapeut onterecht pessimistisch stemmen. Hoewel laag extraverte cliënten minder geneigd kunnen zijn om contact te maken en uit zichzelf persoonlijke informatie te delen, hoeft dit de effectiviteit van de behandeling niet te beïnvloeden. Wel is het raadzaam om na te denken over de vorm van de behandeling. Zo zal een meer gestructureerde behandeling (bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie) beter aansluiten bij de introverte cliënt4. Echter, ‘wat de patiënt prefereert is niet noodzakelijk wat de patiënt nodig heeft’, en dus kan ook een minder voor de hand liggen de therapievorm zoals groepstherapie juist een aanrader zijn6. Mutén9 beschrijft tenslotte hoe hij en zijn collega’s in de psychologenpraktijk verschillende vormen van therapie inzetten bij lage of juist hoge scores op specifieke onderdelen van Extraversie, bijvoorbeeld assertiviteitstraining voor cliënten die laag scoren op Dominantie of therapie gericht op het ontwikkelen van positieve avontuurlijke activiteiten bij cliënten die hoog scoren op Avonturisme. Openheid Het is weinig verrassend dat cliënten die hoog scoren op het persoonlijkheidskenmerk Openheid, open staan voor verschillende soorten therapie, ook minder conventionele vormen. Zij hebben over het algemeen weinig moeite om zich scenario’s voor te stellen, te fantaseren en om metaforen te begrijpen. Dat deze personen gemakkelijk meegaan in de therapie, maakt ze aangename cliënten. Het risico bestaat echter dat de therapeut hier onbewust uit afleidt dat de open cliënt ook een gezondere cliënt is, terwijl dat lang niet altijd het geval is; Openheid hangt niet samen met Neuroticisme.4,10 Bij een cliënt die hoog scoort op Openheid, is het aan te raden om ook de verschillende facetten van Openheid te bekijken. Vaak staan cliënten wel open voor nieuwe ideeën en gevoelens, maar minder voor nieuwe gedragingen. Het kan nuttig zijn die discrepantie aan te stippen in de behandeling.9 Cliënten die laag scoren op Openheid zullen minder open staan voor vagere of onconventionele vormen van therapie. Zij gedijen meer bij een gestructureerde, praktische benadering zoals cognitieve gedragstherapie.4 Ook zullen zij eerder open staan voor medisch getinte behandelingen dan psychologische. Het kan daarom nuttig zijn om een lichamelijke component te voorzien in de behandeling, eventueel met biofeedback. 9,10 Altruïsme Zoals Mutén9 aangeeft, zijn cliënten die hoog scoren op Altruïsme meegaand, en is het vaak gemakkelijk om de sessie met hen door te brengen. Ze zijn erop gericht om anderen tevreden te stellen, inclusief de therapeut. Het is daarom van belang om hoog altruïstische cliënten expliciet de ruimte te geven en ze zelfs aan te sporen om commentaar en kritiek te geven op het therapeutische proces – zij kunnen geneigd zijn zich in stilte gekwetst of ongehoord te voelen. Te directieve of confronterende therapievormen zijn wellicht minder geschikt voor hoog altruïstische cliënten.9 Cliënten die laag scoren op Altruïsme zullen vaak sceptisch zijn tegenover zowel de therapie als de therapeut. Zij zullen gericht zijn op eventuele kleine fouten van de therapeut, en het ontwikkelen van een echte meewerkende relatie kan lang duren.4 Hoe een laag altruïstische cliënt het beste benaderd kan worden, hangt mede af van diens score op Openheid. Scoort de cliënt eveneens laag op Openheid, dan valt een zeer kritische en antagonistische houding te verwachten. Staat de cliënt echter wel open voor nieuwe ideeën, dan kan het raadzaam zijn om de behandeling zeer subtiel aan te pakken, zodat de cliënt het gevoel heeft zelf de controle te behouden8. Een verraderlijke combinatie van eigenschappen is laag Altruïsme en hoge Extraversie. Deze cliënten kunnen enthousiast en warm overkomen, zonder dat zij werkelijk in de therapie geloven.4 Consciëntieusheid Het persoonlijkheidskenmerk Consciëntieusheid is met name informatief over de therapietrouw en de inzet van de cliënt. Personen die hoog scoren op Consciëntieusheid zullen naar alle waarschijnlijkheid hun best doen voor de behandeling, op tijd komen voor de sessies en eventueel huiswerk plichtsgetrouw uitvoeren. Minder consciëntieuze cliënten zullen echter meer moeite hebben om zich in te zetten voor de behandeling. Dit kan een reden zijn om maatregelen te nemen die de therapietrouw vergroten; zo kunnen familieleden, vrienden of een partner betrokken worden bij de behandeling5 of kan het raadzaam zijn om de behandeldoelen naar beneden bij te stellen en het voortzetten van de behandeling af te laten hangen van gemaakte huiswerkopdrachten.4 Daarnaast is het goed om te bekijken op welke aspecten de lage Consciëntieusheid vooral tot uiting komt. Zo zijn er cliënten die wel consciëntieus zijn tegenover anderen, maar die moeite hebben met plannen en implementeren wanneer het om zichzelf gaat. Vaak kunnen deze cliënten met aanmoediging van de therapeut leren om hun Consciëntieusheid ook uit te breiden naar zichzelf.4 Ten slotte kan het interessant zijn om bij personen met een lage Consciëntieusheid ook te kijken naar het niveau van Neuroticisme. De weinig consciëntieuze, maar sterk neurotische cliënt, zal een grote lijdensdruk ervaren, maar snel geneigd zijn om op te geven. Een weinig consciëntieuze én weinig neurotische persoon zal zich waarschijnlijk zelf niet storen aan zijn gedrag, maar is wellicht wel anderen tot last.8 Conclusie Het hierboven gegeven overzicht is natuurlijk niet volledig, maar het geeft wel een beeld van de invloed die persoonlijkheidskenmerken kunnen hebben op de behandeling. Belangrijk om hierbij in het achterhoofd te houden is dat een persoonlijkheidsassessment niet alleen een beeld geeft van kenmerken waarvoor een cliënt in behandeling is of die een obstakel zouden kunnen zijn bij behandeling. De persoonlijkheidsassessment geeft juist ook aanwijzingen over kenmerken die de cliënt kunnen ondersteunen bij de behandeling.5 Een cliënt is immers veel meer dan alleen maar zijn symptomen. Lees ook: Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) Zie ook: De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Niet alleen kan inzicht in de persoonlijkheid van uw cliënt bijdragen aan diagnose en het plannen van de behandeling, het kan ook helpen bij het opbouwen of verbeteren van de therapeutische relatie. Zoals eerder al gezegd, kan een persoonlijkheidstest de psycholoog helpen om ‘in één klap de juiste empathie te vinden’.4 De cliënt die het gevoel heeft begrepen te worden, zal eerder de deskundigheid van de therapeut erkennen – dit kan met name een rol spelen bij cliënten die niet erg open staan voor de therapie, of bij kortdurende therapieën. Compassie voor de ‘moeilijke’ cliënt Natuurlijk is het van belang dat de cliënt vertrouwen heeft in de therapeut, maar andersom is het ook relevant dat de therapeut compassie op kan brengen voor de cliënt. Vooral bij cliënten die laag scoren op Altruïsme of Consciëntieusheid kan dit moeite kosten; het kan frustrerend zijn wanneer de cliënt voortdurend alles in twijfel trekt of telkens weer met excuses komt waarom hij de huiswerkopdrachten niet gemaakt heeft. Zoals klinisch psycholoog Miller het stelde in een recente e-mailwisseling11, is het in dergelijke gevallen gemakkelijker om compassie op te brengen door te bedenken dat ‘mensen er niet voor kiezen om wel of niet consciëntieus te zijn, of wel of niet altruïstisch. Dat is gewoon zo, net zoals sommigen klein zijn en anderen groot. Ons gevoel zegt echter dat mensen er wél voor kiezen om weinig consciëntieus (“lui”) te zijn, of weinig altruïstisch (“irritant”). Maar dat is nou eenmaal niet zo.’ Zelfinzicht creëren bij de cliënt Ook voor de cliënt kan het eenvoudiger zijn om compassie te hebben voor zichzelf en zijn klachten, wanneer hij inzicht heeft in zijn persoonlijkheid. Eén van de doelstellingen van psychotherapie is logischerwijs om de cliënt te helpen zichzelf te begrijpen. De Big Five lenen zich hier om verschillende redenen goed voor. Allereerst is het vijf-factorenmodel ontstaan uit analyses van de natuurlijke taal. Daardoor zijn de basisconcepten gemakkelijk en begrijpelijk over te brengen. Ten tweede is het vijf-factorenmodel een beschrijving van de algemene persoonlijkheid, en zal een cliënt zich minder snel aangevallen voelen dan wanneer er een psychopathologisch georiënteerd model wordt gebruikt. Daarbij komen zowel zwakke als sterke kanten aan bod, hetgeen de cliënt een evenwichtig beeld geeft. Ten slotte kan het voor de cliënt met name relevant zijn om te weten hoe hij scoort op de verschillende onderliggende facetten van de vijf grote persoonlijkheidskenmerken; dit kan inzicht geven in de oorzaak van bijvoorbeeld angst of conflict. Zo beschrijft Mutén9 dat er in een klinische populatie vaak een discrepantie wordt gevonden tussen Openheid voor ideeën (eerder passief) en Openheid voor verandering (eerder actief), die kan verklaren waarom iemand bepaald gedrag blijft vertonen tegen beter weten in. Testresultaten terugkoppelen of niet? Tegenwoordig is het algemeen geaccepteerd om cliënten feedback te geven over hun persoonlijkheidsassessment. Mutén beschrijft de ervaringen die hij en zijn collega’s9 hiermee hebben, en geeft aan dat geen enkele cliënt negatief reageert op de resultaten. Hij benadrukt daarbij dat de testresultaten altijd worden geformuleerd als hypotheses, in plaats van als een objectieve werkelijkheid. Door de cliënt uit zijn eigen ervaring te laten reageren ontstaat er een gezamenlijke therapeutische taal. Hoewel het delen van het persoonlijkheidsprofiel over het algemeen goed uitpakt, blijft het echter aan de clinicus om te bepalen of dit gewenst en verantwoord is. Lees ook: Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) Zie ook: De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Hoe werkt dat dan in de praktijk? Om inzichtelijk te maken hoe de Big Five nu daadwerkelijk kunnen bijdragen binnen de klinische praktijk, wordt hieronder een aantal casussen weergegeven. Allereerst komt een drietal ingekorte casussen aan bod die uitgebreid beschreven worden door Sanderson en Clarkin8. Ondanks dat deze cliënten alle drie dezelfde diagnose kregen (borderline-persoonlijkheidsstoornis), bleek hun persoonlijkheidsprofiel sterk te verschillen. De auteurs beschrijven hoe de persoonlijkheid van deze drie cliënten hun behandeling en voortgang beïnvloedde. Ruth, 26, borderline-persoonlijkheidsstoornis Ruth was al verschillende keren opgenomen voor zelfmoordpogingen, alcoholmisbruik en stemmingsschommelingen en voldeed aan de criteria voor borderline-persoonlijkheidsstoornis. In veel opzichten was ze echter geen typische borderline-patiënt. Op de bij intake afgenomen NEO-persoonlijkheidsvragenlijst scoorde zij minder hoog op Neuroticisme dan andere borderlinepatiënten. Ze scoorde weliswaar hoog op Impulsiviteit, maar niet heel hoog op Angst, Depressie en Kwetsbaarheid. Haar Impulsiviteit ging gepaard met een hoge score op Extraversie, met name het onderdeel Avonturisme, hetgeen nogal eens tot externaliserend gedrag leidde. Ruth scoorde relatief hoog op Consciëntieusheid en Altruïsme (gemiddeld t.o.v. de algemene populatie maar hoog in vergelijking met andere borderline-patiënten), en hoog op Openheid. Op basis van het persoonlijkheidsprofiel werd bij Ruth geen N E O A C grote weerstand tegen de behandeling verwacht, zoals bij veel andere borderline-patiënten wel het geval is. Deze voorspelling bleek correct; Ruth toonde enthousiasme en inzet voor de behandeling. Na anderhalf jaar individuele psychodynamische therapie had ze haar impulsieve en zelf-destructieve gedragingen (eetbuien, alcoholmisbruik, zelfmoordneigingen) grotendeels onder controle: een veel positievere uitkomst dan op basis van haar diagnose te verwachten was geweest. Marta, 37 jaar, borderline-persoonlijkheidsstoornis Marta is getrouwd, heeft drie kinderen en is verpleegster. De afgelopen twee jaar heeft ze niet gewerkt in verband met psychische problemen. Marta had geen eenvoudige jeugd, en in haar puberteit werd zij slachtoffer van seksueel misbruik door een bekende van het gezin. In haar twintiger jaren werd ze meerdere malen opgenomen in het ziekenhuis vanwege zelfmoordpogingen. Bij haar opname vulde Marta de NEOpersoonlijkheidsvragenlijst in. Het resulterende profiel was vanwege een aantal redenen interessant. Zoals veel andere borderline-patiënten haalde ze een hoge score op vrijwel alle facetten van Neuroticisme. Op het kenmerk Altruïsme scoorde ze laag op de facetten Inschikkelijkheid en Vertrouwen (kenmerkend voor borderline-patiënten), maar verrassend genoeg scoorde ze hoog op Zorgzaamheid en Bescheidenheid. Net zo verrassend waren haar hoge scores op de facetten van Consciëntieusheid. Vooral deze laatste scores waren een gunstig teken voor haar behandeling. Een minder goed teken was Marta’s lage score op Openheid; ze had vaststaande ideeën over de wereld en over zichzelf en was erg kritisch over zichzelf. In lijn met haar hoge Consciëntieusheid deed Marta goed haar best in de groepstherapie die ze volgde in het ziekenhuis, maar had ze niet veel op met haar groepsgenoten, met name degenen die een andere religieuze of culturele achtergrond hadden. Ook bleef ze sterk vasthouden aan haar idee dat ze een zwak persoon was en de aandacht en moeite van de therapeuten niet verdiende. N E O A C De groepsleider maakte gebruik van Marta’s hoge consciëntieusheid door haar extra opdrachten te geven en haar mentor te maken van jongere patiënten. Marta’s persoonlijke therapeut gaf vanwege Marta’s lage openheid uiteindelijk haar pogingen op om Marta met haar vaststaande ideeën te confronteren. In plaats daarvan richtte ze zich op haar pogingen om Marta degenen te laten vergeven die haar hadden misbruikt of mishandeld. Deze aanpak paste beter bij Marta’s religieuze en spirituele waarden, en met haar consciëntieuze werkhouding boekte ze langzaam maar zeker vooruitgang. Dayna, 20 jaar, borderline-persoonlijkheidsstoornis Na een moeilijke jeugd verhuisde Dayna op dertienjarige leeftijd vanuit Duitsland naar de VS met haar vader. Al vóór haar tiende gebruikte ze alcohol, en later ook marihuana. Desondanks leerde ze snel Engels en ging ze naar de universiteit. Daar had ze vrienden die net als zij als buitenbeentjes beschouwd werden. Ze was slim genoeg, maar kwam vaak niet opdagen, dronk veel en maakte haar opdrachten niet. Op haar twintigste belandde ze korte tijd in een psychiatrische kliniek na een poging tot een overdosis van medicijnen en alcohol. Haar vader dreigde de financiële steun stop te zetten als zij niet in ambulante therapie zou gaan – en blijven. Bij haar intake bij de ambulante zorginstelling vulde Dayna (onder andere) de NEOpersoonlijkheidstest in. Ze voldeed aan de criteria voor borderline-persoonlijkheidsstoornis en vertoonde veel van de bijbehorende symptomen. Ze scoorde hoog op vrijwel alle facetten van Neuroticisme, behalve op Schaamte. Ze voelde zich erg Kwetsbaar, Angstig en Depressief, maar had er lak aan wat anderen van haar zouden vinden. Dayna scoorde minder hoog op Sociabiliteit dan andere borderline-patiënten, waardoor haar behandelaars vreesden dat ze weinig profijt zou hebben van het groepsgedeelte van de dialectische gedragstherapie. Wel scoorde Dayna hoog op Hartelijkheid, hetgeen een sterke band met haar individuele therapeut mogelijk zou kunnen maken. Wat Consciëntieusheid betreft, scoorde Dayna laag op vrijwel alle facetten – geen goed vooruitzicht voor de behandeling. Wel had zij hoge scores op Openheid en zou ze waarschijnlijk open staan om in therapie haar gedachten, overtuigingen en gedrag kritisch te bekijken. Dayna kreeg dialectische gedragstherapie, zowel individueel als in groepsvorm. In eerste instantie was ze niet erg therapietrouw. Ze was vaak afwezig bij groepssessies, maar vond het wel nuttig N E O A C om haar problemen uit het verleden en het heden te verkennen in de individuele therapie. Ook werd er in de individuele sessies veel aandacht besteed aan haar gevoelens dat anderen niet te vertrouwen waren. Langzaamaan kreeg Dayna daardoor meer vertrouwen in haar groepsgenoten, vooral doordat ze merkte dat haar rebelse houding niet met kritiek beantwoord werd. Ze leerde meer contact te maken met haar medestudenten, en ontdekte daardoor dat ook anderen met psychologische problemen te kampen hadden gehad, maar tegenwoordig goede cijfers haalden. Hoewel Dayna er nog steeds excentriek uitzag, functioneerde ze naar verloop van tijd beter, en gaf ze zelfs aan dat haar behandeling ‘het beste was dat haar ooit was overkomen’. Zoals blijkt uit bovenstaande casussen biedt een assessment van de persoonlijkheid van de cliënt veel aanvullende informatie ten opzicht van enkel een diagnose – niet alleen over de klachten van de cliënt, maar ook over de therapeutische relatie, de behandeldoelen en de manier van aanpak. Dit blijkt ook uit de casus van een 34-jarige man met chronische schouderpijn en depressie, die beschreven wordt door Mutén9. Mutén en zijn collega’s behandelen cliënten met psychosomatische klachten, en maken hierbij standaard gebruik van persoonlijkheidsassessments. William, 34 jaar, schouderklachten en depressie William werd doorgestuurd door zijn internist in verband met pijn in zijn linkerschouder, en depressieve klachten. Zijn lichamelijke klachten konden niet verklaard worden met medische onderzoeken. William werkte als programmeur en ondernemer, en had drie maanden geleden zijn softwarebedrijfje verkocht aan een groter nationaal bedrijf. Hij gaf aan dat zijn klachten wellicht te maken hadden met de verkoop van zijn bedrijf. Bij intake werd onder andere de NEO-persoonlijkheidsvragenlijst afgenomen. Hieruit bleek dat William hoog scoorde op Neuroticisme (met name op het facet Depressie), hoog op Extraversie (met name op het facet Energie) en erg hoog op Openheid. Op Altruïsme scoorde hij ook hoog, en op Consciëntieusheid gemiddeld. Deze testresultaten bleken op verschillende manieren bij te dragen aan het begrijpen van Williams problemen en het bepalen van de juiste aanpak. Zo hielp zijn verhoogde score op Neuroticisme William om de ernst van zijn probleem in te zien. Bij intake zag hij vooral de fysieke component van zijn klachten, maar doordat hij geconfronteerd werd met zijn testresultaten gaf hij toe dat hij spijt had dat hij zijn bedrijf had verkocht, dat hij zich een slechte vader voelde en niet wist wat hij met zijn leven aan moest. Dat hij deze problemen onder ogen zag, was stap 1 in het herstelproces. Williams hoge score op Openheid verklaarde deels waarom hij zo’n moeite had om een nieuwe carrière te kiezen. Hij had zo’n brede interesse, van filosofie tot informatica, dat hij bang was deuren te sluiten door één van zijn interesses te kiezen. N E O A C Williams schouderpijn verdween al snel nadat de psychologische en interpersoonlijke aspecten van zijn pijn werden besproken en hij leerde om de spanning in zijn spieren te monitoren. Bij het beëindigen van zijn behandeling heeft hij nog steeds te kampen met zijn perfectionisme en zijn moeite om keuzes te maken, maar hij kan weer functioneren en hij is pijnvrij. Ten slotte leest u hieronder de casus van Marieke, een jonge vrouw met studieproblemen. Dat de positieve dan wel negatieve invloeden van persoonlijkheidskenmerken niet altijd voor de hand liggen, vertelt klinisch psycholoog Elise Willems in een interview over hoe zij persoonlijkheidsassessments gebruikt in haar praktijk. Het volledige interview leest u hier. Marieke, 21 jaar, studieproblemen Elise Willems: ‘Hoge scores op Extraversie en Openheid zijn vaak beschermende factoren die het behandelproces versoepelen en die wijzen op de aanwezigheid van een sociaal netwerk. Maar voor Marieke vormden hoge scores op Extraversie en Openheid juist een valkuil. Zij kwam zo open en extravert over, dat mensen vergaten dat zij het ook wel eens moeilijk had en ze haar onzekerheden over het hoofd zagen. Dit zijn belangrijke aanknopingspunten om verder te bespreken. Marieke had daarnaast hoge scores op Depressie en Schaamte, facetten van het kenmerk Neuroticisme. Dit is belangrijke informatie; ik stel dan ook voor om daar aan te gaan werken in de behandeling. Deze informatie komt mij bovendien van pas in het opbouwen van een behandelrelatie. N E O A C Marieke meldde zich aan met studieproblemen. Zij was al zo’n drie jaar bezig met de laatste studiepunten en het lukte maar niet om de studie af te ronden. Zij scoorde zeer laag op Consciëntieusheid; zij zag zichzelf dus als iemand met weinig doelgerichtheid en discipline. Echter, uit de gespreksgegevens bleek dat zij op het gebied van sport wel enorm gedreven en gedisciplineerd was. Die ervaring nam zij blijkbaar niet mee in het invullen van de vragenlijst. Dat geeft mij veel informatie: zij laat haar zelfbeeld meer afhangen van haar studie (die niet goed gaat) dan van haar sport (die wel goed gaat). In de behandeling weet ik dan, dat het belangrijk is haar ook bewust te laten worden van dingen die wel goed gaan. De extraversie en openheid van Marieke leken mij echt bij haar te passen; in haar geval was het vooral belangrijk om te bespreken hoe zij kon zorgen dat mensen haar kwetsbare kant óók te zien kregen. Zijn de Big Five bruikbaar voor een klinische populatie? Wat is het nut van een persoonlijkheidstest bij intake? Welke aanpak is geschikt voor welke persoonlijkheid? Hoe kan kennis van de Big Five de therapeutische relatie verbeteren? Hoe werkt dat dan in de praktijk? (5 casussen) Zie ook: De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 De Big Five snel en betrouwbaar meten: 3 vragen over de NEO-3 Eén van de meest onderzochte en gebruikte instrumenten om de Big Fivepersoonlijkheidskenmerken te meten, is de NEO. De NEO kent zowel een lange als een korte versie, en heeft uitstekende psychometrische eigenschappen. Bij veel diagnostici en clinici zijn met name de NEO-PI-R en de NEO-FFI bekend. In 2014 zijn deze echter herzien, en kwamen de NEO-PI-3 en de NEO-FFI-3 uit. Hieronder worden drie veel gestelde vragen over de NEO-3 beantwoord. Wat is er nieuw aan de NEO-3? Een vragenlijst kan alleen maar effectief zijn wanneer de vragen herkenbaar zijn voor de invuller. Doordat onze cultuur verandert, loopt de herkenbaarheid van een vragenlijst langzaamaan terug. Om die reden besloten de Amerikaanse auteurs van de NEO enkele jaren geleden de vragenlijst te herzien met nieuwe vragen. Nederland sloot hierbij aan en maakte van de gelegenheid gebruik om ook een aantal andere verbeteringen door te voeren. De nieuwe NEO-3: heeft een groot aantal vernieuwde vragen. De nieuwe vragen zijn eenvoudiger, begrijpelijker en actueler, heeft een groter leeftijdsbereik: van 16 tot 70 jaar, heeft vernieuwde normen naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau, is nog betrouwbaarder en even valide, en heeft een nieuw klinisch rapport. In welke vormen kan de NEO worden afgenomen? De NEO kent een lange en een korte versie, die beiden zowel beschikbaar zijn op papier als digitaal. De korte versie (de NEO-FFI-3) meet de Big Five persoonlijkheidskenmerken in 60 vragen. De lange versie (de NEO-PI-3) meet in 240 vragen daarnaast per kenmerk zes onderliggende facetten. Naast de Nederlandstalige versie is de NEO bij Hogrefe ook beschikbaar in de Amerikaanse, Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Italiaanse, Noorse, Tsjechische en Zweedse versie. De digitale versie kunt u terplekke op een computer klaar (laten) zetten voor uw cliënt, of u kunt hem of haar een link naar de test toe (laten) sturen. Wanneer de cliënt de test heeft ingevuld, krijgt u hiervan een notificatie in uw e-mail. U kunt dan de resultaten digitaal bekijken en een rapport ervan uitdraaien. Bij de digitale NEO-3 zit standaard een basisrapport, waarin u terugvindt: - het profielformulier: hierop wordt meteen duidelijk op welke vlakken de cliënt hoog dan wel laag scoort - de schaalinformatie: de betekenis van de schalen - de iteminformatie: de scores op de losse items en de invultijd per item - de antwoordverdeling: hoe vaak de cliënt de verschillende antwoordopties heeft gekozen Een voorbeeld van het basisrapport vindt u hier. Naast het basisrapport zijn er verschillende andere rapporten beschikbaar. Wat houdt een klinisch rapport in? Naast het basisrapport kunt u bij de NEO-PI-3 een klinisch rapport bestellen. Dit uitgebreide rapport geeft een gedetailleerde klinische interpretatie van de Big Five en de onderliggende facetten. Per facet wordt de cliënt beschreven op basis van zijn specifieke scores. Naast de beschrijvingen per facet bevat het klinische rapport ook tien stijlgrafieken. In elke stijlgrafiek wordt een combinatie van twee persoonlijkheidskenmerken grafisch weergegeven. De grafieken geven een visueel inzicht in de manier waarop de cliënt in verschillende omstandigheden reageert, en bevatten daarnaast een tekstuele omschrijving van de stijl van de cliënt op het gebied van bijvoorbeeld emoties, attitudes en relaties met anderen. Ten slotte bevat het klinische rapport de checklist verhoogde risico’s. Zoals in dit whitepaper uitgebreid aan bod is gekomen, kunnen persoonlijkheidskenmerken bijdragen aan allerlei problematisch cognities, gevoelens en gedragingen. De checklist verhoogde risico’s geeft per persoonlijkheidskenmerk en per onderliggend facet een overzicht van veelvoorkomende problemen die samenhangen met een hoge op lage score. Aan de hand van de scores op de NEO-PI-3, de cliëntgegevens en gerichte gesprekken kunt u inventariseren in welke problematische gedragingen de persoonlijkheid van uw cliënt tot uiting komt. De checklist kan een bruikbaar hulpmiddel zijn om een behandelplan uit te werken of de voortgang van de cliënt te monitoren. Een voorbeeld van het klinische rapport vindt u hier. Literatuur 1. Harkness, A.R & Lilienfeld, S.O. (1997). Individual differences science for treatment planning: Personality traits. Psychological Assessment, 9(4), 349-360. 2. McCrae, R.R. (2011). Personality traits for the 21st century. Teaching of Psychology, 38(3), 209-214. 3. Bagby et al. (2008). Personality and differential treatment response in major depression: A randomized controlled trial comparing cognitive-behavioural therapy and pharmacotherapy. The Canadian Journal of Psychiatry, 53(6), 361-370. 4. Miller, T.R. (1991). The psychotherapeutic utility of the Five-Factor Model of personality: A clinician's experience. Journal of Personality Assessment, 57(3), 415-433. 5. Matthews et al. (1998). Dimensional model of personality: a framework for clinical assessment. European journal of psychological assessment, 14(1), 36-49. 6. Costa, P.T & McCrae, R.R. (1992). Normal personality assessment in clinical practice: the NEO Personality Inventory. Psychological Assessment, 4(1), 5-13. 7. Chard, K.M & Widiger, T.A. (2005). Abuse, coping, and treatment. Journal of Psychotherapy Integration, 15(1), 74-88. 8. Sanderson, C. & Clarkin, J. (2013). Further Use of the NEO PI-R Personality Dimensions in Differential Treatment Planning. In T.A. Widiger & P.T. Costa Jr. (Eds.), Personality Disorders and the Five-factor Model of Personality (325-348). Washington, DC: American Psychological Association. 9. Mutén, E. (1991). Self-reports, spouse ratings, and psychophysiological assessment in a behavioral medicine program: An application of the Five-Factor Model. Journal of Personality Assessment, 57(3), 449-464. 10. Hoekstra, H.A. & De Fruyt, F. (2014). Handleiding NEO-PI-3 Persoonlijkheidsvragenlijst. Amsterdam, Hogrefe Uitgevers. 11. T.R. Miller (persoonlijke communicatie, juni 2015).