Lespakket VWO3 Het waterbeheer van de toekomst - pilot provincie Utrecht 1 2 Het waterbeheer van de toekomst Inhoudsopgave Inleiding 5 1. De Watercanon van Nederland 9 2. Het waterbeheer van de toekomst (prijsvraag en regionale opgave) 11 3. Kennisles 1: De waterketen 17 4. Kennisles 2: thema Amsterdam – Rijnkanaal 41 5. Kennisles 3: thema Verzilting 59 6. Kennisles 4: thema Waterveiligheid 75 Colofon 99 3 4 Inleiding Voor u ligt het lespakket ‘Het waterbeheer van de toekomst’, uitgewerkt als eerste onderwijspilot voor de provincie Utrecht rondom de in november 2008 gelanceerde watercanon. De school die meedoet aan deze eerste pilot is Het Nieuwe Lyceum in Bilthoven. In totaal doen vier klassen mee van 3 VWO, waarvan 3 atheneumklassen, 1 gymnasiumklas. Onderliggend lespakket is bedoeld om bij leerlingen van het voortgezet onderwijs bewustzijn te creëren over de toekomstige wateropgaven waar Nederland mee te maken krijgt. Enerzijds door hen te onderwijzen over de watergeschiedenis van Nederland, anderzijds door hen te stimuleren met de huidige waterbeheerders mee te denken over de toekomst van het water in Nederland. Centraal in het lespakket staan de toekomstige, regionale wateropgaven in de provincie Utrecht: 1. Verschillende functies van het Amsterdam Rijnkanaal en relatie met ruimtelijke opgaven 2. Waterveiligheid 3. Verzilting Deze drie toekomstige wateropgaven zijn de thema’s waar de leerlingen actief mee aan de slag gaan in de klas. 5 Opzet van lespakket in vroeger, nu en later Om met de toekomstige regionale opgaven aan de slag te kunnen gaan, hebben de leerlingen achtergrond informatie per opgave nodig. Om die reden bestaat het lespakket uit kennislessen bij elke regionale opgave, waarbij een opzet van ‘vroeger – nu – later’ is gehanteerd. Via de kennislessen krijgen de leerlingen informatie over het waterbeheer in het verleden (‘vroeger’), over hoe de situatie nu is en het ontstaan van de drie regionale opgaven (het ‘nu’) en tenslotte gaan de leerlingen aan de slag met een opdracht, gericht op het waterbeheer van de toekomst (‘later’). De kennislessen over vroeger en nu worden - in het geval van de pilot voor de provincie Utrecht - behandeld bij het vak geschiedenis. Bij het vak aardrijkskunde gaan de leerlingen aan de slag met de toekomstgerichte opdracht. Naast de kennislessen bij de regionale en toekomstgerichte opgaven, bevat het lespakket één les die gaat over de waterkringloop en de waterketen. Ook deze kennisles wordt behandeld bij het vak aardrijkskunde. Vroeger. Voor de kennislessen over het waterbeheer in het verleden is de zogenaamde ‘watercanon’ een nuttige bron van achtergrondinformatie. De watercanon vertelt met behulp van 25 zogenaamde ‘vensters’ het verhaal van de Nederlandse watergeschiedenis. Per regionale opgave zijn steeds een aantal vensters geselecteerd die relevante informatie geven over het verleden, gerelateerd aan de huidige opgave voor de toekomst. Nu. Vervolgens bevat het lespakket per regionale opgave een uitgebreide toelichting bij de regionale opgave voor de toekomst en wordt ingegaan op de vraag waarom deze opgave nu voor problemen zorgt. Een aantal opdrachten helpt de leerlingen steeds een goed beeld te krijgen van de situatie ‘nu’. Later. Tenslotte bevat het lespakket een onderdeel dat over de toekomst gaat, en waarin de leerlingen aan een toekomstgerichte en creatieve opdracht werken. In dit onderdeel, de feitelijke onderwijsopdracht waarin de leerlingen in de klas gaan werken, bedenken de leerlingen concrete oplossingen voor de wateropgaven voor de toekomst. Hun oplossingen verbeelden zij als toekomstbeeld, een nieuw canonvenster (het 26e venster). Voor het maken van het toekomstbeeld kunnen de leerlingen alle creativiteit inzetten die zij maar willen (foto’s, schilderijen, collages, filmpjes, een maquette). 6 Als afronding van hun creatieve en toekomstgerichte opdracht bereiden de leerlingen een presentatie voor aan een groep experts van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, de gemeente, het waterschap of de provincie. Deze handleiding geeft een aantal voorbeelden en ook handvatten voor het invullen van de kennislessen en voor het creatieve deel en is als volgt samengesteld: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Achtergrond: Wat is een Canon? Opdracht: Het waterbeheer van de toekomst, provincie Utrecht Kennisles 1: Waterketen Kennisles 2: thema Amsterdam – Rijnkanaal Kennisles 3: thema Verzilting Kennisles 4: thema Waterveiligheid Per thema staan in deze handleiding de volgende punten beschreven: • lesdoel; • inleiding (onderwerpen die de docent in de voorbereidende les ter sprake kan laten komen); • verwijzing watercanon; • achtergrond informatie bij de regionale opgave provincie Utrecht; • opdrachten behorende bij de achtergrondinformatie over de regionale opgave; • websites en literatuurverwijzingen. De volgorde waarin lessen in deze handleiding worden genoemd, is gebaseerd op de eerste pilot die met dit lespakket is uitgevoerd in de provincie Utrecht en is tot stand gekomen door overleg met de betrokken docenten van het Nieuwe Lyceum in Bilthoven. Het staat docenten uiteraard vrij om lessen in een andere volgorde of met een andere invulling in de klas te behandelen. Tijdschriften met achtergrond artikelen: • • • • • De Water H2O Geotechniek Civiele Techniek Waterwonen Relevante (en algemene) literatuur: - Het publieksrapport “Duizend jaar waterbeheer in de Stichtse Rijnlanden”, geschreven door Lantschap, adviesbureau voor landschap en cultuurhistorie1. 1 Het publieksrapport is te downloaden via de website van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. http://www.hdsr.nl/thema’s/langs_het_water/kunstwerken_in_beeld/watererfgoed 7 Ideeën over het ‘26e venster’ - gemaakt door leerlingen van Het Nieuwe Lyceum in Bilthoven bij de presentatie van de Watercanon (16 december 2008) 8 De Watercanon van Nederland 1. www.watercanon.nl De betekenis die het woord canon heeft in relatie tot de watercanon is: “het geheel van belangrijke personen, teksten, kunstwerken, voorwerpen, verschijnselen en processen die samen laten zien hoe een land zich ontwikkeld heeft. Een water canon doet dat specifiek voor de historie van ‘Nederland als waterland’.” Waarom een watercanon? In de watervisie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt genoemd dat waterbeheerders in het verre verleden allerlei methoden toepasten die we nu duurzaam of innovatief noemen. Het is belangrijk dat we de denklijn uit het verleden doortrekken naar vandaag en morgen, omdat daar sleutels liggen voor duurzaam waterbeleid. Het kabinet laat de historie van ‘Nederland Waterland’ vastleggen in een ‘Watercanon’, die ook aangeeft hoe deze kennis te combineren is met nieuwe ideeën voor toekomstige oplossingen. Staatssecretaris Huizinga heeft daarom in het voorjaar van 2008 de opdracht gegeven tot het schrijven van een watercanon om de Nederlandse watergeschiedenis voor het voetlicht te brengen. Aan de hand van vensters worden de belangrijkste gebeurtenissen en ontwikkelingen uit onze watergeschiedenis beschreven. Voor de staatssecretaris is het belangrijk dat deze watergeschiedenis onder een breed publiek bekend is. Niet alleen kunnen we daarvan veel leren uit het verleden, ook kunnen we hieruit inspiratie putten om aan de toekomstige wateropgaven te werken, waarvoor een nieuwe en duurzame vorm van waterbeheer nodig is. Op 16 december 2008 tijdens jongerendag ‘Een waterreis door de tijd’ is de watercanon officieel aan staatssecretaris Huizinga uitgereikt, door de voorzitter van de zogenaamde ‘canoncommissie’. Deze canoncommissie bestond uit verschillende experts die in een paar maanden tijd de watercanon hebben ontwikkeld en geschreven. Omdat dit kabinet met de watercanon vooral jonge Nederlanders meer wil betrekken bij de uitdagingen en kansen die de klimaat- en wateropgaven met zich meebrengen, 9 is aan de watercanon ook een prijsvraag verbonden (zie volgende hoofdstuk). Hoe is de watercanon opgebouwd? De watercanon bestaat uit 25 vensters die allemaal een gebeurtenis of ontwikkeling beschrijven die belangrijk is in de geschiedenis van het Nederlandse waterbeheer. Een venster kan ook gezien worden als een kijkje in het verleden, een raam waardoor je een beeld uit het verleden kan zien. Voor begrip van de leerlingen kan verwezen worden naar de Nationale geschiedeniscanon (zie www.entoen.nu) Staatssecretaris Huizinga lanceert de Watercanon en de bijbehorende prijsvraag op 16 december 2008. 10 2. Het waterbeheer van de toekomst Nationale prijsvraag watercanon vertaald naar regionale opgave - pilot provincie Utrecht Nationale prijsvraag watercanon Tegelijkertijd met de lancering van de watercanon heeft staatssecretaris Huizinga een prijsvraag gelanceerd voor jongeren. Jongeren zijn namelijk een speciale doelgroep waar de staatssecretaris zich op richt. Een belangrijke vraag voor de staatssecretaris is welke oplossingen jongeren kunnen aandragen voor de toekomstige wateropgaven in Nederland? Daarom heeft de staatssecretaris een prijsvraag voor jongeren door het hele land uitgezet: Prijsvraag Ontwerp je eigen canonvenster dat zich afspeelt in de toekomst tussen nu en het jaar 2100. Beschrijf daarin jouw toekomstbeeld voor water op een plek bij jou in de buurt. Geef aan welke belangrijke ontwikkeling of gebeurtenis in relatie tot water heeft geleid tot het toekomstbeeld dat jij voor je ziet. Voor het ontwerpen van jouw toekomstbeeld mag je alle creativiteit inzetten om tot dit beeld te komen (foto, tekening, collage, film, maquette et cetera). Ook kun je een toelichting geven op een probleem in het waterbeheer dat zich in jouw toekomstbeeld zou kunnen voordoen. Gebruik de huidige 25 vensters van de watercanon als achtergrond informatie bij het onderwerp waar je mee aan de slag wilt. Wees creatief, maak een mooi beeld en schrijf daarbij een toelichting in maximaal 250 woorden2. 2 Voor meer informatie over de nationale prijsvraag, zie: www.watercanon.nl/26e venster. 11 De leerlingen van Het Nieuwe Lyceum in Bilthoven zijn de eerste jongeren die met deze prijsvraag in de klas aan de slag gaan. Daarvoor is een regionale vertaling van de prijsvraag bij de watercanon gemaakt. Prijsvraag voor de provincie Utrecht (pilot) Leerlingen uit 3 VWO van het Nieuwe Lyceum in Bilthoven zijn de eerste leerlingen die met de prijsvraag aan de slag gaan, bij wijze van onderwijspilot. Voor deze pilot is de nationale prijsvraag vertaald naar de toekomstige regionale wateropgaven waar de provincie Utrecht mee te maken krijgt. Voor de opdracht betekent dit dat de leerlingen van het Nieuwe Lyceum in Bilthoven een toekomstbeeld gaan maken voor de oplossing die zij bedenken bij één van de toekomstige regionale wateropgaven voor de provincie Utrecht. Voor de opdracht zijn de volgende wateropgaven in de provincie Utrecht het meest interessant: 1. 2. 3. De verschillende functies van het Amsterdam Rijnkanaal, te midden van een stedelijk gebied (de stad Utrecht) Verzilting Waterveiligheid Het is de bedoeling dat de leerlingen één van deze drie wateropgaven kiezen. De leerlingen kunnen zelf en / of in overleg met hun docent(en) beslissen welke opgave dit wordt. Vervolgens hebben de leerlingen de opdracht om een oplossing te bedenken voor het waterbeheer. De impact op en veranderingen in het landschap die hun oplossing veroorzaakt vertalen de leerlingen naar een toekomstbeeld. Ze maken een ontwerp voor een locatie waar deze opgave speelt en visualiseren hoe het landschap eruit zou komen te zien als hun oplossing wordt toegepast in de praktijk. Bij voorkeur werken de leerlingen in kleine groepjes in de klas, waarbij ze begeleid worden door vakdocenten (geschiedenis, aardrijkskunde, anderszins). Elk groepje gaat zelf aan de slag met één van de regionale toekomstopgaven en bedenkt eigen oplossingen en eigen toekomstbeelden. Docenten kunnen ervoor kiezen om groepjes die aan dezelfde regionale opdracht gaan werken, op een gegeven moment samen te voegen. Bijvoorbeeld door de groepjes hun oplossingen voor 12 hetzelfde probleem aan elkaar te laten presenteren en met elkaar te laten bespreken op welke manier ze die verschillende oplossingen zouden kunnen koppelen, of versterken. Op die manier kunnen docenten zelf stimuleren dat leerlingen elkaar scherp houden en via samenwerking tot nog betere oplossingen te komen. Voordat de leerlingen aan de slag gaan met het zoeken naar oplossingen bij deze opgaven, volgen zij eerst een aantal kennislessen om de benodigde basiskennis en achtergrondinformatie te ontvangen. Deze kennislessen worden door de vakdocent aardrijkskunde en de vakdocent geschiedenis verzorgd. Pas na de kennislessen gaan de leerlingen zelf aan de slag met oplossingen en het maken van een ontwerp voor een nieuw toekomstbeeld. Bij het toekomstbeeld dat de leerlingen ontwerpen schrijven zij een korte toelichting van hun oplossing (max. 250 woorden). Als afronding van de opdracht bereiden de leerlingen een presentatie voor die zij zullen geven aan een groep van experts van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, DG Water, het waterschap, etc. Tijdens deze presentatie geven zij een toelichting bij hun oplossingen en bij het toekomstbeeld dat zij hebben gemaakt. Deze presentatie zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen moment en locatie, in de periode april / mei 2009. Stappenplan onderwijspilot het Nieuwe Lyceum in Bilthoven De volgende vragen kunnen helpen om een beeld te krijgen bij de regionale opgaven voor de toekomst. Ze helpen bij het toewerken naar een oplossing en een toekomstbeeld: 1. 2. 3. 4. 5. Waaruit bestaat de toekomstige opgave precies en welke ontwikkelingen dragen ertoe bij dat de opgave zich voordoet? Welke oplossingen kun je bedenken voor de opgave bij jou in de buurt? Welke partijen heb je nodig om de oplossing die je hebt bedacht in de praktijk te brengen? Welke stappen zijn er nodig om je oplossing in de praktijk te kunnen brengen? Hoe zien die oplossingen er in de praktijk uit? Hoe gaat het landschap er uit zien als jouw oplossing in de praktijk is uitgepast? Stel je voor dat je in het jaar 2100 door het gebied waar jouw opgave speelt loopt. Hoe ziet het gebied er dan uit? Wat is er veranderd? Welke slimme oplossingen zijn er dan toegepast? 6. Maak een toekomst beeld om aan te geven hoe de omgeving / het landschap er uit komt te zien als jullie oplossing in de praktijk is gebracht. En gebruik maximaal 250 woorden om het toekomstbeeld toe te lichten. 13 Voor het ontwerpen van je eigen toekomstbeeld mag alle creativiteit worden ingezet. Een toekomstbeeld mag weergegeven worden via een (nieuwe) kaart, foto’s, filmpjes, tekeningen, schetsen, collages, een maquette, een gedicht, rap, of song. Ook kunnen de leerlingen ervoor kiezen een brief te schrijven naar de gemeente, provincie of een waterschap om hen uit te nodigen voor een gesprek, of om een voorstel voor het toekomstige waterbeheer aan die partij te presenteren. 7. Als afronding van de opdracht bereiden de leerlingen een presentatie voor aan een groep van waterexperts. Deze experts kunnen afkomstig zijn van Rijkswaterstaat in Utrecht, van de provincie, de gemeente of het waterschap. De enige eis die aan deze presentatie wordt gesteld,is dat de presentatie beeldend is. Leerlingen kun- nen hierin zo creatief zijn als ze willen. 8. De leerlingen kunnen met hun eindoplossing voor de regionale wateropgaven natuurlijk ook meedoen met de nationale prijsvraag. Daarvoor kunnen ze hun toekomst beeldplus begeleidende toelichting (van max. 250 woorden) via de website van de watercanon inleveren. De selectie van deze inzending verloopt via staatssecretaris Huizinga en zal plaatsvinden onder alle oplossingen die de staatssecretaris binnenkrijgt. De nationale prijsvraag is namelijk niet alleen bedoeld voor de klassen die als eerste aan de slag gaan met de watercanon en regionale opdracht, maar voor alle scholen en leerlingen in Nederland. (Zie www.watercanon.nl) 14 Planning afronding en uitvoering regionale opdracht TNO stelt de volgende planning voor wat betreft afronding van het lespakket en behandeling in de klas: Periode Activiteit Januari t/m maart 2009 Leerlingen gaan aan de slag met de opdracht via kennislessen en het werken in groepjes; Februari / maart 2009 Eventueel gastlessen organiseren door experts Rijkswaterstaat; April / mei 2009 Presentatie door leerlingen aan groepje experts Rijkswaterstaat en afronding project. Juni 2009 Deadline indienen toekomstvenster + toelichting voor nationale prijsvraag. 15 Opgepompt grondwater in Amsterdam 16 3. De waterketen Kennisles 1 Lesdoel Het doel van deze les over de waterketen is de leerlingen voldoende achtergrondinformatie te bieden over de waterketen. Hierdoor zijn de leerlingen in staat om de thema’s die in de andere lessen behandeld worden, in hun onderlinge verband en bredere context te begrijpen. Door de waterketen te behandelen worden bijvoorbeeld de twee opgaven van verzilting en de vele functies die het Amsterdam Rijnkanaal heeft met elkaar verbonden. De les over de waterketen kan door de aardrijkskunde docent verzorgd worden. Eventueel met een gastles van een expert bij Rijkswaterstaat, het waterschap of het waterleiding bedrijf. Er zijn geen opdrachten aan de les verbonden. Introductie op thema In deze les komen de waterkringloop en de waterketen aan bod. De waterkring legt de nadruk op het natuurlijk systeem van water (zonder ingrepen van de mens): regen / sneeuw - grondwater / rivieren / zee - verdamping. Binnen de waterkringloop bevindt zich de waterketen, waarbij de nadruk ligt op het gebruik van water door de mens. De waterketen is op te knippen in: het onttrekken van grondwater en oppervlaktewater door waterleidingbedrijven, bedrijven en particulieren - het gebruik van drinkwater door de gebruikers (zoals burgers, consumenten, boeren, natuurorganisaties, industrie) - afvalwaterzuivering door de waterschappen en bedrijven. In de tekst behorende bij de les worden de volgende onderwerpen behandeld: waterkringloop, onttrekking van water aan oppervlakte- en grondwater, drinkwaterbereiding door drinkwaterbedrijven, distributie door waterleiding(bedrijven), gebruik van water, riool, watervervuiling, afvalwaterzuivering door waterschappen, waterbeheer, waterschappen, Rijkswaterstaat. Aansluiting op Watercanon: • Venster 2 (Waterschappen) Meer achtergrondinformatie is samengebracht vanaf pagina 20. 17 Venster 2, 1255 DE WATERCANON www.watercanon.nl EEN DEFTIG GEBOUW IN LEIDEN Het ontstaan van de waterschappen Icoon: Gemeentelandshuis Rijnland, 2008 Foto: Ralph Kämena Van wie is toch dat deftige gebouw aan de Breestraat in Leiden? Gezien de klasse en traditie die het gebouw uitstraalt, moet het wel van een oude organisatie zijn, met een rijke geschiedenis. Dat klopt. Hier huist het hoogheemraadschap Rijnland, een van de oudste waterschappen van Nederland. Het verhaal over dit eerbiedwaardige waterschap begint al in de Middeleeuwen. Rond 1150 begon het platteland rondom Leiden last te krijgen van wateroverlast. Dit kwam omdat de Oude Rijn, die bij Katwijk in zee uitmondde, verstopt raakte. Het Rijnwater kon geen kant meer op, waardoor het land langs de rivier regelmatig drassig werd. Dat was slecht voor de boeren! Er moest iets gebeuren om het water van het land te houden. Plaatselijke bestuurders, heemraden genoemd, namen het initiatief. Zij lieten drie afvoerkanalen graven, zodat het water van de Oude Rijn kon afwateren in het IJ. Voor extra bescherming werd een dam gebouwd bij het Haarlemse Spaarne, die in het IJ uitmondt. Deze dam hield het hoogwater van het IJ tegen. Het hielp. De boeren hielden droge voeten en de landbouw bloeide. Maar de graaf van Holland, Willem II, had vooral oog voor de belangen van de stad Haarlem, die de scheepvaart op het Spaarne wilde stimuleren. Daarvoor was een schutsluis in de dam nodig, een sluis waar schepen doorheen geleid worden. In 1253 gaf de graaf de Haarlemmers toestemming om deze schutsluis te bouwen. Dat zou wel als gevolg hebben dat de dam veel minder water zou tegenhouden. Er zou dus weer wateroverlast ontstaan. De heemraden protesteerden daarom fel. En ze kregen gehoor. In 1255 sloot de graaf een verdrag met de heemraden van Rijnland. De graaf beloofde dat hij geen waterbouwkundige werken in het Rijnlands gebied zou uitvoeren zonder dat er eerst over- 18 Door de eeuwen heen hebben de waterschappen en hun bestuur een zeer belangrijke rol gespeeld op het gebied van het waterbeheer. Zonder hen was er geen goede dijkzorg geweest en waren er geen watermolens en later gemalen gebouwd om het land droog te houden. Verder inde het waterschap belasting, maakte het plannen en hield het toezicht. Daarmee groeide het waterbeheer uit tot een vast onderdeel van het landelijk bestuur, met nog steeds een hoge mate van zelfstandigheid voor de waterschappen. In Holland, Zeeland, Groningen en het Gelderse riviergebied werden vanaf de twaalfde eeuw steeds meer waterschappen opgericht. Ze regelden zaken als afwatering, bescherming tegen overstromingen, of het bewaken van het juiste waterpeil voor de landbouw. Om hun werk te kunnen blijven doen, gingen de waterschappen hun eigen belasting heffen en dat doen ze nog steeds. Waren er een eeuw geleden meer dan tweeduizend waterschappen actief, nu zijn het er nog 26. Rijnland is er nog steeds een van: ook in de eenentwintigste eeuw onmisbaar voor het regionale waterbeheer. DE WATERCANON www.watercanon.nl leg was geweest met de heemraden. Deze werden daarmee als medebestuurders erkend voor de waterstaat in hun gebied. Zij hielden toezicht op de waterstaatswerken, samen met de door de graaf benoemde dijkgraaf. Deze bestuurders gingen later regels vaststellen voor het gebruik en beheer van sluizen, dammen en andere waterwerken. Overtreders mochten zij bestraffen. 19 Achtergrondinformatie Waterketen Waterkringloop Met het begrip waterkringloop wordt het natuurkundige proces bedoeld waarbij oppervlaktewater, zoals zeewater, verdampt. In de atmosfeer vormt deze damp wolken waaruit neerslag valt. Deze komt terug op aarde in waterwegen, of zakt weg als grondwater. Een groot deel verzamelt zich weer als oppervlaktewater. Deze kringloop wordt ook hydrologische cyclus of watercyclus genoemd en is in de afbeelding hiernaast weergegeven. Deze cyclus wordt gebruikt in de hydrologie (studie naar het gedrag en de eigenschappen van water). Zeewater verdampt van nature. Dit proces wordt sterk versneld onder invloed van de zon. Een deel van de waterdamp valt weer terug in zee. Een ander deel vormt wolken. De waterdamp (al dan niet als zichtbare wolken) verplaatst zich door luchtstromingen. Als de waterdamp boven land komt dan: • • kan de luchtstroom botsen met een koudere luchtstroming. Hierdoor zal de luchtstroming met de waterdamp stijgen en daardoor afkoelen. Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht, dus als de lucht afkoelt zal de waterdamp door condensatie als waterdruppeltjes vrijkomen. Deze vallen dan (onder invloed van de zwaartekracht) naar beneden als neerslag. kan de luchtstroom botsen met heuvels/gebergte. De luchtstroming kan maar één kant op: over de obstakels heen. Net als bij de vorige situatie zal hierdoor neerslag ontstaan. BRONNEN www.vrom.nl dossier kaderrichtlijn water Wikipedia, de vrije encyclopedie www.rijkswaterstaat.nl 20 De neerslag heeft drie mogelijkheden: • het wordt niet opgenomen door de bodem en loopt over het oppervlak, via rivieren en kanalen terug naar zee. • het wordt opgenomen door de bodem (infiltratie) en komt via het grondwater uiteindelijk terug in zee. • het water verdampt, al dan niet na eerst door planten te zijn opgenomen. De kringloop is hiermee rond. De zogenaamde ‘lange waterkringloop’ bevat een extra lus, het water wordt vanuit het grondwater door planten en bomen opgenomen. Dit water verdampt grotendeels weer via de bladeren en komt zo als waterdamp in de lucht terecht. De mens gebruikt al sinds tijden grondwater als bron van drinkwater. Het water wordt hiervoor opgepompt uit de grond (of met een waterput beschikbaar gemaakt). Ook hierdoor wordt de waterkringloop verlengd. Jaarlijks verdampt er op aarde ongeveer 480.000 km³ water. Dat is een laag van ongeveer 94 cm over de gehele aarde. En er valt natuurlijk evenveel neerslag. Wel zijn er verschillen tussen neerslag en verdamping wanneer je alleen het land of alleen de zee bekijkt. Op het land valt er jaarlijks ca. 110.000 km³ neerslag, waarvan ca. 75.000 km³ verdampt en 35.000 km³ naar zee stroomt via rivieren. De waterkringloop 21 Onttrekking van water aan oppervlakte- en grondwater Uit het grondwater en oppervlaktewater wordt drinkwater gewonnen. In Nederland is de verdeling: 60% grondwater, 39% rivierwater (al dan niet in de duinen gezuiverd) en 1% duinwater. Vervolgens wordt het water gezuiverd door drinkwaterbedrijven. Grondwater is hoofdzakelijk regenwater dat in de grond zakt tot het een ondoordringbare laag tegenkomt. In Nederland zit het grondwater tussen de 40 en 200 meter diep. De bodem fungeert als een filter waardoor grondwater vaak direct geschikt is voor consumptie. Veel uit grondwater gewonnen bron- en mineraalwaters worden dan ook niet verder behandeld. Voor drinkwater gelden echter veel strengere eisen qua samenstelling dan voor bron- of mineraalwater. Waterleidingbedrijven moeten grondwater daarom vaak toch nog verder zuiveren. Oppervlaktewater is het water in plassen, rivieren en de duinen (hoewel dat slechts een beperkte hoeveelheid is). In het westelijke deel van Nederland leveren de Rijn en de Maas elk ongeveer de helft van de benodigde hoeveelheid drinkwater. Oppervlaktewater bevat meer verontreinigingen dan grondwater en moet daarom ook meer worden gezuiverd. Bord ter aanduiding van een hemelwaterinfiltratiegebied 22 Drinkwaterbereiding door drinkwaterbedrijven Waterzuivering is het verwijderen van organische en chemische afvalstoffen uit water. Dit proces vindt in de natuur plaats door micro-organismen in het water maar ook door de absorptie aan klei en filtering van zand. Wanneer water te sterk vervuild is, is dit natuurlijke proces niet toereikend en kan kunstmatige waterzuivering worden ingezet. Kunstmatige waterzuivering wordt gebruikt bij het verwerken van afvalwater en bij de bereiding van drinkwater. Natuurlijke waterzuivering vindt plaats doordat er in water allerlei micro-organismen leven. Deze zorgen er voor dat de afvalstoffen in het water na verloop van enige tijd worden afgebroken. Dit proces wordt biologische zelfreiniging genoemd en berust op een ongestoorde werking van voedselketens waarbij afvalstoffen van het ene organisme dienst doen als voedsel voor het andere organisme. Zo verteren bacteriën meststoffen tot mineralen. Deze mineralen worden door (microscopisch kleine) plantjes gebruikt om te groeien. Die plantjes worden vervolgens gegeten door bijvoorbeeld vissen. Voor het verteren van afvalstoffen hebben micro-organismen onder andere zuurstof nodig. Daarom zal dit natuurlijke zuiveringsproces beter verlopen in goed belucht water zoals een klaterende bergbeek dan in stilstaand of warm water waar de zuurstofconcentratie veel lager is. Wanneer water niet op een natuurlijke manier gezuiverd wordt, wordt door de drinkwaterbedijven het water nog extra gezuiverd. Natuurlijk gezuiverd water zoals schoon grond- of oppervlaktewater is meestal niet zonder meer te gebruiken als drinkwater. Bovendien is niet altijd voldoende natuurlijk schoon water beschikbaar voor de productie van drinkwater. Overheden hebben daarom strenge normen geformuleerd voor drinkwater. Afhankelijk van de kwaliteit van het gebruikte ruwwater voeren waterleidingbedrijven verschillende stappen uit die het natuurlijke zuiveringsproces versterken of nabootsen en daarnaast gericht bepaalde stoffen verwijderen met behulp van natuurkundige en chemische processen. Veel gebruikte zuiveringsmethoden zijn: • Beluchting: verhogen van de zuurstofconcentratie waardoor natuurlijke zuivering extra op gang komt; het water wordt door sproeiers in de lucht gespoten en weer opgevangen. • Zandfiltratie: door de fijne zandkorrels stroomt het water weg maar blijft het vuil achter. • Membraanfiltratie (onder hoge druk; verwijdering bacteriën, virussen, zouten) • Desinfectie door behandeling met chloor, ozon of UV-licht (chloor is niet meer als primair desinfectiemiddel toegestaan in Nederland sinds 2005) • Dosering van chemicaliën die de uitvlokking en sedimentatie van onzuiver- heden bevorderen 23 Distributie door waterleiding(bedrijven) Na het zuiveren van het water door de drinkwaterbedrijven, wordt het water verder verspreid door middel van waterleidingen, ofwel door de waterleidingbedrijven. Een waterleiding is een leiding waardoor water wordt getransporteerd van A naar B. Met een waterleiding wordt meestal de leiding voor het transport van drinkwater bedoeld. Deze leidingen liggen hoofdzakelijk in de grond en bevinden zich tevens in huizen en gebouwen. De waterleidingen kunnen van verschillend materiaal gemaakt zijn, zoals koper, lood, polyetheen (PE), polyvinylchloride (PVC), gietijzer, asbestcement et cetera. De drinkwatervoorziening en -kwaliteit is in Nederland geregeld in de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. Vroeger werden leidingen van lood gemaakt, maar tegenwoordig hebben huizen geen loden leidingen meer. In oude huizen treft men ze echter nog wel eens aan. Lood lost langzaam in water op en het loodgehalte stijgt dan ook vooral in stilstaand leidingwater. Vroeger moest men vóór het drinken het water altijd eerst een tijdje laten stromen, zodat de leidingen werden doorgespoeld en het loodgehalte in het water flink afnam. In moderne woningen is dit zelden meer nodig. Komt het loodgehalte boven een bepaalde waarde, dan loopt men de kans op (chronische) loodvergiftiging bij consumptie van water uit loden leidingen. Tegenwoordig worden leidingen van koper of van kunststof gemaakt, en er wordt extra rekening mee gehouden dat er geen deeltjes van dat materiaal in het drinkwater terecht kunnen komen. Om een watervoorraad te hebben en de druk in het waterleidingnet constant te houden (en zo het water ook daadwerkelijk in de huizen te krijgen), werden vroeger watertorens gebruikt. De waterdruk is dan evenredig met de hoogte van de watertoren: voor iedere tien meter stijgt de druk met ca. 10 N/cm² (ofwel 100 kiloPascal). Tegenwoordig is het gebruik van watertorens in Nederland veelal afgeschaft en wordt de druk opgebouwd met elektrische pompen. Gebruik van water Wanneer het oppervlakte- en grondwater gezuiverd is en via het stelsel van leidingen over een gebied is gedistribueerd, is het klaar voor gebruik. Onder drinkwater wordt water verstaan dat geschikt is voor menselijke consumptie. Hoewel drinkwater in de meeste 24 huizen uit de kraan komt is drinkwater niet hetzelfde als leidingwater of kraanwater. Leidingwater of kraanwater zegt namelijk alleen iets over de wijze van transporteren respectievelijk afleveren, maar niet over de kwaliteit van het water. Waterleidingbedrijven zuiveren het water waardoor de waterkwaliteit zo goed is dat het voor consumptie geschikt is. In verreweg de meeste huizen wordt dit zelfde water ook gebruikt om bijvoorbeeld mee te douchen of om het toilet mee door te spoelen. Ook bronwater en veel soorten mineraalwater zijn voor menselijke consumptie geschikt. Dit water worden doorgaans niet aangeduid met de term drinkwater maar met de term flessenwater. Bestanddelen en kwaliteitseisen Naast water (H2O) bevat drinkwater natuurlijke mineralen en metalen zoals koper, ijzer, seleen en chroom. Nederlandse waterleidingbedrijven zijn gehouden aan wettelijke normen die de kwaliteit van het water omschrijven. Als het water enigszins warm is en te lang in leidingen blijft stilstaan kunnen er legionellabacteriën in groeien die bij inademing als kleine druppeltjes, vooral via douchen of via airconditioners of luchtbevochtigers, de veteranenziekte kunnen veroorzaken. Alle partijen die betrokken zijn bij de levering van leidingwater in Nederland moeten de kwaliteit van het water regelmatig onderzoeken. Het ministerie van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) maakt jaarlijks een landelijk rapport over de kwaliteit van drinkwater in Nederland. Smaak en kleur Smaak en kleur van drinkwater zijn afhankelijk van het soort water waarvan het wordt gemaakt en van de wijze waarop het gezuiverd wordt om het geschikt te maken voor consumptie. Er zijn regels voor de smaak en de kleur van het water. Dit zijn normen voor stoffen die niet schadelijk zijn voor de gezondheid, maar die wel kleur- of smaakveranderingen in het drinkwater kunnen veroorzaken. Het gaat om stoffen als ijzer en mangaan. Decennia lang heeft chloor een belangrijke rol gespeeld voor de waterzuivering. Chloor doodt ziektekiemen zeer effectief maar geeft een duidelijke smaak aan het water. Het heeft ook bijgedragen aan de betrouwbaarheid van drinkwater dat uit oppervlaktewater is bereid. Het gebruik van chloor is echter sterk op zijn retour, in plaats daarvan wordt als desinfectiemethode vaak gebruikgemaakt van ozon en in toenemende mate ultraviolet licht (UV). In tachtig procent van het Nederlandse drinkwater zit (2003) helemaal geen chloor. Sommige waterleidingbedrijven gebruiken nog wel chloor bij de zuivering van oppervlaktewater, maar alleen in zeer kleine hoeveelheden. 25 Kalk In water zit kalk. Dit is in de ene regio meer dan in de andere, wat komt door het soort water dat gebruikt wordt om het drinkwater te maken. Als er veel kalk in het water zit spreekt men van hard water, anders is het zacht water. Hoewel kalk de smaak kan beïnvloeden, is het niet schadelijk voor de gezondheid. De mens heeft andere voedingsbronnen die veel calciumrijker zijn dan water. Wel heeft hard water een paar nadelen. Bij verwarming van water geldt: hoe harder het water hoe meer kalkaanslag er ontstaat. Bijvoorbeeld op kranen of douchetegels, maar ook op verwarmingselementen van de wasmachine, boiler of waterkoker. Dat laatste is nadelig voor het energieverbruik en de levensduur van die apparaten. Ketelsteen in de fluitketel is ook kalk. Met hard water is er ook meer wasmiddel nodig. Vanwege al deze nadelen hebben de betreffende waterleidingbedrijven maatregelen genomen om zachter water te leveren. Mineraalwaters bevatten vaak meer kalk dan in leidingwater zou zijn toegestaan. Leveranciers en gebruikers Leveranciers van drinkwater zijn de drinkwaterbedrijven. Het water wordt gedistribueerd door de waterleidingbedrijven. Naast deze partijen zijn er ook partijen die hun eigen water zuiveren. Dat zijn dan vaak grootverbruikers, voor hen is het immers goedkoper zelf een waterzuiveringsinstallatie en leidingensysteem te hebben, dan om elke keer water ‘te kopen’ van een drinkwaterbedrijf. Dat zijn dan bijvoorbeeld ziekenhuizen, kazernes, campings, maar ook bijvoorbeeld Schiphol. Fabrieken, die vaak oppervlaktewater gebruiken om hun machines te koelen, moeten hun water zelf zuiveren voordat ze het water terug lozen op het oppervlaktewater. In de fabrieken is het water immers vaak in aanraking gekomen met allerlei giftige stoffen. Voor de brandbestrijding maakt de brandweer gebruik van het waterleidingnet. Hiervoor zijn de leidingen soms extra groot uitgevoerd en zijn overal en in iedere straat, meestal ondergrondse, brandkranen aangebracht. Waterverbruik In Nederland wordt per persoon per dag (2007) gemiddeld 128 liter water verbruikt. Dat water wordt vooral gebruikt om te douchen, voor het toilet en om te wassen. In totaal wordt er in Nederland 1,1 biljoen (oftewel 1.100.000.000.000) liter per jaar verbruikt (2007). Huishoudens nemen daarvan 0,8 biljoen liter voor hun rekening, de rest wordt gebruikt door industrie, landbouw, enzovoort. 26 Jaarlijks komt, via rivieren en neerslag, ongeveer 90 biljoen liter water Nederland binnen. Hoewel er over het algemeen voldoende water is, probeert de overheid het water-verbruik terug te dringen, om het milieu te sparen. Waterverbruikbesparende oplossingen hebben er voor gezorgd dat het (relatieve) waterverbruik langzaam is teruggelopen. De daling wordt vooral veroorzaakt door nieuwe toiletten en wasmachines die steeds zuiniger met water omgaan. Milieu De productie van schoon drinkwater vormt een zekere belasting voor het milieu. Oppervlaktewater bijvoorbeeld is vaak verontreinigd als gevolg van lozingen van chemisch afval en het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Om dit water schoon te krijgen zijn desinfectiemiddelen en chemicaliën nodig. Een afvalproduct dat bij dit reinigingsproces ontstaat, is vervuild slib. Dit slib moet worden verwerkt of opgeslagen. De winning van grondwater kan ook bijdragen aan de daling van de grondwaterspiegel en daardoor aan verdroging van bijvoorbeeld natuurgebieden. Om al die redenen is het belangrijk om zuinig met water om te gaan. De Nederlandse overheid probeert dan ook het gebruik van water terug te dringen door middel van voorlichting, via heffingen en in de vorm van subsidies voor waterbesparende maatregelen. Voorbeelden van watersparende maatregelen zijn: een waterbesparende douchekop, een waterzuinige wasmachine, een regenton plaatsen om de planten in de tuin regenwater te geven in plaats van drinkwater uit de kraan, of een composttoilet in plaats van een normaal toilet. Voor zover het gaat om warm water, is de bespaarde energie in bovenstaande gevallen haast nog belangrijker dan het bespaarde water: het opwarmen van water kost veel energie. Riool Verbruikt water wordt als afvalwater op het riool geloosd. Een riolering(stelsel) of rioolstelsel is een buizensysteem dat in steden en dorpen ondergronds is aangelegd. Het is bedoeld om het afvalwater en regenwater op een veilige en gezonde manier af te voeren. Riolering wordt meestal onder een weg aangelegd omdat voor de aanleg behoorlijk veel ruimte nodig is. Dit betekent dat bij werkzaamheden de weg opgebroken moet worden met alle kosten en (verkeers)overlast van dien. Historie Mensen en dieren produceren urine, ontlasting en ander afval bij hun dagelijkse activiteiten. Toen de mens nog in kleine groepen leefde was het kwijtraken daarvan geen probleem: men deed zijn behoefte op een plaats waar het rustig door microorganismen kon worden verteerd. Ontlasting van mens en dier werd ook dankbaar als mest in de landbouw toegepast. Pas toen men in dorpen en steden ging wonen, ontstonden er problemen doordat men meer afval produceerde dan de omgeving kon opnemen. Men gebruikte open riolen: riolen die in rechtstreeks contact staan met de buitenlucht. Ze zijn op afstand te ruiken en vormen een bron van ergernis. 27 In het midden van de 19e eeuw ontstond voor het eerst het besef dat het lozen van afvalwater zonder enige vorm van zuivering schadelijk was. Stank, niet voor consumptie geschikt te maken oppervlaktewater en de verspreiding van ziektes leidden tot de aanleg van rioleringen en de eerste zuiveringsinstallaties. Het oudste riool ligt in Maastricht en dateert uit 1852. Na de choleraepidemie van 1866, met 21.000 doden, werden de rioolstelsels in Rotterdam en Maastricht verbeterd. In 1930 kwam de aanleg van stadsrioleringen op grote schaal op gang. En met name gemeenten bouwden de eerste werken waarin afvalwater werd gezuiverd voordat het op oppervlaktewater werd geloosd. In de loop van de twintigste eeuw nam de watervervuiling van het oppervlaktewater in Europa desondanks heel ernstige vormen aan. Tot in de jaren ‘30 van de 20e eeuw deed men in de meeste Nederlandse steden zijn behoefte op een emmer. De emmers (beertonnen) werden opgehaald, geleegd (meestal in de plaatselijke rivier) en gespoeld. In steden waar grachten doorheen liepen, dienden deze als open riool. Vooral na de Tweede Wereldoorlog werd het gevaarlijk om in rivieren en meren te zwemmen en de vissterfte nam zienderogen toe. Op rivieren dreef schuim en het water stonk soms ondraaglijk. Om op een nette wijze van ons afvalwater af te komen hebben de meer ontwikkelde landen een stelsel van rioleringsbuizen aangelegd. Riolen verzamelen het afvalwater uit de huizen en stromen samen in steeds dikkere buizen. Het hoofdriool loost uiteindelijk het afvalwater op een plaats waar men er in de stad van herkomst zelf geen last van heeft. In 1970 trad in Nederland de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in werking. Er kwamen zuiveringsschappen, de vervuiler moest gaan betalen en de industrie moest lozingsvergunningen aanvragen. Waterschappen bouwden rioolwaterzuiveringsinstallaties om het afvalwater van huishoudens en bedrijven te zuiveren. 28 Rioolwaterverwerking Het water dat door een riool stroomt is vervuild. Het direct op het oppervlaktewater lozen van rioolwater heeft gevolgen voor het milieu. Er is een aantal manieren om rioolwater te verwerken. Op grote schaal zuivert men het rioolwater in een rioolwaterzuiveringsinstallatie of “RWZI”. Op kleine schaal, met name op het platteland, worden septic tanks ingezet. Regenwater Vaak wordt regenwater (ook wel hemelwater genoemd, zodat sneeuw, hagel e.d. ook meegerekend worden) via het riool afgevoerd. Dit heeft een aantal nadelige effecten: het rioolwater raakt door het regenwater verdund, waardoor de aanvoer van regenwater bij een rioolzuiveringinstallatie toeneemt. De hoeveelheid regenwater kan tijdelijk zelfs zo hoog zijn, dat het riool dit niet kan verwerken. Het wordt dan via een overstort op het oppervlaktewater geloosd, wat een verontreinigend effect heeft. Toch is dat vaak beter, dan dat het afvalwater terugstroomt op straat of zelfs de huizen in. Watervervuiling Onder watervervuiling wordt verstaan, een verandering in de kwaliteit van het water met een schadelijk effect voor mensen, dieren of planten die met het water in contact komen. Watervervuiling kan schadelijk zijn voor de gezondheid van mens en dier of zelfs fataal aflopen. Verontreinigd water is niet meer geschikt als drinkwater en bijvoorbeeld niet of minder geschikt als zwemwater of viswater. De term watervervuiling wordt meestal gerelateerd aan de mens maar kan ook van natuurlijke aard zijn. Soms vindt vervuiling plaats door erosie van stoffen uit de rotsen in de ondergrond, of door erosie na hevige regenval. Zoetwatervervuiling Veel ecosystemen zijn afhankelijk van zoetwater. De vervuiling heeft tot gevolg dat organismen die erin voorkomen bedreigd worden of verdwijnen. Ook zorgt vervuiling ervoor dat het steeds moeilijker en duurder wordt om schoon drinkwater te winnen voor menselijk gebruik. Rivieren, meren en andere zoete wateren kunnen worden vervuild door menselijke activiteiten. Soms is de vervuiling afkomstig uit andere landen, soms is ze het resultaat van binnenlandse activiteiten. Onder meer landbouw, industrie en huishoudens zijn verantwoordelijk voor de vervuiling van het water. Watervervuiling ontstaat door de lozing van vervuild water of afvalwater. Wat zijn de belangrijkste verontreinigingen? • Stoffen die ziekten kunnen opwekken: bacteriën, virussen en eencelligen die in het riool en in afval voorkomen. • Zuurstofverbruikende verontreinigingen; deze worden verteerd door zuur stofvragende bacteriën. Als deze bacterie een groot deel van de 29 • • verontreiniging omzet, verdwijnt de zuurstof uit het water. Hierdoor sterven organismen zoals vissen. Anorganische vervuilingen die in water oplosbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn zuren, zouten en metalen (lood, zink, mangaan, ijzer, calcium, kalium en chroom). Als dit in grote hoeveelheden in het water zit, kan het niet meer gedronken worden en alle leven in het water sterft. Ook voedingsstoffen vervuilen het water. Door bepaalde stoffen in het water zoals nitraten en fosfaten gaan algen en waterplanten groeien, ook hierdoor verdwijnt de zuurstof uit het water. Dit zorgt voor vissterfte. Ook organische stoffen kunnen het water vervuilen. Voorbeelden hiervan zijn olie, plastic en pesticiden. Deze zijn schadelijk voor mensen, dieren en planten in het water. De gevaarlijkste klasse onder de vervuiling is afgezet sediment, het zorgt ervoor dat het water geen absorptie van het licht heeft en hierdoor kan slib gevaarlijke pesticiden in het water brengen. Radioactieve stoffen die in water oplosbaar zijn, kunnen kanker, geboorteafwijkin- gen en genetische schade veroorzaken. Het zijn dus gevaarlijke waterverontreinigingen. Waterverontreiniging wordt opgespoord in laboratoria, waar watermonsters op verschillende verontreinigingen geanalyseerd worden. Ook vissen worden gebruikt voor het zoeken naar verontreinigingen. Veranderingen in hun gedrag of groei laten zien of het water waarin zij leven verontreinigd is. Specifieke eigenschappen van deze organismen geven informatie over de soort verontreiniging. De onderzoekers gebruiken ook computermodellen om te zien welke gevaren er in bepaalde rivieren, zeeën of meren aanwezig zijn. Deze gegevens worden ingevoerd in de computer en zo kan men zien of er verontreiniging is of niet. Kaderrichtlijn water Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze verplicht alle EU-lidstaten ertoe, de kwaliteit van hun oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde te brengen. De richtlijn maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. In het verleden zijn er vanuit de Europese Unie vele richtlijnen verschenen die (indirect) invloed hebben op water. De veelheid aan richtlijnen zorgde voor veel onduidelijkheid. Om tot een meer 30 integrale Europese aanpak van water te komen, is eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) aangenomen. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakteen grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van ‘een goede chemische toestand’. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat ‘een goede ecologische toestand’. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen. Veel wateren in Nederland zijn vervuild met bijvoorbeeld zware metalen, PAK’s en andere gevaarlijke stoffen. In vrijwel alle gevallen is de mens daarvan de oorzaak. Voor Nederland is deze richtlijn gunstig, omdat de grote rivieren ook verontreiniging uit andere landen meekrijgen, en tussen deze landen afspraken gemaakt moeten worden, hoe deze terug te dringen. Maar Nederland moet natuurlijk ook aan de nieuwe normen gaan voldoen. De richtlijn gaat uit van - internationale - stroomgebieden, soms verder samengevoegd tot stroomgebiedsdistricten. Voor Nederland is dat het stroomgebiedsdistrict van de Schelde en het stroomgebied van Maas, Rijn en Eems. Voor Vlaanderen is dat het stroomgebiedsdistrict van de Schelde (waartoe ook het stroomgebied van de IJzer en de Brugse Polders gerekend worden) en het stroomgebied van de Maas. Daarmee is de zorg voor het water per definitie grensoverschrijdend geworden. De richtlijn bepaalt dat de EU-lidstaten voor elk stroomgebied gezamenlijk actieprogramma’s moeten opstellen waarin alle aspecten van water aan de orde moeten komen. Inwoners van die landen moeten meer bij het waterbeheer betrokken worden en de verschillende Europese wetten op het gebied van water moeten beter op elkaar worden afgestemd. Tot 2009 hebben de lidstaten de tijd om hun maatregelenprogramma’s op te stellen. In beginsel moet in 2015 een ‘goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een goede ecologische toestand’ zijn bereikt. 31 Afvalwaterzuivering door waterschappen Afvalwaterzuivering is het in die mate zuiveren van afvalwater van organische en chemische afvalstoffen dat het biologische leven in rivieren, meren en zeeën geen hinder ondervindt van het lozen van dit gezuiverde afvalwater. Bij het lozen van ongezuiverd afval- en rioolwater komt er een moment dat de toevoer van afvalstoffen te groot wordt voor het natuurlijke zelfreinigingsvermogen van het water waarin wordt geloosd. Het biologische evenwicht wordt dan verstoord. Hierdoor kan het zicht en de zuurstofconcentratie in het water zo sterk afnemen dat het aquatisch leven afsterft. Om dit te voorkomen is kunstmatige waterzuivering nodig. Afvalwaterzuivering bootst het natuurlijke proces na, bijvoorbeeld in rioolwaterzuiveringsinstallaties. In deze installaties worden de natuurlijke zuiveringsprocessen flink versneld toegepast voor biologisch afbreekbare stoffen. Materialen die kunnen niet worden afgebroken, zoals zware metalen, worden via een chemische scheiding (coagulatie, flocculatie en sedimentatie) uit het water gehaald. Waterbeheer Waterbeheer of waterhuishouding is het totaal aan activiteiten die tot doel hebben om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren. Aangezien een teveel aan water even onwenselijk is als te weinig water, houdt dit in: • • Het zorgdragen voor veiligheid tegen overstromingen. Het zorgdragen voor de aanwezigheid of aanvoer van voldoende water van goede kwaliteit. In Nederland zorgen op regionaal niveau de waterschappen voor de waterhuishouding, en op nationaal niveau Rijkswaterstaat. Het zuiveren van afvalwater behoort tot de taken van het waterschap, en gaat om het waarborgen van de kwaliteit van het water. Enkele andere voorbeelden van waterbeheer zijn: • • • Het doorspoelbeleid van polders ter bestrijding van zoute kwel. Het sturen van de hoeveelheid water welke een land bin- nen komt, wegstroomt en daarmee de watervoor raden beheren. Onderzoeken hoe hoog en stabiel dijken moeten zijn om voldoende veiligheid te garanderen. 32 • • • • Onderhoud aan gemalen, stuwen en andere kunstwerken in watergangen. Het schoonhouden en baggeren van afvoerende watergangen om de afvoer- capaciteit groot genoeg te houden. Sturen van de grondwaterstand. Het bouwen van stuwmeren om in droge perioden over voldoende water te beschikken. In Nederland spelen sinds de Middeleeuwen waterschappen een belangrijke rol in het waterbeheer. Het zijn de oudste democratische instituties in Nederland. Tegenwoordig formuleert het Rijk het waterbeleid op hoofdlijnen en is het verantwoordelijk voor het operationele beheer van de rijkswateren en enkele waterkeringen. Binnen het rijksbeleid formuleert de provincie het beleid voor de niet-rijkswateren. De waterschappen (soms ook hoogheemraadschappen genoemd) en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer en voor de uitvoering van het beleid. Tot de gemeentetaken behoren aanleg en onderhoud van de riolering en de afwatering in stedelijke gebieden. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de totale afwatering in het stedelijk en landelijk gebied, de waterkwantiteit en de waterkwaliteit, inclusief de afvalwaterzuivering en het beheer van de waterkeringen. Door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en een toenemende druk op de schaarse beschikbare ruimte is er wereldwijd sinds de jaren negentig van de vorige eeuw een toenemend bewustzijn van de noodzaak om anders om te gaan met water. De eeuwenoude technische maatregelen en oplossingen zijn niet meer voldoende. Overheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen zoeken naar andere duurzamere oplossingen. Deze omslag wordt ook wel aangeduid als de watertransitie. Waterschappen Een waterschap of hoogheemraadschap is een overheidsinstantie die in een bepaalde regio in Nederland tot taak heeft de waterhuishouding te regelen. Een stroomgebied is het gebied dat zijn water via een rivier afvoert. De grens van een stroomgebied is de waterscheiding. Ook wordt de term waterschap gebruikt om de regio aan te duiden waarover die instantie gaat. Het gebied wordt niet bepaald door gemeente- of provinciegrenzen, maar door stroomgebieden in een bepaalde regio. Als een waterschap aan zee ligt, wordt dit met name in Holland een hoogheemraadschap genoemd. Op dit moment (2008) zijn er 27 waterschappen in Nederland. Waterschappen behoren tot de oudste instituties van het Nederlandse staatsbestel. Van oudsher hebben waterschappen de taak namens de bewoners van een bepaald gebied de waterhuishouding te regelen. In polders is dat in eerste instantie de zorg voor de waterstand. Weliswaar hebben gemalen vrijwel overal de taak van de windmolen overgenomen, nog altijd blijft het land niet vanzelf droog. Het buiten 33 Kaart met alle 27 waterschappen in Nederland 34 houden van het water is van oudsher een algemeen belang, waarbij polderbewoners genoodzaakt waren samen te werken. Uit die noodzakelijke samenwerking zijn de waterschappen ontstaan. Bestuur Bij de inrichting van een waterschap zijn variaties mogelijk. In ieder geval kent een waterschap een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een dijkgraaf. Het algemeen bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van categorieën belanghebbenden: eigenaren van grond (de ingelanden), pachters van grond, eigenaren van gebouwen, bedrijven en sinds 1992 ook alle bewoners (de ingezetenen). Het algemeen bestuur wordt gekozen voor een periode van vier jaar. Daarbij werd tot nu toe niet op partijen gestemd maar op individuele personen. Bij de waterschapsverkiezingen in november 2008 werd onder de nieuwe Waterschapswet voor het eerst een lijstenstelsel gehanteerd. Anders dan bij de andere verkiezingen (Rijk, provincie, gemeente, Europa) hoeven kiezers voor deze verkiezingen niet naar een stembureau, maar wordt per post gestemd. Het algemeen bestuur kiest uit eigen kring een aantal heemraden (soms hoogheemraden genoemd) om zitting te nemen in het dagelijks bestuur. Dit college van dijkgraaf en heemraden is te vergelijken met het college van burgemeester en wethouders bij een gemeente. De dijkgraaf is voorzitter van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur en wordt door de Kroon benoemd voor een periode van zes jaar. In het gebied van het waterschap bevinden zich mensen die meer belang hebben bij de taken van het waterschap dan andere mensen. Verwacht kan worden dat een akkerbouwer meer afhankelijk is van het waterpeil dan iemand die alleen in het gebied van het waterschap woont, maar daar geen eigen huis of land heeft. Volgens het beginsel belang-betaling-zeggenschap betaalt een categorie die een verhoudingsgewijs groter belang bij de taken van het waterschap heeft ook een groter bedrag aan het waterschap. Deze hogere betaling leidt op zijn beurt weer tot een grotere zeggenschap in het waterschapsbestuur. Dus hoe groter het belang, hoe groter de betaling en ook hoe groter de zeggenschap. Dit principe lijkt overigens te worden losgelaten, gezien de lasten verhoudingsgewijs vooral op het stedelijk gebied (ingezetenen, woningbezitters, bedrijven) zijn komen te liggen. Taken De volgende taken worden tot de taken van waterschappen gerekend: de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en het waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast kunnen om redenen van doelmatigheid ook andere taken aan het waterschap worden toevertrouwd. Voorbeelden daarvan zijn wegenbeheer en vaarwegenbeheer. Dit zijn taken die in principe algemene democratische overheidslichamen zoals gemeenten of provincies toebehoren. Reden hiervoor is dat in zeer sterke mate ‘bovenwaterschappelijke belangen’ bij deze taak zijn betrokken. Wat het waterschap onderscheidt van provincie en gemeente is zijn taak. Provincie en gemeente hebben in principe een onbepaalde taak, terwijl de taak van water- 35 schappen bepaald is. Bepalend voor provincie en gemeente is het gebied waarbinnen zij verschillende taken vervullen. Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat, opgericht in 1798 als Bureau voor den Waterstaat, is een onderdeel van het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat belast is met de praktische uitvoering van de waterstaat, dat wil zeggen: de water- en wegenaanleg en het onderhoud hieraan. Rijkswaterstaat werd opgericht om het beheer van de rivieren, de dijken en de waterstanden landelijk beter af te stemmen. Rijkswaterstaat is de beheerder van het Rijkswegennetwerk (3260 km), het rijkswaterwegennetwerk (1686 km) en het landelijke watersysteem (65.250 km2). Rijkswaterstaat bestaat uit een ‘droge kant’ en een ‘natte kant’: de ‘droge kant’ beheert de snelwegen in Nederland (A2, A12 etc.). De ‘natte kant’ van Rijkswaterstaat beheert de grote waterwegen als de Maas en de Rijn maar ook het IJsselmeer, de Waddenzee en de Noordzee. Rijkswaterstaat werkt aan de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, aan een veilig, schoon en gebruikers gericht landelijk watersysteem en aan de bescherming van ons land tegen overstromingen. Rijkswaterstaat bestaat uit 10 regionale diensten, 36 districten en drie projectdirecties. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat 5 landelijke diensten. De minister en de staatssecretaris staan aan het hoofd van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De staatssecretaris in 2008 is Tineke Huizinga. Zij heeft haar kantoor in Den Haag. Utrecht In de provincie Utrecht bevinden zich drie waterschappen: Hoogheemraadschap Waterschap Vallei en Eem (Utrecht en Gelderland), Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (Utrecht en Zuid-Holland) en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Noord-Holland en Utrecht). Zie de kaart op de volgende pagina. Het drinkwaterbedrijf in Utrecht is Vitens. 36 Logo van Rijkswaterstaat Kaart van de drie waterschappen in de provincie Utrecht 37 Websites Waterketen www.riool.info Uitgebreide site over riolering en water. www.riool.net Website van Stichting RIONED - kenniscentrum voor riolering en water in de stad. www.hetriool.nl Informatiepagina over riolering. www.vitens.nl Website van het drinkwaterbedrijf in Utrecht www.waterschappen.nl Website van de waterschappen in Nederland. Via deze website is ook de website van het eigen waterschap te vinden. www.rijkswaterstaat.nl Website van Rijkswaterstaat. www.nederlandleeftmetwater.nl Website met veel informatie over waterbeleid en watervraagstukken in Nederland. www.uvw.nl Website van de Unie van Waterschappen, de koepelorganisatie van waterschappen. www.kaderrichtlijnwater.nl Informatiewebsite over de Europese Kaderrichtlijn Water. www.destichtserijnlanden.nl Website van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. www.wve.nl Website van het Waterschap Vallei en Eem www.agv.nl Website van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 38 39 Prinses Marijkesluizen in het Amsterdam-Rijnkanaal 40 4. Thema Amsterdam - Rijnkanaal Kennisles 2 Lesdoel Het doel van deze les is om de leerlingen bekend te maken met de thematiek rondom vaarwegen. Na deze les weten ze welke problematiek rondom dit thema in het verleden heeft gespeeld, tot welke beslissingen en/of aanpakken dit heeft geleid en weten dit te koppelen aan de huidige opgaven voor het Amsterdam-Rijnkanaal. Introductie op thema Bij de toekomstige wateropgave voor het Amsterdam-Rijnkanaal is het van belang dat de leerlingen iets te weten komen over: • • • • • de geschiedenis van de rivieren in Utrecht (welke rivieren lopen er, hoe zijn deze ontstaan, afdamming van de rivieren, ontstaan en ligging van dorpen, geografische kaarten, etc.); de rol die de Utrechtse grachten vroeger hebben gehad en de situatie nu; het ontstaan en de functie van kanalen (wanneer aangelegd, met welk doel) het ontstaan van de scheepvaart, verkeer over water de partijen die te maken hebben met deze problematiek en een rol spelen bij het oplossen ervan. (Denk aan: Waterschap de Stichtse Rijnlanden, boeren, natuurorganisaties, landbouw, het waterleidingbedrijf van Amster- dam (Waternet), de scheepvaart, Rijkswaterstaat Directie Utrecht, etc.) Aansluiting op Watercanon: • • Venster 8 (Rivieren) Venster 9 (Vervoer over water) Meer achtergrondinformatie is samengebracht vanaf pagina 46. 41 DE WATERCANON www.watercanon.nl Venster 8, 1784 PANNERDENSCHE KOP Een slimme waterbouwkundige te paard (rivieren) Icoon: Pannerdenschen Kop, 2008 Foto: Siebe Swart / HH Een mooie lentedag in 1781. Waterbouwkundige Christiaan Brunings inspecteert te paard het gebied waar de Rijn zich splitst in de Waal en het Pannerdens Kanaal. Voor de zoveelste keer stelt hij vast dat de waterverdeling niet goed is. Dan krijgt hij een idee. Het Pannerdens Kanaal was een in 1707 gegraven riviervak, bedoeld om meer water naar de verzande Nederrijn te sturen, en daarmee de Waal te ontlasten. Maar het kanaal werkte niet goed. Of eigenlijk: het werkte té goed. Er stroomde nu niet te weinig, maar juist te veel water naar de Nederrijn, met enorme overstromingen als gevolg. Brunings zag op die lentemorgen in 1781 een mogelijkheid om wél een stabiele waterverdeling tot stand te brengen. Hij bedacht een plan om op een grote zandplaat een geweldige krib, een ‘schephoofd’, aan te leggen. De krib is nu nog steeds te zien. Het is een spits toelopende landtong, die als een mes het rivierwater doorklieft: de Pannerdensche Kop. In 1784 was door dit nieuwe schephoofd een ideaal splitsingspunt ontstaan. Zowel het Pannerdens Kanaal als de Waal ontvingen rechtstreeks water van de onverdeelde Rijn. De verdeling van water, sediment en ijs over Waal en Pannerdens Kanaal bleek vanaf die jaren stabiel te zijn. Twee derde van het uit Duitsland komende Rijnwater wordt afgevoerd door de Waal en een derde door het Pannerdens Kanaal. Deze waterverdeling is tot op de dag van vandaag gehandhaafd. De aanleg van de Pannerdensche Kop is erg belangrijk geweest voor het rivierbeheer. Sindsdien besefte men dat de beheersing van de rivieren in feite een rijkstaak is. Een slechte water- en ijsafvoer zorgde steeds weer voor overstromingen en schepen hadden last van ondieptes en zandplaten. Vanaf 1850 werd een groot pro- 42 Er is inmiddels veel bereikt. Door de aanleg van een uitgekiend kribbenstelsel, veel gebagger en ingewikkeld rekenwerk zijn de rivieren geschikt gemaakt voor de afvoer van water en ijs en voor de scheepvaart. Maar het begon op een lentedag in 1781, met een slimme waterbouwkundige te paard. De Pannerdensche Kop verdeelt al meer dan tweehonderd jaar het water van de Rijn: een monument van ingenieurskunde en het beginpunt van het moderne rivierbeheer. DE WATERCANON www.watercanon.nl gramma uitgevoerd om de rivieren aan te pakken. Overal ruimden de ingenieurs zandplaten en eilanden op en brachten zo een doorgaande vaargeul tot stand. De riviervakken kregen een bepaalde vastgestelde breedte. Het temmen van de rivieren ging niet zomaar. In bootjes peilde men overal de waterdieptes en mat men stroomvolumes en stroomsnelheden. Alles werd in kaart gebracht. Systematisch legde men kribben aan om de stroming te versmallen en zo krachtiger te maken. Dat moest het rivierbed helpen verdiepen. En het hielp, maar uiteindelijk kwamen er stoombaggervaartuigen aan te pas om de vaargeulen op diepte te brengen. Er zijn nieuwe riviermonden gegraven, zoals de Nieuwe Waterweg (1872), de Nieuwe Merwede (1890) en de Bergsche Maas (1904), waardoor de rivieren veel meer water naar zee af kunnen voeren. In de jaren twintig en dertig was de Maas aan de beurt. Een groot deel werd met stuwen bevaarbaar gemaakt. Ook werd het rivierbed verbreed en verdiept en zijn er veel bochten uit gehaald. 43 Venster 9, 1863 DE WATERCANON www.watercanon.nl DE NIEUWE WATERWEG Toegangspoort tot Europa Icoon: Nieuwe Waterweg, 2006 Foto: Siebe Swart / HH Ook in de negentiende eeuw was Rotterdam al een belangrijke haven, vooral voor de doorvoer van goederen naar Duitsland en Engeland. Maar de belangrijkste verbinding met de zee, de Brielse Maas, verzandde. En dat terwijl de schepen steeds groter werden en dus dieper water nodig hadden. Ook het Voornsche Kanaal, dat Koning Willem I in 1830 had laten graven, voldeed niet meer. Daarom werd in 1863 besloten dat er een nieuwe zeeverbinding dwars door de duinen bij Hoek van Holland zou worden gegraven: de Nieuwe Waterweg. Rotterdam mocht niet voorgetrokken worden. Daarom kreeg ook Amsterdam een nieuwe verbinding met de zee: het Noordzeekanaal. De Nieuwe Waterweg was klaar in 1872. In het begin waren er opnieuw problemen met verzanding. Deze werden opgelost door kribben aan te leggen, waardoor de vaarweg smaller werd en de stroming sterker. Daardoor werd het slib meegevoerd naar zee, in plaats van te bezinken. Met de nieuwe zeeverbinding kreeg de haven een enorme impuls. Rotterdam werd steeds meer een wereldhaven, vooral voor de overslag van goederen, maar in de tijd van de grote emigratiegolf ook voor het personenvervoer. Het gebouw van de Holland Amerika Lijn in hartje Rotterdam, nu Hotel New York, herinnert hieraan. Honderdduizenden landverhuizers vertrokken van hier naar een nieuw vaderland. Intussen is de haven van Rotterdam in fasen uitgebreid tot in zee. Toen de Nieuwe Waterweg klaar was, kwamen er al gauw nieuwe havens bij, zoals de Rijnhaven, de Maashaven en de Waalhaven. In 1929 werd begonnen met Pernis, waar de Eerste Petroleumhaven zou verrijzen. Later volgden Botlek, Europoort en de Maasvlakte, iedere keer meer westwaarts. De Tweede Maasvlakte, het project voor een verdere uitbreiding in zee, staat in de steigers. Tegenwoordig hoeven veel zeeschepen, die bijvoorbeeld naar Europoort moeten, 44 Rotterdam stond lang bekend als de ‘grootste haven van de wereld’. Inmiddels is de haven voorbijgestreefd door Sjanghai en Singapore wat betreft het overslagvolume, maar Rotterdam is nog steeds verreweg de grootste haven van Europa: midden in het economisch kerngebied van Europa gelegen, met uitgebreide achterlandverbindingen over water, spoor en de weg. Water is in Nederland van groot belang voor transport. In de Middeleeuwen en nog lang daarna was de rivierhandel belangrijk. Daarom liggen er zoveel historische stadjes aan de rivieren. Naast bevaarbare rivieren zijn er veel kanalen. Deze zijn vooral gegraven toen na 1850 de industrialisatie op gang kwam. Over die kanalen werden grondstoffen en eindproducten vervoerd van de fabrieken die overal verrezen. Voorbeelden zijn het Wilhelminakanaal (1923) in Noord-Brabant en een hele serie kanalen dwars door Friesland en Groningen, in delen aangelegd tussen 1870 en 1950. Het Amsterdam-Rijnkanaal was in 1952 klaar en werd daarna in fasen verbreed en zo aangepast aan de maten van moderne duwbakken en rivierschepen. Het Schelde-Rijnkanaal, dat ten tijde van de aanleg van de Deltawerken werd gegraven, verbindt de havengebieden van Antwerpen en Rotterdam. Vervoer over water, zowel binnen Nederland als tussen Nederland en gebieden in het Europese achterland, is nog steeds van groot economisch belang. Niet alleen bulkgoederen, maar ook containers, auto’s en uiteenlopende industrieproducten worden door de binnenvaart vervoerd. Transport over water is relatief milieuvriendelijk en kent weinig files. De Rotterdamse wereldhaven langs de Nieuwe Waterweg en het dichte net van vaarwegen naar het achterland vormen samen de belangrijke aders in de bloedsomloop van de wereldhandel. DE WATERCANON www.watercanon.nl de Nieuwe Waterweg helemaal niet meer te gebruiken. Zij varen via het Calandkanaal, genoemd naar Pieter Caland, de ontwerper van de Nieuwe Waterweg, naar Europoort. 45 Achtergrondinformatie Amsterdam - Rijnkanaal Het Amsterdam-Rijnkanaal is een 70 km lange waterweg in Nederland tussen Amsterdam en Tiel. Het kanaal vormt een belangrijke schakel in de verbinding tussen de Amsterdamse haven (en, via het Noordzeekanaal, IJmuiden) en de Duitse gebieden langs de Rijn. Geschiedenis De verbinding tussen Amsterdam en de Rijn liep vroeger via de Zuiderzee naar Muiden; vandaar voeren de schepen via een sluis de Vecht op tot Utrecht en via de Weerdsluis en de stadsgrachten langs de Vaartse Rijn tot de Lek bij Vreeswijk. Deze Vaartse Rijn en de oudste sluis in Vreeswijk waren in het begin van de 17de eeuw door de gemeente Utrecht aangelegd. In 1822 werd een rigoureuze verbetering ter hand genomen, nl. een verbinding van Amsterdam met de Vecht binnendoor (Weespertrekvaart). De verbeterde verbinding tussen Amsterdam en de Rijn werd de Keulse Vaart genoemd; het laatste deel ervan, het Zederikkanaal tussen Vianen en Gorinchem (thans Merwedekanaal), kwam eerst rond 1824 gereed. Daar al spoedig behoefte aan een groter kanaal ontstond, werd in de jaren 1881-1895 het Merwedekanaal (benoorden de Lek) gegraven. Dit ontwikkelde zich snel tot een van de drukst bevaren kanalen van Europa en bleek spoedig niet meer te voldoen aan de steeds hogere eisen. In 1932 werd besloten tot de zeer ingrijpende verbeteringswerkzaamheden die resulteerden in het Amsterdam-Rijnkanaal. In 1931 is bij wet vastgelegd dat het kanaal er moest komen. Door de crisis en door de Tweede Wereldoorlog is de aanleg vertraagd. Het noordelijke deel van het Merwedekanaal (tussen Amsterdam en Utrecht) is opgegaan in het Amsterdam-Rijnkanaal. Tussen Utrecht, Wijk bij Duurstede en Tiel werd een geheel nieuw kanaal gegraven. Tussen Jutphaas en BRONNEN Wikipedia, de vrije encyclopedie www.rijkswaterstaat.nl/themas/water/vaarwegenoverzicht/adam_rijnkanaal/index.aspx www.utrecht.nl http://www.hdsr.nl/informatie/beleid_en_plannen/item_2295/tussen_kromme_rijn 46 Vreeswijk is als zijtak het Lekkanaal gegraven. Het traject Amsterdam – Utrecht werd in 1952 onderdeel van dit nieuwe kanaal. Het gedeelte van het Merwedekanaal ten zuiden van Utrecht bleef grotendeels in de oude staat. Door tussen Amsterdam en de rivier de Lek het waterpeil op één niveau te brengen en daarmee de sluizen weg te laten, en door een kortere route, kon een belangrijke vaartijdwinst worden bereikt. Ook de capaciteit werd vergroot door een grotere breedte en diepte. Maar de ontwikkeling van de scheepvaart ging door. De schepen werden groter, duwvaart ging zich ontwikkelen, en de geschiedenis herhaalde zich: reeds spoedig moest een aanvang worden gemaakt met verbreding en verbetering van het Amsterdam-Rijnkanaal. Bij de Prins Bernhardsluis te Tiel en de Prinses Irenesluis te Wijk bij Duurstede werd een tweede sluis gebouwd, geschikt voor duwvaart met vier bakken, die resp. in 1974 en 1975 in gebruik werden genomen. Het gehele kanaal is geopend op 21 mei 1952 en werd tussen 1965 en 1981 verbreed. In dat jaar is het opengesteld voor vierbaksduwvaart met een diepgang tot 3,30 meter. Het kanaal loopt af van zuid naar noord, en het stroomt dus in dezelfde richting. Water wordt ingelaten bij de Prinses Irenesluizen bij Wijk bij Duurstede en, via het Lekkanaal, bij de Prinses Beatrixsluizen bij Vreeswijk. Dit gebeurt om het kanaal op peil te houden, en het tevens te spoelen. Bij lage waterstanden van de Rijn zet men beide hefdeuren van één schutkolk (gedeeltelijk) open. Bij hoge waterstanden wordt de naastgelegen stuw getrokken en fungeert het kanaal als een extra rivierarm. Bij IJmuiden, waar via de zeesluizen ongewenst zout water binnen dringt, wordt gespuid op de Noordzee. Bij hoge waterstanden in de Rijn wordt ook gespuid op het Markermeer. Het IJ fungeert als buffer wanneer er bij hoog water niet gespuid kan worden op de Noordzee. Huidige situatie Vanaf 1981 beschikt de scheepvaart over een vaarweg met een breedte variërend van 75 tot 130 m. De diepte van het kanaal tussen Amsterdam en de Lek bij Wijk bij Duurstede is minimaal 4,20 m. De waterstand op het gedeelte ten noorden van de Lek heeft als regel een vast peil van NAP -0,40 m. In het ‘Betuwe-pand’ varieert de waterstand met het waterpeil op de Lek; de minimumwaterdiepte bedraagt er 4,05m. Zowel de Prinses Irenesluizen te Wijk bij Duurstede als de Prins Bernhardsluizen te Tiel beschikken over een sluiskolk van 260 m lang en 24 m breed en een sluiskolk van 350 m lang en 18 m breed. De stalen hefdeuren van de zogenaamde duwvaartsluis worden tegen aanvaring beschermd door een beschermingsconstructie aan de schutkolkzijde. Deze constructie bestaat uit een raam, dat net als de hefdeur tussen torens op en neer beweegt en waarin kabels zijn gespannen die elke ‘scheepsstoot’ opvangen; een duwkonvooi met een snelheid van 1,5 m per seconde varende wordt volledig afgeremd zonder de hefdeur te raken. 47 Prinses Marijkesluizen in het Amsterdam - Rijnkanaal Ligging Amsterdam - Rijnkanaal Amsterdam - Rijnkanaal vanaf de Nieuwegeinsebrug Locatie Amsterdam - Rijnkanaal, Lekkanaal en Merwedekanaal in Utrecht Spuisluis en gemaal IJmuiden 48 De over het kanaal gelegen spoor- en verkeersbruggen liggen alle op een hoogte van ten minste NAP +8, 65 m (9,10 m boven de waterspiegel). De vaart op het kanaal wordt toegestaan met duwkonvooien tot 185 m lengte, 22,80 m breedte en 3,30 m diepgang. Het kanaal is van grote economische betekenis, met name voor Amsterdam, en verwerkt een zeer omvangrijk vervoer. Technische gegevens Lengte 72 km Jaar ingebruikname 1952 Van IJ Naar Waal bij Tiel Stroomt door Nederland Sluizen in het Amsterdam-Rijnkanaal • • • • Prinses Marijkesluizen Prinses Marijkesluizen (Ravenswaaij) Prinses Irenesluizen (Wijk bij Duurstede) Waterhuishouding van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Noordzeekanaal Het Amsterdam-Rijnkanaal en Noordzeekanaal zijn belangrijke wateren voor de waterhuishouding in West-Nederland en voor de scheepvaart tussen Amsterdam en de Noordzee, Rotterdam en Duitsland. Huidige functies van het Amsterdam-Rijnkanaal Waterhuishouding Het Amsterdam-Rijnkanaal en Noordzeekanaal zijn in eerste instantie aangelegd voor de scheepvaart. In de loop van de tijd is echter de waterhuishouding een steeds belangrijkere rol gaan spelen. De kanalen gaan dwars door de provincies Utrecht en Noord-Holland. De watervoorziening en afvoer van overtollig water van een gebied in West-Nederland ter grootte van 2300 km2 wordt via beide kanalen geregeld. 49 Wateraanvoer Het Amsterdam-Rijnkanaal ten noorden van de Lek, het Lekkanaal en het Noordzeekanaal vormen tegenwoordig samen één watersysteem. Dit betekent dat de kanalen in open verbinding met elkaar staan en dus dezelfde waterstand hebben. Bij de sluizen langs de Lek wordt water aangevoerd via inlaatwerken. Doordat de waterstand van de Lek hoger is dan het Amsterdam-Rijnkanaal/Lekkanaal, komt ook bij elke schutting van schepen water van de Lek naar het kanaal, de zogenaamde schutverliezen. Per jaar komt op deze manier ongeveer 1 miljard kubieke meter water (dit is 1.000.000.000.000 liter!) vanaf de Lek op het Amsterdam-Rijnkanaal. Tussen de Lek en IJmuiden komt er ook water uit de omgeving op de kanalen. Deze hoeveelheid water bedraagt ongeveer 2 miljard kubieke meter en is afkomstig uit neerslag die valt in de poldergebieden in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland. Waterafvoer In IJmuiden wordt al het aangevoerde water naar zee gebracht met behulp van de Spuisluis IJmuiden en het Gemaal IJmuiden. Dat is nodig omdat Nederland anders onder water loopt; een groot deel ligt immers onder de zeespiegel. Bovendien is het belangrijk dat de waterstand op het kanaal niet te veel varieert, zodat de scheepvaart ongehinderd door kan varen. Het afvoeren van al dat water naar zee kan op twee manieren. De waterstand op zee is hiervoor bepalend. Is de waterstand lager dan die op het kanaal, dan gaat de Spuisluis open en kan het water onder vrij verval weglopen naar zee. Dat is goedkoop want het kost geen energie. Als de zeewaterstand echter hoger is dan op het kanaal, moet er worden gepompt. Per jaar stroomt door het spuien en pompen bijna 3 miljard kubieke meter water naar zee, ofwel 3.000.000.000.000 liter. Gemiddeld is dat 95.000 liter per seconde. Ligging van Amsterdam - Rijnkanaal en Noordzeekanaal 50 Watervoorziening Het Amsterdam-Rijnkanaal speelt een belangrijke rol in de aanvoer van water voor de regio Utrecht en Zuid-Holland in perioden van droogte. Het water van het kanaal wordt dan getransporteerd naar de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden, Rijnland en Delfland. Hiermee worden deze gebieden van zoet water voorzien, terwijl ze anders in droge perioden afhankelijk zouden zijn van verzilt water in de directe omgeving. In de droge zomer van 2003 is extra zoet water vanuit het Markermeer via de zogenaamde Tolhuissluisroute naar het Hoogheemraadschap van Rijnland gevoerd om in het tekort aan zoet water te voorzien. Het water van het Noordzeekanaal wordt niet gebruikt voor watervoorziening in de regio, omdat het te zout is (door verzilting!). De kanalen spelen niet alleen een belangrijke rol in de waterhuishouding en scheepvaart, maar hebben ook andere functies, zoals natuur, drinkwatervoorziening, koelwater en viswater. Natuur Langs de kanalen zijn verschillende maatregelen genomen om natuurfuncties te bevorderen. Zo zijn langs het Amsterdam-Rijnkanaal op diverse plaatsen voorzieningen gemaakt, zodat te water geraakte dieren er weer uit kunnen komen. Langs het Noordzeekanaal zijn enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook zijn in IJmuiden en Schellingwoude voorzieningen gemaakt om trekvissen de mogelijkheid te bieden om van zee naar binnenwateren te kunnen zwemmen. Drinkwater Bij Nieuwegein en bij Loenen wordt water ingenomen voor de bereiding van drinkwater. Het kanaalwater wordt voorgezuiverd en getransporteerd naar de Loenderveense Plas en de Amsterdamse Waterleidingduinen in Leiduin, waar verdere zuivering plaatsvindt voordat het uiteindelijk uit de kraan komt. Om het kanaalwater te kunnen gebruiken voor drinkwaterbereiding moet het schoon genoeg zijn en mogen er niet teveel chloride, zware metalen en pesticiden in zitten. Koelwater en viswater Het kanaalwater wordt ook gebruikt voor de koeling van de energiecentrales te Utrecht, Amsterdam en Velsen. Het geloosde koelwater mag daarbij niet te warm worden, omdat dit schadelijk is voor de vissen in de kanalen. Tenslotte is op de kanalen ook nog een aantal beroepsvissers actief en wordt er veel aan sportvissen gedaan. 51 De toekomst van het Amsterdam-Rijnkanaal De toekomstige functies van het Amsterdam-Rijnkanaal worden bepaald door drie ontwikkelingen: 1) de klimaatverandering, 2) de uitbreiding van de stad Utrecht in westelijke richting, en 3) de verwachte toename in vervoer over water door middel van de binnenvaart. Deze drie toekomstige ontwikkelingen worden hieronder kort uiteengezet. 1. Klimaatverandering Naast een stijging van de zeespiegel leidt de klimaatverandering ook tot opwarming van meren, zeeën en oceanen. Hierdoor verdampt meer water en valt elders meer neerslag. Als gevolg van mondiale opwarming neemt de neerslag toe met 3 tot 12%. Zo zullen de Rijn en de IJssel in de winter meer en in de zomer minder water aanvoeren. Uit oogpunt van watervoorziening is dit vooral in laag Nederland een belangrijk aandachtspunt. De verwachte grotere aanvoer vanuit de Rijn en de IJssel in de winter maakt meer afvoer vanuit het Natte Hart naar zee noodzakelijk. Tegelijkertijd stijgt de zeespiegel en wordt spuien onder vrij verval steeds moeilijker. In het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal zullen vaker en langduriger hogere waterstanden optreden, omdat het moeilijker wordt om bij IJmuiden water onder vrij verval te lozen. Zonder maatregelen zullen de meerpeilen stijgen en komt extreem hoog water in het IJsselmeer, het Markermeer en de randmeren steeds vaker voor. Naast een toenemende wateroverlast komt uiteindelijk ook de veiligheid in het geding. In zeer droge jaren treden aanzienlijk langere perioden van laagwater op in de meren en kan de beperkte wateraanvoer leiden tot waterschaarste. In de provincie Utrecht heeft de klimaatverandering heel diverse gevolgen, omdat de provincie zo verschillend is in opbouw, met zandgronden in het oosten, veenweiden in het westen en noorden, grootstedelijk gebied in het midden en de rivier de Lek in het zuiden. Om de heftiger buien het hoofd te bieden, is uitbreiding nodig van de bergingsmogelijkheden in het westen en het midden van de provincie. De langere periodes van droogte maken noodzakelijk dat overal in de provincie maatregelen genomen moeten worden om de verdroging te bestrijden. Het klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. Maatregelen voor berging en tegen verdroging kunnen heel goed samengaan. De te verwachten grilliger aanvoer van water in de Lek betekent dat de Lekdijk sterk genoeg moet zijn om piekafvoeren (veel water ineens) aan te kunnen. Tevens moet in droge tijden de aanvoerfunctie van water door 52 Utrecht naar Zuid- en Noord-Holland gewaarborgd blijven. Daarnaast hebben wij te maken met de problematiek van bodemdaling in het veenweidegebied (westelijk deel van de provincie). Waterveiligheid is, na de recente dijkversterkingprojecten langs de Lek, goed op orde. Samen met het boerenbedrijf moet goed gekeken worden hoe we de bodemdaling kunnen afremmen. Dat betekent aanpassing van de productiemethoden, zodat wij de (grondwater) peilen minder snel laten zakken en enige mate van ‘verbrakking’ (zouter grondwater door kweldruk) kunnen opvangen door nieuwe gewassen te gaan telen die dat kunnen hebben. 2. Stedelijk ontwikkeling: uitbreiding Utrecht in westelijke richting Op dit moment wordt in het westen van Utrecht een compleet nieuw stadsdeel gebouwd: Leidsche Rijn: de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland. Tot 2025 worden hier 30.000 woningen gebouwd voor ongeveer 80.000 mensen. Bovendien zullen hier uiteindelijk zo’n 40.000 mensen komen werken. Het is het gebied waar oud en nieuw samenkomen. Centraal gelegen, dichtbij de snelwegen en de stad Utrecht. Een gebied waar groen afgewisseld wordt met monumentale boerderijen, oude lintbebouwing en gevarieerde koop- en huurwoningen. Elke wijk heeft een eigen karakter. De wijken Langerak, Parkwijk en Veldhuizen zijn al grotendeels bewoond en bedrijventerreinen de Wetering en Papendorp zijn al volop in gebruik. De komende jaren ligt het hoogtepunt qua woningbouwproductie in de wijken Vleuterweide, Terwijde en Het Zand. Leidsche Rijn Utrecht is het antwoord op de grote vraag naar woningen in de regio Utrecht, landelijk gezien de regio met het grootste woningtekort. Bovendien schept Leidsche Rijn Utrecht ruimte voor nieuwe economische bedrijvigheid. Naar verwachting ontstaan er in Leidsche Rijn Utrecht zo’n 40.000 nieuwe banen. Leidsche Rijn is niet in een keer op de ontwerptafel ontstaan. Iedere wijk wordt apart ontworpen en gebouwd. Stedenbouwkundigen kunnen daardoor inspelen op actuele ontwikkelingen en de wijken krijgen ieder een eigen identiteit en sfeer. Bovendien is rekening gehouden met het rijke cultuurhistorische verleden van Leidsche Rijn. Archeologische resten, zoals de Romeinse weg, zijn zorgvuldig ingebed in de bouwplannen. Natuur en openbaar groen spelen ook een belangrijke rol in het nieuwe stadsdeel. Centraal in het gebied komt het Leidsche Rijn Park, 300 hectare groot en daarmee één van de grootste stadsparken van Nederland. De bouw van Leidsche Rijn heeft ook gevolgen voor de infrastructuur. De plannen voorzien in een verplaatsing en gedeeltelijke overkapping van de A2. Om het nieuwe stadsdeel te verbinden met Utrecht komen er drie nieuwe bruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal. Twee nieuwe treinstations, het toekomstige Randstadspoor, nieuwe fietsverbindingen en een snelle busverbinding moeten zorgen voor verdere ontsluiting van het gebied. Het autobezit en de automobiliteit zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dat resulteert in een behoefte aan meer parkeerruimte, meer hoofdwegen en verdere verbetering van het openbaar vervoer. 53 3. Ontwikkeling van het vervoer over water: de binnenvaart sector Door de opening van de grenzen in Oost-Europa en de groei van de economie moet er zoveel over water vervoerd worden, dat er markt is voor nieuwe binnenschepen. In de afgelopen jaren worden in hoog tempo - soms meerdere schepen per week - binnenschepen aan de vloot toegevoegd. In de tankvaart wordt dit effect versterkt doordat oliemaatschappij BP niet langer toestaat dat haar producten door enkelwandige tankers worden vervoerd. Dit voorbeeld werd door veel anderen gevolgd. Tankers worden nu dubbelwandig gebouwd. Er is (nog) geen saneringsregeling voor de oude schepen. Binnenschepen worden gebouwd volgens CEMT-klasse, dit is een indeling naar afmetingen van vaarwegen in West-Europa. De klasse-indeling is bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (vandaar de term CEMT-klasse). Van oudsher worden de schepen in de binnenvaart getypeerd naar de maximale afmetingen op een bepaalde vaarweg. De cruisevaart met luxe passagiersschepen op de Europese binnenwateren neemt weer toe. Ook aan die vloot worden veel nieuwe eenheden toegevoegd. Het werkt bepaald niet tegen deze markt dat de grenzen naar Oost-Europa open zijn gegaan. Cruisen over de rivieren en kanalen door het binnenland is mogelijk van de Noordzee tot de Zwarte Zee over de Rijn en de Donau. Passagiersvervoer in lijndiensten neemt ook steeds meer toe, omdat dit openbaar vervoer te water vaak wordt uitgevoerd met snelle schepen zoals waterbussen tussen Rotterdam, Dordrecht, Zwijndrecht, Papendrecht en Gorinchem en Fastferries op het Noordzeekanaal. Watertaxi’s worden vaak ingezet als openbaar vervoersmiddel in riviersteden en de buitenwijken daarvan. Ook de techniek staat niet stil. River Information Services zijn informatiesystemen, waarmee de informatiestromen door hele transportketen worden geautomatiseerd. Als een container in een Europese haven wordt aangevoerd en op een binnenschip overgeslagen, kunnen de gegevens van deze container met het schip meereizen, zonder dat de schipper met een bundel papieren bij elke sluis of grens naar een walkantoor moet. Onderweg weten de mensen op de verkeersposten welke lading passeert. Dat is van groot belang voor de calamiteitenbestijding, denk bijvoorbeeld aan het vervoer over water van gevaarlijke stoffen. De grootste concurrent is het wegvervoer, dat in 2002 47% van alle tonkilometers in Nederland voor haar rekening nam. Het spoorwegvervoer is geen partij, dat kwam niet verder dan 4%. De aanleg van de Betuweroute kan dan ook alleen uit politieke motieven worden verklaard, zeker als bedacht wordt dat dezelfde vervoersprestatie met ongeveer zes moderne binnenschepen zonder overheidsbijdrage - kan worden geleverd. 54 Opdrachten Amsterdam-Rijnkanaal 1. Wat is het maatschappelijke belang van het Amsterdam-Rijnkanaal voor de provincie Utrecht op dit moment? In welke activiteiten komt dat belang tot uiting? 2. Wat betekent de huidige ligging van het kanaal voor de stedelijke ontwikkeling van de stad Utrecht? Denk aan de uitbreiding van de stad in westelijke (Leidsche Rijn) en zuidwestelijke richting (Rijnenburg)? 3. Wat zou de toekomstige ontwikkeling van het Amsterdam-Rijnkanaal kunnen zijn gelet op verschillende ontwikkelingen in de provincie Utrecht en in Nederland? Denk aan demografische ontwikkelingen, ontwikkelingen in de scheepvaart, toekomstige zoetwaterbehoefte in het licht van de klimaatverandering, stedelijke ontwikkeling, en de toekomstige behoeften van de landbouw en natuur? 4. Wat is de relatie tussen het Amsterdam-Rijn kanaal en de andere opdrachten over verzilting en waterveiligheid? Contactpersonen Amsterdam-Rijnkanaal Experts die bereid zijn om bijvoorbeeld een gastles te geven in de klas, of die door de leerlingen benaderd kunnen worden voor extra informatie en uitleg bij de opgaven rondom het Amsterdam-Rijnkanaal: René van den Heuvel, Rijkswaterstaat Directie Utrecht 55 Websites Amsterdam-Rijnkanaal Rijkswaterstaat: http://www.rijkswaterstaat.nl/themas/water/vaarwegenoverzicht/ adam_rijnkanaal/index.aspx Provincie Utrecht: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=208256 Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden: http://www.hdsr.nl/informatie/beleid_en_plannen/item_2295/tussen_kromme_rijn Wikipedia http://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Kanaal_in_Utrecht http://nl.wikipedia.org/wiki/Binnenvaart#Ontwikkelingen 56 57 Verzilting in het drooggevallen Aralmeer in Centraal Azie 58 5. Thema Verzilting Kennisles 3 Lesdoel Het doel van deze les is om de leerlingen bekend te maken met de thematiek rondom waterkwaliteit. Na deze les weten ze welke problematiek rondom dit thema in het verleden heeft gespeeld, tot welke beslissingen en/of aanpakken dit heeft geleid en weten dit te koppelen aan de huidige opgaven voor verzilting. Introductie Waterbeheer en waterkwaliteit Bij de tweede opgave (verzilting) is het goed als de leerlingen achtergrond informatie ontvangen over: • • • • De maatregelen die tijdens de watergeschiedenis van Nederland zijn genomen om de kwaliteit van het water in Nederland steeds beter te maken, zoals de aanleg van waterleidingen en riolering. Inzicht in de problemen die er vroeger toe leidden dat de waterkwaliteit werd aangetast (denk aan bacteriën, verspreiding van ziekten, etc.) De verdeling van zoetwater in Nederland. Hoe gebeurt dat nu, met welke reden? Wie profiteert ervan? Etc. Overzicht van partijen die te maken hebben met de problematiek van verzilting en een rol spelen bij het oplossen ervan. (Denk aan: waterleiding bedrijf Vitens; waterschap de Stichtse Rijnlanden, boeren, natuurorganisaties, Rijkswaterstaat Directie Utrecht, etc.). Aansluiting op Watercanon: • • • Venster 14 (Binnendieze) Venster 22 (Verdeling van zoet water) Venster 23 (Waterkwaliteit) Meer achtergrondinformatie is samengebracht vanaf pagina 66. 59 DE WATERCANON www.watercanon.nl Venster 14, 1887 BINNENDIEZE Vroeger riool, nu een toeristische trekpleister Icoon: Binnendieze Foto: Ed Hupkens / Vrienden van ‘s-Hertogenbosch Tegenwoordig kun je een rondvaart maken over het stelsel van smalle waterlopen in de binnenstad van Den Bosch. Het geheel is 3,5 kilometer lang en heet de Binnendieze. Ooit was het de levensader van Den Bosch en werd het voor van alles gebruikt: vaarweg, wasbekken voor kleding, vuilstort, waterbron voor de bierbrouwerij, spoelbad voor lakenstoffen en jachtgebied voor vissers. Toen Den Bosch in de dertiende eeuw de eerste stadsmuren kreeg, werd de Dieze eromheen geleid, als vestinggracht. Ruim een eeuw later had de bloeiende stad behoefte aan nieuwe, ruimere stadsmuren. Weer werd de Dieze eromheen geleid. Het bestaande waterstelsel kwam in de stad te liggen: de Binnendieze. Huizen werden met de rug naar de stroompjes gebouwd. Later werden de glooiende oevers bij de achtertuinen en achtergevels vervangen door hoge, stenen kademuren. In de zeventiende eeuw was het stelsel in totaal maar liefst twaalf kilometer lang. Het spreekt voor zich dat de Binnendieze een stinkend open riool was en dat het gebruik van het water voor alle denkbare doeleinden ziekte en epidemieën in de hand werkte. In 1887 kreeg de stad Den Bosch waterleiding. Toen de stad later ook riolering kreeg, kwam het Binnendiezesysteem in verval. In de jaren zestig van de vorige eeuw wilde de gemeente de resterende stukken maar helemaal dempen, maar daar kwam vanuit de bevolking verzet tegen. Uiteindelijk werden de 3,5 kilometer die nog min of meer intact waren, gerestaureerd. Dit project duurde van 1973 tot 1998 en nu is het stelsel een belangrijke toeristische attractie voor de stad. 60 Wat in Den Bosch tegen het einde van de negentiende eeuw gebeurde, kan model staan voor alle Nederlandse steden. Eindelijk, veel later dan bijvoorbeeld in Engeland, kwamen er water(leiding)bedrijven en rioleringsstelsels. De slechte kwaliteit van het drinkwater was een groot gevaar voor de volksgezondheid. Ziektes als cholera kwamen in de negentiende eeuw nog veel voor. De waterbedrijven, in totaal kwamen er zo’n 220 in Nederland, leverden goed drinkwater. Eerst kregen alle steden waterleiding, het platteland kwam grotendeels pas na de Tweede Wereldoorlog aan de beurt. Tegenwoordig hebben we nog tien grote waterleidingbedrijven in Nederland over, die samen jaarlijks 1,2 miljard kubieke meter water van uitstekende kwaliteit leveren. We hebben ook 100.000 kilometer aan rioleringsbuizen in de Nederlandse grond liggen, ter waarde van zo’n 60 miljard euro. Schoon drinkwater en riolering vinden we vanzelfsprekend. Maar het kost veel geld en energie om de kwaliteit van de infrastructuur en van het drinkwater op peil te houden. Toch kan de Binnendieze gerust een toeristische trekpleister blijven. DE WATERCANON www.watercanon.nl Rond 1900 moesten vrijwel alle Nederlanders in de stad zich voor hun dagelijkse behoeften nog behelpen met een houten plee, met daaronder een ton, die met een beetje geluk twee keer per week werd opgehaald en vervangen door de gemeentereiniging. Aan deze onsmakelijke bedoening kwam een einde met de invoering van het ‘watercloset’, de WC, die aangesloten was op de nieuwe waterleiding en riolering. In Amsterdam begint men in 1910 met de aanleg van riolering, in sommige andere steden pas tientallen jaren later. 61 Venster 22, 1970 DE WATERCANON www.watercanon.nl STUW BIJ DRIEL Waterkraan van de grote rivieren Icoon: Stuw en sluis in de Neder Rijn bij Driel Foto: Bart van Eijck Hoe verandert een rivier in een kanaal? En hoe verandert dat kanaal weer terug in een rivier? Door er stuwen in te leggen. In 1970 is de stuw bij Driel geopend. Driel ligt een paar kilometer ten zuidwesten van Arnhem aan de Nederrijn. Een stuw helpt het waterpeil in een rivier op peil te houden. De stuw bij Driel is een open-dicht stuw in de vorm van twee grote bogen. Hij werkt als een soort kraan. Als de stuw open is, kan het water door de Nederrijn. Bij een dichte stuw wordt het water tegengehouden en gaat het via de IJssel naar het IJsselmeer. Zo kan het water de kant op waar er het meest behoefte aan is. De stuw bij Driel is het grootste deel van het jaar dicht. Zo krijgt het IJsselmeer zo veel mogelijk zoet water. Om te zorgen dat de Nederrijn toch nog bevaarbaar blijft voor schepen, zijn er verder naar het westen nog twee stuwen gebouwd. Een bij Amerongen en een bij Hagesteijn. Als de stuwen dicht zijn, is de Nederrijn in feite een kanaal. Als er veel water is, gaan de stuwen open en is de Nederrijn weer een rivier. Nederland is een waterrijk land. Je zou zeggen dat Nederland geen droogte kent. Dat is jammer genoeg niet waar. We denken dat Nederland een regenachtig land is, maar met gemiddeld 70-90 cm neerslag (meestal in millimeters uitgedrukt, dus 700-900 mm) zouden we zonder de grote rivieren veel te weinig water hebben om in onze behoeften aan drinkwater en water voor de landbouw te voorzien. Er is altijd water in het land, maar niet altijd op de juiste plek en het goede moment. De regen is niet gelijk verdeeld over het jaar. Het regent het meest in de winter, als er bijna geen gewassen op het veld staan. Het regent weinig in het voorjaar als de gewassen moeten groeien. Als het klimaat verandert, zou het in de zomer nog wel eens veel droger kunnen worden en in de winter veel natter. Om ook in droge tijden water te kunnen gebruiken voor landbouw en drinkwater, is het nodig water op te slaan. Het IJsselmeer is een belangrijke bron voor zoet water voor de landbouw en drinkwater. Het vervult ook een belangrijke rol bij het bestrijden van verzilting van de Nederlandse grond. 62 DE WATERCANON www.watercanon.nl Landbouw kan niet zonder zoet water. Voor bijna alle gewassen is zeewater niet bruikbaar. Het is in Nederland een groot probleem dat zeewater op veel plaatsen het land binnen kan komen. We noemen dat verzilting. Die verzilting treedt op bij de grote rivieren en bij kanalen die op zee uitmonden, zoals het Noordzeekanaal. Zeewater kan ook via de bodem het land binnendringen. Hoe dieper onder de zeespiegel, hoe sneller dit gebeurt. Dit vormt een groot probleem voor de landbouw, als er geen maatregelen tegen genomen worden. Het is maar goed dat we in Nederland een aantal grote gebieden hebben met zoet water, zoals het IJsselmeer. En dat we geleerd hebben hoe we het zoete rivierwater de goede kant op kunnen sturen. 63 DE WATERCANON www.watercanon.nl Venster 23, 1986 WATERKWALITEIT EEMS-DOLLARD Kluten, tureluurs en visdiefjes broeden weer tevreden Icoon: Brandganzen in gebied Eems en Dollard, 2005 Foto: Kina / Silvan Puijman Kluten, tureluurs en visdiefjes broeden weer tevreden in het Eems-Dollardgebied. In de winter zijn er vogels te zien die van winderige open vlaktes houden, zoals de slechtvalk, de ruigpootbuizerd en de sneeuwgors. Allemaal voelen ze zich weer thuis in het Eems-Dollardgebied, bij de Nederlands-Duitse grens. Dat is wel eens anders geweest. In het Eems-Dollargebied ontmoeten zoet en zout water elkaar. Het is een bijzonder gebied: een van de laatste getijdengebieden in West-Europa met brak water. Het uitgestrekte natuurgebied in de Dollard biedt weidse uitzichten. Op een oppervlakte van tien maal tien kilometer strekken zich kwelders, slikken en wadden uit. In deze slibrijke gebieden rusten trekvogels uit en zoeken naar voedsel, dat volop in het slib voorradig is. Op de landsgrens bij het gehucht Nieuwe Statenzijl staat een uitkijkhut, de ‘Kiekkaaste’, die het hele slikkengebied overziet. Maar dit prachtige natte grensgebied heeft het lange tijd zwaar te verduren gehad. Bedrijven loosden vanaf de jaren vijftig jarenlang giftige stoffen en ander afval. Hierdoor raakten het gebied en het zeehavenkanaal naar Delfzijl ernstig vervuild met giftig baggerslib. De rioolpersleiding Groningen-Delfzijl werd van 1928 tot 1979 gebruikt voor de afvoer van huishoudelijk en industrieel afvalwater vanuit de stad Groningen naar de Eems. Op de riolering loosden ook fabrieken en laboratoria van ziekenhuizen. In de rioolleiding raakte het slib ernstig verontreinigd met onder meer kwik. Het Eems-Dollardgebied werd de zieke arm van de Waddenzee genoemd. 64 Zoals in veel waterrijke gebieden moeten de beheerders hier rekening houden met veel belangen, zoals scheepvaart, industrie, natuur, drinkwatervoorziening en recreatie. Bovendien heeft buurman Duitsland zijn eigen wensen. Daarom is er regelmatig Nederlands-Duits overleg. Zo willen Duitse scheepswerven graag beschikken over een diepe vaargeul voor hun schepen. Maar scheepvaart draagt ook bij aan watervervuiling en een diepe vaargeul maakt het water troebel. Het vergt van de beheerders ware evenwichtskunst om oplossingen te vinden die voldoende steun krijgen. Overal in Nederland is het oppervlaktewater veel schoner geworden, dankzij milieuwetgeving, controles en honderden efficiënt werkende rioolwaterzuiveringsinstallaties. Elk jaar verwerken deze bedrijven enorme hoeveelheden rioolwater. In de installaties worden eerst alle grote voorwerpen eruit gehaald: van plastic flessen tot groenteafval. Daarna worden in enorme bakken bacteriën aan het werk gezet die de vervuilende stoffen eruit halen. Het gezuiverde afvalwater kan veilig worden geloosd. Ook in het Eems-Dollardgebied is de waterkwaliteit vooruit gegaan. Regels van de Europese Unie om de waterkwaliteit verder te verbeteren maken het nodig om nieuwe plannen te maken. Dat vraagt om goed overleg met Duitsland: in deze grensstreek worden grensverleggende oplossingen gevraagd. En zo hoort het. De tureluur en de ruigpootbuizerd kennen ook geen grenzen. DE WATERCANON www.watercanon.nl Maar na 1985 kwam de ommekeer. De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren deed ook hier zijn invloed gelden. Deze wet uit 1970 bepaalde dat de vervuiler (industrie, landbouw) voor de lozing van vervuilende stoffen in het water een heffing moest betalen. Lozingen van afvalwater waren ook niet meer zomaar toegestaan. Daarvoor moest een vergunning worden aangevraagd. In de vergunning stond welke kwaliteit het afvalwater moest hebben. Dit betekende een grote impuls voor de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties, die het afvalwater zuiveren dat uit de riolen komt, In het Eems-Dollardgebied werden de giflozingen in 1986 stopgezet. In 2005 werden afspraken gemaakt over het schoonmaken en het verwijderen van de giftige stoffen uit de afgedankte rioolpersleiding. 65 Achtergrondinformatie Verzilting Geschiedenis - Irrigatie Verzilting is het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van bodem, water of lucht. Verzilting betekent een toename van de zoutconcentratie (in het bijzonder chloride) in water of bodem. Vaak spreekt men pas van verzilting wanneer de zoutconcentratie hoger wordt dan wenselijk voor natuur of landbouw. Hierin zit een subjectief element: wellicht is de zoutconcentratie te hoog voor het huidige landgebruik, maar biedt ze kansen voor nieuwe gebruiksvormen. Oorzaken van verzilting Verzilting treedt op wanneer de invloed van brakke kwel (oud zilt grondwater) in diepe polders en droogmakerijen niet kan worden gecompenseerd door de aanvoer van regenwater of zoet oppervlaktewater. Waar in droge perioden brak oppervlaktewater wordt aangevoerd kan in principe ook verzilting optreden in afwezigheid van brakke kwel. Zo werd in de zomer van 2003 besloten tot de inlaat van licht brak water om droogteschade aan veendijken en aan natuur te voorkomen. Verzilting is al een oud probleem. Het kanaal dat Entemena van Lagash liet aanleggen rond 2400 v.Chr. leidde al tot grote problemen in de landbouw van Sumer. Entemena(k) ca. 2404-2375 v.Chr. was ensi (vorst) van Lagash. Hij was de vijfde vorst van het huis van Ur-Nanshe. Van deze koning is bekend dat hij een groot bevloeiïngskanaal liet bouwen dat water van de Diklat (Tigris) naar een streek ten oosten van Lagash voerde. Deze streek was voordien afhankelijk van water van de Purattu. Hoewel aanvankelijk het kanaal tot recordoogsten leidde, was het op langere termijn een ecologische ramp. Er was veel kwelwater aan weerszijde van het kanaal dat tot een verhoging BRONNEN: Wikipedia, de vrije encyclopedie www.wetterskipfryslan.nl documents.plant.wur.nl/imares/zeekust/ipopfactsheetverzilting.pdf www.tno.nl/images/ shared/overtno/magazine/beno_1_2008_10. pdf www.vwo-campus.net/downloads/pws4_ hoe_gevoelig_is_de_nederlandse_natuur.pdf www.groenportaal.nl/nieuws/200711/verzilting_is_niet_te_stoppen_en_biedt_ook_kansen_voor_de_landbouw_4536.shtml 66 van de grondwaterspiegel, overstromingen en overbevloeiïng leidde. Het ergste effect was echter de sterk toegenomen verzilting. Dat is goed te zien aan het feit dat zoutgevoelige tarwe langzamerhand vervangen werd door meer zoutminnende gerst. In de streek rond Lagash en Girsu werd rond 3500 v.Chr. voornamelijk tarwe verbouwd, maar in de tijd van Entemena nam tarwe nog maar een zesde van de oogst voor zijn rekening. Na hem werd het nog erger. In 2100 v.Chr. was er nog maar 2% tarwe en in 1700 v.Chr. nul. Bovendien ging ook de grootte van de oogst achteruit. In Entemena’s tijd was de oogst bij Girsu ca. 2400 liter/ha, in 2100 v.Chr. ca 1460 l/ha en in 1700 v.Chr. minder dan 900. Ook in de literatuur van die dagen klinkt het probleem door. Bijvoorbeeld in het epos van Athrahasis ..de zwarte velden worden wit de brede vlakte wordt verstikt met zout.. Het enige effectieve wapen dat de Sumeriërs en hun opvolgers hadden tegen de verzilting was het regelmatig braak laten liggen van het land. Ook nu nog is het gebruikelijk om dit om het jaar te doen. Wilde planten zorgen ervoor dat de bovenlaag uitdroogt en het zout erin daarna wegspoelt. Heden - Doorspoelbeleid Doorspoelbeleid is een begrip uit het Nederlandse Waterbeheer. Het omvat alle afspraken die gemaakt zijn over het bestrijden van te hoge zoutgehaltes en vervuiling in de Nederlandse polder-boezemstelsels door deze regelmatig met zoet water door te spoelen. Omdat westelijk Nederland onder zeeniveau ligt, kwelt zout water uit de ondergrond op in de polders en meren. Het zoutgehalte in landbouwgebieden mag de concentratie van 300 mg/l echter niet overschrijden omdat dit schade aan gewassen zou opleveren. Gewoonlijk zorgt de afvoer van regenwater dat dit zout op een ‘natuurlijke’ wijze uit het systeem verdwijnt, maar in periodes van droogte ontbreekt deze doorspoeling; daarom wordt het systeem dan doorgespoeld met water dat men van elders aanvoert. Enkele voorbeelden: • Het Hoogheemraadschap van Schieland (omgeving Rotterdam) onttrekt zijn doorspoelwater gewoonlijk uit de Hollandse IJssel. Die staat op zijn beurt weer in verbinding met de Nieuwe Waterweg. • Het Hoogheemraadschap van Rijnland (omgeving Leiden) onttrekt zijn door spoelwater gewoonlijk bij Gouda uit de Hollandse IJssel. • Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (omgeving Utrecht) ont- trekt zoet water uit het Amsterdam-Rijnkanaal. • Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Noord-Holland boven het IJ) onttrekt zoet water aan het IJ en het IJsselmeer. 67 Toekomst - Extreme droogte Tijdens extreem droge perioden, waarbij gedurende lange tijd geen neerslag valt in het stroomgebied van de Rijn, kan de zoetwateraanvoer in zuidwestelijk Nederland in gevaar komen. Door de lage rivierafvoeren krijgt het zout op de Noordzee kans om landinwaarts op te rukken. Ook de zoutconcentratie op de Hollandsche IJssel, waaruit veel waterschappen hun doorspoelwater halen, kan dan de norm van 300 mg/l overschrijden. Ter vergelijking: zeewater heeft een zoutconcentratie van 25.000 mg/l. Gemiddeld ééns per 12 jaar is de situatie zo nijpend dat het gemaal “de Doorvoerder” bij Utrecht moet worden ingeschakeld. Dit gemaal voorziet de Westelijke hoogheemraadschappen Rijnland en Schieland dan van zoet water uit het Amsterdam-Rijnkanaal. De capaciteit van het gemaal bedraagt 7 m³/s, maar soms dit is niet voldoende om aan alle waterbehoefte te voldoen. Dit was bijvoorbeeld het geval in augustus 2003. De waterschappen stonden toen voor het dilemma of ze schadelijk zilt water zouden inlaten, of dat ze beter helemaal geen water konden inlaten. Doorspoelen wordt gezien als een noodzakelijk kwaad, omdat het betekent dat gebiedsvreemd water moet worden ingelaten. Dat wil zeggen: water met een samenstelling die ongelijk is aan die uit het gebied zelf. De trend in het Nederlandse waterbeheer is sinds eind jaren negentig nu juist om gebieden zoveel mogelijk gebiedseigen water te laten houden. Verzilting neemt toe Bodemdaling en continue bemaling zorgen voor een toename van brakke kwel (bestaande praktijk). Klimaatverandering leidt waarschijnlijk tot meer en langere droogteperioden. Hierdoor zullen vaker zoetwatertekorten ontstaan, met als gevolg zoutpieken door brakke kwel of inlaat van brak water. Verzilting als bedreiging voor natuur In 2007 publiceerde Alterra een verkennende studie over de gevoeligheid van natuur voor verzilting. Van de totale oppervlakte natuur in laag Nederland lijkt 68% potentieel gevoelig en 19% zeer gevoelig voor verzilting. Zoutpieken kunnen schade toebrengen aan zoetwaterafhankelijke natuur. Door toedoen van brak inlaatwater stierf tijdens de droge zomer van 2003 de Rode Lijst en doelsoort Krabbenscheer af in de polder Groot Wilnis/Vinkeveen. Zowel aquatische als terrestrische natuur kan door verzilting schade oplopen. Regenwaterlenzen onder percelen kunnen bij droogte zo dun worden dat brakke kwel er doorheen breekt en de 68 vegetatie aantast. Brak water bevat niet alleen hoge chlorideconcentraties, maar ook veel sulfaat. Sulfaat kan grote problemen veroorzaken in zoetwaterafhankelijke natuurgebieden. Verzilting als kans voor natuur ‘Meegroeien met de zee’, herstel van zoet-zoutovergangen en ruimte voor natuurlijke peilfluctuatie krijgen steeds meer aandacht in het beleid en beheer met betrekking tot water en natuur. Het toelaten van verzilting kan ruimte scheppen voor nieuwe brakwaternatuur met soorten die zeldzaam zijn geworden door de afsluiting van de zeearmen. In laagveenmoerassen remmen hoge chlorideconcentraties de veenafbraak. Hierdoor komen minder ongewenste voedingsstoffen vrij. Bovendien lijken hoge fosfaatconcentraties in brak water minder nadelige effecten te hebben dan in zoet water (bijvoorbeeld minder bloei van blauwalgen). Verziliting hoeft niet altijd een bedreiging te zijn: er kan op allerlei manieren gebruik worden gemaakt van de menging van zoet met zout water, zoals de teelt van gewassen, natuurontwikkeling en energiewinning 69 Wat is verzilting volgens het waterschap in Fryslan? Verzilting heet het als water niet meer voldoet aan de zoetwaternorm die er voor het gebied staat. Dit houdt niet in dat er sprake is van echt zout water; het smaakt nog steeds zoet. Elk gebied heeft zijn eigen zoutnormen. Het proces van verzilting kan in hoofdzaak verklaard worden aan de hand van een tweetal factoren: 1. Ontstaansgeschiedenis van een gebied (geologie); 2. Menselijke activiteiten die hebben plaatsgevonden. Ontstaansgeschiedenis Zout grondwater kan van nature aanwezig zijn doordat het ingesloten is geraakt in marine afzettingen; de wijze waarop de ondergrond tot stand is gekomen, de geologie, geeft hier dus de verklaring voor het te beschrijven verschijnsel. Afhankelijk van de lokale omstandigheden (aanwezigheid van waterlopen, type bodem) kan in de loop der tijd een verzoeting optreden door infiltratie van regenwater. Menselijke activiteiten Er heeft in de loop der tijd verzilting plaatsgevonden doordat, onder invloed van stijghoogteverschillen tussen oppervlaktewater en (diep) grondwater, een stroming van zout water vanuit de ondergrond richting het oppervlak heeft kunnen plaatsvinden. In grote lijnen kan onderscheid worden gemaakt in brakke gebieden die door lokale kwel met zout water worden gevoed, en brakke gebieden die door regionale kwel met zout water worden gevoed. Van lokale (ondiepe) kwel is sprake wanneer een gebied een relatief laag oppervlaktewaterpeil kent in vergelijking met de directe omgeving. Het lokaal grondwatersysteem zorgt hierbij voor de aanvoer van relatief zout water met als gevolg stijgende chloridegehalten in de ondergrond. Bij regionale kwel stroomt zout water vanuit de diepe ondergrond naar het oppervlaktewater. Het zoute water in de diepe ondergrond wordt aangevoerd via de diepe watervoerende pakketten vanuit de richting van de Waddenzee. De Waddenzee fungeert hierbij als een grote zoutleverancier met een bijna onbegrensde capaciteit. De drijvende kracht achter de stroming vanuit de diepe ondergrond naar het oppervlaktewater is het stijghoogteverschil tussen het diepe grondwater en het oppervlaktewater. Dit stijghoogteverschil wordt veroorzaakt door het feit dat er in Fryslân veelal sprake is van lage polderpeilen (ruim beneden NAP), terwijl de stijghoogte van het diepe grondwater aan de Waddenzee-zijde van Fryslân bij benadering NAP bedraagt. 70 Er kan dus geconstateerd worden dat het verziltingsproces versneld is sinds het moment dat de mens de waterhuishoudkundige situatie naar zijn hand probeerde te zetten met de daarmee gepaard gaande relatief (ten opzichte van het buitenwater de Waddenzee) lage oppervlaktewaterpeilen. De intensiteit van de verticale stroming in de ondergrond is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van (verticaal) slecht doorlatende lagen zoals de vaak aanwezige kleilaag die in het Holoceen is gevormd, en dieper gelegen keileem lagen. Menselijke activiteiten hebben de weerstand van de slecht doorlatende lagen in de loop van de laatste eeuwen doen afnemen; uit eerder door provincie Fryslân uitgevoerd onderzoek (provincie Fryslân, Zout en verzilting; van (on)oplosbaar naar hanteerbaar verschijnsel, 1991) kwam naar voren dat deze verminderde weerstand bijvoorbeeld wordt aangetroffen bij Wierum, waar de aanwezige deklaag wordt doorsneden door watergangen, en bij Lichtaard, waar de aanwezige deklaag geheel of gedeeltelijk is afgegraven. 71 Opdrachten Verzilting 1. Door de klimaatverandering zal het verziltingsvraagstuk naar alle waarschijnlijkheid gaan toenemen. Wat zullen de gevolgen van klimaatverandering op het verziltingsvraagstuk zijn? 2. Wat zullen de gevolgen van klimaatverandering op de verschillende (menselijke) activiteiten in de provincie Utrecht zijn, waarvoor zoetwater nodig is? 3. Hoe kunnen de gevolgen van de toenemende verzilting tegengegaan worden? En wat betekent dat voor de verschillende (menselijke) activiteiten in de provincie Utrecht zijn, waarvoor zoetwater nodig is? 4. Welke rol speelt het Amsterdam-Rijnkanaal in het tegengaan van verzilting in de provincie Utrecht? Contactpersonen Verzilting Experts die bereid zijn om bijvoorbeeld een gastles te geven in de klas, of die door de leerlingen benaderd kunnen worden voor een interview en extra informatie en uitleg bij de opgaven rondom Verzilting: Egon Baldal, Rijkswaterstaat Dienst Zeeland 72 Websites Verzilting Verwante artikelen Wikipedia • Chloride in zilte gebieden • Schade door verzilting • Verziltingbestrijding • Actuele chloridegehalten op website Wetterskip http://www.wetterskipfryslan.nl/sjablonen/1/infotype/webpage/view.asp?objectID=301 Informatie over wat verzilting is, welke schade verzilting kan veroorzaken en wat tegen verzilting gedaan kan worden (bestrijding). http://documents.plant.wur.nl/imares/zeekust/ipop-factsheetverzilting.pdf Factsheet over verzilting en natuur: waar liggen kansen en bedreigingen? http://www.tno.nl/images/shared/overtno/magazine/beno_1_2008_10.pdf Artikel over de strijd tegen verzilting in Noord Friesland. http://www.vwo-campus.net/downloads/pws4_hoe_gevoelig_is_de_nederlandse_ natuur.pdf Wetenschappers over de effecten van verzilting op de natuur. http://www.groenportaal.nl/nieuws/200711/verzilting_is_niet_te_stoppen_en_biedt_ ook_kansen_voor_de_landbouw_4536.shtml Artikel over de kansen van verzilting voor de landbouw. 73 Collage van mogelijkheden voor nieuwe en veilige dijken 74 6. Thema Waterveiligheid Kennisles 4 Lesdoel Het doel van deze les is om de leerlingen bekend te maken met de thematiek rondom waterveiligheid. Na deze les weten ze welke problematiek rondom dit thema in het verleden heeft gespeeld, tot welke beslissingen en/of aanpakken dit heeft geleid en weten dit te koppelen aan de huidige opgaven voor waterveiligheid. Introductie op thema waterveiligheid Bij de toekomstige wateropgave voor de waterveiligheid is het van belang dat de leerlingen iets te weten komen over: • • • • Beroemde overstromingen uit het verleden, zoals de Zuiderzeevloed, de Watersnoodramp uit 1953, de (bijna) overstromingen van 1993 en 1995. De reacties op deze overstromingen, zoals de dijkenbouw, de bouw van de Deltawerken, het Deltaplan voor de rivieren en een programma zoals Ruimte voor de rivier. Hoe risico’s op overstromingen worden ingeschat (risico is kans op overstro- ming x gevolg van een overstroming). Wat de gevolgen van klimaatverandering zijn op de waterveiligheid van Nederland. (Denk aan: stijgende zeespiegel, grotere fluctuaties in het peil van de rivieren, extreme regenval.) Achtergrondinformatie bij thema ‘Waterveiligheid’: • • • • Venster 3 (Dijkbouw) Venster 19 (Zuiderzeewerken) Venster 20 (Deltawerken) Venster 24 (Overstromingen) Meer achtergrondinformatie is samengebracht vanaf pagina 84. 75 DE WATERCANON www.watercanon.nl Venster 3, 1335 DE VOLTOOIING VAN DE WESTFRIESE OMRINGDIJK Over de kunst van inpolderen en het weren van water Icoon: Westfriese Omringdijk, 2008 Foto: Wout Berger In Noord-Holland ligt een dijk met een lengte van meer dan 125 kilometer. Hij loopt vanaf Alkmaar noordwaarts, daarna naar het oosten, vervolgens in zuidelijke richting en zo weer terug naar Alkmaar. De dijk is meer dan zeven eeuwen oud en nog bijna helemaal intact. Daarom mag deze Westfriese Omringdijk met recht een wereldwonder heten. De dijk is het vroegste voorbeeld van landwinning en dijkbouw op grote schaal, in de strijd tegen de zee. Het werk is begonnen door plaatselijke boeren, die nog niet onder het gezag van de Hollandse graven vielen. Steeds waren er grote stormvloeden, die de grond onder hun voeten wegsloegen. Dat werden de boeren zat en ze besloten er rond 1250 samen iets tegen te doen. Dat was nieuw, want tot dan toe lieten ze het water op zijn beloop, ook omdat God het kennelijk zo wilde. Maar waarom zou je je niet zo goed mogelijk tegen Gods wraak mogen beschermen? Door terpen, kunstmatige verhogingen in het land, met elkaar te verbinden ontstonden aaneengesloten dijken. Daarna groeven de boeren sloten in het droogvallende land, en haaks daarop bredere afwateringskanalen. Daardoor werd het nieuwe land geschikt voor landbouw en veeteelt. Langs de dijk werden huisjes gebouwd. Het werk verliep nog voortvarender toen graaf Floris V in 1289 erin slaagde de West-Friezen te onderwerpen. Hij zag in dat de verhoogde ringdijk een goed verdedigingsmiddel was. En tegelijkertijd had hij oog voor de economische voordelen. 76 De West-Friezen bleven verder bouwen aan de dijk. De oudste dijkstukken bestonden uit een mengsel van klei en veen. Het dijklichaam, de massa waaruit de dijk was opgeworpen, werd bedekt met zoden, die met kruiwagens waren aangevoerd en door spaden in stukken waren gehakt. Zo zette men letterlijk zoden aan de dijk. In de zestiende eeuw werd de dijk verhoogd en verstevigd. Men gebruikte daarvoor een zwaar en vast pakket wier of zeegras. Dit geheel werd weer bijeengehouden door balken en stammen. Inmiddels is de zee ver weg en fiets je over de dijk tussen de weilanden door. Maar het blijft zichtbaar werk van mensenhanden, die de strijd met het water aangingen. Bovendien ontdekten de koppige West-Friezen hoe je met ruzies en conflicten om moet gaan, als je samen iets wilt bereiken. Zo heeft ook de rest van Nederland volop kunnen profiteren van het geworstel bij de totstandkoming van die rondslingerende dijk in Noord-Holland. DE WATERCANON www.watercanon.nl De West-Friese boeren waren blij met de hulp van Floris en zijn opvolgers. Maar ze toonden zich minder tevreden over de controle die de graven uitoefenden. Floris hield strikt toezicht op het onderhoud aan de ringdijk en bemoeide zich met de rechtspraak als er conflicten waren. Ook trad hij op als het onderhoud niet goed gebeurde. Dat was trouwens wel nodig ook, want de Westfriese Omringdijk is het verhaal van eeuwenlang ruziemaken over rechten, plichten, bevoegdheden, dragen van lasten en verdelen van winst. Ook daarom mag de eerste voltooiing van het geheel in 1335 een wonder heten, zeker omdat de ruzies over onderhoud en nieuwe aanpassingen gewoon doorgingen. 77 Venster 18, 1932 DE WATERCANON www.watercanon.nl DE AFSLUITDIJK De droom van Cornelis Lely Icoon: Dijkwerker op afsluitdijk, 1997 Foto: Siebe Swart Op 28 mei 1932 om 13.02 uur werd het laatste gat in de Afsluitdijk gedicht. De Zuiderzee werd IJsselmeer. Met deze vaste verbinding tussen Noord-Holland en Friesland ging de droom van ingenieur Cornelis Lely in vervulling. Die droom was een einde te maken aan de overstromingen die het Zuiderzeegebied eeuwenlang hadden geteisterd en tegelijk nieuw land te winnen voor de voedselproductie. Hij maakte het glorieuze moment zelf niet meer mee: in 1929 was hij overleden na een productief leven als waterstaatkundige en politicus. Cornelis Lely studeerde in 1875 in Delft af als civiel ingenieur. In 1886 werd hij lid van de Zuiderzeevereniging, een groep mensen die zich sterk maakte voor afsluiting van de Zuiderzee. Verschillende ingenieurs maakten plannen voor die afsluiting en voor inpolderingen. Het plan van Lely zelf, dat later grotendeels is uitgevoerd, stamt uit 1891. Er was veel weerstand tegen de plannen. De vissers waren bezorgd om hun broodwinning, politici hadden bezwaren tegen de kosten en deskundigen vonden elkaars ideeën onhaalbaar. Maar ingenieur Lely was zeer vasthoudend. In 1891 werd hij Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. De tijd was toen nog niet rijp om het plan door te zetten. In 1913 werd hij voor de derde keer minister. Toen lukte het hem eindelijk het plan op de beleidsagenda van de regering te plaatsen. Lely speelde in op een breed maatschappelijk gevoel dat er behoefte was aan een nationaal project dat tot de verbeelding zou spreken. Toch was de tijd nog niet meteen rijp voor zo’n groot en kostbaar project. Pas na de stormvloed van 1916, die zorgde voor veel wateroverlast rond de Zuiderzee en de honger van 1918, die de behoefte aan meer landbouwgrond duidelijk maakte, kwam er echt wat van. In 1927 werd echt met de bouw van de Afsluitdijk begonnen. 78 De Afsluitdijk is inmiddels wel aan een grondige opknapbeurt toe. De capaciteit van de spuisluizen, die bedoeld zijn om overtollig water naar buiten te brengen, is niet langer toereikend. Het dijkmateriaal is aan het slijten en de dijk zal versterkt moeten worden. Op den duur moet de dijk ook worden verhoogd in verband met het stijgen van de zeespiegel. Verschillende projecten hiertoe zijn momenteel in studie. Het IJsselmeer dat dankzij de aanleg van de Afsluitdijk een enorm zoetwaterreservoir is geworden, speelt ook een belangrijke rol in de huidige visies op een klimaatbestendig Nederland. Zo heeft de Commissie Veerman in 2008 gepleit voor een verhoging van het waterpeil in het IJsselmeer, om te zorgen voor een voldoende buffervoorraad van zoetwater voor het noorden en het westen van het land. Op 15 augustus 2006 ging nog een droom in vervulling. Formule 1-coureur Robert Doornbos kreeg van Rijkswaterstaat de kans iets te doen wat hij altijd al gewild had. Op een speciaal voor die gelegenheid afgezet deel van de Afsluitdijk haalde hij in zijn Formule 1-auto een snelheid van 326 kilometer per uur. DE WATERCANON www.watercanon.nl Toen de afsluiting een feit was, kon ook land worden drooggelegd. Eerst de Wieringermeerpolder, later volgden de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. De laatste drie zouden later samen de provincie Flevoland gaan vormen. De landaanwinningen hebben ruimte gecreëerd voor nieuwe landbouwbedrijven, voor steden en dorpen, voor recreatie en voor nieuwe natuur. 79 DE WATERCANON www.watercanon.nl Venster 20, 1954-1986 OOSTERSCHELDEKERING Innovatieve techniek om de zee te temmen Icoon: Sluiting Oosterscheldekering bij Noordwesterstorm Foto: Kina / Rita van den Broek Maak eens een wandeling op het looppad vlak boven de Oosterscheldekering. Hoor hoe het water met donderend lawaai langs de openstaande schuiven dendert. De kracht van het water is hier zichtbaar, hoorbaar en tastbaar. Maar de kering staat als een huis. Het is een stevig staaltje innovatieve techniek dat Zeeland en het milieu beschermt. Dat Zeeland goede bescherming tegen het water nodig had, bleek opnieuw in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Een zeer zware storm teisterde Nederland. Ongekend hoge golven beukten op de kust. In Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant braken honderden dijken door. Maar liefst 1.836 mensen verdronken, 72.000 mensen raakten dakloos, de schade was enorm. Al snel na de ramp kwam de regering met een Deltaplan. Zo’n overstroming mocht nooit weer gebeuren. Een aantal zeearmen in Zuid-Holland en Zeeland moest worden afgesloten met dammen. In de Hollandse IJssel bij Krimpen aan den IJssel kwam een stormvloedkering. Overal langs de kust en de rivieren moesten de dijken worden versterkt. Om de geulen van de zeegaten af te sluiten, gebruikten de ingenieurs van Rijkswaterstaat aanvankelijk vooral caissons. Dat zijn enorme betonnen bakken, die men liet zinken. De caissons werden op maat gemaakt. Later zette men ook kabelbanen in, die stenen stortten in de geul. Zo werd laag voor laag een dam opgebouwd. Begin jaren zeventig waren de meeste zeearmen afgedamd. 80 Om de kering te maken, moesten allerlei nieuwe technieken worden bedacht. Een speciaal ontworpen vaartuig zette de enorme pijlers precies op hun plaats. De pijlers rusten onder meer op reusachtige matten, die met een ander uniek vaartuig werden afgerold. Dit schip was niet alleen een soort stoffeerder, maar ook een stofzuiger: het maakte de bodem vrij van zand en grind. In 1986 was de Oosterscheldekering klaar. Nu zijn de Deltawerken een visitekaartje van Nederland. In 1997 werd een kroon op het werk gezet met de bouw van de Maeslantkering. Deze grootste drijvende kering ter wereld, met armen die tezamen bijna zo lang zijn als de Eiffeltoren, sluit de Nieuwe Waterweg af bij extreme waterstanden. De Deltawateren zorgden echter ook voor nieuwe problemen. Ze raakten vervuild doordat er veel schadelijke stoffen in werden geloosd. Door openingen in enkele dammen te maken, probeert men het water weer schoon te krijgen. De Oosterscheldekering heeft als gevolg dat er minder zand wordt aangevoerd naar de zandplaten. Deze worden hierdoor kleiner en zo is er minder ruimte voor vogels die naar voedsel zoeken. De Deltawerken zijn klaar, maar het werk aan de delta is dat nooit. DE WATERCANON www.watercanon.nl Het moeilijkste onderdeel van het Deltaplan was de afdamming van de Oosterschelde, want dit was de breedste zeearm, met zeer sterke stromingen. Ook kwamen in de Oosterschelde zeer bijzondere planten en dieren voor. Na afdamming zouden veel soorten verdwijnen. Zo ook de oesters en mosselen, waar veel vissers hun brood mee verdienden. Na veel protesten werd een open dam ontworpen, een kering op 65 pijlers met daartussen schuiven. Die staan altijd open, tenzij er een zware storm woedt. Dan gaan ze dicht om bescherming te bieden tegen het hoogwater. Als de schuiven open staan, kan het getij grotendeels naar binnen, ten gunste van de planten en dieren. 81 Venster 24, 1995 DE WATERCANON www.watercanon.nl BORGHAREN LOOPT ONDER Een geschiedenis vol overstromingen Icoon: Hoogwater in de Maas bij Borgharen Foto: Bart van Eijck Het is 25 januari 1995. Driehonderd inwoners van het Zuid-Limburgse Maasdorp Borgharen moeten onmiddellijk hun huizen verlaten. Volgens Rijkswaterstaat zal het waterpeil van de Maas een recordhoogte bereiken. Ook uit andere Limburgse dorpen vertrekken honderden mensen. De achterblijvers slepen zandzakken aan en brengen hun parketvloer in veiligheid. Militairen bouwen nooddijken, in afwachting van het wassende water. Ook het waterpeil in de Rijn stijgt onrustbarend. In Nijmegen wordt een crisiscentrum ingericht. De autoriteiten evacueren uit voorzorg halsoverkop 200.000 mensen uit bedreigde polders in de Betuwe. Een lange colonne van auto’s trekt over de smalle dijkwegen. Op 1 februari staat de dijk bij het dorpje Ochten aan de Waal op doorbreken, maar hij houdt het net. Daarna zakt het water en kunnen de mensen terug naar huis. Delen van de IJsselstreek zijn inmiddels veranderd in een enorme watervlakte, waar hier en daar bomen boven uitsteken. Overstromingsrampen zijn niet weg te denken uit de Nederlandse geschiedenis. Dat ligt niet alleen aan de lage ligging van ons land, maar ook aan menselijke ingrepen in het landschap en aan gebrekkig onderhoud. Door de ontginning ging de bodem dalen. Er werden wel steeds meer dijken aangelegd, maar met name in tijden van oorlog werden deze verwaarloosd. Het lage land werd veel kwetsbaarder voor stormvloeden. Die vraten land weg, vooral in de kustgebieden. Door verwoestende overstromingen veranderde Zeeland tussen 1100 en 1500 in een versnipperd geheel van eilanden, omsloten door zeearmen, zoals het Haringvliet en de Grevelingen. Deze breidden zich steeds verder uit. Ook Friezen en Hollanders zagen het water oprukken: het Almeremeer verbreedde zich na 1170 geleidelijk tot de Zuiderzee. 82 Maar ook rivieroverstromingen eisten een zware tol. Tussen 1750 en 1860 overstroomden Maas, Waal en Lek zelfs met grote regelmaat. Het rivierstelsel was in de achttiende eeuw verstopt geraakt. Het water kon niet snel genoeg afstromen, er waren te weinig riviermondingen en in strenge winters zorgden enorme ijsdammen voor vaak fatale schade aan de dijken. In januari 1809 braken vele dijken aan Waal en Maas door; 275 doden waren te betreuren. De laatste grote rivieroverstroming, begin 1926, zorgde voor de hoogste waterstanden in de Rijn die ooit gemeten zijn. In januari 1995 hielden velen de adem in: zou het rampscenario van 1926 zich herhalen? Veel heeft het niet gescheeld. DE WATERCANON www.watercanon.nl Sommige stormvloeden stonden in ieders geheugen gegrift. In de nacht van 18 op 19 november 1421 sloeg de tweede Sint-Elizabethsvloed toe. De Grote Waard in Zuid-Holland, een groot, door dijken omgeven gebied, verdween geheel in de golven. Het water drong diep door en de Biesbosch ontstond. De meest rampzalige stormvloed is vermoedelijk de Allerheiligenvloed uit 1570 geweest. De hele kust van Vlaanderen naar Groningen tot aan Noordwest-Duitsland werd overstroomd. Veel dijken aan de Hollandse en Zeeuwse kusten begaven het. De ontreddering was totaal. De hertog van Alva schreef aan koning Filips II dat maar liefst vijfzesde deel van Holland onder water stond. Het totale aantal doden moet boven de twintigduizend hebben gelegen, waarvan minstens drieduizend in Friesland en Groningen. Tienduizenden mensen werden dakloos, veestapels werden verzwolgen en voedselvoorraden vernietigd. Ook deze ramp liet diepe sporen in het landschap na: het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen. 83 Achtergrondinformatie Waterveiligheid Wateroverlast in recente tijden In 1993 zorgde hoogwater op verschillende plaatsen langs de grote rivieren - hoewel er geen dijken doorbraken - voor veel overlast. In 1995 volgde weer een hoogwatergolf. Dit was de hoogste sinds 1926. Omdat getwijfeld werd aan de stabiliteit van de dijken, werden in januari 1995 in één week tijd circa 250.000 mensen geëvacueerd, en ook de complete veestapels van de boeren in het gebied. Toen na enige dagen het water daalde en er geen dijken bezweken waren kon men weer terugkeren. Werken aan het toekomstige waterveiligheidsbeleid Waterveiligheid lijkt zo vanzelfsprekend in Nederland. Al eeuwen strijden we tegen het water. We staan bekend als de best beschermde delta ter wereld. Toch bestaat er geen 100% garantie op veiligheid. Als het mis gaat zijn de gevolgen enorm. Zoals in 1953 in ons land, of meer recent in New Orleans, het Verenigd Koninkrijk en in Midden-Europa. Daarom moeten we continu alert blijven. De ontwikkelingen in het klimaat onderstrepen dat. Het is om die reden dat het kabinet het waterveiligheidsbeleid onder de loep genomen heeft en nu werkt aan een actualisering. Het centrale concept hiervoor heet ‘meerlaagsveiligheid’. Sinds de watersnood in 1953 en de hoogwaters in 1993 en 1995 is er veel geïnvesteerd in de bescherming tegen overstromingen. De inspanningen zijn erop gericht te voldoen aan de veiligheidsnormen die in de vijftiger jaren voor de (primaire) waterkeringen zijn bepaald. Sindsdien is echter het nodige veranderd. De bevolking is fors gegroeid. Een kwart daarvan - ruim vier miljoen mensen woont onder NAP. Ook de economische waarde van onze delta is enorm toegenomen. Daarnaast zijn de fysieke omstandigheden BRONNEN: V&W (2007): Waterveiligheid begrippen begrijpen. Rijkswaterstaat DG water H+N+S Landschapsarchitecten, TNO, WINN (2007): (Hoog)water als uitdaging 2.0 Wikipedia, de vrije encyclopedie 84 veranderd. De bodem in onze polders daalt, er valt meer regen zodat er meer water door de rivieren stroomt en de zeespiegel stijgt langzaam, maar zeker. Daar tegenover staat dat ook de wetenschappelijke inzichten zijn vergroot. Zo weten we meer af van de oorzaken waardoor een dijk bezwijkt en hebben we beter in beeld waar en met welke diepte het water bij een overstroming kan komen. Het voorkómen van overstromingen is de belangrijkste pijler van het beleid. In aanvulling daarop krijgt het beperken van de gevolgen van een overstroming meer aandacht. Deze risicobenadering is inmiddels de gangbare benadering voor alle veiligheidsrisico’s. Meerlaagsveiligheid Het centrale concept voor het geactualiseerde waterveiligheidsbeleid wordt gevormd door de zogenoemde meerlaagsveiligheid. Daarbij wordt de veiligheid via meerdere lagen gewaarborgd. • • • De eerste laag is het voorkómen van overstromingen met sterke dijken, duinen en stormvloedkeringen (meer robuust en toekomstgericht). Preventie blijft de primaire pijler van het beleid. De tweede laag is het realiseren van duurzame ruimtelijke planning. Zorg- vuldige ruimtelijke planning (locatiekeuze en inrichtingsvraagstukken) kan slachtoffers en schade bij eventuele overstromingen beperken. Overstromingsrisico’s gaan daarom een sterkere rol spelen bij afwegingen die in de ruimtelijke planning gemaakt worden. De derde laag is rampenbeheersing bij overstromingen. Een goede voor- bereiding is essentieel om effectief te kunnen handelen bij een eventuele overstromingsramp. Ook hierdoor kunnen slachtoffers en schade worden beperkt. Voor een verantwoorde invulling van de tweede en de derde laag is het nodig overstromingsrisico’s in beeld te brengen en een handelingsperspectief te bieden aan professionals in de ruimtelijke ordening en rampenbeheersing. De provinciale risicokaarten geven hiervoor een eerste basis. Nederlandse commissies De Nederlandse regering heeft diverse malen onafhankelijke commissies ingesteld om zich te buigen over de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Op 18 februari 1953 werd de Deltacommissie ingesteld door toenmalig minister van Verkeer en Waterstaat Jacob Algera. Deze commissie van deskundigen, met als voorzitter de directeur-generaal van Rijkswaterstaat A.G. Maris, moest adviseren welke maatregelen noodzakelijk waren om een volgende watersnood te voorkomen. Het eindrapport werd eind 1960 gepubliceerd. In de jaren zeventig was er de Commissie Rivierdijken 85 onder voorzitterschap van mr. C.J.G. Becht. In de jaren negentig waren er de Commissies Boertien I en Boertien II en vlak voor de eeuwwisseling de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw onder voorzitterschap van Frans Tielrooij. Deze kwam in 2000 met haar advies, wat grotendeels overgenomen is in het kabinetsstandpunt Anders omgaan met water. Afspraken over de uitvoering zijn in 2003 vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In 2004 werd water bovendien opgenomen als ordenend principe in de Nota Ruimte. In september 2007 werd de Deltacommissie nieuwe stijl ingesteld door staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat. Deze commissie moet in 2008 advies uitbrengen over hoe Nederland, met name kust en achterland, tot het jaar 2200 beschermd moet worden tegen de gevolgen van klimaatverandering. Voorzitter is Cees Veerman. Experimenteren met dijken Om dijkdoorbraken beter te begrijpen worden nu expres dijken doorgebroken. Dit gebeurt op de IJkdijk, een laboratorium waarin dijken worden gebouwd en vernield. Sensorsystemen leggen het hele proces vast. Het onderzoek naar de sensorsystemen zelf vormt de basis voor de ontwikkeling van een waarschuwingssysteem voor dijkfalen. Experimenteren met dijken: de IJkdijk 86 Klimaatverandering Het klimaat verandert. In Europa stijgt de temperatuur deze eeuw met één tot zes graden Celsius. De toekomst brengt ons meer warmte en droogte, meer neerslag, meer en hardere wind en de zeespiegel stijgt. De verhoging van de temperatuur leidt tot een toename van het smeltwater en uitzetting van het aanwezige water. Volgens het KNMI stijgt de zeespiegel deze eeuw met 35 tot 85 centimeter. Ook de stormen zijn heviger; zij stuwen het zeeniveau extra op en slaan hogere golven verder over de zeeweringen. Bovendien krijgen rivieren, door toename van neerslag in de winter, te maken met hoge piekafvoeren. En door intensere buien in de zomer komt wateroverlast veel vaker voor. Nederland bereidt zich onder andere hierop voor door de ontwikkelingen op de voet te volgen. En door bij het ontwerp van waterkeringen rekening te houden met zeespiegelrijzing. Het wordt steeds spannender in de delta’s New Orleans, Roemenië, de Elbe regio. Gebieden waar het hoge water zich de afgelopen jaren nadrukkelijk deed gelden. Met vaak grote gevolgen. Wie vanuit de Nederlandse situatie deze rampen beziet, krijgt te maken met een ambivalent gevoel. Allereerst is er natuurlijk medeleven met de slachtoffers. Aan de andere kant kan een gevoel van trots moeilijk onderdrukt worden: wij hebben onze hoogwaterbescherming beter op orde, wij hanteren strengere normen, hier gebeurt zoiets niet. De beheersing van het watersysteem is een belangrijke, zo niet de belangrijkste voorwaarde voor het leven in de Delta Nederland. Tot in de vroege middeleeuwen was hoogwaterbescherming nog een opgave voor individuele burgers en dorpsgemeenschappen. Vanaf de late Middeleeuwen is eeuwenlang gebouwd aan dijken. Hoogwaterbescherming werd een collectief belang en een collectieve opgave. Het resultaat is een systeem van dijkringen met verschillende beschermingsniveaus. Trots is zeker op zijn plaats, maar er is geen reden om genoegzaam achterover te leunen. De grote rampen dreigen langzaam uit het collectieve geheugen te verdwijnen. De Zeeuwse en Zuid-Hollandse watersnood in 1953 is velen nog bekend, maar wie weet van de watersnood in het hele rivierengebied in de jaren ’20? In deze eeuw begint de klimaatverandering zijn tol te eisen. De zeespiegel stijgt, het zal vaker en heviger gaan regenen en de grote rivieren moeten steeds meer water verwerken. Leven in de Nederlandse Delta zal nooit vanzelfsprekend zijn. 87 Hoogwaterbescherming in Nederland: dijkringen en overstromingskans In de jaren ’70 is een systeem ingesteld met 53 dijkringen. De dijkringen kennen elke een ander veiligheidsniveau, uitgedrukt in overstromingskans. Deze kansen zijn bepaald aan de hand van de gevolgschade (risico) bij overstroming. De dichtbevolkte delen van het laag gelegen West Nederland (waaronder dijkring 14, die de steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag en al het tussengelegen gebied beschermt) hebben een normfrequentie van 1 / 10.000 per jaar. De IJsseldelta heeft te maken met 1 / 2.000 per jaar. Het grootste gedeelte van het rivierengebied heeft te maken met 1 / 1.250 per jaar. Sinds de instelling van dit systeem is het hoogwaterbeleid gericht op handhaving van de overstromingskans. Extreme waterstanden moeten verwerkt kunnen worden. In het rivierengebied gebeurde dat eerst nog vooral door de dijkverhoging (verticale ruimte). Het project Ruimte voor de Rivier laat een omslag zien. Het vergraven van de uiterwaarden (horizontale ruimte) is een manier op de waterstanden in een extreme situatie niet verder te laten stijgen. Ook zijn de eerste projecten in voorbereiding waarbij echt nieuwe ruimte aan het rivierengebied wordt toegevoegd, bijvoorbeeld de aanleg van een nieuwe rivierloop bij Kampen. De kans in realiteit Door Rijkswaterstaat is een studie uitgevoerd naar de veiligheid van Nederland. De eerste uitkomsten zijn opmerkelijk. Iedereen in het rivierengebied dacht dat de overschrijdingskans van 1 / 1.250 (kans om 4 zessen te gooien) die nu per dijkvlak als norm wordt gehanteerd, ook de kans was op een watersnoodramp. Uit de berekeningen van VNK (Veiligheid Nederland in Kaart, www.projectvnk.nl), volgens een geheel andere methodiek, blijkt dat de overstromingskans voor dijkring 43 (Betuwe en de Tieleren Culemborgerwaarden) met wat slagen om de arm groter kan zijn dan 1 / 200 (kans om drie zessen te gooien)! Verklaarbaar, omdat naar een groter scala aan faalmechanismen voor het gehele dijkringgebied is gekeken. Uit de PKB Ruimte voor de Rivier blijkt dat de veiligheid die nodig is om een rivierafvoer van 16.000 m3/s naar zee te laten stromen pas in 2015 wordt bereikt. Klimaatscenario’s laten zien dat de afvoer toeneemt aan het eind van deze eeuw als gevolg van temperatuurstijging. Moeten we de Wet op de Waterkering niet aanpassen voor onze dijkringen aan de nieuwe Eurocode? 88 Er blijft een zekere kans op risico… Een omslag in het veiligheidsdenken lijkt gewenst De maatregelen die op dit moment in beeld zijn, bevinden zich allemaal binnen het speelveld van de vastgestelde dijkringen en hun veiligheidsniveaus. Terwijl het risico door de groei van de bevolking en de grotere investeringen binnen de dijkringen is toegenomen. Daarnaast is op de lange termijn, naast de maatregelen van Ruimte voor de Rivier, veel extra ruimte nodig. Het uitnutten van de mogelijkheden in het bestaande buitendijkse gebied en het voortbouwen op bekende strategieën bieden op termijn onvoldoende ruimte voor water. Innovaties zijn nodig, maar tegen welke achtergrond? De dijkringen van Nederland 89 Waterveiligheid 21e eeuw: kans en gevolg Middels het project ‘Waterveiligheid 21e eeuw’ verkent het ministerie van Verkeer en Waterstaat of het huidige beschermingsbeleid tegen overstromingen en de wettelijke verankering hiervan nog adequaat zijn. Van verschillende alternatieven worden de maatschappelijke, financiële en juridische consequenties bepaald. De doelstelling is om te komen tot een geactualiseerd beschermingsbeleid tegen overstromingen, waarin nieuwe kennis en inzichten centraal staan. Een belangrijk thema is de veiligheidsketen. Deze kent vijf fasen: - proactief - preventie - preparatie - respons - nazorg 90 Het overstromingsrisico is te omschrijven als de overstromingskans x het gevolg. Op dit moment is het veiligheidsdenken in Neerland sterkt gericht op preventie, het beperken van de overstromingskans. In Waterveiligheid 21e eeuw wordt onderzocht hoe elke fase in de veiligheidsketen kan bijdragen aan het bepreken van het overstromingsrisico. Het verkleinen van de gevolgschade komt daarbij veel nadrukkelijker in beeld. Hoogwaterverzekering Op basis van de rapportage van Veiligheid Nederland in Kaart is een top 53 gemaakt van alle dijkringen in Nederland. Hierbij is de overschrijdingskans vermenigvuldigd met de maximale schade die kan optreden. Eigenlijk is dit een hoogwaterverzekeringspremie die ieder jaar apart moet worden gelegd! Als we dit bedrag delen door het aantal huishoudens krijgen we de jaarlijkse hoogwaterverzekeringspremie. Maar natuurlijk kan deze premie ook worden gebruikt om te investeren in een grotere veiligheid tegen overstromingen! Deltacommissie advies De Deltacommissie is door de regering gevraagd advies uit te brengen over de bescherming van Nederland tegen de gevolgen van klimaatverandering. Daarbij gaat het om de vraag hoe Nederland zo ingericht kan worden dat het ook op de zeer lange termijn klimaatbestendig is, veilig tegen overstromingen, en een aantrekkelijke plaats is en blijft om te leven; wonen, werken, recreëren en investeren. …en de invulling Daarbij was de vraag breder te kijken dan naar (water)veiligheid alleen. In de visie is daarom ook gelet op samenhang met wonen en werken, landbouw, natuur, recreatie, landschap, infrastructuur en energie. Veiligheid en duurzaamheid zijn de twee pijlers voor de strategie van de komende eeuwen. Naast bescherming tegen het water, benadrukt en benoemt het advies de kansen voor de Nederlandse samenleving. In het advies speelt ‘waterveiligheid’ een cruciale rol. Hierbij gaat het om de bescherming tegen overstromingen en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening. Het zekerstellen van waterveiligheid voorkomt slachtoffers en maatschappelijke ontwrichting, het voorkomt schade aan economie, landschap, natuur, cultuur en reputatie. Het advies gaat ervan uit dat een veilig Nederland een collectief maatschappelijk belang is waarvoor de overheid verantwoordelijkheid neemt en blijft nemen. Het veiligheidsniveau moet tenminste een factor 10 hoger dan het huidige niveau. 91 Nederland boven en onder N.A.P. In het advies worden twaalf aanbevelingen gedaan. Een aantal van deze aanbevelingen geldt ook voor de provincie Utrecht. Aanbeveling 1 - Veiligheidsniveau De huidige veiligheidsniveaus van alle dijkringen moeten met een factor 10 verbeterd worden. Hiertoe moeten de normen zo snel mogelijk (2013) worden vastgesteld. Daar waar meer veiligheid gewenst is, is het concept van de Deltadijk veelbelovend (deze dijken zijn of zo hoog, of zo breed of zo sterk dat de kans op een plotselinge en oncontroleerbare overstroming vrijwel nihil is). Gelet op specifieke of plaatselijke omstandigheden is maatwerk hierbij het devies. Maatregelen voor de verhoging van het veiligheidsniveau moeten voor 2050 zijn gerealiseerd. De veiligheidsniveaus moeten met regelmaat geactualiseerd worden. Aanbeveling 2 - Nieuwbouwplannen De keuze van wel of geen nieuwbouw op fysisch ongunstige locaties moet gebaseerd zijn op een kosten-batenanalyse. Hierin 92 moeten huidige en toekomstige kosten voor alle partijen zijn berekend. De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren. Aanbeveling 3 - Buitendijkse gebieden Nieuwe ontwikkelingen in buitendijkse gebieden mogen de afvoercapaciteit van de rivier en toekomstige peilopzet van meren niet belemmeren. Bewoners/gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van gevolgbeperkende maatregelen. De overheid heeft een faciliterende rol op het gebied van voorlichten, informeren en waarschuwen. Bouwen met de natuur. Aanbeveling 4 - Noordzeekust Voor de kust van Zeeland, Holland en de Waddeneilanden wordt de kustveiligheid op orde gehouden door het suppleren van zand, eventueel met verlegging van de stroomgeulen. De suppleties moeten zodanig worden uitgevoerd dat de kust de komende eeuw kan aangroeien. Dit levert grote maatschappelijke meerwaarde op. Op korte termijn moeten zandwinlocaties gereserveerd worden. Ook moet onderzocht worden hoe deze grote volumes ecologisch, economisch en energetisch zo efficiënt mogelijk kunnen worden gesuppleerd. Blijven suppleren - afhankelijk van de zeespiegelstijging - met meer of minder zand. Er worden op het moment ideeen ontwikkeld over een klimaatdijk: extra hoog, breed en veilig 93 Aanbeveling 5 - Waddengebied De zandsuppleties langs de Noordzeekust dragen bij aan het meegroeien van het Waddengebied. Het voortbestaan van de Waddenzee zoals wij die nu kennen, is echter niet vanzelfsprekend. De ontwikkelingen moeten in internationale context worden geobserveerd en geanalyseerd. De bescherming van de eilandpolders en de kust van Noord-Nederland moet gewaarborgd blijven. Aanbeveling 6 - Zuidwestelijke delta: Oosterschelde De Oosterscheldekering voldoet aan de eisen. Het nadeel van de kering is de beperking van de getijdenwerking en het verlies van intergetijdengebieden. Met zandsuppleties van buiten (bijvoorbeeld uit de Voordelta) wordt dit bestreden. De levensduur van de Oosterscheldekering wordt verlengd. Dit is mogelijk tot het niveau van een zeespiegelstijging van ongeveer 1 m (op zijn vroegst rond 2075). Als de Oosterscheldekering niet meer voldoet, wordt naar een oplossing voor de veiligheid gezocht waarbij de getijdendynamiek in de Oosterschelde grotendeels wordt teruggebracht. Aanbeveling 7 - Zuidwestelijke delta: Westerschelde Deze moet open blijven om het waardevolle estuarium en de vaarroute naar Antwerpen te behouden. Veiligheid moet op peil worden gehouden door dijkversterking. Aanbeveling 8 - Zuidwestelijke delta: Krammer–Volkerak Zoommeer Het Krammer-Volkerak Zoommeer samen met de Grevelingen en eventueel de Oosterschelde inrichten voor de tijdelijke berging van het overtollig rivierwater van Rijn en Maas. Een zoet-zoutgradiënt (een natuurlijke overgang tussen zoet en zout water) voor dit gebied is een goede oplossing voor het waterkwaliteitsprobleem en kan nieuwe ecologische kansen bieden. In dat geval moet er een alternatieve zoetwatervoorziening komen. Aanbeveling 9 - Rivierengebied De programma’s Ruimte voor de Rivier en Maaswerken moeten snel worden uitgevoerd. Daar waar dit kosteneffectief is, moeten nu al maatregelen worden genomen voor afvoeren van 18.000 m3/s voor de Rijn en 4.600 m3/s voor de Maas. In dit licht is het noodzakelijk overleg te voeren met de buurlanden in het kader van de EU-richtlijn Overstromingsrisico’s zodat maatregelen op elkaar kunnen worden afgestemd. Ook moet ruimte worden gereserveerd en zonodig gronden worden aangekocht zodat het riviersysteem in 94 staat is de 18.000 m3/s Rijnwater en 4.600 m3/s Maaswater veilig te kunnen afvoeren. Voltooiing van maatregelen zodat de Rijn 18.000 m3/s en de Maas 4.600 m3/s kunnen verwerken. Aanbeveling 10 - Rijnmond Functies veiligheid, zoetwatervoorziening, stedelijke ontwikkeling en natuur. De extreme afvoeren van de Rijn en Maas moeten dan via de Zuidwestelijke delta worden afgevoerd. Het water voor West-Nederland moet via het IJsselmeer worden aangevoerd. De infrastructuur hiervoor moet worden aangepast. Er moet ruimte komen voor lokale berging in diepe droogmakerijen. Nader onderzoek naar de ‘afsluitbaar open’ Rijnmond moet op korte termijn starten. Aanbeveling 11 - IJsselmeergebied Het peil van het IJsselmeer wordt met maximaal 1,5 m verhoogd. Daarmee kan tot na 2100 onder vrij verval worden gespuid op de Waddenzee. Het peil van het Markermeer wordt niet verhoogd. Het IJsselmeer behoudt zijn strategische functie als zoetwaterreservoir voor Noord-Nederland, Noord-Holland en, vanwege de dieper indringende zouttong in de Nieuwe Waterweg, voor West-Nederland. Uitvoer van de maatregelen om de peilstijging te realiseren, kan geleidelijk gebeuren. Gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke zoetwatervoorraad rond 2050. Onderzocht moet worden welke maatregelen nodig zijn om de inrichting van de benedenloop van de IJssel en het Zwarte Water aan te passen aan een verhoging van het IJsselmeerpeil met 1,5 m. Afhankelijk van de gefaseerde aanpak zijn nog maatregelen nodig om tot een peilstijging van 1,5 m te komen. Utrecht Op het gebied van waterveiligheid gelden er twee verschillende veiligheidsniveaus in de provincie Utrecht. Het stedelijke deel van Utrecht ten oosten van het AmsterdamRijnkanaal kent een veel lager beschermingsniveau dat het groene westelijke deel (eens in de 1250 jaar versus 1 : 10.000 jaar). Ook in Utrecht moeten de waterkeringen elke 5 jaar op hun veiligheid worden getoetst. Uit de meest recente toets blijkt, dat de Westzeekanaaldijk waarschijnlijk over een aanzienlijke lengte niet meer aan de normenzal voldoen, en dus over een aantal jaren aangepakt moeten word. Er komen ook nieuwe veiligheidsnormen bij, zoals bij de Bloemendalerpolder vanwege de bouw van een woonwijk. Deze normen moeten dan ook getoetst worden. 95 Opdrachten Waterveiligheid 1. Door klimaatverandering zal het vraagstuk van waterveiligheid voor de provincie Utrecht zeer waarschijnlijk toenemen. Op welke manier en wat kunnen hiervan de effecten zijn? Hoe kunnen deze effecten worden tegengegaan door bijvoorbeeld de waterschappen? 2. Welke rol speelt het Amsterdam-Rijnkanaal in de waterveiligheid van provincie Utrecht? 3. Welke van de aanbevelingen uit het advies van de commissie Veerman gelden ook voor provincie Utrecht? Contactpersonen Waterveiligheid Personen die enthousiast zijn om mee te werken aan de onderwijspilot in Utrecht en die door docenten of leerlingen benaderd kunnen worden voor gastlessen in de klas of het houden van interviews: Ge Beaufort, Rijkswaterstaat Bouwdienst en Jan Dirk van Duijvenbode, Rijkswaterstaat Bouwdienst 96 Websites Waterveiligheid www.deltacommissie.com Website van en over de deltacommissie. www.ruimtevoorderivier.nl Website van het programma Ruimte voor de Rivier en de projecten die onder de noemer van dit programma worden uitgevoerd. www.deltawerken.nl Deltawerken Online, over watersnood van 1953 en eerdere overstromingen. www.nationaalwaterplan.nl Informatie over het nationale waterplan. www.actuelewaterdata.nl Website met actuele waterstanden, waterafvoeren, golfgegevens en windsnelheden van het watermeetnet van Rijkswaterstaat www.waterbase.nl/ Website met alle historische waterkwaliteitsgegevens van het watermeetnet van Rijkswaterstaat. www.ahn.nl Website waarin je met je postcode de hoogte ten opzichte van NAP kunt opzoeken. www.helpdeskwater.nl/water_en_ruimte Alles over water: wetgeving, klimaatverandering, water en ruimte. www.klimaatdijk.nl Een website over het nieuwe dijkdenken. www.dagvandedijk.nl De ‘Dag van de Dijk’ is een jaarlijks evenement waar iedereen in Nederland kennismaakt met het water in ons landschap. De dijk als ideale plek om in alle rust te recreëren en te genieten van een wijds uitzicht. 97 98 Colofon Deze publicatie en lespakket zijn ontwikkeld door TNO binnen het project ‘Water Ruimte 20102100’ in opdracht van WINN – Waterinnovatiebron. (www.waterinnnovatiebron.nl). Tweede druk - Delft, februari 2009 ISBN 978-90-369-0028-7 Opdrachtgever WINN, Jan Dirk van Duijvenbode (Rijkswaterstaat Bouwdienst) Tekst Beitske Boonstra, Geiske Bouma, Mike Duijn en Hanneke Puts (TNO Bouw en Ondergrond, Business Unit Innovatie en Ruimte); Jan Dirk van Duijvenbode en Femke Braaksma (Rijkswaterstaat Bouwdienst, WINN). Met medewerking van Agaath Mauritz, Hellen Dil, Job Stufkens, Willy Eurling (docenten van het Nieuwe Lyceum in Bilthoven); Afke Blauw en René van den Heuvel (Rijkswaterstaat Directie Utrecht); Reina Kuiper (DG Water). Afbeeldingen Beitske Boonstra (TNO): pagina 69, 74, 93 Henri Cormont / inZicht-foto: pagina 10 H+N+S Landschaparchitecten, WINN en TNO (2007) ‘Hoogwater als uitdaging 2.0’, Ministerie van Verkeer en Waterstaat: pagina 89, 90, 92 Komala Dubois (TNO): pagina 8 Provincie Utrecht (www.provincie-Utrecht.nl): pagina 37 Rijkswaterstaat (www.rijkswaterstaat.nl): pagina 37 Watercanon (www.watercanon.nl): pagina 18, 42, 44, 60, 62, 64, 76, 78, 80, 82 Wikipedia, de vrije encyclopedie: pagina 16, 21, 22, 34, 40, 48, 50, 58, 86 Layout Beitske Boonstra (TNO Bouw en Ondergrond, Business Unit Innovatie en Ruimte). Voor meer informatie Jan Dirk van Duijvenbode (RWS Bouwdienst): [email protected] Hanneke Puts (TNO): [email protected] 99 100