EXAMENTRAINING BLOK 7 ENERGIE In dit blok komen naast Energie drie aanpalende onderwerpen voor: je moet ook rekenen met warmte, met de hefboomwet en met gassen (VWO). Examensommen hebben de neiging om over alle onderwerpen tegelijk te gaan, het is niet anders. I AFVALLEN DOOR SPORTEN Om af te slanken stoot Jeroen in een krachthonk 1000 keer een 10 kg gewicht 0,50 m omhoog. A Bereken hoeveel arbeid hij tegen de zwaartekracht in verricht. Vet verbranden in het lichaam levert 3,8107 J/kg. Daarvan is 20% beschikbaar om je spieren te laten werken. B Hoeveel gram valt Jeroen af? Bram houdt niet van al dat getrain in krachthonken. Hij besluit weer eens te gaan fietsen. Om een snelheid van 20 km/u te halen is er een kracht van 10 N nodig. Bram moet alle arbeid leveren die deze kracht verricht. Net als in het krachthonk is 20% van de chemische energie beschikbaar om zijn spieren te laten werken. C Bereken hoeveel km Bram moet fietsen om 100 gram vet te verteren. Gerard houdt van hardlopen. Zijn massa is 80 kg en bij elke stap van 80 cm tilt hij zijn lijf 7,5 cm op. De arbeid die hij verricht om zijn lijf bij elke stap op te tillen gaat verloren bij het neerkomen. Behalve de arbeid die hij leveren moet om zijn lijf op te tillen moet hij ook arbeid leveren om een kracht van 8 N overwinnen als gevolg van de luchtwrijving. Net als in het krachthonk is 20% van de chemische energie beschikbaar om zijn spieren te laten werken. D Bereken eerst hoeveel Joule Gerard moet leveren om 1 km hard te lopen en bepaal vervolgens hoeveel km hij moet lopen om 100 gram vet te verbranden. II CATAMARAN Een catamaran heeft twee lange drijvers waarop een plateau gemonteerd is. Bij een harde wind kan de boot flink scheef hangen. De draaiing van de boot om draaipunt O, de stip in de rechterdrijver, wordt beïnvloed door de drie krachten die hiernaast zijn getekend. De massa van de catamaran is 120 kg, die van de stuurman is 60 kg. De tekening is op schaal. A Bereken het moment van Fboot en Fstuurman tov O. B Bereken de windkracht Fwind als de catamaran in evenwicht is. III FISCHER PRIZE De kleine Inger speelt met haar Fischer Prize baan, een Sinterklaascadeau. Haar auto van 100 gram rijdt zonder beginsnelheid omlaag vanaf een helling van 27 o en een lengte van 28 cm. A Bereken de snelheid waarmee de kar beneden aan komt als er geen wrijving zou zijn met een energiebeschouwing. BLOK 7 ENERGIE 2 De baan staat aan de rand van een 40 cm hoger tafel. Beneden aangekomen maakt het autootje een horizontale worp beweging. De auto vliegt 35 cm naar voren (x!) alvorens 40 cm lager te landen (y!). B Bereken uit deze gegevens wat de voorwaartse snelheid vx van het autootje was. C Bereken de hoek waarmee Ingers karretje de grond treft. D Het verschil tussen de antwoorden bij A en bij B komt door de wrijvingskracht die de baan op het karretje uitoefent. Bereken deze wrijvingskracht met behulp van een energie-beschouwing. Even later laat ze het karretje een looping maken. De baan bestaat nu uit een verticale cirkel met hoogte 65 cm. Ga er van uit dat de kar geen merkbare wrijving ondervindt tijdens het omhoog klimmen in de Fischerprize looping. E Welke snelheid moet het karretje boven hebben wil de looping gehaald worden, dat wil zeggen wil het autootje niet omlaag vallen zonder de top te halen? F Wat moet dan de minimale snelheid beneden zijn? IV ZALM Stroomopwaarts kan een zalm op twee manieren een waterval passeren. Als het in zijn vermogen ligt, zwemt hij tegen het vallende water op. Lukt dat niet omdat het water al te snel beweegt, dan springt de vis eerst in de waterval en zwemt dan verder omhoog. De topsnelheid van een zalm in stilstaand water is 5,0 m/s. A Bereken de maximale hoogte van een waterval als de zalm met 5,0 m/s omhoog springend de top haalt. De zalm begint telkens in volle vaart tegen een waterval op te zwemmen. We veronderstellen we dat het water aan de top in rust is en dat het in de waterval zonder wrijving versneld omlaag valt. B De 1e waterval die onze zalm tegenkomt is 1,0 m hoog. Leg uit welke beginsnelheid de zalm dan heeft tov het meer (Hint: bereken eerst de watersnelheid na 1 m vallen). C De 2e waterval die het arme beest ontmoet is 2,0 m hoog. Bereken hoe hoog de zalm nu minimaal moet springen om daarna naar de top te kunnen zwemmen en wat dus de snelheid is waarmee hij omhoog uit het water moet springen. V PLANK IN EVENWICHT Een homogene plank AB van 2,0 kg wordt in P ondersteund. De plank hangt in B aan een krachtmeter. AB = 200 cm en AP = 40 cm A Teken in de figuur hiernaast de 3 krachten die er OP de plank werken. B Bereken de grootte van die krachten. 3 A BLOK 7 ENERGIE WINDENERGIE (HAVO 2004-II) In de Noordzee, 8 kilometer voor de kust, wil men een windmolenpark bouwen. Bekijk de figuur hiernaast met informatie over windsnelheden. A Leg met behulp van de kaart uit waarom men voor een windmolenpark in zee gekozen heeft. In een windmolen zit een turbine die kinetische energie van de wind omzet in elektrische energie. De energie van de lucht die per seconde op een windmolen afkomt, wordt vermogen van de lucht genoemd. Dit geven we aan met P . Hiervoor geldt de volgende formule: P=½·ρ·A·(ν)3 Hierin is: ρ de dichtheid van de lucht =1,29 kg/m3 A de oppervlakte van de cirkel die de wieken bij het ronddraaien bestrijken (in m 2), ν = de windsnelheid in m/s. De windmolens van het toekomstige park hebben een wieklengte van 30 m. Zie de figuur rechts onder. .Stel dat de windsnelheid bij zo’n molen 43 km/h (windkracht 6) is. B Bereken P voor deze situatie. Bij het passeren van de windmolen neemt de snelheid van de wind af. De hoeveelheid energie die de wind daarbij afgeeft, hangt af van de windsnelheden vóór en achter de molen. Het verschil hiertussen moet niet te klein maar ook niet te groot zijn. Al sinds 1926 is bekend dat de optimale afremming van de wind overeenkomt met een afname van de windsnelheid tot een derde deel. In dat geval wordt een bepaald percentage van de kinetische energie aan de wind onttrokken. C Bereken dit percentage met behulp van de boven gegeven formule. De energieopbrengst per jaar van het toekomstige windmolenpark wordt geschat op 1,1·109 MJ. Een gemiddeld huishouden in Nederland verbruikt per jaar 3,0·103kWh. D Bereken hoeveel huishoudens volgens deze schatting op dit windmolenpark zouden kunnen worden aangesloten. In de praktijk worden huizen niet rechtstreeks aangesloten op het windmolenpark. De door het park geproduceerde elektrische energie wordt toegevoerd aan het elektriciteitsnet waarop de huizen zijn aangesloten. E Noem twee argumenten waarom het de voorkeur heeft om de huizen op het elektriciteitsnet aan te sluiten en niet rechtstreeks op het windmolenpark. BLOK 7 ENERGIE B 4 SOLAR IMPULSE (HAVO, 2013-2) De Solar Impulse is een eenpersoons vliegtuig dat zonne-energie gebruikt om te vliegen. De ontwerpers hebben het vliegtuig in 2011 een volledige vlucht rond de wereld laten maken. Het vliegtuig vloog op een hoogte van 10 km boven de evenaar met een gemiddelde snelheid van 70 km/h. A Bereken uit deze gegeven hoeveel dagen deze vlucht van de Solar Impulse duurde. Opvallend zijn de lange vleugels die vrijwel helemaal bedekt zijn met zonnecellen. Deze zetten de energie van het zonlicht om in elektrische energie, waarmee accu's worden opgeladen. De accu's leveren vervolgens de energie aan de motoren. Zie onderstaand schema. Energieverliezen bij het op- en ontladen van de accu worden in deze opgave verwaarloosd. In de tabel hierboven staan enkele gegevens van dit vliegtuig die gelden bij een snelheid van 70 km/h. In de rest van deze opgave veronderstellen we dat het vliegtuig met deze snelheid vliegt. Als de zonnecellen een vermogen van 10 kW leveren, wordt de energie die is opgeslagen in de accu's niet gebruikt om te vliegen. B Toon dit aan met een berekening. C Bereken het vermogen van het zonlicht dat dan op elke m2 van de zonnecellen valt. Het vliegtuig moet ook 's nachts kunnen vliegen. Veronderstel dat de accu's helemaal vol zijn als de nacht begint. De maximale energie-inhoud van de accu's samen is 110 kWh. D Bereken hoelang de accu's energie kunnen leveren aan de motoren. Hiernaast is weergeven hoe het vermogen van het invallend zonlicht op de zonnecellen verloopt tijdens één etmaal. De oppervlakte van het gearceerde hokje komt overeen met een energie van 20 kWh. De zonnecellen leveren tijdens een etmaal meer energie dan nodig is om in die tijd te vliegen. E Bereken deze extra geleverde hoeveelheid energie in kWh. 5 C BLOK 7 ENERGIE DE HIGHLANDGAMES (HAVO 2014-1) Op de foto's is te zien hoe een deelnemer aan de Schotse Highland Games met gestrekte arm een blok met een massa van 25 kg over een lat gooit. Het blok beweegt na het loslaten (vrijwel) verticaal omhoog en omlaag. Met behulp van videometen is de hoogte h van het blok gemeten ten opzichte van de grond, als functie van de tijd t. Het resultaat is hieronder weergegeven in de figuur. Op t = 0,35 s laat de deelnemer het blok los. Dan is de kinetische energie van het blok maximaal. A Leg uit hoe je dit aan de (h,t)-grafiek kunt zien. B Toon met behulp van de wet van behoud van energie aan dat de maximale kinetische energie gelijk is aan 0,81 kJ. Bepaal hiertoe eerst de maximale waarde van de zwaarte energie Ez. Voor de mechanische energie geldt: Emech = Ekin + Ez. C Bepaal het (gemiddelde) mechanische vermogen dat de deelnemer levert tussen t = 0,15 s en t = 0,35 s. BLOK 7 ENERGIE 6 Hieronder een tabel waarin 3 tijdstippen zijn gegeven waarop de snelheid van het blok nul is. D Geef in de tabel voor elk gegeven tijdstip aan, welke kracht (of krachten) er op het blok werkt (of werken). Als je denkt dat er geen kracht op het blok werkt, schrijf dan op: geen kracht. Vanaf t = 1,1 s valt het blok vanuit het hoogste punt recht omlaag. In figuur 4 zijn van de volledige beweging van het blok vier mogelijke (h,t)-grafieken (a, b, c, d) geschetst. E In welke grafiek wordt de volledige beweging van het blok juist weergegeven? F Teken in de figuur hieronder de (v,t)-grafiek van het blok vanaf t = 1,1 s tot het blok de grond raakt. Licht je antwoord toe met behulp van een berekening. 7 D BLOK 7 ENERGIE ZONNETOREN (VWO 2006) Lees onderstaand artikel. A Bereken hoeveel uur de centrale volgens EnviroMission gemiddeld per dag in werking zal zijn. Hierboven zie je een impressie van een dergelijke zonnetoren en een schematische voorstelling van de zonnetoren met glazen plaat. In rekenmodellen gaat EnviroMission uit van het volgende: onder de glazen plaat zit 4,3·107 kg lucht; midden op de dag is de intensiteit van de zonnestraling die invalt 1,3 kWm-2 ; 80% van deze straling komt ten goede aan het opwarmen van de lucht. B Bereken de temperatuurstijging per minuut van de lucht onder de plaat als deze stil zou staan en geen warmte afstaat aan de omgeving. Het ontbreken van glas op de plaats van de toren mag buiten beschouwing worden gelaten. C Geef in de schematische figuur met pijlen aan hoe de lucht in en om de installatie gaat stromen en geef hierbij een uitleg. Volgens berekeningen zal de lucht met snelheden tot 54 m/s door de zonnetoren stromen. We beschouwen een buis met een diameter van 130 m waar lucht door stroomt met een snelheid van 54 m/s. In 1,0 s stroomt een volume ΔV door een doorsnede A van de buis. Zie nevenstaande figuur. De lucht heeft een temperatuur van 80°C en een druk van 1,02·105 Pa. De massa van 1,0 mol lucht is 29 g. D Bereken de kinetische energie van de lucht die per seconde door de buis gaat. BLOK 7 ENERGIE E 8 SPRINGSTOK (VWO1, 2008-I) Thomas heeft een springstok gekocht die op luchtdruk werkt.. De figuur hier onder toont Thomas naast het onderste deel van de springstok. Dit bestaat uit: een holle cilinder waar de voetsteunen en het bovenste gedeelte van de springstok aan vastzitten; een 'springpoot' die in de cilinder op en neer kan schuiven. In de cilinder zit lucht. Deze lucht is aan de bovenkant van de buitenlucht afgesloten door een ventiel. Aan de onderkant is de lucht afgesloten door een zuiger die de bovenkant van de springpoot vormt. Figuur b toont een doorsnede van het geheel. Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur b. De luchtdruk in de cilinder is dan gelijk aan de buitenluchtdruk. Als Thomas op de voetsteunen gaat staan, schuift de cilinder naar beneden, zoals in c is getekend. Door het gewicht van Thomas neemt de luchtdruk in de cilinder toe van 1,0·10 5 Pa tot 4,3 ·105 Pa. De massa van Thomas is 42 kg. De massa van de springstok is te verwaarlozen. A Bereken de diameter van de zuiger. De cilinder schuift in deze situatie zo ver over de springpoot, dat springen met de springstok niet goed mogelijk is. Thomas pompt daarom via het ventiel extra lucht in de cilinder. Hierdoor loopt de druk in de cilinder op tot 3,0·105 Pa. Als hij op de springstok staat, is de druk weer gelijk aan 4,3·105 Pa. Als Thomas nog niet op de springstok staat, is de lengte L van de luchtkolom in de cilinder 34 cm. Zie figuur b. De lucht in de cilinder mag beschouwd worden als een ideaal gas, waarvan de temperatuur constant is. B Bereken hoe ver de zuiger ten opzichte van de cilinder is verschoven als Thomas op de springstok staat. Thomas gaat springen. Hierbij verandert het volume van de lucht in de cilinder voortdurend. Als de springstok omhoog beweegt, wordt het volume van de lucht snel groter. Hierdoor verandert de temperatuur in de cilinder wél. Tijdens deze beweging is er geen warmte-uitwisseling met de omgeving. C Leg met behulp van de eerste hoofdwet van de warmteleer uit of bij deze beweging de temperatuur van de lucht in de cilinder stijgt of daalt. 9 BLOK 7 ENERGIE In de figuur hiernaast is een gedeelte van de (v,t)-grafiek van Thomas weergegeven. Op het tijdstip t = 0 beweegt Thomas omlaag. D Leg uit op welk tijdstip tussen t = 0 en t = 1,6 s Thomas zich in het allerhoogste punt bevindt. E Bepaal met behulp van figuur 3 de versnelling op het tijdstip t = 0,90 s. De voetsteunen zijn inklapbaar. Zie de figuur hiernaast. In de grote figuur hieronder is alles wat preciezer getekend. Daar zijn beide voetsteunen volledig uitgeklapt. Er geldt: punt D is het draaipunt van één voetsteun; in punt R is de kracht die op deze voetsteun werkt als Thomas erop staat als een pijl weergegeven; in punt Q is de werklijn van de kracht getekend die de cilinder op de voetsteun uitoefent. Wanneer Thomas op de springstok staat, is zijn gewicht gelijk verdeeld over beide voetsteunen. F Bepaal de grootte van de kracht die de cilinder in punt Q op de voetsteun uitoefent. BLOK 7 ENERGIE 10 STRATEGIE BIJ WIELRENNEN (VWO 2014-1) Lees onderstaand artikel. In de wielersport is het belangrijk om te weten hoe groot het vermogen is dat een wielrenner kan leveren en hoe lang hij dit vol kan houden. Hiermee kan een ploegleider in een wedstrijd de strategie bepalen. Dit wordt onderzocht met behulp van een hometrainer met een meetsysteem. Hiermee wordt de kracht op de pedalen gemeten als functie van de tijd. Daaruit worden de arbeid en het vermogen van de wielrenner berekend. Wielrenner Alberto fietst op de hometrainer. Zijn schoenen zitt en vastgeklikt aan de pedalen. De afstand van het draaipunt van de crank tot de aanhechting van een pedaa l bedraagt 17,5 cm. Zie foto. Het meetsysteem meet de component van de kracht van de voet loodrecht op de crank. De grootte van die component als functie van de tijd is hiernaast weergegeven. Deze figuur geldt voor één voet. Met zijn andere voet doet Alberto hetzelfde. A Bepaal het vermogen dat Alberto levert. Hint: Schat de gemiddelde kracht in één omwenteling van één voet. De gegevens uit het meetsysteem kan de ploegleider gebruiken om tijdens een wedstrijd de strategie te bepalen. Uit de metingen is bekend dat Alberto zijn topvermogen van 0,60 kW gedurende 7,5 minuut kan volhouden. Hiermee kan de ploegleider bepalen op welke afstand van de top van berg Alberto op zijn topvermogen moet rijden. Bij een wedstrijd is er een etappe met de finish boven op een berg. Hiernaast is bij verschillende snelheden het vermogen van Alberto weergeven om de wrijving te overwinnen en om hoger te komen op deze berg. B Bepaal op welke afstand van de top van de berg Alberto op zijn topvermogen moet gaan rijden.