ECOLOGIE en BIOGEOGRAFIE

advertisement
ECOLOGIE en BIOGEOGRAFIE
Verspreiding van de flora en fauna op aarde
Natuurlijke krachten, zoals vulkanische uitbarstingen, aardschokken, klimaatveranderingen, sterke wind
etc., veranderen allemaal iets aan de omgeving waarin organismen op aarde leven en wijzigen daardoor
ook hun verspreiding. De manier waarop het leven over land en de zeeën wordt verspreid vormt een
fascinerend, voortdurend wisselend en veranderend patroon. Natuurwetenschappers hebben het
aardoppervlak en de oceanen op grond van die verspreiding verdeeld in zogenaamde ecozones.
Het leven op het land en in de zee
Voor zover wij weten strekt het leven zich uit tot het kleinste hoekje van de aarde, tot in de diepste diepten van de
oceaan. Men heeft leven ontdekt in de machtige troggen van de diepzeebodem. De biologen menen dat de
oceanen een gastvrijer tehuis bieden aan levende wezens dan het land, vooral dicht onder het wateroppervlak.
Eén van de redenen voor die veronderstelling is het feit dat 12% van het landoppervlak permanent bedekt is met
sneeuw en ijs. Meer dan de helft van dit landschap bevindt zich in het Zuidpoolgebied. Afgezien van de
zeehonden, de pinguïns en andere vogels die de kusten bezoeken, wordt het leven hier uitsluitend
vertegenwoordigd door vleugelloze insecten, mocroscopische organismen, mossen en korstmossen die zich
vastklampen aan de weinige rotsen die boven het ijs uitsteken. Binnen de poolcirkel zijn nooit meer dan drie
bloeiende plantensoorten ontdekt.
De verspreiding van alle levende wezens
Van alle levende wezens op aarde hebben de mensen zich het meest over de aardbodem verspreid. Er zijn
maar weinig dieren en planten die het wat dat betreft tegen ons kunnen opnemen. Enkele vogels hebben het
bijna even ver gebracht als wij: de kerkuil, de spreeuw en de huismus. Maar hierbij zijn ze meestal door de mens
een handje geholpen door mee te varen op schepen of met opzet van het ene naar het nadere continent
meegenomen. Er zijn maar heel weinig planten, die zich over de hele wereld hebben verbreid, hoewel gras bijna
overal wordt gevonden. Het bereik van de meeste soorten, van zowel planten als van dieren, is relatief beperkt.
Ecozones: gebieden met gelijksoortige leefomgeving
Hetzelfde type leefgemeenschap kan, in verschillende delen van de wereld, zijn samengesteld uit zeer
afwijkende soorten. Een tropisch regenwoud in Zuid-Amerika bevat zeer weinig planten en dieren die worden
aangetroffen in tropische regenwouden in Afrika af Azië. Niettemin vertonen deze leefgemeenschappen veel
overeenkomsten. Zij leven in gebieden waar grotendeels hetzelfde klimaat heerst en scheppen zelf ten dele dat
klimaat. Deze gelijksoortige omgeving of ecozone heeft de ontwikkeling en instandhouding bevorderd van
levensvormen die veel overeenkomst vertonen. Tropische wouden bijvoorbeeld herbergen allemaal kruipende en
hangende planten, evenals veelkleurige fruitetende vogels en lenige dieren, die zich met gemak een weg banen
door de toppen van de bomen.
Flora en fauna in de klimaatzones
Het aardoppervlak wordt onderverdeeld in vier grote groepen planten en dieren: flora en fauna van gebieden met
tropische, een subtropische, een gematigd en een pool- of bergklimaat. Met uitzondering van de tropische
leefgemeenschap is geen van deze groepen absoluut gebonden aan een bepaalde streek. Eigenlijk is het juist
omgekeerd. Het klimaat van een landstreek wordt door een groot aantal factoren bepaald: oceaanstromingen, de
winden die er heersen en hoogte. De Gobi-woestijn in Mongolië en het malse bouwland van de Amerikaanse
staat Minnesota liggen op of rond de 45e breedtegraad. Toch zijn er geen grotere verschillen denkbaar dan
tussen de klimaten van deze twee streken en als gevolg daarvan ook tussen de dieren- en
plantengemeenschappen.
°
De ecozones in de plantenwereld
Tijdens de recente geologische geschiedenis van de aarde hebben door wijzigingen in de natuurkundige
eigenschappen en het klimaat het planten- en dierenleven zich aangepast aan de veranderende
omstandigheden. Natuurwetenschappers hebben op grond hiervan de aarde in zes grote gebieden
ingedeeld wat betreft de verspreiding van planten en dieren, de zogenaamde ecozones, gebieden waarin
de flora en fauna relatief gezien belangrijke ecologische overeenkomsten vertonen.
De verspreiding van de flora's van de wereld
De zes ecozones van de wereldflora
De laatste paar miljoen jaren hebben zich bergen uit de aardbodem verheven en zijn andere bergen met de grond
gelijkgemaakt. Eens was Alaska een land waar de palmen welig tierden. In de zuidelijke staten van Amerika was
het koud door de ijzige winden afkomstig van de gletsjers in Pennsylvanië. Waar nu woestijnen zijn waren toen
bloeiende wouden. Gebieden die nu diep landinwaarts liggen waren omvangrijke baaien en delta's. Deze
aspecten van de geologische geschiedenis plus het ononderbroken aanpassingsproces van de zich
ontwikkelende organismen verklaren veel van de manier waarop 's werelds flora op dit moment over de aarde is
verspreid. Een kort overzicht van de ecozones toont aan wat het resultaat van deze geofysische en
klimatologische processen is geweest.
1. Australaziatische zone
Dit gebied herbergt de Australische, Polynesische en Antarctische flora. De plantenwereld omvat de meeste van
alle bekende soorten van de eucalyptusfamilie, waaronder grote hoeveelheden pijnbomen, ceders, palissander,
sandelhout en mahonie. Van veel planten die in Australië worden aangetroffen bestaat er nergens in de wereld
een overeenkomstige vorm; ze hebben ook vaak geen naam in andere talen. Niet alleen de flora van de
Australaziatische ecozone, ook de fauna kent een groot aantal merkwaardige exemplaren die het vermoeden
rechtvaardigen dat Australië en de eilanden in de Stille Oceaan lange tijd van de andere aardmassa's van de
wereld afgezonderd zijn geweest.
2. Holarctische zone
De Holarctica of de Boreaal herbergt talloze organismen die men verspreid over het hele Europese, Aziatische en
Noord-Amerikaanse poolgebied aantreft. Deze flora omvat alle kastanjes, berken, esdoorns, lupinen en
heidesoorten (veenbessen, bosbessen en hun familieleden)
3. Nearctische zone
(Noord-Amerika en delen van Mexico), een deelgebied van de holarctische zone, is het gebied waaruit de maïs
en het koren stammen, de pompoenen, de kalebassen en de tabaksplant.
4. Palearctische zone
Dit gebied omvat Europa, Noord-Afrika en grote delen van Azië. Het is de streek waar de belangrijkste granen tarwe, rogge en haver- zich ontwikkelden.
5. Paleotropische zone
Het betreft hier de Afrikaanse en Indo-Maleise subflora's. Het Afrikaanse gebied is bekend om zijn enorme
apenbroodbomen (zie inleiding), kolabomen en een verscheidenheid aan hardhoutsoorten. Deze streek omvat
enkele van de meest uitgestrekte graslanden ter wereld. De droge, bijna boomloze grasvlakten voeden een zo
grote verscheidenheid aan hoefdieren als men nergens anders op de wereld aantreft. Het Oost-Afrikaanse gebied
bezit een rijkdom aan economisch belangrijke bomen, onder andere ebbehoutsoorten, kamfer, teak en bamboe.
6. Neotropische zone
Een uitgestrekt gebied, voornamelijk Zuid- en Midden-Amerika, met veel klimaten, hoge bergen en echte
woestijnen. Op sommige plaatsen met het hoogste gemiddelde aan neerslag ter wereld, ontstaan door deze
regens oerwouden van een ongelooflijke dichtheid. Ten noorden en ten zuiden worden deze gebieden begrensd
door boomloos grasland. De voor dit gebied typerende vegetatie omvat balsahout, tabaksplanten, cacao- en
rubberbomen. De meeste cactussen en orchideeën op aarde groeien in in het Neotropische gebied, zoals ook de
aardappel en de tomaat deden voor ze naar Europa en Noord-Amerika werden overgebracht.
Vegetatie en flora
Binnen het botanische vlak vormen plantengeografie (fytogeografie) samen met de ecologie van de plant het
meer omvangrijke onderdeel: de geobotanie of botanische biogeografie. De ecologie van de plant houdt zich
voornamelijk bezig met de relatie tussen de planten onderling en tot de condities van hun habitat (gebied waar ze
voorkomen). De
Wereldkaart met de klimaatzones
ecologie van de flora is dus de studie van het leefmilieu van de plant en de invloeden van buitenaf die daarbij een
rol hebben gespeeld. Het verschil tussen plantengeografie en ecologie kan men het best vergelijken met het
onderscheid tussen vegetatie en flora, die ook vaak met elkaar verward worden. De studie van de vegetatie
houdt zich bezig met de structuur en met eigenaardigheden in het aanpassingsvermogen van speciale
plantengroepen, die in nauw verband staan met het klimaat. Daardoor worden in veel gedeelten van de wereld
dezelfde planten aangetroffen. Zo zijn er in Europa zowel als in Noord-Amerika enorme wouden met loofbomen
en is er grasland in alle delen van de wereld. Het woord flora heeft een andere betekenis. Om de loofwouden als
voorbeeld te nemen: we zien dat overal waar deze bossen worden aangetroffen de kenmerken van de vegetatie
met elkaar overeenkomen. Maar de boom- en plantensoorten die in feite samen deze wouden vormen, zijn niet
dezelfde. De verzameling van soorten die in een gebied groeien noemen we de flora van dat gebied.
De ecozones in de dierenwereld
Brughagedis
Meer afbeeldingen Brughagedissen of tuatara's zijn reptielen die behoren tot de familie Sphenodontidae en het geslacht
Sphenodon. Wikipedia
In de 19e eeuw legde de Britse natuurkundige
Philip Sclater de grondslagen voor de hedendaagse
studie van de geografische verspreiding van de dieren. Kort daarop werden door één van de grootste
natuurkundigen, Alfred
Russel Wallace, aan Sclaters studie nog gegevens en verbeteringen
toegevoegd. De classificatie die deze beide geleerden samenstelden van de fauna op onze planeet wordt
tegenwoordig nog steeds gebruikt.
Problemen de fauna in ecozones te verdelen
Wallace
De belangstelling van Philip Sclater (1829-1913) ging vooral uit naar vogels. Hij bestudeerde telkens een ander
stukje van de wereld en catalogiseerde de soorten, families en geslachten van vogels die in elk van deze
gebieden woonden. Hij was op zoek naar overeenkomsten en onderlinge verschillen en probeerde te ontdekken
of er bij de fauna sprake was van een onderverdeling in gebieden.
Alfred Russel Wallace was een ontdekkingsreiziger die in allerlei delen van de tropen soorten had verzameld.
De meeste autoriteiten op dit gebied zijn het erover eens dat er vijf hoofdfauna's zijn, elk met een eigen zeer
nauwkeurig omschreven collectie van families en soorten. Het is duidelijk dat de aarde onmogelijk in vijf
afzonderlijke zoölogische gebieden kan worden verdeeld. De geschiedenis van de evolutie van het aardoppervlak
is lang. Niet veel korter is de ontwikkeling van de levende wezens op de aardkorst, een evolutie die leidde tot de
huidige verspreiding van de dieren, tot de stand van zaken op dit moment. Deze materie kent zoveel variaties, dat
de fauna op aarde niet precies in ecozones kan worden onderverdeeld. Elk systeem dat tot nu toe werd
geprobeerd bleek onuitvoerbaar. Vooral de verspreiding van insecten en schaaldieren stuitte op problemen de
aarde in afzonderlijke zoölogische gebieden af te bakenen.
De zoögeografische zones van Sclater
Ondanks de bedenkingen van diverse geleerden baseerde Wallace (1823-1913) zijn indeling op de aan- of
afwezigheid van zoogdieren. Op het moment dat hij zich in dit probleem verdiepte, bestonden er al enkele
voorstellen die het overwegen waard waren. Het schema van Sclater vond de meeste aanhangers. Hij had de
volgende indeling gemaakt:
1.
Het Palearctisch gebied: Europa, Afrika (ten noorden van het Atlasgebergte), Rusland, Siberië, NoordChina.
2.
Het Ethiopisch gebied: Afrika (ten zuiden van het Atlasgebergte) en het zuiden Arabië.
3.
Het Indisch gebied: India (ten zuiden van de Himalaya), Zuid-China, Borneo en Indonesië.
4.
Het Australische gebied: Australië, Nieuw-Guinea, de eilanden in de Stille Oceaan.
5.
Het Nearctisch gebied: Groenland, Amerika ten noorden van Noord-Mexico.
6.
Het Neotropisch gebied: zuidelijk Mexico, Centraal- en Zuid-Amerika, de Caraïben.
De huidige ecozones in het dierenrijk
Dit voorstel, dat door Philip Sclater rond 1860 werd gedaan, was dus gebaseerd op de verspreiding van
Sclater
vogelgeslachten. Het bleek echter dat de criteria die Wallace had gehanteerd over de verspreiding van
zoogdieren in grote trekken ook kunnen worden toegepast op vogels. Weer een andere geleerde ging bij zijn
verdeling uit van de reptielen en kwam tot resultaten die zeer weinig afweken van die waartoe Sclater (zie
afbeelding links) kwam. In de jaren die volgden stond de zoölogie of dierkunde in het middelpunt van de
belangstelling. Dit leidde onder andere tot een groot aantal voorstellen tot herziening van Sclaters schema.
Wallace presteerde het om elk voorstel te bestuderen waarbij hij zorgvuldig bewijsmateriaal en logica daarachter
tegen elkaar afwoog. Na een grondige studie kwam hij tot de conclusie dat hij noch iemand anders Sclaters
zoögeografische zones van het aardoppervlak werkelijk zou kunnen verbeteren. Op een naamsverandering na de naam Indisch gebied werd veranderd in Oriëntaals gebied- bleef de zoögeografische kaart van de wereld
zoals Sclater die eerst had getekend. Daarnaast zijn tegenwoordig steeds meer zoölogen ertoe overgegaan het
Nearctisch en Palearctisch gebied (door Sclater in tweeën gedeeld) in één categorie samen te vatten onder de
naam Holarctisch gebied. Als gevolg daarvan spreken we van de vijf ecozones in de wereldfauna in plaats van de
zes die Sclater in zijn werk vastlegde.
De dieren van de vijf fauna's
Sommige dieren leven overal op de wereld. Zij komen in meer dan één ecozone voor. Andere blijven binnen de
grenzen van één van de vijf. De vogelbekdieren bijvoorbeeld, een eierleggende onderklasse der zoogdieren,
worden alleen in de Australische fauna aangetroffen. De Ethiopische of Afrikaanse fauna omvat bijvoorbeeld
geen leden van de hertenfamilie.
De Holarctische fauna
Deze zone bevat een aantal diergroepen die nergens anders worden gevonden. De rivieren, meren en zeeën
wemelen van de steur, de zalm en de baars. De Nearctische of Noord-Amerikaanse subfauna herbergt meer
unieke dieren dan het Palearctische deel, onze 'Oude Wereld'. Onder de vissen vinden we de moddersnoek
uitsluitend in Noord-Amerika. Twee hagedissenfamilies huizen alleen in de Nearctisiche fauna, evenals een
sierlijke Noord-Amerikaanse antilope, de gaffelantilope.
De Neotropische fauna
Dit gebied bevat diverse unieke families van zoetwatervissen, waaronder de karperzalmen, een familie van kleine
in
Capibara's
zoetwater levende vliegende vissen en sidderalen. Wat betreft de zoogdieren: in Centraal- en Zuid-Amerika leven
vijf vleermuisfamilies (o.a. de vampier) en een merkwaardige buideldierfamilie. Zuid-Amerika bezit een schat van
uitzonderlijke dieren. Geen werelddeel herbergt zoveel bijzondere vogels. In het noordelijk deel van dit continent
bevindt zich waarschijnlijk een grotere verscheidenheid aan vogels dan waar ook ter wereld. De apen van het
Neotropisch gebied horen tot heel andere families dan de apen van de Oude Wereld. Sommige van hen hebben
een grijpstaart. Alleen in dit gebied worden ook miereneters, luiaards en veel exclusieve knaagdierfamilies
gesignaleerd, waaronder Guinese biggetjes, capibara's en chinchilla's. Capibara's zijn de grootste nog levende
knaagdieren. Ze kunnen 1,20 m lang worden. Soms worden ze bijna 0,50 m hoog en wegen ze meer dan 50 kg.
De Ethiopische fauna
Dit is een toevluchtsoord voor unieke dieren. Nergens anders vindt men zoogdieren als de tenrec, de
otterspitsmuis, de gouden mol en de olifantspitsmuis. Sommige merkwaardige makifamilies worden alleen op
Madagaskar gevonden. Grotere zoogdieren die uitsluitend in Afrika leven zijn aardvarkens, nijlpaarden en
giraffen.
De Oriëntaalse fauna
Het kleinste gebied van alle vijf ecozones van de fauna. Het bezit echter een overvloed aan unieke dierenfamilies.
Zoogdieren als de vliegende maki (halfapen), toepaja's (boomspitsmuizen) en de stekelslaapmuis vinden we
alleen in deze fauna.
De Australische fauna
Kiwi
In dit gebied leven veel primitieve zoogdieren, zoals het vogelbekdier en buideldieren: kangoeroe, buidelrat,
wombat en de buidelmarter. Zowel het vogelbekdier als de mierenegel zijn wel heel vreemde zoogdieren. Ze
hebben haar en melkklieren als bij zoogdieren. Toch leggen ze eieren die worden uitgebroed. Dit bezorgt hen een
unieke plaats onder de zoogdieren. Beide dieren hebben een vogelsnuit, maar volgens de geleerden staan ze
dichter bij de reptielen dan bij de vogels. Behalve vleermuizen en een enkele rattensoort bezit Nieuw-Zeeland
geen inheemse soorten. Er wordt één vleermuisfamilie aangetroffen. De Nieuwzeelanders bezitten ook één van
de primitiefste nog in leven zijnde reptielen, de brughagedis, die tot een orde behoort die tegenwoordig nergens
meer op aarde wordt gezien. De naam slaat op de slaapbogen die als een brug over de schedel lopen en alleen
bij deze soort reptielen voorkomen
De nu uitgestorven moa's (grote struisvogelachtige vogels) en de nog in leven zijnde kiwi's beide loopvogels, zijn
nooit buiten deze fauna aangetroffen.
De ecozones van de wereldzeeën
Afbeeldingen van chelonia midas
De oceanen kunnen worden onderverdeeld in afzonderlijke fauna's. Maar de grenzen van deze
zeegebieden zijn erg rekbaar. In de zee zijn er minder barrières die de dieren verhinderen zich te
verplaatsen. Niettemin bestaan er onder de zeespiegel onzichtbare grenzen: dieptegraden en gebieden
met temperatuursverschillen. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de temperatuur van het water de
verspreiding van het dier kan veroorzaken, maar welke invloed heeft nu die diepte?
Vaststelling van de vier zeefauna's
Als je in een duikerklok tot diep onder de zeespiegel zou moeten afdalen, zou je op weg naar de bodem twee
belangrijke veranderingen waarnemen: het wordt steeds donkerder en de waterdruk wordt groter. Terwijl die druk
geleidelijk toeneemt hoe dichter je de oceaanbodem nadert, bevind je je enkele honderden meters onder het
wateroppervlak al in de diepste duisternis. Dieren die leven onder de verpletterende druk van tonnen water per
vierkante centimeter en die in een totale duisternis zijn gehuld moeten bepaalde eigenschappen met elkaar
gemeen hebben: het vermogen om die verpletterende druk te weerstaan en de kunst om in het donker de weg te
vinden. Dit soort dieren is ook niet gebonden aan een zeegebied die oceanografen hebben vastgelegd als zijnde
zones waar specifieke zeedieren zich ophouden. Hun jachtgronden beginnen op ongeveer 200 meter onder de
zeespiegel en liggen verspreid onder alle oceanen ter wereld. De oceanografen gebruiken het woord isotherm,
een denkbeeldige lijn die punten waar de temperatuur dezelfde is, met elkaar verbindt. Door de oceanen vlak
onder de zeespiegel aan de hand van deze isothermen onder te verdelen, ontstonden er vier zeefauna's: de
tropische, de subtropische, de gematigde en de subarctische zone.
Zeewatertemperatuur aan het oppervlak
De ecozones van de oceanen
Tropische dieren leven binnen twee 20-graden-isothermen die ten zuiden en ten noorden van de evenaar lopen.
Subtropische vissen vindt men in water dat ligt tussen de 20-graden- en de 16-graden-isotherm. De vissen van
het gematigde klimaat leven tussen de 16-graden-isotherm en de subarctische of pooldieren leven ten noorden
en ten zuiden van de 12-graden-grens. Deze gebieden hebben geen streng afgebakende grenzen. Ten eerste
lopen warme en koude oceaanstromingen er kris-kras doorheen. Bovendien veranderen van seizoen tot seizoen
de grenzen enigszins. Daar komt bij dat de zeewatertemperatuur beneden de 200 meter overal ongeveer gelijk
is, waar we ons ook bevinden. Daaronder is er geen sprake meer van isothermen.
Dieren in de tropische wateren
Als je als een moderne kapitein Nemo de diepten van de oceanen ging verkennen, welke dieren zou je dan
tegenkomen in ieder van deze ecozones van de wereldzeeën? Door sommige eilanden die boven het
wateroppervlak uitsteken eens wat nader te bekijken, vinden we al een antwoord op deze vraag. Koraaldiertjes dieren die koraalriffen bouwen- leven in de tropische wateren. Daardoor slingeren zich 's werelds schitterende
koraaleilandjes (atollen) als een snoer parels langs de zoom van de Stille en de Indische Oceaan. Behalve in de
Caribische Zee is het water van de Atlantische Oceaan voor de koraaldieren te koud om erin te kunnen leven.
De dieren die leven in de tropische wateren ten oosten en ten westen van de Panamese landengte hebben
merkwaardig veel verwantschap met elkaar. Daardoor veronderstelt men dat Noord- en Zuid-Amerika
miljoenen jaren geleden van elkaar gescheiden waren door een smalle strook zee. In het warme water voor
de kust van tropisch West-Afrika komen diverse typen zeesterren en zee-egels voor die nergens anders in de
wereld worden aangetroffen. De tropische wateren bieden ook een tehuis aan vele soorten weekdieren,
waaronder de reuzenmossel, zeeslangen, de hamerhaai, vier zeeschildpadsoorten en nog veel meer. Natuurlijk
kunnen we de vele kleurige vissen niet over het hoofd zien: de vlindervissen, koraalvlinders etc. Typerend voor
het subtropische gebied zijn de zee-egels, zeesterren, sardines en ansjovis.
Zeeleven afhankelijk van watertemperatuur en voedsel
Varen we naar koudere wateren, dan vinden we daar de zee vol kabeljauw, schelvis, haring en botervis (lang,
slank
Bultrug
aalachtig visje). Deze zelfde vissen vinden we echter niet altijd terug in het koude water van de Stille en
Atlantische Oceaan. De kabeljauw bijvoorbeeld is een bewoner van het noorden van de Atlantische Oceaan. Je
zult hem niet aantreffen in de Stille Oceaan, evenmin als platvissen, zoals de tarbot. De vestiging en het
voortbestaan van bepaalde vissoorten in zekere geografische gebieden of ecozones in de wereldzeeën is in
hoge mate afhankelijk van de temperatuur van het zeewater, de beschikbaarheid van het nodige voedsel en zelfs
voorzieningen als de juiste zeebodem, dat de visseneieren beschermt tegen rovers. Sommige in open zee
levende wezens zijn niet gebonden aan geografische grenzen. Bultrugwalvissen bijvoorbeeld leven het grootste
deel van het jaar in de Poolzee, maar trekken voor de voortplanting naar de tropen. Zoals alle zoogdieren (met
inbegrip van de mens) hebben zij een constante lichaamstemperatuur.
De natuurlijke verspreiding van planten en dieren
Planten en dieren vermeerderen zich en vestigen zich in een nieuw gebied op twee manieren: actief en
passief. We spreken van een actieve verspreiding als de beweging plaatsvindt door het organisme zelf.
De passieve verspreiding is afhankelijk van externe krachten, zoals wind, water en dergelijke. Bij planten
is zelden sprake van een actieve verspreiding. In het dierenrijk speelt het een grotere rol, vooral bij de
jongen. Ook de evolutie van planten en dieren hebben voor verspreiding gezorgd.
Verspreiding van planten en dieren
Planten verspreiden zich bijna altijd langs passieve weg: hun zaden worden meegenomen door de wind, door het
water, door
kruidje-roer-me-niet
vogels en andere dieren. Bij enkele planten, bijvoorbeeld het kruidje-roer-me-niet en de springkomkommer,
barsten de zaadvruchten bij de minste aanraking open en spuiten de zaden ver weg. Bij de dieren is de actieve
verspreiding veel sterker aanwezig. De meeste hogere dieren hebben de neiging elk jaar terug te komen naar
hetzelfde hol of nest. Jonge dieren komen in hun eerste broedperiode bijna altijd terug naar de plek waar ze
geboren zijn. Een diersoort bezet een nieuw gebied alleen als enkele leden van zijn stam zijn afgedwaald tot over
de grens van hun gebied. Geleerden zijn er vrij zeker van dat de pioniers meer moeten worden gezocht onder de
jonge dieren. Als deze naar hun geboorteplaats terugkeren, vinden ze die vaak nog steeds bezet door hun
ouders, die gewoonlijk agressiever zijn dan zij, en hun kroost wegjagen. Dan gaan de jonge dieren op zoek naar
een plekje in de buurt. Als de grenzen van hun gebied al overal bezet zijn door soortgenoten, kan het gebeuren
dat dit nieuwe plekje zich honderden of zelfs duizenden kilometers verderop bevindt.
De heersende winden spelen de grootste rol in de passieve verspreiding van plant en dier. Een luchtmonster dat
ter hoogte van de aardbodem wordt genomen bevat een omvangrijke lading aan levende organismen, meestal
microscopisch klein. Alleen in de koude lucht van het poolgebied of in de lucht boven sommige ijskoude zeeën
zou je moeite hebben een stipje leven aan te wijzen.
De natuurlijke verspreiding van planten
Laten we een paar transportmiddelen eens nader bekijken om te zien hoe sommige planten en dieren naar een
nieuw gebied worden vervoerd. De drie voornaamste vervrachters zijn: wind, water en dieren. Het zaad van de
esdoorn heeft 'vleugeltjes' waardoor het blijft zweven, opdat de wind het op weg kan helpen (zie afbeelding
inleiding). De bekendste methode hanteert de paardebloem, waarvan elk zaadje zijn eigen kleine parachuutje van
haartjes bezit en soms kilometers weggeblazen wordt. De treksprinkhaan en de zweefvlieg kunnen door de
stormwind kilometers ver worden meegevoerd. Dan zijn er nog zaadjes met heel kleine haakjes die zich
vasthechten aan dieren die door het landschap zwerven. Andere zaden vallen in beekjes en rivieren, waar ze
door de stroom worden meegevoerd. Aan de hand van deze voorbeelden zal het niet moeilijk zijn te begrijpen
hoe planten en dieren zich, zonder hulp van de mens, over de aardoppervlakte hebben verspreid.
De wind verstrooit allerlei levende wezens; van virussen, die beschouwd worden als de kleinste levende
organismen, en bacteriën, tot de sporen van eencellige dieren en van varens en zaden. Elke hooikoortspatiënt
weet dat de lucht boven velden en bossen wemelt van het stuifmeel. Misschien zal maar één van elke paar
miljoen stuifmeelkorrels terechtkomen op een vrouwelijke cel van dezelfde soort en deze bevruchten. Dat lijkt
misschien een verspilling, maar het voortbestaan van een groot aantal planten op onze aarde danken we aan de
bestuiving door de wind.
De natuurlijke verspreiding van dieren
Het is bekend dat insecten en spinnen zich soms wel 250 km of meer door de wind laten meevoeren. En ook
grotere dieren 'liften' over lange afstanden mee met de stormwinden. Onder deze dierlijke 'lifters' treffen we o.a.
de aardwormen aan,
Sprinkhanenzwermen
amfibieën, reptielen, kleine knaagdieren en zelfs vissen. Krachtige, bestendige stormen blazen soms zelfs vogels
naar een nieuw gebied. In 1937 koloniseerde de kramsvogel, die afkomstig is van zuidelijk Noorwegen en die
door een flinke storm over de noordelijke Atlantische Oceaan werd geblazen, voor het eerst het westen van
Groenland. De kluut heeft bijvoorbeeld een zeer uitgestrekt woongebied. Hij broedt zowel in Europa, Azië, als in
delen van Afrika, Noord-Amerika en Australië. Sprinkhanenzwermen bestaan soms uit meer dan een miljard
insecten en beslaan dan ongeveer 12 km². Ze verorberen per dag 3000 ton voedsel. Door de wind worden ze
naar nieuwe voedselgebieden geblazen.
Sinds miljoenen jaren hebben planten en dieren op aarde zich ontwikkeld. Zolang deze evolutie duurt zijn ze ook
al van de ene plaats naar de andere getrokken. Maar elke soort moet van een bepaald geografisch centrum
stammen. De meeste van deze centra bevinden zich in het land dat in het hart ligt van één van de gebieden die
nu worden bewoond door een fauna of een flora, ook al heeft deze in de loop van de tijd, door verspreiding en
kolonisatie, de grenzen van dit gebied overschreden.
De kunstmatige verspreiding van planten en dieren
parkieten
De invloed van de mens op zijn omgeving was in de prehistorie minimaal en daardoor ook zijn invloed op
de verspreiding van de flora en fauna op aarde. Mede door de voortschrijdende techniek in
vervoersmogelijkheden en communicatie heeft hij bewust en onbewust bijgedragen aan de verplaatsing
van planten en dieren van de ene flora en fauna naar de andere. Deze organismen worden exoten
genoemd. Voorbeelden hiervan zijn het konijn in Australië en de muskusrat in België en Nederland.
De invloed van de mens op flora en fauna
Toen de mens op aarde begon te leven schaarde hij zich in de strijd om zijn territorium en om het bestaan aan de
zijde van andere dieren.
Op zoek naar voedsel bestreek hij een groot en uitgestrekt gebied. In het begin was zijn invloed op zijn ecologie de relatie met zijn omgeving- niet groter dan die van andere dieren. Het effect dat hij had op de verspreiding van
dieren en planten over onze planeet was waarschijnlijk erg klein. Maar naar mate de tijd vorderde ontwikkelde de
mens zich tot een intelligent, redelijk schepsel. Hij ontwierp gereedschap en wapens, bouwde omvangrijke steden
en legde kilometers lange wegen aan. Hij maakte vaar- en voertuigen en werd zo een wereldreiziger. Dit alles
had de mens voor op het dier; het stelde hem in staat met succes de uitdagingen van zijn omgeving het hoofd te
bieden. Ongeveer 2000 jaar geleden begon de mens zich te mengen in de fauna'a en flora's. In de afgelopen 200
jaar heeft hij, mede door het voortschrijden van de mogelijkhden tot reizen en communicatie, opzettelijk en bij
toeval planten en dieren van het ene gebied naar het andere overgebracht, in een mate die door biologen nog
maar sinds enkele decennia wordt onderkend.
Verspreiding van exoten door de mens
De ecologen schatten dat ongeveer 10% van de dieren en planten die nu in het wild leven door de mens naar hun
huidige woonoorden werden getransporteerd. Van de rond 700 soorten vogels die nestelen in Noord-Amerika zijn
er slechts 14 (±2%) door de mens daar geïntroduceerd. Sommige hiervan, zoals de huismus en de spreeuw,
bleken als standvogel een groot succes. Maar de meeste nieuwkomers of exoten moesten het in veel gevallen
opnemen tegen inheemse soorten. Daardoor hielden betrekkelijk weinig van deze vogels het uit in de Nieuwe
Wereld.
Maar op eilanden en ander geïsoleerde gebieden ligt de zaak dikwijls anders. Op zulke plaatsen is de ecologie
heel precies uitgebalanceerd. Op de Britse eilanden leven ruim 300 soorten zoetwatervissen, amfibieën,
reptielen, zoogdieren en nestelende vogels. 12% werd door de mens meegebracht. Er zijn in Groot-Brittannië zo'n
2100 soorten varens en bloeiende planten. Hiervan bracht de mens ongeveer 20% mee uit andere delen van de
wereld. Veel planten 'ontsnapten' uit tuinen en werden wilde exemplaren. Het oosten van de Verenigde Staten
werd ook een vruchtbaar gebied voor menige buitenlandse plant.
Dikwijls brengt een pas aangekomen dier of plant de ecologie in de war. Dan wordt het een ongewenste
plaag of onkruid. Maar dit lot ondergaan lang niet alle exoten. Sommige soorten vormen een waardevolle
aanwinst voor de flora en fauna waarin ze zijn binnengedrongen. Zo hebben Amerikaanse geleerden bijvoorbeeld
Europese wespen geïmporteerd om kevers te verdelgen die de iepenziekte verspreidden. Inheemse wespen
voedden zich niet met kevers uit de schors van iepen en olmen. Vanuit zijn geboorteland Australië werd de
parkiet door de mens over de wereld verspreid
Door verschillende soorten met elkaar te kruisen heeft men verschillende kleuren verkregen. Parkieten die aan
hun gevangenschap ontsnappen krijgen echter dikwijls hun natuurlijke groene kleur terug.
Exoten die een plaag veroorzaken
Er zijn ook diereninvasies geweest die rampen veroorzaakten. In 1859 brachten kolonisten konijnen Australië
binnen. Deze dieren kwamen hier niet voor. Ze vonden er geen natuurlijke vijanden, vermenigvuldigden zich bijna
onbeperkt en vraten alles op wat ze tegenkwamen. Rond 1950 waren ze aangegroeid tot enkele honderden
miljoenen en was er sprake van een konijnenplaag. Nadat de Australische overheid op kunstmatige wijze
myxamatose (konijnenziekte) introduceerde werd het aantal konijnen tot een kwart teruggebracht. De muskusrat
komt van nature voor in Noord-Amerika en is door de mens in het begin van de 20e eeuw geïntroduceerd in delen
van Europa, als jachtdier en voor op pelsdierboerderijen. Veel invasies van planten en dieren waren louter toeval,
met inbegrip van enkele van 's werelds ergste plagen: de zwarte en bruine rat, de huismus, talloze soorten
ziekteverwekkende schimmels en honderden schadelijke insekten, zoals de coloradokever. In het begin van de
20e eeuw werd de Amerikaanse kastanje geïnfecteerd met een schimmel, de Aziatische kastanjepest. Deze
kastanje is nu in Amerika bijna uitgestorven.
De Dingo Fence
is een ruim 5000 km lang hekwerk dat is gebouwd om schapen in het zuidelijke deel van Australië te beschermen
tegen dingo's
Aan het hekwerk werd begonnen in 1880. Door het hek nam de populatie van dingo's ten zuiden van het hek af
en werden er minder schapen gedood, maar tegelijkertijd namen kangoeroes en konijnen sterk in aantal toe,
wegens het wegvallen van hun natuurlijke vijand. De dingo is een verwilderde hond die waarschijnlijk 5000 jaar
geleden door mensen als huisdier is meegenomen. Ze zijn echter weer verwilderd en hebben zo als exoot een
leefwijze ontwikkeld die sterk lijkt op die van wolven.
Verspreiding van bacteriën en virussen
Het gebeurt wel eens dat de mens per ongeluk de doodsvijand van andere mensen van de ene plaats naar de
andere vervoert. Bovendien zijn deze vijanden onzichtbaar. We bedoelen hier kiemen: bacteriën, virussen en
dergelijke. Hoe kan een lastig verkoudheidsvirus uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten op een eiland in de Stille
Oceaan een dodelijk gevaar worden? Eenvoudigweg omdat wij gewend zijn aan onze virussen. Ons lichaam
heeft een verdediging opgebouwd tegen dergelijke ziektekiemen. Doordat we dikwijls met ze in contact kwamen
hebben we een soort groepsimmuniteit tegen deze ziekten ontwikkeld. Volkeren die geïsoleerd leven beschikken
niet over dit wapen.
De verspreiding van vogels en zoogdieren
opossum
De zoögeografie is een onderdeel van de biogeografie en bestudeert de verspreiding van dieren en stelt
vast welke dieren kenmerkend zijn voor de gebieden op aarde en gaat na hoe de tegenwoordige
verspreiding is ontstaan. In de 19e eeuw kwam men tot de ontdekking dat gebieden die qua klimaat en
vegetatie bijna identiek waren, totaal van elkaar verschillende dieren herbergden. Men kwam tot de
conclusie dat na afscheiding van de werelddelen de soorten hun eigen weg gingen in hun ontwikkeling.
Oorspronkelijke theorie verspreiding van dieren
Jarenlang hebben geleerden aangenomen dat de verspreiding van de vogels en de zoogdieren over het
aardoppervlak
Lynx
grotendeels het gevolg was van verschillen in klimaat en vegetatie. Het poolgebied heeft zijn ijsberen en witte
vossen, rendieren, hermelijnen en walrussen, sneeuwhoenders, sneeuwuilen en valken. Het gebied met een
gematigde temperatuur heeft zijn vossen en wolven, zijn konijnen, schapen, bevers en vogels die typerend zijn
voor dit gebied: mussen, zangvogels en vinken. In tropische gebieden leven apen, olifanten, pauwen en
papegaaien samen met duizend-en-één andere dieren en kleurig gevederde vogels, die in koudere streken niet
worden aangetroffen. Kamelen, gazellen en struisvogels leven in de woestijnstreken van Afrika. De bizon,
gaffelantilope en de prairiehonden zijn dieren van de grasvlakte, terwijl hert en lynx in de bossen leven. Dit alles
in aanmerking genomen lijkt het begrijpelijk genoeg dat werd verondersteld dat klimaat en vegetatie de verklaring
vormen voor het feit dat werelddelen en aardstreken bevolkt worden door zoogdieren en vogels die er passen,
terwijl andere diersoorten elders in overvloed aanwezig zijn.
Verschillen in identieke klimaatzones
Toen aan het eind van de 19e eeuw de geleerden belangstelling kregen voor de zoögeografie (de verspreiding
van dieren op aarde) werd het al gauw duidelijk dat deze klimaat-vegetatietheorie niet opging.
Toekan
De Amazone in Zuid-Amerika en Kongo in Afrika stromen door dichte tropische wouden; toch leven er heel
verschillende dieren. Toen er goede omschrijvingen van de dierenrijken beschikbaar waren, ontdekte men al
gauw dat gebieden die, wat klimaat en fysieke kenmerken betreft bijna identiek waren, totaal van elkaar
verschillende dieren bevatten. In het Afrikaanse oerwoud vinden we olifanten, mensapen, gorilla's, luipaarden,
cobra's, wevervogels en parelhoenders. In de wouden van het Amazonegebied leven bijvoorbeeld apen met
grijpstaarten, maar geen mensapen; er zijn tapirs, jaguars en toekans Klimaat noch vegetatie verklaren het
verschil. Een andere manier om het probleem te benaderen is te inventariseren welke dieren op bepaalde
plaatsen worden aangetroffen, maar die merkwaardigerwijs ontbreken in gebieden die voor hen geschikt zouden
zijn wanneer het klimaat de belangrijkste factor was. De enige verklaring voor de opmerkelijke verschillen binnen
de verspreiding van de dieren is de veronderstelling dat er in het verleden wegen bestonden die het de dieren
mogelijk maakte van de ene landmassa naar de andere te trekken. Toen geologische veranderingen de
werelddelen van elkaar afscheidden of barrières opwierpen, gingen de afgescheiden soorten hun eigen weg in de
evolutie.
De geografie bepalend voor het dierenleven
In dit licht beschouwd is het gemakkelijk te begrijpen dat de zoögeografie een belangrijke steun kan zijn voor de
geologie (processen die de aarde gevormd hebben). Een studie naar de verspreiding van de dieren kan voor de
geoloog een hulp betekenen wanneer hij probeert vast te stellen welke de oudste eigenschappen zijn van het
aardoppervlak en welke de meest recente. Voor we echter de klimaat-vegetatietheorie helemaal overboord
gooien, moeten we rekening houden met het feit dat dieren zich ontwikkelen om te passen in de omgeving waarin
ze leven en dat deze aanpassing weer iets te maken heeft met hun verspreiding.
De meeste apensoorten zijn zo voortreffelijk uitgerust voor het leven in het oerwoud, dat ze zich op hun
zwerftochten nooit ver buiten de woudgrens zullen wagen. Datzelfde kan worden gezegd van de opossum (zie
afbeelding inleiding), de wilde katten en eekhoorns. Kamelen en giraffen zouden zich in het oerwoud helemaal
niet prettig voelen. Vogels die erop gebouwd zijn in ondiep water te waden en daar vissen aan hun lange snavels
te rijgen zouden in een woestijnlandschap niet veel overlevingskansen hebben. De neushoornvogels, zo
voortreffelijk uitgerust met een zware snavel voor het eten van vruchten, zouden niet kunnen leven in prairies of
het koude poolgebied.
Om dus het antwoord te vinden op de vraag waarom een diersoort in een bepaald gebied voorkomt, moeten we
afgaan op een serie gecompliceerde langzame wisselwerkingen tussen levende organismen en hun omgeving zó langzaam dat een paar duizend of zelfs een miljoen jaar nauwelijks voldoende zijn om een merkbare
verandering teweeg te brengen.
Download