Onderwijs- en examenregeling/ Studiejaar 2016-2017

advertisement
Onderwijs- en examenregeling/
Studiejaar 2016-2017
Associate degree
Sociaal Werk in de Zorg (Ad SWZ)
deeltijd
CROHO-nummer: 34617
Bij de Christelijke Hogeschool Windesheim
Deze onderwijs- en examenregeling behoort
tot het studentenstatuut
De opleiding SPH is geaccrediteerd van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2018
Voorwoord
Met de keuze voor de Ad Sociaal Werk in de Zorg kies je voor een opleiding tot hulpverlener die
professioneel en op creatieve wijze hart, hoofd en handen benut.
De missie van ons team is om jullie op te leiden tot sociaal werkers die samen met cliënten zorgen dat
zij volwaardig en menswaardig kunnen functioneren. In onze visie hebben creativiteit en bejegening
een prominente rol. Van daaruit kiezen wij bewust voor een aantal theorieën en methodieken waar we
jullie in opleiden.
We waarderen jullie ervaringen als volwaardige bron van kennis, naast theoretische kennis en
praktische kennis. Om deze persoonlijke ervaringen uit te laten groeien tot een deskundigheid waaruit
studenten professioneel kunnen putten besteden wij veel aandacht aan reflectie die in relatie staat tot
je professionele handelen.
Expert in begeleiding en ondersteuning op het grensgebied van zorg en welzijn.
De sociaal werker in de zorg is een expert in begeleiding en ondersteuning op het grensgebied van zorg
en welzijn. Je staat midden in de samenleving en zorgt dat cliënten de juiste hulp en ondersteuning
krijgen; coördinatie van ondersteuning waar het kan, concrete hulp wanneer het nodig is.
Je bent gericht op herstel en behoud van het gewone leven, bij voorkeur in de eigen leefomgeving, zo
nodig in een pedagogische- of therapeutische instelling. Je hebt contact met familieleden, vrienden en
buurtgenoten om zoveel mogelijk steun uit de eigen sociale omgeving van de cliënt te betrekken.
Je helpt cliënten en hun familie om hun eigen kracht en mogelijkheden te leren kennen en te
gebruiken.
Een uitdagend beroep
Ons team van de Ad SWZ en SPH Windesheim wil studenten afleveren van wie het werkveld zegt:
“Hiermee halen we een deskundige professional in huis die blijk geeft van hart voor de cliënten en die
zijn betrokkenheid kan laten blijken in methodisch handelen, afgestemd op de doelgroep en zijn
netwerk, de organisatie van waaruit je werkt en de eisen die de samenleving stelt.”
Om in te kunnen spelen op de veranderingen in de samenleving betekent dit dat je naast
overtuigingskracht ook over competenties beschikt op het gebied van creativiteit, lef, vermogen tot
zelfontwikkeling, coaching weerbaarheid, samenwerken, netwerken, aanpassingsvermogen en
innoverend vermogen.
Er ligt veel uitdaging op je te wachten. Doe je mee? Dan doen we het samen!
José Uitdewilligen,
Hoofd opleidingen SPH en Ad SWZ
Inhoud
DEEL 1. ONDERWIJS EN EXAMENREGELING - BESCHRIJVING VAN DE OPLEIDING ...................... 6
1.1.2 - De onderwijsleeractiviteiten ...................................................................................................... 7
1.1.3 - Studiebegeleiding ...................................................................................................................... 8
1.1.4 - Kwaliteit en studeerbaarheid ..................................................................................................... 9
1.1.5 - Vorm van de opleiding ............................................................................................................ 10
1.2 - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD ............................................... 11
1.2.1 - Doelstelling van de opleiding .................................................................................................. 11
1.2.2 - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding ......................................................... 11
1.2.3 - Inhoud van de opleiding .......................................................................................................... 11
1.2.4 - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld ............................................................... 12
1.3 - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS........................................................................................... 12
1.3.1 - Inrichting van de opleiding ...................................................................................................... 12
1.3.2 - Overzicht onderwijseenheden ................................................................................................. 15
1.3.3 - Accreditatie ............................................................................................................................. 15
DEEL 2. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING – RECHTEN EN PLICHTEN ...................................... 16
Hoofdstuk 1 – BEGRIPSBEPALINGEN .................................................................................................... 16
Art. 1.1 – Algemene begripsbepalingen ................................................................................................. 16
Art. 1.2 – Opleidingspecifieke begripsbepalingen *niet van toepassing ................................................ 19
Hoofdstuk 2 - TOEGANG EN TOELATING ............................................................................................... 20
Artikel 2.1 – Toegang (art. 7.24 WHW, art. 7.31a t/m e WHW, art. 7.2.2 WEB) ................................... 20
Artikel 2.2 - Nadere vooropleidingseis (art. 7.25 WHW) *niet van toepassing ..................................... 20
Artikel 2.3 - Aanvullende vooropleidingseis (PMT, Sport en Bewegen, Lerarenopleiding Lichamelijke
opvoeding, PABO - art. 7.26 WHW) *niet van toepassing ..................................................................... 20
Artikel 2.4 - Vervallen ............................................................................................................................. 20
Artikel 2.4a – Aanvullende vooropleidingseis deeltijdopleiding (art. 7.27 WHW) .................................. 20
Artikel 2.5 – Toelating (art. 7.29 WHW) ................................................................................................. 20
Artikel 2.6 - Vrijstelling vooropleidingseis ogv gelijkwaardig diploma (art. 7.10, 7.24 en 7.28 WHW) ... 20
Artikel 2.7 - Vrijstelling propedeutisch examen (art. 7.30 WHW) ........................................................... 21
Artikel 2.8 - EVC (art. 7.13 lid 2 sub r WHW) ........................................................................................ 21
Artikel 2.9 – Ontzegging toegang (art. 7.42a WHW) ............................................................................. 21
Hoofdstuk 3 – INRICHTING VAN DE OPLEIDING ................................................................................... 22
Artikel 3.1 – Vraaggestuurd en Competentiegericht onderwijs .............................................................. 22
Artikel 3.2 – Structuur van de opleiding - propedeuse, postpropedeuse en Associate degree (Ad) ..... 22
Artikel 3.3 - Examens en graden van de opleiding ............................................................................... 22
Artikel 3.4 – Major .................................................................................................................................. 22
Artikel 3.5 – Minors *niet van toepassing ............................................................................................... 23
Artikel 3.5a – Doorstroomtraject ............................................................................................................ 23
Artikel 3.6 – Premastertraject *niet van toepassing ............................................................................... 23
Artikel 3.7 - Studiepunten onderwijseenheid ......................................................................................... 23
Artikel 3.8 - Onderwijsperioden per studiejaar ....................................................................................... 23
Artikel 3.9 - Nederlandse taal (art. 7.2 WHW) ...................................................................................... 23
Hoofdstuk 4 - STUDIEBEGELEIDING (art. 7.13 lid 2 sub u WHW) .......................................................... 24
3
Artikel 4.1 - Studiebegeleiding .............................................................................................................. 24
Artikel 4.2 Studieloopbaanbegeleiding................................................................................................... 24
Artikel 4.3 – Algemene studiebegeleiding .............................................................................................. 24
Artikel 4.4 - Bijzondere studiebegeleiding ............................................................................................. 24
Hoofdstuk 5 - STUDIEADVIES .................................................................................................................. 26
Artikel 5.1 - Uitbrengen studieadvies ................................................................................................... 26
Artikel 5.2 - Afwijzing bij het studieadvies ............................................................................................. 26
Artikel 5.3 - Procedure bij afwijzing bij het studieadvies ...................................................................... 27
Hoofdstuk 6 – TOETSEN, TENTAMENS EN EXAMENS ......................................................................... 28
Artikel 6.1 - Vorm van de tentamens...................................................................................................... 28
Artikel 6.2 - Schriftelijke toets ................................................................................................................. 28
Artikel 6.3 - Portfolio of werkstuk als toets ............................................................................................. 28
Artikel 6.4 - Mondelinge toets ................................................................................................................ 28
Artikel 6.5 - Vrijstelling voor tentamens.................................................................................................. 29
Artikel 6.6 - Afleggen van tentamens ..................................................................................................... 29
Artikel 6.7 - Cijfers ................................................................................................................................. 29
Artikel 6.8 – Toetsuitslag en tentamencijfer ........................................................................................... 30
Artikel 6.9 - Inzage beoordeeld werk ..................................................................................................... 30
Artikel 6.10 – Geldigheidsduur tentamens en vrijstellingen ................................................................... 30
Artikel 6.11 - Examen ............................................................................................................................. 31
Artikel 6.12 - Cum laude ........................................................................................................................ 31
Hoofdstuk 7 - EXAMENCOMMISSIE ........................................................................................................ 32
Artikel 7.1 - Instelling en taken examencommissie ................................................................................ 32
Artikel 7.2 - Benoeming en samenstelling examencommissie .............................................................. 32
Artikel 7.3 - Subcommissies .................................................................................................................. 32
Artikel 7.4 - Examinatoren ...................................................................................................................... 33
Artikel 7.5 - Getuigschriften en verklaringen ......................................................................................... 33
Hoofdstuk 8 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN ........................................................................... 33
Artikel 8.1 - Bezwaar en beroep........................................................................................................... 33
Artikel 8.2 - Wijziging van de regeling .................................................................................................. 33
Artikel 8.3 - Bijlagen bij onderwijs- en examenregeling ....................................................................... 33
Artikel 8.4 - Slot- en overgangsbepalingen .......................................................................................... 34
Artikel 8.5 - Inwerkingtreding en looptijd ............................................................................................... 34
DEEL 3 REGLEMENT EXAMENCOMMISSIE 2016-2017........................................................................ 35
DEEL 4 KLACHTENREGELING ............................................................................................................... 40
DEEL 5 BIJLAGE....................................................................................................................................... 42
Bijlage 1 Ad SWZ-eindkwalificaties ........................................................................................................ 42
4
INLEIDING: HET DOEL VAN DE ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING
In het Studentenstatuut zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de rechten en plichten van
studenten. Samen met het Reglement Examencommissie is de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de
belangrijkste regeling in het studentenstatuut.
In de OER is een concrete uitwerking van de inhoud van de opleiding opgenomen. Deze is opgesteld
door het management van de opleiding. De examencommissie oordeelt of de OER op een juiste manier
wordt uitgevoerd. Als een student vragen, opmerkingen of klachten over de uitvoering van de OER
heeft, dan kunnen deze aan de examencommissie worden voorgelegd. In het Reglement
Examencommissie staan de regels die de examencommissie daarbij hanteert.
Enkele opleidingen hebben een deel van het studentenstatuut verwerkt in een ‘studiegids’. In deze gids
staat, naast enkele regelingen uit het statuut, ook nog andere informatie over de opleiding.
Bijvoorbeeld een overzicht van alle docenten, of de openingstijden van de Servicebalie.
Naast de OER en het Reglement Examencommissie zijn er nog meer regelingen, deze zijn alle in het
Studentenstatuut opgenomen. Bijvoorbeeld regelingen over medezeggenschap, financiële uitkeringen,
huisregels en privacy-regels, de rechtsbescherming van studenten en het klachtenloket. Het
studentenstatuut met al deze regelingen is te vinden op Sharenet en WISE.
De opleiding heeft één Onderwijs- en Examenregeling. Deze is zo vormgegeven dat iedere student
binnen de opleiding kan werken met het deel dat voor hem/haar relevant is.
5
DEEL 1. ONDERWIJS EN EXAMENREGELING - BESCHRIJVING VAN DE OPLEIDING
1.1 – OMSCHRIJVING VAN HET ONDERWIJS VAN DE OPLEIDING
1.1.1 - De onderwijsvisie van Windesheim
Windesheim is een brede kennisinstelling en heeft de ambitie een inspirerende omgeving voor hoger
onderwijs te zijn. Onze studenten wordt een excellente opleiding aangeboden, die hen theoretisch en
praktisch voorbereidt op een succesvolle en maatschappelijk relevante loopbaan.
Om de ontwikkeling van het onderwijs verdere impulsen te geven, wordt praktijkgericht onderzoek
verricht. Daarnaast wordt de kennis voortdurend getoetst aan de praktijk door samen te werken met
bedrijven en non-profit-organisaties in de regio. Door onderwijs, onderzoek en ondernemen op deze
wijze uitgebalanceerd ten opzichte van elkaar te positioneren, versterken ze elkaar.
Onze vier uitgangspunten
Ambitieus studieklimaat
Windesheim daagt studenten uit. In de leersituatie wordt steeds spanning gecreëerd tussen het
bestaande en het volgende competentieniveau, waardoor studenten worden geprikkeld hun grenzen te
verleggen. De praktijk van het beroep is de basis waaraan uitdagende opdrachten worden ontleend.
Om recht te doen aan de verschillende talenten en ambities kunnen studenten binnen de
beroepsgerichte curricula een deel van het onderwijs zelf invullen om tot verbreding, verdieping of
verzwaring van het programma te komen. In dit ambitieuze studieklimaat worden kwantitatieve en
kwalitatieve eisen gesteld aan de inspanningen van de student. Uitdagend, tegelijkertijd realistisch.
De waarde(n)volle professional
Windesheim leidt professionals op die geleerd hebben het eigen professionele handelen kritisch ter
discussie te stellen en hierover verantwoording af te leggen. Daarbij hanteert de professional
persoonlijke, institutionele en wettelijke waarden en normen. Door een onderzoekende en reflectieve
houding ontwikkelen zij continu hun professionaliteit, vanuit hun idealen over goed samenleven. Vanuit
de eigen vakbekwaamheid en met die kritische reflectie leveren zij een bijdrage aan de kwaliteit van de
samenleving.
De professional is op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen op het vakgebied en is door
onderzoekvaardigheden gewapend voor de toekomst en de steeds veranderende beroepspraktijk. Hij
ziet kansen, weet deze te benutten, kan innoveren en neemt initiatief.
Studentbegeleiding op maat
Aan studenten wordt persoonlijke en adequate begeleiding aangeboden, met eerlijke en bruikbare
feedback op de prestaties. Al voor de poort maakt de student kennis met Windesheim en vice versa,
met het doel de meest passende opleiding te kunnen kiezen. Er wordt gestuurd op resultaat, zodat de
student succesvol zijn studie kan doorlopen.
Windesheim biedt een omgeving waarin studenten zich maximaal kunnen ontplooien. Hierbij worden
zowel uitzonderlijke begaafdheden als specifieke functiebeperkingen serieus genomen. Tevens wordt
tijd- en plaats-onafhankelijk werken gefaciliteerd.
Hoge kwaliteit van onderwijs
De norm is het aanbieden van opleidingen van bovengemiddeld niveau. Een deel van de opleidingen
van Windesheim heeft een nóg hoger ambitieniveau en werkt toe naar het predicaat: Topopleiding. Om
steeds met de nieuwste inzichten in de diverse vakgebieden te kunnen werken, zijn opleidingen
verbonden met Centers of Expertise en kenniscentra. Onderwijs, onderzoek en ondernemen zijn met
elkaar geïntegreerd en versterken elkaar daardoor in kwaliteit en vernieuwingskracht.
Windesheim laat iedere student zich internationaal oriënteren om de kwaliteit en het
6
beroepsperspectief van de afgestudeerden te vergroten.
Windesheim handhaaft en verbetert continu onderwijskwaliteit. Het professioneel handelen van alle
medewerkers is het vertrekpunt voor kwaliteit.
Docenten vormen de ruggengraat van de kwaliteit van de opleiding. Zij zijn op de hoogte van de
belangrijkste ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Windesheim hanteert hierbij een dubbele
professionaliteit: docenten zijn vakbekwaam én didactisch onderlegd. Hoge kwaliteit is voor hen geen
toevallige uitkomst, het is een logisch gevolg van de beheersing van het proces en de afstemming met
de omgeving.
Windesheim
 Is een inspirerende kennisinstelling voor met name de regio Zwolle en Almere met een
ambitieus studieklimaat en opleidingen van bovengemiddeld niveau.
 Biedt een omgeving waar de student zich, met de nodige invloed op het studieprogramma, kan
vormen tot een waarde(n)volle professional.
 Levert een professional die de regie kan voeren over de eigen loopbaan en over de grenzen van
het vakgebied kan heen kijken.
Associate-degreeprogramma’s
De Associate degree (Ad) heeft in 2014 definitief een plaats gekregen in het hoger onderwijsstelsel en
de WHW. De focus bij de Ad ligt op de arbeidsmarktkwalificerende functie; een flexibele aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Dit onderwijstype wordt afgesloten met een wettelijke graad, de
Associate degree. Deze graad ligt tussen mbo-4 en hbo-bachelor en heeft een scherp afgebakend civiel
effect ten opzichte van mbo-4 en hbo-bachelor. Het niveau Ad is te duiden als niveau 5 in de indeling
van het Nederlandse Nationale Kwalificatieraamwerk en het maakt deel uit van de eerste cyclus van het
hoger onderwijs. De Ad is dus geen ‘halve bachelor’ of een smalle, functiegerichte bedrijfsopleiding; het
is een volwaardige vorm binnen het hoger beroepsonderwijs met een eigenstandig programma, een
eigen afstudeerfase en eventuele eindopdracht, gesitueerd in een volwaardige hbo-omgeving.
1.1.2 - De onderwijsleeractiviteiten
Om het hbo-niveau en -karakter te waarborgen blijft de Ad onderdeel van een bacheloropleiding, maar
wel met ruimte voor een zelfstandiger profilering. De Ad is ontwikkeld als een zelfstandige
arbeidsmarktkwalificatie, maar biedt ook de mogelijkheid om aansluitend een bachelorgraad te
behalen.
Het curriculum is ingericht volgens het onderwijskundige kader van Windesheim.
Het Ad-programma kent alleen majoronderdelen.
In de opleiding staat onze visie op hulpverlening met aandacht voor de bejegening van de cliënt en zijn
omgeving centraal. Daarnaast leren we de studenten een onderzoekende en ondernemende houding
aan. Dit moet ertoe leiden dat studenten goed om kunnen gaan met vele veranderingen in de
beroepspraktijk. We waarderen naast theoretische en praktische kennis ook ervaringen van studenten
als bron van kennis.
In deze deeltijd opleidingsvariant werkt de student in alle opleidingsjaren minimaal 20 uur per week in
de beroepspraktijk. Het onderwijsprogramma is competentiegericht en vraaggestuurd ingericht
Het competentiegerichte onderwijs van de deeltijd en duale sociaal agogische opleidingen is gebaseerd
op het concurrency principe. Bij leren volgens het concurrency principe is er sprake van 1:

1
gelijktijdigheid van leren op de opleiding en leren in de beroepspraktijk
José Uitdewilligen. Uitgangspunten deeltijd en duaal onderwijs, def. versie 8-11-2006
7

een werkomgeving die als krachtige leeromgeving dient zodat de studenten de mogelijkheden
krijgen te oefenen, feedback te krijgen van werkbegeleiders, collega’s, medestudenten en ervaren
docenten en opnieuw te oefenen.
 Docenten brengen kennis in en stimuleren om op een andere wijze naar de beroepspraktijk te
kijken.
Het komt er op neer dat theorie en praktijk ( de eigen werkplek) worden geïntegreerd in
praktijkvraagstukken en casuïstiek en met elkaar worden verbonden door middel van intervisie.
Er is binnen het Ad-programma veel aandacht voor reflectie en een passende beroepshouding die
aansluit bij de waarde(n)volle professional die Windesheim op wil leiden.
Het vraag gestuurde onderwijs is in de Ad SWZ op verschillende manieren vormgegeven. Doordat de
student een eigen werkplek inbrengt als leerwerkplek wordt daarmee tegelijkertijd een keuze gemaakt
voor de beroepscontext waarbinnen het leren plaats zal vinden. Daarnaast kan de student binnen de
thema’s en opdrachten in alle semesters aan een eigen gekozen beroepsvraag of casuïstiek werken.
Binnen de Ad SWZ zijn er geen minors2 zoals bij de bachelor SPH maar kan de student in het laatste
semester van de opleiding kiezen uit keuzevakken die horen bij de drie clusters gehandicaptenzorg,
geestelijke gezondheidszorg en welzijn gericht zorg voor ouderen.
Naast het werkplekleren, neemt de studenten gemiddeld 1 dag per week deel aan
onderwijsactiviteiten
op de onderwijslocatie. Per studiejaar betreft dit ongeveer 24 lesdagen.
Deze worden in samenhang met elkaar aangeboden in de vorm van groepslessen, werkcolleges,
intervisie, begeleiding praktijkleren en trainingen. Daarbij is ook sprake van blended learning. Dat houdt
in dat de onderwijsleeractiviteiten ondersteund worden door een digitale leeromgeving en
mogelijkheden tot online leren.
1.1.3 - Studiebegeleiding
Elke student die start met de Ad SWZ wordt begeleid tot het niveau van een beginnend
beroepsbeoefenaar op Hbo Ad-niveau. Dit betekent dat alle 15 eindkwalificaties op Ad-niveau behaald
moeten worden. (zie bijlage 1)
Deze opleidingskwalificaties sturen de invulling van de onderwijsinhoud en de daarbij passende
begeleiding. Doel van de begeleiding is om zicht te krijgen op het beroep en op jezelf met als
einddoel het behalen van de 15 Ad SWZ eindkwalificaties
Centraal staat hierbij altijd de relatie tussen leerdoelen van de student – de opleidingsdoelen- en de
eisen van het beroep. Alle studenten van Windesheim worden hierbij ondersteund door een
studiebegeleider (slb’er). Binnen de sociaal agogische deeltijdopleidingen wordt studiebegeleiding
geïntegreerd en gecombineerd met de begeleiding van het praktijkleren.
Deze begeleiding vindt zowel individueel als in groepen plaats.
Naast studiebegeleiding kent de opleiding ook andere vormen van begeleiding zoals:
 Intervisie
 Begeleiding praktijkleren
 Tutorbegeleiding bij het werken aan of uitvoeren van beroepstaken en beroepsproducten en
projecten
 Afstudeerbegeleiding
 Begeleiding vanuit het werkveld bij stages, werk of opdrachten.
SMF beleid
2
Hoofdstuk 3.9 WOS 2011
8
De opleiding Ad SWZ regelt rechten en plichten tussen student en Windesheim t.a.v. het SMF-beleid
(studeren met functiebeperking) van Windesheim. Bij aanmelding voor de studie in Studielink worden
studenten geïnformeerd over de wijze waarop zij een functiebeperking, waaronder dyslexie, kunnen
melden. Gedurende de studie kan een melding gedaan worden door een meldingsformulier SMF of
dyslexie in te vullen en deze te mailen naar [email protected] of in te
leveren bij de balie van het Studiesuccescentrum, C0.86 (centrale hal).
Studenten ontvangen na melding een uitnodiging voor een gesprek met de decaan en de
contactpersoon SMF van de opleiding. In dat gesprek wordt samen met de student gekeken naar
mogelijke effecten van de ziekte of beperking op de studie en het toekomstige beroep en wordt
gekeken welke voorzieningen en acties ondersteunend kunnen zijn tijdens de studie.
Wanneer sprake is van dyslexie en extra tentamentijd en/of vergrote tentamenopgaven (A3) volstaan,
dan wordt de student na melding niet uitgenodigd voor een intakegesprek. Er wordt dan een
tentamenpas gemaakt. De student krijgt bericht over het ophalen van de tentamenpas.
Zie hier voor meer informatie en meldingsformulieren.
1.1.4 - Kwaliteit en studeerbaarheid
Het onderwijsprogramma is ingericht in semesterprogramma’s. Een leerjaar is altijd verdeeld in twee
semesters. Elk semesterprogramma bestaat uit 30 studiepunten. Hierdoor is de studielast per leerjaar
verdeeld. Studiebegeleiding vervult een rol bij de begeleiding van de student bij de onderwijsvoortgang.
De opleiding heeft een kwaliteitszorgplan. Hierin wordt beschreven hoe en wanneer de
onderwijsevaluaties onder studenten plaatsvinden. De kwaliteit van het onderwijs wordt ook geborgd
door de toetsing bij het werkveld, interne audits en de accreditatiecyclus.
Toetsing
Om de studeerbaarheid van het programma te kunnen waarmaken is het nodig dat de student
voorrang geeft aan de toetsing van de onderwijseenheden die recentelijk gevolgd zijn. De opleiding
hanteert het uitgangspunt dat bij deelname aan het onderwijs ook deelname aan de toetsing van dat
onderwijs hoort.
Instroomeisen en overstapeisen
Om de studeerbaarheid van de opleiding te waarborgen gelden specifieke eisen bij instroom en
overstap.
- Na het volledig behalen van de propedeuse (60 studiepunten uit leerjaar 1) van de Ad SWZ is
overstap mogelijk naar de post-propedeutische fase van de bachelor opleiding SPH of MWD
- Andersom is na het behalen van de propedeuse SPH of MWD overstap mogelijk naar het tweede
leerjaar van de Ad SWZ.
- Een overstap van het Ad SWZ programma naar de SPH opleiding, of andersom, is in principe niet
mogelijk tijdens een lopend studiejaar. In individuele gevallen kan na goedkeuring door de
examencommissie hiervan afgeweken worden wanneer dit de studievoortgang van de student ten
goede komt.
- Bij instroom en overstap wordt altijd een maatwerk- en vrijstellingsprocedure gehanteerd via de
functionaris maatwerk Anke Goedhart [email protected]
- Voltijd studenten die de propedeuse SPH of MWD hebben behaald kunnen instromen in het
tweede jaar van de Ad SWZ. Instromen in het Ad-programma is pas mogelijk als er voldaan wordt
aan de aanvullende werkplekeis die aan de deeltijdvariant wordt gesteld.
Doorstromen naar de bachelor na het behalen van het diploma Ad SWZ
Studenten die het Ad SWZ programma afronden met een diploma kunnen direct, zonder
studievertraging doorstromen naar het resterende programma van 120 studiepunten binnen de
bachelor SPH. Het Ad programma bereidt hierop voor zowel wat betreft inhoud als niveau.
9
Met ingang van het studiejaar 2017-2018 gaan de bachelor opleidingen SPH, MWD en Pedagogiek
samen als de bacheloropleiding Social Work. Op dit moment staat nog niet vast hoe lang het nog
mogelijk is om door te stromen naar de bachelor SPH en vanaf welk studiejaar het alleen nog maar
mogelijk is om door te stromen naar de bachelor Social Work.
Binnen het tweede jaar van het Ad programma kiest de student voor onderwijseenheden die deel
uitmaken van het traject tot Hbo GGZ-agoog of die deel uitmaken van de Landelijke minor
Gehandicaptenzorg. Bij doorstroming in de bachelor kan de student het resterend programma volgen
en daarmee in het geval van het traject tot Hbo GGZ-agoog aanmerking komen voor certificering.
De Ad SWZ leidt niet op voor het werken in de jeugdzorg. Studenten die het Uitstroomprofiel
Jeugdzorgwerker willen volgen binnen de SPH-bachelor, moeten een aanvullend programma van
maximaal 12 EC te volgen. Dit aanvullend programma wordt in afstemming met de student en als
maatwerktraject naast het reguliere programma aangeboden. 3
De doorstroom naar de bachelor opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening wordt geregeld
in de OER van de opleiding MWD. Studenten die na het behalen van het Ad SWZ-diploma door willen
stromen naar het derde jaar van de bachelor MWD moeten een aanvullend programma van 4 EC volgen
Dit aanvullend programma wordt in afstemming met de student en als maatwerktraject naast het
reguliere programma aangeboden.
Vrijstellingen en maatwerk
Vakvrijstellingen kunnen verleend worden op basis van eerder behaalde studieresultaten in het hbo.
Je komt in aanmerking voor een vakvrijstelling als je het betreffende vak of een variant ervan al eens
eerder met een voldoende hebt afgesloten bij een andere opleiding. Het kan ook zijn dat je van het vak
een cursus hebt gevolgd. Indien je een diploma of cijferlijst aanvoert als bewijsvoering dan accepteert
de examencommissie alleen gewaarmerkte documenten. De vrijstelling kan aangevraagd worden bij de
examencommissie via het aanvraagformulier vakvrijstelling. De examencommissie besluit of de
vrijstelling wordt toegewezen.
Een student die in het bezit is van een propedeuse diploma van de hbo-bachelor opleidingen Social
Work, SPH, MWD of CMV kan vrijstelling aanvragen voor het eerste leerjaar Ad SWZ.
Voor zij-instromers van andere verwante hbo- bachelor opleidingen is de vrijstellingsprocedure van
toepassing zoals hierboven beschreven.
1.1.5 - Vorm van de opleiding
1. Het onderwijs van het Ad SWZ-programma wordt als deeltijdvariant verzorgd.
2. De opleiding bestaat uit 120 EC die over 2 leerjaren van elk 60 EC zijn verdeeld.
3. Bij de deeltijdopleiding zijn werkzaamheden als onderwijseenheden opgenomen waarvoor eisen
aan de werkkring zijn gesteld (zie artikel 2.4a): de student voert minimaal 20 uur per week taken
uit binnen het werkveld van het Ad SWZ programma, met een minimum van 1008 uur per
studiejaar. Daarbij werkt de student aan de eindkwalificaties van de Ad SWZ
Voor toelating mogelijk is wordt door de opleiding de leerwerkplek getoetst door middel van een
werkplekscan. Indien de werkplek niet voldoet aan de eisen van de opleiding kan de student zich
niet inschrijven voor de opleiding. Deze werkplekscan wordt jaarlijks herhaald. Indien de
leerwerkplek niet voldoet aan de eisen van de opleiding, betekent dit dat het praktijkleren van de
student niet beoordeeld kan worden.
3
Op dit moment is nog niet bekend hoe dit programma er exact uit zal zien omdat dit ook afhangt van de opzet van de nieuwe
deeltijdopleiding Social Work die per 1 september 2017 zal gaan starten. Verwacht wordt dat hier per 1 januari 2017 meer duidelijkheid over
zal zijn. In ieder geval zullen studenten die hiervoor belangstelling hebben voor de start van het tweede semester van 2016-2017
geïnformeerd worden over de actuele stand van zaken. De opleiding neemt de verantwoordelijkheid op zich om de student een zo optimaal
mogelijk studeerbaar programma aan te bieden.
10
4. De afspraken voor de deeltijdopleiding, tussen de opleiding, de student en de leerwerkplek, zijn
vastgelegd in een leerwerkovereenkomst (indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst) of een
praktijkovereenkomst. (indien er sprake is van een stage)
1.2 - DE RELATIE VAN DE OPLEIDING MET HET BEROEPENVELD
1.2.1 - Doelstelling van de opleiding
Het Associate degree programma Sociaal Werk in de Zorg heeft als doelstelling het kwalitatief goed
opgeleiden van sociaal werkers in de zorg op Hbo Ad niveau. De afgestudeerden zijn in het bezit van
een degelijk generieke kennisbasis die aansluit bij de Body of Knowledge4 van de opleiding Sociaal
Pedagogische Hulpverlening waar dit Ad programma onder valt.
De Ad SWZ richt zich op functies in de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de welzijn
gerichte zorg voor ouderen.
Binnen het programma ontwikkelt de student competenties die hem/haar in staat zullen stellen om
adequaat en professioneel om te gaan met de actuele en blijvende veranderingen binnen het werkveld
van zorg en welzijn. Het Ad-programma draagt bij aan de ontwikkeling van een onderzoekende houding
en innovatieve aanpak in de beroepspraktijk. De innovatieve aanpak richt zich vooral op het
onderzoeken en uitvoeren van mogelijkheden om burgers/cliënten beter te ondersteunen bij
maatschappelijke participatie.
1.2.2 - De eindtermen c.q. eindcompetenties van de opleiding
De eindtermen van de sociaal agogische opleidingen zijn landelijk vastgelegd in een gezamenlijk
document “Vele takken één stam”, waarin de gedeelde opleidingskwalificaties worden beschreven.
Daarnaast kent elke opleiding een opleidingsprofiel waar in de opleiding specifieke competenties zijn
beschreven. Dit Ad-programma heeft een eigen beroeps-, en opleidingsprofiel afgeleid van beroepen
die bij dit Ad-profiel behoren. Hierin is tevens opgenomen welke basiskennis, basisvaardigheden en
houdingsaspecten (BOFKAS: Body of Knowledge Attitude en Skills) essentieel zijn voor de sociaal werker
in zorg.
De Ad SWZ-eindkwalificaties zijn afgeleid van de SPH Bachelor opleidingskwalificaties. De
eindkwalificaties van het Ad SWZ-programma zijn te vinden in bijlage 1 Eindkwalificaties Ad SWZ.
1.2.3 - Inhoud van de opleiding
De Ad SWZ leidt op tot een beginnend beroepsbeoefenaar die, met gebruikmaking van theorieën op
het terrein van menselijk gedrag en sociale systemen en het toepassen van beroeps specifieke
vaardigheden, uitvoering kan geven aan vormen van sociale dienstverlening alsmede deze te initiëren
en te plannen. Deze sociale dienstverlening kan in opdracht van een cliënt(systeem) worden verricht en
is gericht op behoud, herstel, en bevordering van zelfstandigheid en welzijn.
Voor het Ad SWZ-programma betekent dit: “het is de missie van de sociaal werker in de zorg om
cliënten volwaardig en menswaardig te laten functioneren in hun primaire leefsituatie en sociale
omgeving, juist met en voor die mensen die niet in staat zijn om hieraan zelfstandig en autonoom vorm
te geven. Om dit te bereiken is hij nabij en aanwezig in de primaire leefsituatie en in de sociale
omgeving van de cliënt(en). Hij streeft duidelijke, vastgelegde doelen na, is altijd uit op menselijke
waardigheid, waarbij verantwoordelijkheid en zelfreflectie fundamenteel zijn”. Het kenmerkende van
een Ad Sociaal werker in de zorg is dat hij in zijn functie een langdurige relatie met zijn cliënt en de
omgeving aangaat
4
LOO SPH ( 2014) Landelijke Body of Knowledge
11
Nadruk op stimuleren van zelfregie en maatschappelijke participatie
Het programma van Sociaal Werk in de Zorg richt zich op het werken met (kwetsbare) mensen die vaak
door chronische problemen belemmeringen ervaren in hun dagelijkse leven. De wensen en
mogelijkheden van verschillende cliënten in verschillende situaties staan centraal. Er vindt verdieping
plaats in de begrippen zelfregie, maatschappelijke participatie, het benutten van het eigen netwerk, en
wat deze begrippen betekenen voor zorgvragers, zorgorganisaties en de werkzaamheden van de sociaal
werker in de zorg. De ontwikkeling van communicatie vaardigheden is hierbij belangrijk.
Samenwerken met cliënt en netwerk
In het opleidingsprogramma wordt ingegaan op welke manier goed aangesloten kan worden bij
ondersteuningsvragen van cliënten en hun omgeving en op welk vlak en welke wijze het netwerk benut
bij het bieden van ondersteuning. Samenwerkingsvaardigheden en methodisch handelen, d.w.z. het
hanteren van een doelgerichte, systematische en planmatige aanpak krijgen om die reden veel
aandacht binnen de opleiding.
Bewustzijn ontwikkelingen voor actuele ontwikkelingen in het werkveld
Tijdens opleiding komen de actuele maatschappelijke ontwikkelingen aan bod die van invloed zijn op
het werkveld van zorg en welzijn. De student wordt gestimuleerd om nieuwe kennis en inzichten toe te
passen in de dagelijkse praktijk en te koppelen aan eigen vraagstukken in de eigen praktijksituaties.
De ontwikkeling van een onderzoekende en ondernemende houding zijn daarvoor essentieel.
1.2.4 - De relatie tussen de opleiding en het beroepenveld
De Ad Sociaal werker in de zorg richt zich binnen het werkveld op het werken met (kwetsbare) mensen
die vaak door chronische problemen belemmeringen ervaren in hun dagelijkse leven. Hierbij kan met
name gedacht worden aan de zorg voor mensen met verstandelijke en/of lichamelijke handicap, de
zorg voor mensen met een psychische kwetsbaarheid en aan de welzijn gerichte zorg voor ouderen.
De hulp die de Ad Sociaal werker in de zorg biedt, thuis of in een instelling, bestaat voornamelijk uit
begeleiding en ondersteuning, waarbij zorgverlening en facilitering aanvullend wordt geboden. Het gaat
om tijdelijke, langdurige of permanente hulp bij problemen in ontwikkeling, maar vooral op de
maatschappelijke ondersteuning van de cliënt en zijn systeem.
De hulp- en dienstverlening kunnen verschillende vormen aannemen, zoals woonbegeleiding,
dagbesteding en ondersteuning van arbeidsontwikkeling. De ondersteuning is er op gericht om de cliënt
te begeleiden zodanig, dat de betrokkenen de situatie zo zelfstandig mogelijk vorm kan geven. Dit
binnen de kaders van hun eigen en de gegeven contextuele mogelijkheden.
Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen hebben een grote invloed op het werkveld van de Ad
SWZ. In haar studieprogramma wordt voortdurend geanticipeerd op relevante maatschappelijke
ontwikkelingen.
De opleiding draagt zorg voor een sterke verbondenheid en afstemming met het werkveld over de
inhoud van de opleiding zodat het programma goed aan blijft sluiten bij de eisen die het werkveld stelt
aan de sociaal werker in de zorg.
1.3 - INRICHTING VAN HET ONDERWIJS
1.3.1 - Inrichting van de opleiding
Het programma bestaat uit 120 EC en is verdeeld over 2 leerjaren. De opleiding kent 4
majoronderdelen. Elk majoronderdeel beslaat 30 studiepunten. Het Ad SWZ-programma bevat geen
minoronderdeel.
12
De opleiding bestaat uit een propedeutische fase van één jaar waarin alle 15 Ad eindkwalificaties aan
bod komen op basisniveau. Aan de propedeutische fase is een Bindend Studieadvies (BSA) verbonden.
De Ad SWZ-student moet na twee jaar van inschrijving de propedeutische fase behaald hebben. (zie
Artikel 5.1 Studieadvies). Het tweede leerjaar is tevens de post-propedeutische fase van de opleiding.
1a - De propedeutische fase; leerjaar 1
Het 1e leerjaar bestaat uit major 1 en major 2, samen is dat 60 studiepunten
In jaar 1 van de Ad SWZ werkt de student aan de kenmerkende beroepssituaties “Omgaan met
ontwikkelingen in de samenleving en vraagstukken uit de beroepspraktijk” en “Methodisch
samenwerken met de cliënt en zijn netwerk”. Ondersteunende vakken als “Psychologische stromingen”
en “Basiscompetenties voor samenwerken” zorgen voor verbreding en verdieping van kennis en
vaardigheden Binnen de onderwijseenheden Praktijkleren ligt de nadruk op inzicht krijgen in de eisen
van het beroep, de ontwikkeling beroepscompetenties in de praktijk en de ontwikkeling van
reflectievaardigheden. Dit laatste draagt bij aan het zelf sturing geven aan de professionele
ontwikkeling van de sociaal werker in de zorg.
1b - De post-propedeutische fase; leerjaar 2
Het tweede leerjaar bestaat uit major 3 en major 4, samen is dat 60 studiepunten.
In jaar 2 van de Ad SWZ wordt ingegaan op de diverse dilemma’s waarmee de sociaal werker in de zorg
te maken kan krijgen. Voorbeelden van vragen zijn:
 Hoe doe je zo veel mogelijk recht aan het zelfbeschikkingsrecht van de hulpvragers wanneer de
wettelijke en financiële kaders en mogelijkheden niet toereikend lijken?
 Of hoe ga je om met een ondersteuningsvraag waarvoor niet direct een oplossing voor handen is?
 Of de beschikbare mogelijkheden niet aansluiten bij de behoeftes van de cliënt en/of het
cliëntsysteem?
Tijdens de lessen worden handvatten aangereikt om in co-creatie met de cliënt en zijn netwerk het
antwoord hierop te vinden en gewenste en passende interventies te doen. Ondersteunende vakken die
daarbij aan bod komen zijn b.v. basistraining motiverende gesprekvoering en een training professionele
attitude. Voor verdieping of verbreding kan er keuze gaat worden met vakken op het gebied van
gehandicaptenzorg, psychiatrie en verslaving of welzijn gerichte zorg voor ouderen.
De opleiding wordt afgerond met een eindopdracht. Deze eindopdracht wordt uitgevoerd in de eigen
beroepspraktijk.
Voordat de student mag starten met de eindopdracht moet de propedeuse behaald zijn.
Werkend leren
Binnen het deeltijdprogramma van de Ad Sociaal Werk in de Zorg is gekozen voor een onderwijsvorm
waarbij werkend leren centraal staat. Het onderwijs wordt gekenmerkt door een integratie van het
binnen- en buitenschools leren in de verschillende beroepssituaties die op de leerwerkplek voorkomen.
De kracht hiervan is dat de student in staat wordt gesteld om tegelijkertijd de inhoud van het onderwijs
en praktijkervaringen met elkaar te verbinden. Dit leerproces zal grotendeels vanzelf gaan. Maar om te
zorgen dat de werkplek als krachtige leerwerkplek wordt gebruikt, is een goede verbinding theorie en
praktijk nodig. Daarom is er sprake van ondersteuning en begeleiding vanuit zowel de leerwerkplek als
vanuit de opleiding. Bij begeleiding vanuit de opleiding zijn praktijkbegeleiding en
studieloopbaanbegeleiding geïntegreerd.
1c - Bijzondere leerwegen
Binnen het Ad SWZ- programma is geen sprake van bijzondere leerwegen.
13
14
1.3.2 - Overzicht onderwijseenheden
Schematisch overzicht onderwijseenheden leerjaar 1
MAJOR 1
Onderwijscode
SWAD11OISD16
SWAD12PSSD16
SWAD13ONTD16
SWAD14PRAD16
Totaal 30
Naam van de onderwijseenheid
studiepunten
Omgaan met ontwikkelingen in de samenleving en vraagstukken uit
6
de beroepspraktijk
Psychologische stromingen
3
Ontwikkelings- en levenslooppsychologie
3
Praktijkleren major 1
18
MAJOR 2
Onderwijscode
SWAD21METD16
Naam van de onderwijseenheid
Methodisch samenwerken met de cliënt en zijn netwerk
SWAD22SAMD16
SWAD23ERVD16
SWAD24PRAD16
Basiscompetenties voor samenwerken
Inleiding ervaringsdeskundigheid
Praktijkleren major 2
Schematisch overzicht onderwijseenheden leerjaar 2
MAJOR 3
Onderwijscode
Naam van de onderwijseenheid
SWAD31REGD16 Regie bij de burger
Totaal 30
studiepunten
6
3
3
18
Totaal 30
studiepunten
6
SWAD32PRE16
SWAD33PRAD16
Oog voor preventie en gezonde leefstijl
Praktijkleren major 3
6
18
MAJOR 4
Onderwijscode
SWAD41EIND16
Naam van de onderwijseenheid
Eindopdracht Ad SWZ
Totaal 30
studiepunten
15
SWAD42PRAD16
Afronding praktijkleren Ad SWZ
6
SWSP43GEZ16
SWSP43PSYD16
SWSP43OUDD16
Profileren 1: Verdieping in gehandicaptenzorg ( keuzevak)
Profileren 1: Verdieping in psychiatrie en verslaving ( keuze vak)
Profileren 1: Verdieping in zorg voor ouderen( keuzevak)
SWAD44ATTD16
Profileren 2: Professionele attitude
3
3
3
6
1.3.3 - Accreditatie
De accreditatie van het Ad SWZ-programma is gekoppeld aan die van de opleiding SPH. De opleiding SPH is
geaccrediteerd van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2018.
15
DEEL 2. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING – RECHTEN EN PLICHTEN
Deze regeling wordt vastgesteld door de directeur, na verkregen advies van de opleidingscommissie en
na verkregen instemming van de deelraad.
Hoofdstuk 1 – BEGRIPSBEPALINGEN
Art. 1.1 – Algemene begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Accreditatie:
het keurmerk dat tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een opleiding
positief is beoordeeld (artikel 1.1 sub s WHW).
Assessment:
een onderzoek naar de competenties die de student bezit.
Assessor:
degene die in een assessment beoordeelt in welke mate de student
competenties heeft verworven.
Associate degree:
een samenhangend geheel van onderwijseenheden, af te sluiten met een
examen waaraan de graad Associate degree (Ad) is verbonden.
Bacheloropleiding:
zie hbo-bacheloropleiding.
Beroepsvereisten:
vereisten die voor de uitoefening van een bepaald beroep op grond van een
wettelijk voorschrift worden gesteld (artikel 7.6 WHW).
Tot deze vereisten behoren de eisen zoals neergelegd in de Richtlijnen van de
Raad van de EG ten aanzien van verpleegkundigen.
CMR:
Centrale Medezeggenschapsraad.
College van Beroep:
voor de examens
(CBE)
het College van Beroep voor de Examens Windesheim dat door het College
van Bestuur is ingesteld (artikel 7:60 t/m 7:63 WHW).
Colloquium Doctum
(21+ toets)
toelatingsonderzoek wanneer niet aan de vooropleidingseis is voldaan (art.
7:29 WHW).
Comakership
tripartiete verhouding tussen Windesheim Flevoland, de student en een bedrijf
of instelling waarbij de student als onderdeel van zijn curriculum een
praktijkopdracht uitvoert.
Competentie:
het duurzaam vermogen tot handelen in een beroepscontext met
waarneembaar resultaat, ter uitvoering van bepaalde verrichtingen in een
omschreven beroepsrol.
Competentiegericht
onderwijs:
onderwijs dat is gericht op het koppelen van de leerdoelen en eindkwalificaties van de opleiding aan de beroepspraktijk.
Competentieniveau:
aanduiding van het niveau waarop de competentie beheerst wordt.
CROHO:
Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, waarin de geaccrediteerde
opleidingen in het Hoger Onderwijs zijn opgenomen (artikel 6.13 WHW).
16
Decaan:
De decaan begeleidt studenten in situaties waarin hun belang in het geding is.
De decaan is de specialist op het gebied van wet- en regelgeving in het Hoger
Onderwijs, opleidingsbeleid, studiefinanciering, financiële problemen, studeren
met een functiebeperking en de regelgeving rondom rechten en plichten bij
studiestagnatie- of versnelling.
Deeltijdopleiding:
een deeltijdopleiding is de opleidingsvorm die zodanig is ingericht dat de
student werkzaamheden kan verrichten naast de onderwijsactiviteiten.
Domein:
is een samenstel van opleidingen die organisatorisch of qua inhoud bij elkaar
horen.
Domeincompetenties: de door de HBO-raad vastgelegde domeincompetenties in de informatiebank
domeincompetenties.
Doorstroomtraject:
het traject van maximaal 30 studiepunten dat succesvol afgerond moet worden
door de student die bij Windesheim een Ad-graad heeft behaald en zijn
bacheloropleiding bij Windesheim wil vervolgen.
Diplomasupplement:
document dat verplicht aan het getuigschrift wordt toegevoegd, waarop wordt
vermeld de naam, de aard, het niveau, de context en de inhoud van de
opleiding (artikel 7.11 lid 3 WHW).
Duale opleiding:
een duale opleiding is de opleidingsvorm die zodanig is ingericht dat het volgen
van onderwijs gedurende een of meer periodes wordt afgewisseld met
beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. De beroepsuitoefening is
onderdeel van het onderwijsprogramma van de opleiding
(art. 7.7 lid 2 WHW).
EVC:
eerder of elders verworven competenties.
Examen:
de verzameling van met goed gevolg afgelegde tentamens binnen een opleiding
waarmee de propedeutische fase, het Associate degree programma of de
bachelor- of masteropleiding wordt afgesloten. Het examen wordt door de
examencommissie in vergadering bijeen vastgesteld.
Examencommissie:
iedere opleiding of groep van opleidingen, heeft een examencommissie. Deze
commissie is ingesteld op grond van artikel 7.12 van de WHW.
Examinator:
het door de examencommissie aangewezen lid van het personeel dat belast is
met het afnemen van tentamens.
Geschillenadviescommissie:
de Geschillenadviescommissie Windesheim die door het College van Bestuur is
ingesteld (art. 7:63a en art. 7:63b WHW).
hbo-bacheloropleiding: een beroepsopleiding die aansluit op het voortgezet onderwijs en het
middelbaar beroepsonderwijs en is geregistreerd in het CROHO. Zie ook:
voltijdopleiding, duale opleiding, deeltijdopleiding.
hbo-masteropleiding: een opleiding volgend op een bacheloropleiding (artikel 7.3, 7.3a lid 2 sub b en
7.3b sub b van de WHW).
17
Hogeschool:
de Christelijke Hogeschool Windesheim.
Jaar:
studiejaar (zie studiejaar verderop in de begripsbepalingen).
Major:
een samenstel aan onderwijseenheden binnen een opleiding met een
programmatische samenhang van 180 studiepunten voor de opleidingen op
locatie Zwolle en 210 studiepunten voor de opleidingen op locatie Flevoland.
Minor:
een samenstel aan onderwijseenheden met een programmatische samenhang
van 30 studiepunten.
Onderwijseenheid:
een onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.13 van de WHW, bestaande uit
- een kenmerkende beroepssituatie, waarbij het gaat om de integratie van
kennis, vaardigheden en attitudes en de toepassing daarvan in de
beroepscontext;
- een ondersteunende onderwijseenheid, waar de nadruk ligt op kennis,
vaardigheden en attitudes.
Onderwijsperiode:
een periode van 10 weken onderwijs met een maximale studielast van 18
studiepunten. Per studiejaar bedraagt de gemiddelde studielast van een
periode 15 studiepunten. Voor het WHC geldt: een periode van 14 weken
gevolgd door een periode van 3 weken met een studielast van respectievelijk 25
en 5 studiepunten.
Opleiding:
een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de
verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis,
inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te
beschikken (artikel 7.3 WHW).
Persoonlijk
Ontwikkelingsplan:
het document waarin een student zijn ontwikkeling vastlegt in relatie met de
onderwijseenheden die tezamen de onderdelen van het door hem af te leggen
afsluitend examen vormen.
Persoonlijk
Activiteitenplan:
weergave van de door de student gevolgde en nog te volgen onderwijseenheden.
Postpropedeuse:
de fase van de opleiding die volgt na het behalen van de propedeuse en wordt
afgesloten met het afsluitend examen, ook wel post-propedeutische fase
genoemd.
Premastertraject:
een deel van het examenprogramma dat de student voorbereidt op het volgen
van een masteropleiding aan een universiteit.
Profileringsfonds:
het door het College van Bestuur ingestelde fonds van waaruit financiële
ondersteuning verleend kan worden in de vorm van de toekenning van
afstudeersteun en/of bestuurs- en topsportbeurzen.
Propedeuse:
de propedeutische fase van de opleiding, af te sluiten met het propedeutisch
examen (artikel 7.8 WHW).
Semester:
twee opeenvolgende onderwijsperioden, die aanvangen in onderwijsperiode 1
en onderwijsperiode 3.
18
Student:
degene die is ingeschreven aan de hogeschool voor het volgen van onderwijs en
het afleggen van de tentamens en de examens van een opleiding.
Studiejaar:
het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het
daarop volgende kalenderjaar (art. 1.1. WHW).
Studieloopbaanbegeleider:
een docent die door de directeur van het domein als zodanig is aangewezen en
die de student begeleidt bij het maken van studie- en loopbaankeuzes. Voor de
opleidingen op locatie Windesheim Flevoland dient de term
studieloopbaanbegeleider te worden gelezen als studentbegeleider.
Studiepunt:
één studiepunt omvat een studielast van 28 studie-uren (ook European Credit
genoemd).
Tentamen:
een beoordeling van de competenties van een student, waarin begrepen het
onderzoek naar kennis, inzicht en vaardigheden als bedoeld in artikel 7.10 van
de WHW, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek door
ten minste één door de examencommissie aangewezen examinator. Een
tentamen kan bestaan uit één of meerdere toetsen.
Toelatingscommissie: commissie zoals bedoeld in art. 7.29 WHW welke belast is met het onderzoek
naar de toelaatbaarheid van studenten voor het hoger onderwijs indien niet
wordt voldaan aan de wettelijke (vooropleidings)eisen.
Toets:
Een toets is een evaluatievorm waarbij de student op een vastgesteld tijdstip en
binnen de vastgestelde tijd een taak uitvoert. De toets kan meerdere vormen
hebben.
Verkort studietraject: het volgen van het onderwijsprogramma binnen een kortere tijdsperiode dan
vier studiejaren, doordat voor onderdelen vrijstellingen zijn verleend.
Versneld studietraject: het volgen van het volledige onderwijsprogramma binnen een kortere
tijdsperiode dan vier studiejaren.
Vraaggestuurd
onderwijs:
onderwijs waarbij de student bewuste en gemotiveerde keuzes maakt ten
aanzien van de eigen studieloopbaan.
Week:
iedere week gedurende het kalenderjaar.
WEB:
Wet Educatie Beroepsonderwijs
WHW:
de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.
Art. 1.2 – Opleidingspecifieke begripsbepalingen *niet van toepassing
19
Hoofdstuk 2 - TOEGANG EN TOELATING
Artikel 2.1 – Toegang (art. 7.24 WHW, art. 7.31a t/m e WHW, art. 7.2.2 WEB)
1.
Voor de inschrijving in een opleiding is als vooropleidingseis het bezit vereist van:
a. Een vwo- dan wel havo-diploma
b. een diploma op mbo-4 niveau (WEB), dat wil zeggen een middenkaderopleiding of een
specialistenopleiding.
2. Inschrijving wordt geweigerd indien een student met een voorgenomen inschrijving tijdens de
studiekeuzecheck een bindend afwijzend studiekeuzeadvies heeft gekregen als bedoeld in artikel 14
Reglement studiekeuzecheck Windesheim.
Artikel 2.2 - Nadere vooropleidingseis (art. 7.25 WHW) *niet van toepassing
Artikel 2.3 - Aanvullende vooropleidingseis (PMT, Sport en Bewegen, Lerarenopleiding
Lichamelijke opvoeding, PABO - art. 7.26 WHW) *niet van toepassing
Artikel 2.4 - Vervallen
Artikel 2.4a – Aanvullende vooropleidingseis deeltijdopleiding (art. 7.27 WHW)
Er worden gedurende de opleiding eisen gesteld aan de werkkring die te vinden zijn onder 1.1.5
Artikel 2.5 – Toelating (art. 7.29 WHW)
1. Een student die op de inschrijvingsdatum ouder is dan 21 jaar en niet voldoet aan de vooropleidingseis,
wordt daarvan vrijgesteld op basis van een met goed gevolg afgelegde 21+toets (colloquium doctum).
2. De bij het toelatingsonderzoek te stellen eisen zijn hier te vinden.
3. Voor studenten die in het bezit zijn van een buiten Nederland afgegeven diploma dat in eigen land
toegang geeft tot een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs kan door het
instellingsbestuur worden afgeweken van de in het eerste lid genoemde leeftijdsgrens. Dit geldt ook
indien in bijzondere gevallen geen diploma kan worden overgelegd.
4. Het toelatingsbewijs wordt verstrekt door de Toelatingscommissie.
5. Het toelatingsbewijs geeft toegang tot de inschrijving voor de opleiding, dan wel toegang tot de loting
of de decentrale selectie indien de opleiding een numerus fixus heeft.
6. De student wordt schriftelijk van het besluit tot toelating in kennis gesteld.
Artikel 2.6 - Vrijstelling vooropleidingseis ogv gelijkwaardig diploma (art. 7.10, 7.24 en 7.28
WHW)
1. De bezitter van een Nederlandse bachelor- of mastergraad of van een getuigschrift van een
propedeutisch examen aan een instelling voor hoger onderwijs, is vrijgesteld van de vooropleidingseis,
maar niet van de nadere vooropleidingseis en de aanvullende vooropleidingseisen.
2. De bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat voorkomt in de ministeriële
regeling als bedoeld in artikel 7.28, tweede lid van de WHW, is vrijgesteld van de vooropleidingseis,
maar niet van de nadere vooropleidingseisen, de aanvullende vooropleidingseisen en in het geval dat
het een niet in Nederland afgegeven diploma betreft het vierde lid van dit artikel.
3. De bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat, na onderzoek, naar het oordeel
van het instellingsbestuur tenminste gelijkwaardig wordt geacht aan een van de diploma’s zoals
20
genoemd in art. 2.1, is vrijgesteld van de vooropleidingseis, maar niet van de nadere vooropleidingseis
en de aanvullende vooropleidingseisen en de eis zoals genoemd in lid 4.
4. Indien sprake is van een buiten Nederland afgegeven diploma, wordt de vrijstelling, zoals genoemd in
lid 2 en 3 verleend nadat bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal. Aan de
eis van voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg
afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal, certificaat NT2, tenminste niveau II.
5. In plaats van het gestelde in lid 4 geldt voor studenten met een buiten Nederland afgegeven diploma
die volledig Engelstalig onderwijs gaan volgen dat moet zijn voldaan aan een met goed gevolg
afgelegde TOEFL test (paper-based test, result 550, een TOEFL computer-based test, result 213 of een
TOEFL internet-based test, result 80) of een IELTS 6.0.
6. In bijzondere gevallen kan door het instellingsbestuur worden afgeweken van de eis zoals genoemd in
lid 4 en 5.
Artikel 2.7 - Vrijstelling propedeutisch examen (art. 7.30 WHW)
1. De examencommissie kan vrijstelling verlenen van het propedeutisch examen aan de bezitter van een
al dan niet in Nederland afgegeven diploma, indien dat diploma naar het oordeel van de
examencommissie tenminste gelijkwaardig is aan het propedeutisch getuigschrift, onverminderd de
aanvullende eisen. Of vrijstelling verleend kan worden is te vinden onder 1.1.4.
2. De student wordt schriftelijk van het besluit tot vrijstelling van de examencommissie in kennis gesteld.
Artikel 2.8 - EVC (art. 7.13 lid 2 sub r WHW)
1. Indien een Ervaringscertificaat is overgelegd in overeenstemming met de landelijke kwaliteitscode
EVC, kan de examencommissie bij aanvang van de studie vrijstellingen verlenen, voor zowel
examenonderdelen van de propedeutische fase als van de post-propedeutische fase van de
opleiding.
2. Indien de student niet voldoet aan de vooropleidingseis, wordt door de Toelatingscommissie
onderzocht in hoeverre met het overleggen van het Ervaringscertificaat is voldaan aan de eisen van
het colloquium doctum zoals genoemd in art. 2.5 lid 1 van dit hoofdstuk.
3. De vrijstellingen worden verleend door de examencommissie op basis van een intakegesprek met
de betrokken student.
4. De student wordt schriftelijk van het besluit tot vrijstelling van de examencommissie in kennis
gesteld.
Artikel 2.9 – Ontzegging toegang (art. 7.42a WHW)
1. Een student kan in bijzondere gevallen en na een zorgvuldige belangenafweging door het
instellingsbestuur de inschrijving aan de opleiding worden geweigerd dan wel kan de inschrijving
worden beëindigd, wanneer de student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van
ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde
opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening.
2. Inschrijving of herinschrijving voor eenzelfde of verwante opleiding binnen of buiten de instelling
kan worden geweigerd op basis van de gronden zoals genoemd in lid 1.
3. Wanneer sprake is van de situatie zoals genoemd in lid 1 kan worden besloten dat de student, die
bij een andere opleiding een afstudeerrichting volgt die overeenkomt met of, gelet op de praktische
voorbereiding op de beroepsuitoefening, verwant is aan de opleiding zoals bedoeld in lid 1, die
afstudeerrichting of andere onderdelen van die opleiding niet mag volgen.
4. De door het College van Bestuur ter zake vastgestelde procedurele regels worden in acht genomen.
Deze regels zijn te vinden in het Uitvoeringsreglement In- en Uitschrijving.
5. De student wordt geïnformeerd over de beëindiging van de inschrijving.
21
Hoofdstuk 3 – INRICHTING VAN DE OPLEIDING
Artikel 3.1 – Vraaggestuurd en Competentiegericht onderwijs
De inrichting van de opleiding is zodanig dat studenten in staat worden gesteld het onderwijs
vraaggestuurd te volgen en de algemene en beroepscompetenties te verwerven.
Artikel 3.2 – Structuur van de opleiding - propedeuse, postpropedeuse en Associate degree (Ad)
1. De studielast van de bacheloropleiding bedraagt 240 studiepunten. Voor de opleidingen op de
locatie Zwolle zijn 180 studiepunten gewijd aan de major en 60 studiepunten aan de minor(en)
en/of het pre-mastertraject. Voor de opleidingen op locatie Flevoland zijn 210 studiepunten gewijd
aan de major en 30 studiepunten aan de minor.
2. De opleiding is ingericht in een propedeutische fase die de eerste 60 studiepunten van de
opleiding omvat. De postpropedeutische fase van de bacheloropleiding bestaat uit 180
studiepunten en van de Associate degree uit 60 studiepunten.
3. Het propedeutisch examen wordt afgelegd over de onderwijseenheden van de propedeutische
fase. De propedeutische fase is zodanig ingericht dat de student inzicht krijgt in de inhoud van de
opleiding met de mogelijkheid van selectie en verwijzing aan het einde van die fase.
4. De studielast van het studieprogramma is 60 studiepunten per jaar.
5. Iedere student wordt in beginsel in staat gesteld om 60 studiepunten per studiejaar te behalen.
Indien het niet mogelijk is voor de opleiding om 60 studiepunten aan te bieden gelet op het tijdstip
van inschrijving dan wel de eerder geleverde studieprestaties van de student, worden er met de
betrokken student afspraken gemaakt om tot een studeerbaar onderwijsprogramma te komen.
6. Verwant aan de opleiding is een Associate degree programma ingesteld van 120 studiepunten.
Binnen het Associate degree programma is een propedeutische fase ingesteld.
Artikel 3.3 - Examens en graden van de opleiding
1. De bacheloropleiding kent de volgende examens:
a. het propedeutisch examen ter afsluiting van de propedeutische fase;
b. het afsluitend examen ter afsluiting van de opleiding.
2. Het Associate degree programma kent de volgende examens:
a. het propedeutisch examen ter afsluiting van de propedeutische fase;
b. het afsluitend examen ter afsluiting van het Associate degree programma.
3. Aan degene die het afsluitend examen van de bacheloropleiding heeft behaald, wordt de graad
Bachelor verleend met de door het College van Bestuur vastgestelde toevoeging.
4. Aan degene die het Associate degree examen heeft behaald wordt de Associate degree verleend
met de door het College van Bestuur vastgestelde toevoeging.
Artikel 3.4 – Major
1. De major omvat meerdere onderwijseenheden. De major voor de locatie Zwolle bevat
onderwijseenheden die tezamen 180 studiepunten omvatten. De major voor de locatie Flevoland
bevat onderwijsheden die tezamen 210 studiepunten omvatten.
2. Binnen de major worden minimaal 8 en maximaal 16 studiepunten besteed aan
studieloopbaanbegeleiding.
3. Binnen de major worden de competenties verworven, die, gezien het opleidings- en
beroepsprofiel, voor alle studenten in de betreffende opleiding vereist zijn.
4. De onderwijseenheden van de major zijn ingericht rond kenmerkende beroepssituaties.
5. Het associate degree programma kent geen verdeling in major en minors, maar een propedeutische en postpropedeutische fase. Beide fases omvatten minimaal 60 credits.
22
Artikel 3.5 – Minors *niet van toepassing
Artikel 3.5a – Doorstroomtraject
1. De deeltijd Ad opleiding Sociaal Werk in de Zorg kent geen doorstroomtraject naar de resterende
120 ec van de Bachelor SPH.
Artikel 3.6 – Premastertraject *niet van toepassing
Artikel 3.7 - Studiepunten onderwijseenheid
1. Elke onderwijseenheid wordt uitgedrukt in hele studiepunten.
2. Een onderwijseenheid omvat ten hoogste 30 studiepunten.
Artikel 3.8 - Onderwijsperioden per studiejaar
1. Een studiejaar bestaat uit 5 opeenvolgende onderwijsperioden.
2. Voor opleidingen op de locatie Zwolle vormen de onderwijsperioden 1 en 2 en de
onderwijsperioden 3 en 4 elk een semester.
3. In de regel is onderwijsperiode 5 bestemd voor herkansingen en/of voor versnelling van de studie.
Indien nodig kan onderwijsperiode 5 ook ingezet worden voor onderzoek en onderwijs.
Artikel 3.9 - Nederlandse taal (art. 7.2 WHW)
1. Het onderwijs in de onderwijseenheden van de opleiding wordt in de Nederlandse taal gegeven en de
examens worden in de Nederlandse taal afgenomen tenzij:
a. het onderwijs in de onderwijseenheid door een anderstalige docent wordt gegeven in het kader
van een gastcollege dan wel;
b. de onderwijseenheid facultatief van aard is en als keuzeonderwijs wordt aangeboden, dan wel;
c. het noodzakelijk wordt geacht dat studenten vaardigheid verwerven in het spreken, lezen en
schrijven in de betreffende taal ter voorbereiding op o.m. deelname aan internationale uitwisseling
of het volgen van internationale onderwijseenheden, dan wel;
d. de onderwijseenheid voorafgaat aan en is bedoeld ter voorbereiding op een anderstalige
opleiding, dan wel;
e. de opleiding als geheel niet in de Nederlandse taal wordt aangeboden, dan wel;
f. de opleiding een vreemde taal betreft.
2. Bij het onderwijs dat niet in de Nederlandse taal wordt gegeven of waarin de examens niet in het
Nederlands worden afgenomen, is de Gedragscode Nederlandse taal van toepassing.
3. Onverminderd het bepaalde in de Gedragscode Nederlandse taal wordt bij het onderwijs dat niet in de
Nederlandse taal wordt gegeven,
a. bij de betreffende onderwijseenheid beschreven in welke taal het onderwijs wordt gegeven;
b. het onderwijs gegeven op een zodanig niveau dat het door de gemiddelde student met vrucht kan
worden gevolgd;
c. kan het schriftelijke tentamen op gemotiveerd verzoek van de student ook in de Nederlandse
taal worden gemaakt, behalve in het geval van lid 1 sub d en e.
23
Hoofdstuk 4 - STUDIEBEGELEIDING (art. 7.13 lid 2 sub u WHW)
Artikel 4.1 - Studiebegeleiding
1. Studiebegeleiding bestaat uit:
a. Studieloopbaanbegeleiding
b. Algemene studiebegeleiding.
c. Bijzondere studiebegeleiding.
2. Voor de opleidingen op locatie Flevoland geldt dat de studiebegeleiding bestaat uit studentbegeleiding
waaronder is begrepen studieloopbaanbegeleiding. Daar waar de term studieloopbaanbegeleider in
art. 4.2 wordt gebruikt, moet deze worden gelezen als studentbegeleider.
Artikel 4.2 Studieloopbaanbegeleiding
1. Aan elke student wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de
studie een studieloopbaanbegeleider toegewezen. De studieloopbaanbegeleider begeleidt de student
bij het maken van studie- en loopbaankeuzes met als resultaat het ontwikkelen van de studieloopbaan
en van een eigen arbeidsidentiteit.
2. De studieloopbaanbegeleider en de student hebben binnen vijf maanden na aanvang van de studie op
basis van ten minste drie eerdere gesprekken een studievoortgangsgesprek. In dit
studievoortgangsgesprek bespreekt de studieloopbaanbegeleider, mede gebaseerd op de tot dan toe
behaalde beoordelingen, de algemene studievoortgang.
3. De studieloopbaanbegeleider adviseert de examencommissie in geval de examencommissie
voornemens is aan een bindend studieadvies een afwijzing te verbinden. Het bindend studieadvies
wordt beschreven in hoofdstuk 5.
4. Waar nodig verwijst de studieloopbaanbegeleider de student intern of extern door.
5. De student overlegt met zijn studieloopbaanbegeleider over de voortgang van zijn leerproces in het
kader van het door hem op te stellen persoonlijk activiteitenplan, waarin wordt beschreven aan welke
competenties de student wil werken en op welke wijze.
6. De onderwijseenheden met betrekking tot de studieloopbaanbegeleiding behoren tot de major. De
totale omvang van de studieloopbaanbegeleiding en de verdeling van studiepunten is hier te vinden.
*niet van toepassing
7. Onverkort de artikelen 3.4 en 3.5 van deze regeling, is een overzicht van de totale omvang van
studieloopbaanbegeleiding in het Ad-programma en de verdeling van de studiepunten ervan hier te
vinden.
Artikel 4.3 – Algemene studiebegeleiding
1. De algemene studiebegeleiding bestaat uit begeleidingsvormen die gericht zijn op de studievoortgang
en het welbevinden van de student.
2. De algemene studiebegeleiding bestaat uit:
a. De studentbegeleiding door de studentendecaan.
b. De studentbegeleiding door de studentenpsycholoog.
c. De diensten van het studieloopbaancentrum.
Artikel 4.4 - Bijzondere studiebegeleiding
1. Een student kan in de gelegenheid worden gesteld om op een aangepaste wijze deel te nemen aan het
onderwijs of de tentamens. Deze mogelijkheid wordt in elk geval geboden aan:
a. studenten met een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis of functiebeperking. Hierbij
wordt het Uitvoeringsreglement studenten met een functiebeperking (SMF) in acht genomen. Het
Uitvoeringsreglement is hier te vinden;
24
2.
3.
4.
5.
b. studenten in een Nederlandstalige opleiding met een niet-Nederlandse vooropleiding en/of
studenten met een gebleken achterstand in de Nederlandse taal;
c. studenten die behoren tot een etnische of culturele minderheid waarvan de deelname in het
hoger onderwijs in betekenende mate achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet
behoren tot een dergelijke minderheid;
d. studenten met één van de hier vermelde Topsportstatussen conform de regeling Profileringsfonds
die hier te vinden is.
e. Studenten met een topondernemersstatus conform de Topondernemersregeling, welke hier te
vinden is.
De student die gebruik wil maken van een voorziening als bedoeld in lid 1, moet hiertoe een schriftelijk
en gemotiveerd verzoek indienen (tenzij dit al in een overeenkomst met de student is vastgelegd). De
intake hiertoe start bij de decanen in het studiesuccescentrum. Zo’n verzoek kan betrekking hebben op
het onderwijs of de tentamens in het algemeen maar het kan ook één of meer specifieke
onderwijseenheden en/of tentamens betreffen.
De student dient het verzoek in bij de examencommissie wanneer het gaat om aanpassing van het
onderwijsprogramma en de tentamens / examens en bij de directeur wanneer het gaat om het
verstrekken van materiële faciliteiten en overige faciliteiten in de onderwijsvoorzieningen, waarin
begrepen de begeleiding van de student bij het plannen van zijn studie. Een formulier voor de
aanvraag bijzondere studiebegeleiding is hier te vinden.
De beslissing wordt, indien het een bijzondere begeleiding ex. artikel 1 lid a t/m c betreft, genomen
met inachtneming van het Uitvoeringsreglement Studeren met een Functiebeperking. De beslissing op
grond van lid 1d wordt genomen met inachtneming van de regeling Profileringsfonds en het
Uitvoeringsreglement Topsport. De beslissing op grond van lid 1 e wordt genomen met inachtneming
van de Topondernemersregeling.
De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de student en voor zover nodig aan de betrokken
coördinator Diversiteit binnen de opleiding, de betrokken docenten en/of examinator(en).
25
Hoofdstuk 5 - STUDIEADVIES
Artikel 5.1 - Uitbrengen studieadvies
1. De examencommissie brengt namens het instellingsbestuur aan elke student die zich voor de
propedeutische fase van de opleiding heeft ingeschreven een studieadvies uit over de voortzetting van
zijn studie binnen of buiten de opleiding.
2. Het studieadvies is gebaseerd op de door de student behaalde studieresultaten. Het advies geeft een
indicatie voor het verdere verloop van deze studie bij gelijkblijvende inspanningen van zowel de
opleiding als van de student.
3. De examencommissie brengt het advies uit aan de voltijdse en duale student uiterlijk aan het einde van
diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase.
4. Voor de deeltijdse student kan het advies door de examencommissie later dan aan het einde van diens
eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fasen worden uitgebracht. Indien het advies later
wordt uitgebracht wordt het tijdstip waarop het advies wordt uitgebracht in het Opleidingsdeel
onderwijs- en examenregeling van de opleiding opgenomen.
5. De examencommissie betrekt in zijn advies de persoonlijke omstandigheden van de student zoals
aangegeven in het Uitvoeringsbesluit WHW (Stb. 1993, 48).
6. Na het behalen van het propedeutisch examen kan aan de student geen studieadvies meer worden
uitgebracht.
Artikel 5.2 - Afwijzing bij het studieadvies
1) Aan het studieadvies wordt een bindende afwijzing verbonden, indien de student
a) bij het uitbrengen daarvan minder dan 54 studiepunten heeft behaald dan wel
b) bij het uitbrengen daarvan minder dan 24 studiepunten heeft behaald in het geval de student zich
in per 1 februari in de propedeutische fase heeft ingeschreven voor een opleiding met een
februari-inschrijving zoals is benoemd in artikel 7 van de Regeling in- en uitschrijving.
2) De student die zich in de loop van het studiejaar voor de propedeutische fase heeft ingeschreven krijgt
een afwijzing bij het studieadvies wanneer minder dan 54 studiepunten zijn behaald of als de door de
examencommissie bij de inschrijving vastgestelde studienorm niet behaald is.
3) De student waarvan het advies wegens bijzondere omstandigheden is uitgesteld krijgt een afwijzing bij
het studieadvies als de door de examencommissie bij het uitstel vastgestelde studienorm niet behaald
is.
4) De student die zijn of haar studie op afstand volgt, krijgt een afwijzing bij het studieadvies wanneer de
student bij het uitbrengen daarvan minder dan 45 studiepunten heeft behaald, dan wel minder dan 20
studiepunten als de student zich per 1 februari heeft ingeschreven voor een opleiding met een
februari-inschrijving.
5) Voor de te behalen studiepunten kunnen in het Opleidingsdeel onderwijs- en examenregeling van de
opleiding opgenomen onderwijseenheden zijn aangewezen, waarvan de studiepunten in elk geval
moeten zijn behaald.
6) Voor het bepalen van het aantal behaalde studiepunten tellen de onderwijseenheden niet mee
a. waarvoor vrijstelling is verleend of
b. waarvoor elders in het hoger onderwijs behaalde resultaten bij Windesheim in de
studievoortgangsrapportage zijn verwerkt.
7) Bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan de examencommissie een afwijzing bij het advies
opschorten. De examencommissie stelt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.1 lid 5, de
periode vast waarbinnen de in dit artikel vastgelegde studienorm behaald moet zijn. Wanneer de
student na verloop van deze periode niet aan de studienorm voldaan heeft, wordt alsnog de afwijzing
gegeven.
8) De afwijzing heeft betrekking op de eigen opleiding, ongeacht de locatie, en andere opleidingen binnen
Windesheim met eenzelfde propedeutisch examen. Deze andere opleidingen zijn in het Opleidingsdeel
onderwijs- en examenregeling benoemd.
26
9) Bij afwijzing wordt de inschrijving voor de opleiding beëindigd. De student wordt ten minste twee jaar
niet meer ingeschreven voor de opleidingen waarvoor de afwijzing geldt. Bij een eventueel nieuw
verzoek tot inschrijving dient de student ten genoegen van de examencommissie aannemelijk te
maken dat hij die opleiding dit maal met succes zal kunnen volgen. De examencommissie kan hiervoor
regels vaststellen, welke zijn opgenomen in het Reglement examencommissie.
10) Een student kan tegen de beslissing om aan het advies een bindende afwijzing te verbinden, in beroep
bij het College van beroep voor de examens. De te volgen procedure is opgenomen in het Reglement
College van beroep voor de examens. Dit reglement maakt deel uit van het Instellingsdeel
studentenstatuut.
Artikel 5.3 - Procedure bij afwijzing bij het studieadvies
1. De student wordt in het kader van de studiebegeleiding ten minste één maal schriftelijk gewaarschuwd
voor de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan de norm van de studievoortgang.
2. Indien een student bij het studieadvies niet het door hem te behalen aantal studiepunten heeft
behaald in de onderwijseenheden waarin deze moeten zijn behaald, vraagt de examencommissie
a. het advies van de decaan met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de student;
b. het advies van de studieloopbaanbegeleider met betrekking tot de studieloopbaan van de student.
3. De examencommissie betrekt beide adviezen bij het te nemen besluit.
4. Indien de examencommissie voornemens is aan het studieadvies een afwijzing te verbinden, stelt zij de
student daarvan schriftelijk op de hoogte en stelt hem daarbij tevens in de gelegenheid voorafgaand
aan het nemen van het besluit te worden gehoord. De examencommissie voegt bij het bericht de
studievoortgangslijst waarop het voornemen is gebaseerd.
5. De examencommissie stelt de student schriftelijk en gemotiveerd in kennis van haar besluit tot
afwijzing en wijst de student op de mogelijkheid van het instellen van beroep.
6. De door het College van Bestuur ter zake vastgestelde procedurele regels worden in acht genomen.
Deze regels zijn hier te vinden.
7. Elke examencommissie rapporteert jaarlijks aan het College van Bestuur over het aantal gegeven
afwijzingen. Zij kan daarbij tevens adviseren of en in welk opzicht de regels met betrekking tot de
afwijzing verbonden aan het studieadvies, aanpassing behoeven.
27
Hoofdstuk 6 – TOETSEN, TENTAMENS EN EXAMENS
Artikel 6.1 - Vorm van de tentamens
1. Het tentamen bestaat uit één of meerdere van de volgende vormen:
a. een schriftelijke of mondelinge toets;
b. een portfolio of werkstuk;
c. een assessment.
2. De vorm(en) van het tentamen wordt/worden bij elke onderwijseenheid aangegeven.
3. De datum waarop de laatste toets van het tentamen is afgelegd dan wel waarop de toets moet worden
ingeleverd, wordt als tentamendatum geregistreerd.
Artikel 6.2 - Schriftelijke toets
1. Een schriftelijke toets wordt afgenomen aan, of onmiddellijk na het einde van de onderwijsperiode
waarin het onderwijs in de onderwijseenheid is verzorgd.
2. In de regel is de herkansing van een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van
de post-propedeutische fase aan het einde van de daaropvolgende periode. De herkansing van een
schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de propedeuse is in de regel in de
loop van de daaropvolgende periode.
3. Om deel te nemen aan een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de postpropedeutische fase moet de student zich voor deze toets inschrijven. Met uitzondering van
schriftelijke toetsen bij de opleidingen afstandsonderwijs is inschrijven niet nodig voor deelname aan
een schriftelijke toets van een onderwijseenheid uit het curriculum van de propedeuse.
4.
Tenzij in de Regels tentaminering een afwijkende procedure is vastgelegd, wordt een schriftelijke toets die
gemaakt is zonder dat de student zich voor de desbetreffende toets heeft aangemeld, niet beoordeeld.
5. Bij aanvang van het tentamen moet de student de presentielijst tekenen en zich kunnen legitimeren
door middel van zijn collegekaart van het lopende studiejaar en een geldig identiteitsbewijs (2 x ID).
Artikel 6.3 - Portfolio of werkstuk als toets
1. Een groepsgewijs afgenomen toets in de vorm van een portfolio of werkstuk is zodanig ingericht dat
door de examinator een individuele beoordeling kan worden gegeven.
2. Het portfolio, documenten in het portfolio en/of ander schriftelijke werkstukken van studenten
kunnen worden gecontroleerd op een juiste wijze van bronvermelding, eventueel met behulp van
een plagiaatchecker. Het kopiëren van andermans werk zonder bronvermelding is een vorm van
fraude. De examencommissie is bevoegd om bij fraude een strafmaatregel op te leggen. Dit is
verder uitgewerkt in het Reglement Examencommissie.
Artikel 6.4 - Mondelinge toets
1. Bij een mondelinge toets wordt als regel niet meer dan één persoon tegelijk getoetst. De opleiding kan
hier gemotiveerd van afwijken.
2. De mondelinge toets is onder voorwaarden openbaar, deze voorwaarden zijn hier te vinden. *Niet van
toepassing De examencommissie of de desbetreffende examinator kunnen in een bijzonder geval
anders bepalen. In het geval de student gemotiveerd tegen de openbaarheid bezwaar heeft gemaakt
neemt de examencommissie een beslissing over de openbaarheid van de mondelinge toets.
3. De examencommissie kan besluiten dat een mondelinge toets wordt afgelegd in aanwezigheid van een
tweede examinator. Indien de examencommissie geen besluit heeft genomen, kan de student de
examencommissie schriftelijk verzoeken de mondelinge toets te mogen afleggen in aanwezigheid van
een tweede examinator, of het tentamen vast te leggen op een mediadrager.
4. De datum waarop de mondelinge toets is afgelegd wordt geregistreerd als tentamendatum.
28
Artikel 6.5 - Vrijstelling voor tentamens
1.
2.
3.
Een student kan de examencommissie verzoeken vrijstelling te geven voor het afleggen van een of
meer tentamens. De student dient aan te tonen dat hij op grond van elders in het hoger onderwijs
behaalde tentamens of examens, dan wel op grond van buiten het hoger onderwijs opgedane
kennis of vaardigheden, voldoet aan het/de leerdoel(en) van die onderwijseenheid en deze deel
uitmaakt van het examen van de student.
De van toepassing zijnde regels voor het aanvragen van een vrijstelling zijn opgenomen in het
Reglement Examencommissie.
Een vrijstelling wordt in de studievoortgangregistratie verwerkt.
Artikel 6.6 - Afleggen van tentamens
1. Een tentamen kan enkel worden afgelegd indien aan de in het Opleidingsdeel onderwijs- en
examenregeling opgenomen ingangseisen voor de betreffende onderwijseenheid is voldaan.
2. Elk tentamen kan maximaal tweemaal per studiejaar worden afgelegd.
3. In bijzondere gevallen kan voorafgaand aan het studiejaar worden bepaald dat het tentamen voor een
onderwijseenheid maar één maal per jaar kan worden afgelegd. Deze onderwijseenheden zijn in het
Opleidingsdeel onderwijs- en examenregeling opgenomen.
4. Indien de student bij het studieadvies, als bedoeld in artikel 5.2, 50 studiepunten of meer heeft
behaald, maar minder dan 60 studiepunten, krijgt de student in afwijking van lid 2 driemaal de
mogelijkheid een tentamen dat behoort tot het propedeuse-examen af te leggen. De derde
tentamenmogelijkheid vindt plaats in het vijfde blok. Voor studenten die hun studie in februari zijn
gestart, wordt de derde kans zo spoedig als mogelijk na afloop van het tweede blok georganiseerd. Op
basis van de studieresultaten na de derde tentamenmogelijkheid wordt het eerder gegeven
studieadvies aangepast en een eerder gegeven afwijzing kan worden ingetrokken.
5. De student kan bij de opleiding een derde tentamenkans aanvragen voor alle nog niet behaalde
onderwijseenheden in de postpropedeutische fase. Deze derde tentamenkans wordt nog in het
lopende studiejaar afgenomen en beoordeeld. Het verzoek om een derde tentamenkans wordt
ingewilligd wanneer:
a) de bachelorstudent of de associate degree student minimaal 225 resp. 105 studiepunten heeft
behaald en daarbij niet meer dan drie onderwijseenheden nog niet behaald heeft, of
b) de bachelorstudent of de associate degree student minder dan 225 resp. 105 studiepunten heeft
behaald en nog één onderwijseenheid niet heeft behaald, en de student het in lid 2 of lid 3
vastgestelde aantal tentamenkansen aantoonbaar heeft benut.
6. Onverlet het bepaalde in lid 4 en lid 5 kan de student de examencommissie verzoeken wegens
bijzondere omstandigheden hem een extra tentamenkans toe te kennen of toe te staan dat het
tentamen op een andere wijze wordt afgelegd dan aangegeven bij de desbetreffende
onderwijseenheid. De wijze waarop de student hierom kan verzoeken is verder uitgewerkt in het
Reglement Examencommissie. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te
beslissen.
7. Groepsgewijs afgenomen toetsen zijn zodanig ingericht dat door de examinator een individuele
beoordeling kan worden gegeven.
8. Een tentamen dat met voldoende resultaat is afgelegd, kan niet opnieuw worden afgelegd.
9. Domeinen hebben de procedure met betrekking tot het afnemen van toetsen vastgelegd in de Regels
Tentaminering. Deze regels zijn op de Sharenetpagina met het Opleidingsdeel Studentenstatuut
opgenomen.
Artikel 6.7 - Cijfers
1. Met in achtneming van het bepaalde in de volgende volzinnen, moet ieder tentamen van een examen
moet met goed gevolg worden afgelegd.
2. Bij de beoordeling van de tentamens wordt de volgende normering gehanteerd:
a) een cijfer of letter(combinatie):
29
1 of zs
2 of s
3 of zo
4 of o
5 of bv
6 of v
7 of rv
8 of g
9 of zg
10 of u
b) een oordeel V, NV
c) een beoordeling vr
d) een beoordeling Evr
= zeer slecht / very poor
= slecht / poor
= zeer onvoldoende / very insufficient
= onvoldoende / insufficient
= bijna voldoende / almost sufficient
= voldoende / sufficient
= ruim voldoende / satisfactory
= goed / good
= zeer goed / very good
= uitmuntend / excellent
= Voldaan / Pass, Niet Voldaan / Fail
= vrijstelling / exemption
= vrijstelling op grond van Ervaringscertificaten /
exemption
based on an assessment of prior learning
Artikel 6.8 – Toetsuitslag en tentamencijfer
1. De uitslag van de toetsen wordt door de examinator vastgesteld en bekend gemaakt binnen 3
weken na het afleggen van de toets.
2. De examencommissie stelt regels vast voor de bekendmaking van de uitslag van toetsuitslagen en
tentamencijfers. Deze regels zijn in het Reglement examencommissie opgenomen.
3. De student heeft digitaal toegang tot zijn studievoortganglijst, waarop de uitslag van elk door hem
afgelegd tentamen is opgenomen. Bij het verkrijgen van toegang wordt de student geïnformeerd over
het recht op inzage zoals bedoeld in artikel 6.9 van deze regeling, alsmede op de mogelijkheid tegen de
beoordeling van tentamens beroep in te stellen bij het College van Beroep voor de Examens.
4. Wanneer de student het niet eens is met een beslissing van examinator kan de student tegen deze
beslissing beroep aantekenen bij het College van Beroep voor de Examens. De toepasselijke procedure
kun je hier vinden.
Artikel 6.9 - Inzage beoordeeld werk
1. Gedurende een periode van ten minste 3 weken na de bekendmaking van de uitslag van een
schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. Gedurende deze
termijn kan een student die aan het tentamen heeft deelgenomen kennis nemen van vragen en
opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de beoordelingsnormen.
2. In afwijking van lid 1 kan de examencommissie bepalen dat de inzage of de kennisneming geschiedt op
een vaste plaats en op ten minste één vast tijdstip. Indien de student aantoont door overmacht
verhinderd te zijn of te zijn geweest op de vastgestelde plaats en tijdstip, wordt hem een andere
mogelijkheid geboden (zie het Reglement examencommissie).
Artikel 6.10 – Geldigheidsduur tentamens en vrijstellingen
1. Tentamenbeoordelingen en vrijstellingen vervallen wanneer de in de betreffende onderwijseenheden
onderwezen kennis, vaardigheden en inzichten wezenlijk verouderd zijn, maar niet eerder dan na vier
jaar na de tentamendatum.
2. Jaarlijks publiceert de opleiding voorafgaand aan het studiejaar welke onderwijseenheden wezenlijk
verouderd zijn en waarom. Na afloop van dit studiejaar vervallen de tentamenboordelingen en
vrijstellingen van deze onderwijseenheden automatisch.
3. Tegen de beslissing om beoordelingen van onderwijseenheden te laten vervallen omdat de
geldigheidsduur ervan verstreken is, kan de student bezwaar aantekenen bij de examencommissie van
de eigen opleiding, al dan niet met een beroep op bijzondere omstandigheden.
30
4. Een eerder gegeven tentamenbeoordeling of vrijstelling blijft geldig wanneer de student naar het
oordeel van de examencommissie kan aantonen dat zijn kennis, vaardigheden en inzichten behorende
bij deze onderwijseenheid actueel zijn gehouden.
5. Bij positieve beslissing van de examencommissie wordt de geldigheidsduur met twee jaar verlengd,
gerekend vanaf de datum waarop de beslissing is genomen. Na het verstrijken van deze periode kan de
student opnieuw aantonen zijn kennis, vaardigheden en inzichten behorende bij deze
onderwijseenheid actueel zijn gehouden.
Artikel 6.11 - Examen
1. De examencommissie stelt in vergadering bijeen de uitslag van het examen vast. Hiertoe onderzoekt
de examencommissie of de student voldoet aan de voorwaarden die deze onderwijs- en
examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor de bij de
opleiding behorende graad. De examencommissie kan hiertoe een door of namens haarzelf te
verrichten onderzoek uitvoeren.
2. In het Reglement Examencommissie is de wijze vastgelegd waarop de examencommissie uitvoering
geeft aan het bepaalde in lid 1.
3. De datum van de in het eerste lid bedoelde vergadering is de examendatum die op het getuigschrift
wordt vermeld.
4. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift vermeldt in ieder geval de opleiding waarin het examen is afgelegd,
de onderdelen van het examen en de graad die is verleend.
5. Het getuigschrift wordt uitgereikt, nadat het instellingsbestuur heeft verklaard dat de student op
het moment van het examen als student stond ingeschreven en op het moment van afgifte van het
getuigschrift aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan.
6. De examencommissie reikt naast het getuigschrift een diplomasupplement uit.
Artikel 6.12 - Cum laude
1. Het propedeutisch examen en het afsluitend examen van de bachelor kunnen cum laude worden
afgelegd.
2. Het propedeutisch examen is cum laude afgelegd indien
a. het gewogen gemiddelde van de beoordelingen van de examenonderdelen in de propedeuse
ten minste en zonder afronding 8,0 is;
b. voor elk van de tot het propedeutisch examen behorende onderdelen zonder herkansing ten
minste een 6,0 is behaald;
c. en voor minimaal 30 credits van de propedeuse een tentamen is afgenomen.
3. Het afsluitende examen van de bachelor is cum laude afgelegd indien
a. het gewogen gemiddelde van de beoordelingen van de examenonderdelen in de postpropedeutische fase ten minste en zonder afronding 8,0 is;
b. voor elk van de tot het afsluitende examen behorende onderdelen zonder herkansing ten
minste een 6,0 is behaald;
c. en voor minimaal 120 credits van de post-propedeutische fase een tentamen is afgenomen.
4. Het afsluitende examen van de Ad-opleidingen is cum laude afgelegd indien
a. het gewogen gemiddelde van de beoordelingen van de examenonderdelen in de postpropedeutische fase ten minste en zonder afronding 8,0 is;
b. voor elk van de tot het afsluitende examen behorende onderdelen zonder herkansing ten
minste een 6,0 is behaald;
c. en voor minimaal 30 credits van de post-propedeutische fase een tentamen is afgenomen.
5. Het toekennen van cum laude is nader uitgewerkt in het reglement “Cum laude Windesheim”. Dit
reglement is hier te vinden.
31
Hoofdstuk 7 - EXAMENCOMMISSIE
Artikel 7.1 - Instelling en taken examencommissie
1. De directeur van het domein stelt voor elke opleiding of groep van opleidingen van het domein een
examencommissie in.
2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student
voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht
en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad.
3. Naast het bepaalde in lid 2 heeft de examencommissie de volgende taken en bevoegdheden: het
borgen van de kwaliteit van de tentamens, het aanwijzen van examinatoren om tentamens en
examens af te nemen en de uitslag daarvan vast te stellen, het borgen van een correcte organisatie en
coördinatie van de tentamens en examens van de opleiding(en), het uitbrengen van het bindend
studieadvies alsmede het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens.
4. De examencommissie stelt richtlijnen en beoordelingsnormen vast voor de uitslag van tentamens en
examens. Deze richtlijnen en beoordelingsnormen zijn te vinden in het Reglement examencommissie.
5. Het Reglement examencommissie bevat, naast hetgeen genoemd in lid 4, in elk geval bepalingen
omtrent:
a. het verlenen van vrijstellingen;
b. fraude;
c. het beleid met betrekking tot de goedkeuring van het PAP;
d. het aanvragen en uitreiken van getuigschriften;
e. de gang van zaken tijdens de tentamens.
Het Reglement examencommissie is in het Studentenstatuut te vinden.
Artikel 7.2 - Benoeming en samenstelling examencommissie
1. De directeur van het domein benoemt de leden van de examencommissie waaronder begrepen de
voorzitter, op basis van hun deskundigheid op het terrein van de opleiding of van de groep van
opleidingen.
2. Ten minste één lid is als docent verbonden aan de opleiding of aan een opleiding die tot de groep van
opleidingen behoort. Ten minste één lid is niet verbonden aan de opleiding of aan één van de andere
opleidingen uit het domein waartoe de opleiding behoort. Er worden geen commissieleden benoemd
die een managementfunctie binnen Windesheim hebben met een financiële verantwoordelijkheid.
3. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort de directeur de leden van de
examencommissie.
4. De examencommissie bestaat uit ten minste vijf leden. Uitzondering hierop is de examencommissie
van het Windesheim Honours College, deze bestaat uit minimaal drie leden.
5. De examencommissie kent voldoende plaatsvervangende leden om zonder onderbreking haar taken
als bedoeld in artikel 7.1 uit te kunnen voeren.
6. De benoeming geschiedt voor een periode van 3 jaar. De leden zijn opnieuw benoembaar. De
benoeming van het lid als genoemd in lid 2, tweede volzin, wordt benoemd voor een periode van 1 jaar
en kan maximaal 2 keer opnieuw benoemd worden.
7. Het lidmaatschap van de in het tweede lid, eerste volzin genoemde lid van de examencommissie,
eindigt indien de betrokkene niet meer aan de opleiding of instelling is verbonden.
8. De leden van de examencommissie hebben in geen enkel opzicht een financiële verantwoordelijkheid
voor of binnen de opleiding.
9. Aan een examencommissie kan een ambtelijk secretaris worden toegevoegd.
Artikel 7.3 - Subcommissies
1. De examencommissie kan al dan niet uit haar midden een onder haar verantwoordelijkheid
functionerende commissie instellen met betrekking tot bijvoorbeeld:
32
a. het doen van beleidsvoorstellen met betrekking tot het goedkeuren van regelmatig voorkomende
persoonlijke activiteitenplannen van studenten;
b. het goedkeuren van persoonlijke activiteitenplannen van studenten;
c. het bewaken van de kwaliteit van toetsing en beoordeling.
2. De examencommissie maakt voorstellen zoals bedoeld in lid 1 sub a bekend in de door haar opgestelde
regels (zie artikel 7.1 lid 4). Deze besluiten kunnen worden gewijzigd en/of ingetrokken met ingang van
het tweede semester volgend op de datum van het besluit.
Artikel 7.4 - Examinatoren
1. Ten behoeve van het afnemen van de tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de
examencommissie examinatoren aan.
2. Als examinator kunnen worden aangewezen leden van het personeel die met het verzorgen van
onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast alsmede deskundigen van binnen of
buiten de instelling.
3. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen.
Artikel 7.5 - Getuigschriften en verklaringen
1. Het getuigschrift wordt niet eerder uitgereikt dan nadat de examencommissie heeft vastgesteld dat:
a. de student conform artikel 6.11 lid 1 heeft voldaan heeft aan de voorwaarden die deze onderwijsen examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor de bij
de opleiding behorende graad,
b. de student aan al zijn studie-verplichtingen heeft voldaan;
c. de student aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
d. de student aan de overige bij wet gestelde vereisten heeft voldaan.
2. De examencommissie voegt aan een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde afsluitend
examen, een supplement toe. Het supplement wordt opgesteld in het Engels.
3. De examencommissie reikt op verzoek van de student een verklaring uit in de gevallen dat een student
meer dan een tentamen met goed gevolg heeft afgelegd, maar aan hem geen getuigschrift kan worden
uitgereikt.
4. De examencommissie kan regels van procedurele aard vaststellen ten aanzien van de uitreiking van
getuigschriften en verklaringen.
Hoofdstuk 8 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 8.1 - Bezwaar en beroep
Tegen besluiten op grond van deze regeling genomen staat beroep open bij het College van Beroep voor de
Examens Windesheim. Het reglement van het College van Beroep voor de Examens is hier te vinden.
Artikel 8.2 - Wijziging van de regeling
Tentamens van onderwijseenheden, die niet meer in het onderwijsprogramma zijn opgenomen,
worden in het eerste daaropvolgende studiejaar voor de studenten die het onderwijs daarin al hebben
gevolgd, nog ten minste eenmaal afgenomen.
Artikel 8.3 - Bijlagen bij onderwijs- en examenregeling
De bij deze regeling behorende uitwerkingen vormen tezamen met deze regeling de onderwijs- en
examenregeling van de opleiding.
33
Artikel 8.4 - Slot- en overgangsbepalingen
1. De bij deze regeling behorende overgangsregeling is hier te vinden, waarbij is aangegeven
*Niet van toepassing:
a. op welke studenten (zo nodig per jaar van inschrijving) de regeling van toepassing is;
b. voor welke minor en/of onderwijsheden de overgangsregeling van toepassing is;
c. de jaren waarin het onderwijs uiterlijk nog wordt gegeven en de jaren waarin de tentamens
uiterlijk nog kunnen worden afgelegd.
2. In de gevallen waarin deze onderwijs- en examenregeling niet voorziet, beslist de directeur van het
domein.
Artikel 8.5 - Inwerkingtreding en looptijd
1. Deze regeling treedt in werking op 1 september 2016 en loopt tot 1 september 2017.
2. Het format van de Onderwijs- en Examenregeling is door het College van Bestuur op 26 januari 2016
vastgesteld, na instemming van de Centrale Medezeggenschapsraad op 25 januari 2016. Dit format is
voor het laatst door het College van Bestuur gewijzigd op 7 juli 2016, na verkregen instemming van de
Centrale Medezeggenschapsraad op 6 juli 2016.
3. De directeur van het domein [naam directeur] heeft de Onderwijs en Examenregeling van de opleiding
Ad SWZ vastgesteld op 14 juli 2016, na het advies van de Opleidingscommissie en na instemming van
de Deelraad, respectievelijk op 17 mei 2016 en 30 juni 2016.
Drs. G.M. van der Wal
Datum: 14 juli 2016
Directeur van het domein Gezondheid en Welzijn
34
DEEL 3 REGLEMENT EXAMENCOMMISSIE 2016-2017
Artikel 1 - Indienen van verzoeken bij de examencommissie
1. Studenten kunnen verzoeken indienen bij de examencommissie op de wijze zoals beschreven is op
Sharenet. De site van de examencommissie is te vinden op de community van de opleiding.
2. Voordat de student een verzoek indient bij de examencommissie toetst de student bij zijn
studieloopbaanbegeleider/coördinator of de examencommissie het aangewezen orgaan is om over het
verzoek een besluit te nemen.
3. De examencommissie neemt uitsluitend verzoeken in behandeling die op volledig ingevulde formulieren
zijn ingediend en voorzien van relevante en vereiste bijlagen. De procedure voor het inleveren van een
verzoek staat vermeld op het aanvraagformulier.
4. Om voor bespreking tijdens de eerstvolgende vergadering van de examencommissie in aanmerking
te komen dienen verzoeken uiterlijk 1 week voor die tijd ontvangen te zijn. De vergaderdata van de
examencommissie zijn gepubliceerd op Sharenet.
5. De examencommissie kent een subcommissie (artikel 7.3 OER), nl. de toetscommissie. De
toetscommissie bewaakt de kwaliteit van toetsing en analyseert in specifieke situaties de
toetsresultaten.
6. De examencommissie werkt nauw samen met maatwerkdeskundigen per opleiding. Zij adviseren
de examencommissie met betrekking tot aanvragen rond vrijstellingen op basis van
werkervaring en/of vooropleiding, van zij-instromers en herinschrijvers.
Artikel 2 - Algemene zaken
1. Een besluit van de examencommissie kan door haar ingetrokken of herzien worden in een van de volgende
omstandigheden:
1.1. het besluit blijkt gebaseerd op foutieve of onvolledige informatie van de student: nieuwe feiten
doen zich voor die (tevens) betrekking hebben op het eerder genomen besluit. De
examencommissie neemt in dat geval de betreffende zaak opnieuw in behandeling;
1.2. een besluit abusievelijk is genomen en door herroeping ervan de student niet onredelijk in zijn
belangen geschaad wordt. Na afweging van de belangen van de opleiding en student wordt het
besluit binnen redelijke termijn herroepen.
2. De examencommissie is alleen ontvankelijk voor het in behandeling nemen van klachten die betrekking
hebben op beoordeling en de wijze van toetsafname. Voor overige klachten verwijst zij de student naar de
juiste medewerker of het juiste orgaan (conform klachtenreglement, verwijsplicht, Studentenstatuut Deel
4.)
3. Indien één of meer leden van de examencommissie betrokken zijn bij een zaak, zorgt de
voorzitter van de examencommissie voor vervanging om de behandeling en besluitvorming voort te kunnen
zetten.
4. Verzoeken die qua inhoud of formulering niet voldoen aan de algemene fatsoensnormen worden als niet
ontvangen beschouwd en derhalve niet in behandeling genomen.
Artikel 3 - Regels rond goedkeuring semesterversieplan (PAP) en afwijkende studieroute (OER
Hoofdstuk 3)
1. In de volgende situaties is sprake van een afwijkende studieroute: of moet de examencommissie beslissen
over een PAP:
1.1. De student wil een minor volgen die geen deel uit maakt van de door de opleiding
goedgekeurde minoren (artikel 3.5 OER);
1.2. De student wil een minor volgen bij een ander domein of hogeschool of aan een
hogeschool in het buitenland waar een Erasmus-agreement mee is afgesloten;
1.3. De student wil starten met een major of minor maar voldoet nog niet aan de instapeis;
35
1.4. De student wil nogmaals inschrijven voor een al gevolgde major of minor op grond van ontbrekende
studieresultaten. Voor studenten in major 1 en 2 geldt dat dit alleen mogelijk is indien er uitstel BSA
is gegeven;
1.5. De student wil de voorgeschreven volgorde van major en minors wijzigen.
2. Indien een situatie optreedt als bedoeld in Artikel 3, lid 1, sub 1.1. of sub 1.2. moet voldaan worden aan
de volgende criteria:
2.1. Het betreft een tweede minor die conform de WOS-kaders (zie CvB besluiten op Sharenet)
is aangemerkt als keuzeminor;
2.2. De minor bestaat uit 30 EC;
2.3. Er is geen sprake van overlap tussen de inhoud van de betreffende minor en de inhoud van de rest
van het gevolgde of nog te volgen curriculum;
2.4. De minor is aantoonbaar relevant voor de betreffende opleiding.
3. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in Artikel 3, lid 1, sub 1.3. of 1.4 gelden de volgende
criteria:
3.1. Ontheffing van de instapeis is noodzakelijk in het kader van studeerbaarheid;
3.2. Wijziging van de volgorde van major en minors is noodzakelijk in het kader van
studeerbaarheid.
4. Bovenstaande geldt voor het complete minoraanbod waar studenten gebruik van kunnen
maken, inclusief minoren die via "Kies op Maat" worden aangeboden als ook minoren die worden
aangeboden door partner Hogescholen in het buitenland waar een Erasmus-agreement mee is afgesloten.
Artikel 4 - Bindend studieadvies (OER Hoofdstuk 5)
1. Het studieadvies wordt in de propedeutische fase afgegeven op basis van de tot dan bekende cijfers in
Educator, uitgezonderd deeltijd studenten en duale studenten met vrijstellingen op basis van
instroomportfolio (zie OER, art 5.1. en 5.2).
2. Bij bepalen van het behalen van de BSA-norm tellen vrijstellingen niet mee. Studenten die een semester
vrijgesteld hebben gekregen of een deel daarvan, moeten daarom de aanvullende EC in het overig te
volgen onderwijs behalen. Dit betekent dat 54 EC behaald moet worden vanuit major 2 aangevuld met
EC vanuit de hoofdfase.
3. Indien een student meer dan 6 EC vrijgesteld krijgt, dient de opleiding een studieplan op te stellen. In
dit studieplan wordt opgenomen hoe de student aan de BSA-norm kan voldoen.
4. Indien er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals beschreven in het Uitvoeringsbesluit
WHW (Stb. 1993, 48) kunnen studenten een schriftelijk verzoek doen van uitstel van BSA.
5. Meer informatie over BSA is hier te vinden.
Artikel 5 - Regels rond vrijstellingen (OER 6.5)
1. Wanneer er binnen het opleidingscurriculum sprake is van onderwijsaanbod dat inhoudelijk identiek is
aan eerder gevolgd onderwijs binnen hetzelfde curriculum verschaft dit geen automatisch recht op
vrijstelling voor deze EC’s.
2. Afzonderlijke toetsresultaten op basis waarvan een vrijstelling wordt toegekend, mogen niet
ouder zijn dan vier jaar. Dat geldt niet voor eerder behaalde diploma’s.
3. Vrijstellingen worden uitsluitend verstrekt op basis van positief advies van de betrokken examinator en
op basis van gewaarmerkte en/of ondertekende bewijzen met betrekking tot:
3.1. toetsresultaten;
3.2. gebruikte literatuur op basis waarvan vastgesteld kan worden of er sprake is van
vergelijkbare inhoud en niveau;
36
3.3. de tijdsinvestering die overeen moet komen met SBU van de vrij te stellen
onderwijseenheid.
4. Vakvrijstelling binnen een onderwijseenheid die uit verschillende vakken bestaat is alleen mogelijk
wanneer sprake is van deeltoetsing met aparte deelcijfers. Bij geïntegreerde toetsing kan geen vrijstelling
voor een gedeelte van de toets worden verleend. Wel kan in een dergelijk geval vrijstelling van verplichte
deelname aan lessen gegeven worden.
Artikel 6 – Uitvoering Regels Tentaminering (OER 6.6 en Regels Tentaminering)
1. Voor regelgeving over in- en uitschrijving verwijzen wij naar Sharenet/Tentamens.
2. Inschrijving op een toets is verplicht, hetzij door eigen inschrijving, hetzij door automatische
aanmelding door de opleiding. Bij deelname aan een toets zonder inschrijving wordt de toets ongeldig
verklaard.
3. Als een student wel ingeschreven staat voor een toets maar deze zonder afmelding niet heeft gemaakt
dan voert de docent een ‘afwezig’ in. Dit geldt ook voor niet ingeleverde werkstukken/portfolio’s in de
toetsweek in het blok waarin de onderwijseenheid wordt gegeven.
4. Een student kan zich tot uiterlijk twee werkdagen na afname van een toets uit laten schrijven voor een
niet-gemaakte toets bij ziekte of andere aantoonbare bijzondere omstandigheden.
5. In uitzonderingsgevallen bestaat de mogelijkheid een extra kans aan te vragen bij de
examencommissie op het daartoe bestemde formulier, voorzien van alle relevante informatie en
bewijsstukken. Een extra toetskans wordt alleen toegekend indien het aantoonbaar is dat er een
direct verband is tussen het onvoldoende toetsresultaat en zwaarwegende persoonlijke
omstandigheden.
6. Voor Almere geldt dat wanneer de examencommissie heeft besloten dat een student recht heeft
op een extra toetskans deze dan door de opleiding wordt aangeboden in tentamenperiode 5.
7. Als een student wegens bijzondere omstandigheden zijn tentamen op een andere wijze wil
afleggen, moet hiervoor een verklaring van de decaan worden overlegd waarin wordt aangegeven
op welke gronden hij het verzoek doet. De examencommissie beoordeelt of in de alternatieve
toetsvorm de vastgestelde doelstellingen en/of competenties die het tentamen beoogt te toetsen
ook behaald worden.
8. Als een gemaakt tentamen of een ingeleverde opdracht is zoekgeraakt, krijgt de student de
mogelijkheid het tentamen versneld opnieuw te maken of de opdracht versneld opnieuw aan te
leveren. Het eventuele recht op een herkansing blijft bestaan. Voorwaarde is dat deelname aan het
tentamen aantoonbaar is (ondertekende presentielijst) of de opdracht aantoonbaar is ingeleverd.
Indien het oorspronkelijke werkstuk of tentamen alsnog gevonden wordt, behoudt de student het
recht op beoordeling van het eerste werk.
9. De examencommissie staat studenten met uitstel BSA toe, deel te nemen aan de extra
propedeusetoetsen in augustus.
10. De examencommissie kan toestaan dat er buiten de vastgestelde toetsmomenten getoetst wordt
als toetsing op die manier aansluit op een summercourse die de student volgt. De student dient
voor deelname en toetsing toestemming te vragen aan de examencommissie.
11. Voor het nakijken en verwerken van de toetsresultaten in periode 5 kan van de vastgestelde regeling (zie
OER artikel 6.8) afgeweken worden.
Artikel 7 - Procedure vaststelling fraude
1. De examencommissie volgt de definitie van fraude zoals deze in de Regels tentaminering
is opgesteld.
2. Bij vermeende/geconstateerde fraude door de docent en/of surveillant dient de
examencommissie te worden geïnformeerd.
2. Alvorens de examencommissie overgaat tot besluitvorming heeft de student het recht om te worden
gehoord door de examencommissie.
3. De examencommissie stelt vast of er sprake is van fraude of plagiaat en deelt de student
schriftelijk haar besluit en de sancties conform artikel 8 van dit Reglement mede, onder vermelding van
de beroepsmogelijkheid bij het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Windesheim.
4. Indien plagiaat wordt geconstateerd of vermoed in een werkstuk, kan de examencommissie besluiten eerder
door dezelfde student(en) ingeleverde werkstukken te onderzoeken op plagiaat. De student is verplicht aan
een dergelijk onderzoek mee te werken en kan worden verplicht digitale versies van eerdere werkstukken
aan te leveren.
5. Indien er vermoeden van fraude is, dan is de student verplicht mee te werken aan onderzoeken ten
behoeve van de besluitvorming. Indien de student niet meewerkt aan het onderzoek wordt altijd een
sanctie opgelegd.
6. De opgelegde sancties worden vastgelegd in het studentendossier.
7. De ingenomen niet toegestane onderwijsmiddelen blijven bij de examencommissie in bezit tot het
moment dat de beroepsmogelijkheid is verstreken.
Artikel 8 - Sancties bij fraude
1. Na vaststelling van fraude wordt de student(en) een sanctie opgelegd. De examencommissie dient
hieraan invulling te geven. De opgelegde sanctie wordt mede bepaald door de volgende factoren:
1.1. de fase van de studie waarin de student zich bevindt;
1.2. de omvang van het werkstuk, variërend van tentamen met geringe omvang aan
studiepunten of afstudeerscriptie;
1.3. omvang van de fraude en de mate waarin er fraude is gepleegd;
1.4. het belang van integriteit binnen het beroep waarvoor de student opgeleid wordt;
1.5. of de student zichtbaar erkent fraude te hebben gepleegd;
1.6. of bij student eerder is vastgesteld dat hij fraude heeft gepleegd.
2. De examencommissie kan na constatering van fraude (ook nadat de beoordeling al heeft plaats gevonden)
de volgende uitspraken doen:
2.1. het geven van een schriftelijke reprimande zonder verdere gevolgen;
2.2. het geven van een schriftelijke reprimande met een onvoldoende beoordeling;
2.3. het ontzeggen van de toegang tot een of meer tentamens voor een periode van maximaal 12 maanden;
2.4. in geval van ernstige fraude kan de examencommissie aan het instellingsbestuur voorstellen om de
inschrijving van de student definitief te beëindigen.
Artikel 9 – Bekendmaking van de uitslag van toetsen (OER 6.8)
1. De uitslag van schriftelijke en mondelinge toetsen wordt in elk geval binnen drie weken door de examinator
gepubliceerd via Educator.
2. Het cijfer wordt na de inzagetermijn maar voor de toetsinschrijving van de volgende periode definitief
gemaakt. Aan het eind van het studiejaar kan van deze regel worden afgeweken.
3. Als een cijfer door welke reden dan ook, niet op de cijferlijst vermeld staat, dient de student binnen
6 maanden na de termijn van nakijken hiervan melding te maken. Na deze periode vervalt het recht tot
reclameren.
Artikel 10 – Richtlijnen en beoordelingsnormen voor de uitslag van tentamens en examens (OER
7.1)
1. Voor de beoordeling van tentamens en examens (inclusief opdrachten, beroepsproducten,
portfolio’s) wordt de cesuur gehanteerd, zoals vastgelegd in Educator.
3. Een verzoek om af te wijken van de vastgestelde cesuur wordt met redenen omkleed voorgelegd aan de
examencommissie. De examencommissie kan besluiten tot aanpassing van de cesuur met in acht neming
van behoud van toetskwaliteit.
38
4.
Nadat toetscijfers definitief zijn vastgesteld kunnen deze niet meer naar beneden worden bijgesteld.
Artikel 11 - Inzage beoordeeld werk (OER 6.9)
1. Indien een student niet in staat is de toetsinzage bij te wonen door acute (externe) omstandigheden die in
redelijkheid niet aan de student zijn toe te rekenen, zoals acute ziekenhuisopname, overlijden van naaste
familie, of andere persoonlijke omstandigheden die aanwezigheid bij de toetsinzage onmogelijk maken en die
bekend zijn bij de slb-docent, kan hij bij de examencommissie een aanvraag indienen voor een andere
inzagemogelijkheid, op vertoon van bewijsmateriaal waaruit blijkt dat eerdere deelname niet mogelijk was. In
overleg met de docent wordt dan een andere inzagemogelijkheid aangeboden.
2. Bij toetsinzage dienen studenten zich aan de volgende regels te houden:
2.1. toetsvragen mogen op geen enkele manier de inzage-ruimte verlaten. Dat wil zeggen dat studenten
geen aantekeningen of foto’s mogen maken van de toets. Jassen, tassen en telefoons moeten
achterin de inzageruimte neergezet worden.
2.2. op de toetsformulieren mogen geen aantekeningen gemaakt worden.
Artikel 12 – Borging eindniveau (OER 6.11)
1. De examencommissie bewaakt dat alle vastgestelde opleidingscompetenties in het curriculum aan de orde
komen en bewaakt dat studenten alle voorgeschreven competenties op het beoogde niveau behaald
hebben, gebruik makend van een door de opleiding verschaft overzicht.
2. De examencommissie stelt vast welke vrijstellingen verleend kunnen worden en houdt zicht op de
invoering van de vrijstellingen in Educator en het archiveren van de besluiten van de examencommissie.
3. De examencommissie borgt de kwaliteit van toetsing en toetsorganisatie; hier wordt in ieder geval
onder verstaan dat:
a. het door de opleiding vastgestelde toetsbeleid wordt uitgevoerd;
b. de examencommissie de kwaliteit van beoordelingen borgt door het volgens criteria aanwijzen
van examinatoren en het steekproefsgewijs controleren van de kwaliteit van ingevulde
beoordelingsformulieren van eindwerkstukken;
c. de examencommissie doet ten minste één maal per jaar een steekproef om de kwaliteit van als zodanig
geoormerkte bewijsstukken van het eindniveau te controleren. Deze taak kan
de examencommissie mandateren aan de toetscommissie of een andere voor dat doel
aangestelde commissie.
4. Bij gebleken tekortkomingen in de kwaliteit van beoordelingen of eindwerkstukken rapporteert de
examencommissie aan de opleiding. Aan de opleiding wordt gevraagd verbetermaatregelen te treffen. De
examencommissie controleert of de genomen maatregelen afdoende de geconstateerde tekortkomingen
voorkomen en/of verhelpen.
Artikel 13 - Examen (OER 6.11)
In een vergadering aan het eind van iedere maand (met uitzondering van de maand juli) stelt de
examencommissie per student vast of voldaan is aan de voorwaarden voor het bachelor getuigschrift. De
datum van deze vergadering is tevens de diplomadatum.
2. De examencommissie maakt per student gebruik van een door de opleiding verstrekt overzicht van de
eisen waaraan de student moet voldoen om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van een graad. Op
grond van het overzicht moet de examencommissie ten minste het volgende kunnen vaststellen:
a.
de student heeft voldaan aan het vereiste aantal te behalen EC (te weten 240 EC); b. de
student heeft het/een door de opleiding voorgeschreven studietraject gevolgd; c.
eventueel
ingevoerde vrijstellingen zijn gearchiveerd;
d. de door de opleiding als zodanig geoormerkte bewijsstukken van het eindniveau zijn
gearchiveerd;
e. de beoordelingsformulieren bij de bewijsstukken waarnaar in lid d verwezen wordt, zijn correct
ingevuld en voorzien van de vereiste handtekeningen;
f. de behaalde cijfers hebben de maximale geldigheidsduur niet overschreden (zie OER artikel
6.10 lid 1), tenzij er een verlenging van deze geldigheidsduur is toegekend door de
examencommissie en de resultaten binnen deze verlengde termijn zijn behaald.
1.
39
DEEL 4 KLACHTENREGELING
Artikel 1 - Instellen commissie
1. De domeindirecteur stelt voor de groep van opleidingen waarvoor de directeur verantwoordelijkheid
draagt, een klachtencommissie in.
2. De klachtencommissie bestaat uit twee of vier gewone leden en een voorzitter
3. Als gewoon lid wordt/worden één of meer student-leden benoemd, met dien verstande dat het
aantal student-leden minimaal gelijk is aan het aantal overige gewone leden.
4. De domeindirecteur benoemt een niet aan het domein verbonden voorzitter van de
klachtencommissie.
5. De voorzitter en leden worden benoemd voor een periode van twee jaren. Het student-lid wordt
benoemd voor een periode van één jaar.
6. De voorzitter en de leden van de commissie zijn éénmaal herbenoembaar, het student-lid is
tweemaal herbenoembaar.
7. Indien de klacht betrekking heeft op een besluit of een gedraging, waarbij een lid van de commissie
betrokken is (geweest), wijst de domeindirecteur voor de behandeling van die klacht een vervanger
voor dat lid aan.
Artikel 2 - Indienen klacht
1. Een klacht kan betrekking hebben op het nemen van een besluit, het niet nemen van een besluit
indien de student heeft verzocht om een besluit, of een feitelijke handeling.
2. Een klacht kan door de student worden ingediend, indien hij direct belanghebbende is.
3. Geen klacht kan worden ingediend over een besluit en/of gedraging waartegen rechtstreeks beroep
kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor de examens van de hogeschool, bij de
Geschillen Adviescommissie van de hogeschool dan wel een klacht kan worden ingediend bij de
Klachtencommissie ongewenst gedrag van de hogeschool.
4. Alvorens een klacht kan worden ingediend, dient de klager zich te wenden tot degene die het
desbetreffende besluit heeft genomen of had moeten nemen dan wel over wiens handeling hij
klaagt, teneinde het besluit of de handeling te bespreken.
5. De klacht wordt vertrouwelijk en schriftelijk of digitaal ingediend door het schrijven van een (digitale)
brief aan het klachtenloket Windesheim, uiterlijk zes weken nadat het betreffende besluit is
genomen dan wel de handeling is verricht. Indien de klacht het niet nemen van een besluit betreft,
wordt de klacht binnen een redelijke termijn ingediend.
6. In bijzondere gevallen kan van de in lid 5 genoemde termijn worden afgeweken. In de klacht dient in
dat geval de termijnoverschrijding te worden gemotiveerd.
7. De klacht vermeldt in ieder geval:
(1) naam, adres en woonplaats van degene die de klacht indient;
(2) het besluit dan wel de handeling waarover wordt geklaagd;
(3) de datum van het besluit of de datum/periode van de handeling(en);
(4) een duidelijke beschrijving van het besluit en/of de handeling, alsmede de gronden
(redenen) van de klacht;
(5) de gewenste voorziening ter opheffing van de klacht;
8. Bij de klacht worden zo mogelijk de relevante schriftelijke stukken gevoegd.
9. De klager kan zich desgewenst wenden tot de studentendecaan en verzoeken om ondersteuning bij
de behandeling van de klacht.
10. Vanuit het klachtenloket wordt de klacht doorgegeven aan de domeindirecteur.
11. De domeindirecteur onderzoek in overleg met de klager of een minnelijke schikking mogelijk is.
Indien een minnelijke schikking niet tot de mogelijkheden behoort, wordt de klacht overgedragen
aan de klachtencommissie van het betreffende domein, met het verzoek hierover een advies uit te
brengen aan de domeindirecteur.
12. Het indienen van een klacht over een besluit, schorst de werking van het besluit niet.
40
Artikel 3 - Advies klachtencommissie
 Indien de klacht niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2 sub 6, 7 en 8 van deze regeling wordt
klager binnen een door de voorzitter van de klachtencommissie te stellen termijn in de gelegenheid
gesteld de klacht aan te vullen.
 Indien de aanvulling niet aan de te stellen eisen voldoet dan wel niet op tijd wordt ontvangen, kan de
voorzitter de domeindirecteur adviseren de klacht niet ontvankelijk te verklaren.
 Nadat de klacht aan de klachtencommissie is overgedragen, geeft de klachtencommissie binnen zes
weken na ontvangst van de klacht een advies over de klacht. Deze termijn kan eenmaal met vier
weken worden verlengd. Indien verlenging in de maanden juli of augustus geschiedt, bedraagt de
verlenging ten hoogste acht weken.
 De klachtencommissie behandelt de klacht conform het Reglement van orde Klachtencommissie.
 Het advies van de commissie kan inhouden
(1) Niet-ontvankelijkheid van de klacht;
(2) Gegrondverklaring van de klacht;
(3) Ongegrondverklaring van de klacht.
 Indien de klacht gegrond wordt verklaard geeft de commissie aan de domeindirecteur een advies
over de afhandeling van de klacht.
 De domeindirecteur neemt binnen twee weken na het advies van de klachtencommissie een besluit
met betrekking tot de afhandeling van de klacht.
 Indien de domeindirecteur bij de afhandeling van de klacht van het advies afwijkt, motiveert de
domeindirecteur de afwijking.
Artikel 4 - Voorlopige voorziening
1. De student kan de klachtencommissie verzoeken om een voorlopige voorziening, indien er een
spoedeisend belang is voor het treffen van een voorziening.
2. De voorzitter van de klachtencommissie neemt daarover binnen drie dagen een besluit, gehoord de
klager en het desbetreffende personeelslid en/of orgaan.
3. Tegen het besluit van de voorzitter staat geen beroep open.
Artikel 5 - Beroep
Tegen het advies van de klachtencommissie ex artikel 3 lid 5 van dit reglement en/of tegen het besluit
van de domeindirecteur ex artikel 3.7 van dit reglement is geen beroep mogelijk.
Artikel 6 - Slotbepaling
1. Deze klachtenregeling gaat in per 1 september 2015 en is door het College van Bestuur vastgesteld
d.d. 14 april 2015 na verkregen goedkeuring van de CMR d.d. 13 april 2015.
2. Deze klachtenregeling komt in de plaats van de eerder vastgestelde klachtenregeling.
3. Dit reglement maakt deel uit van, en wordt gepubliceerd in het Studentenstatuut Opleidingsdeel.
41
DEEL 5 BIJLAGE
Bijlage 1 Ad SWZ-eindkwalificaties
Segment 1:
Hulpverlening aan en ten behoeve van cliënten
1. Versterken van de cliënt
Werkt vanuit een visie op volwaardig burgerschap aan het vergroten en in stand houden van de
competenties van de cliënt en doet daarbij altijd een beroep op de eigen kracht van de cliënt en het
cliëntsysteem. Stuurt aan op betrokkenheid en participatie en neemt alleen de regie over in
situaties waar dat (tijdelijk) niet anders kan.
2. Benutten van de context
Versterkt de eigen kracht en zelfregie van de cliënt en het cliëntsysteem. Overziet het formele en
informele netwerk en maakt hier binnen de beschikbare mogelijkheden effectief gebruik van om
maatschappelijk participatie te realiseren op de drie leefgebieden: wonen, werken/dagbesteding en
zingeving.
3. Hanteren van de relatie
Bouwt vanuit oprechte betrokkenheid en een open en respectvolle houding een vertrouwensrelatie
op en draagt er zorg voor door dat de behoefte van de cliënt en/of het cliëntsysteem helder wordt.
Zet communicatieve vaardigheden in om binnen deze relatie om te gaan met tegenstrijdige
belangen.
4. Methodisch hulpverlenen
Verheldert vragen en behoeften van de cliënt en het cliëntsysteem. Vertaalt dit zelfstandig binnen de
cyclus van methodisch handelen en neemt het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt en het
cliëntsysteem als uitgangspunt.
5. Ontwerpen van programma’s
Stimuleert de cliënt en het cliëntsysteem om zelf oplossingen te bedenken die leiden tot de voor
hen gewenste situatie. Biedt, binnen de beschikbare beleidsmatige en financiële kaders, begeleiding
bij het realiseren van een ondersteuningsaanbod, dat recht doet aan de wensen en behoeften van
de cliënt en het cliëntsysteem.
6. Verantwoorden van handelen
Is aanspreekbaar op het eigen beroepsmatig handelen en de gevolgen daarvan voor het realiseren
van de doelen van de cliënt. Kan daarbij te allen tijde verantwoording afleggen tegenover cliënten,
hun wettelijk vertegenwoordigers, financiers, en andere betrokkenen.
Segment 2:
Het werken binnen en vanuit een hulpverleningsorganisatie
7. Professioneel samenwerken
Werkt samen binnen interdisciplinaire samenwerkingsverbanden en versterkt netwerken met als
doel de sociaal maatschappelijke participatie van de cliënt en het cliëntsysteem te ondersteunen en
te realiseren. Maakt verbinding door verantwoordelijkheden te delen, gebruik te maken van
deskundigheid van anderen en eigen deskundigheid over te dragen.
8. Sturen
42
Stuurt aan op betrokkenheid en participatie van de cliënt en het cliëntsysteem. Coördineert de
organisatie van hulpverlening en begeleiding rondom de cliënt en ondersteunt daarbij collega’s,
stagiaires, vrijwilligers en mantelzorgers waarmee wordt samengewerkt in het kader van de
beroepsuitoefening.
9. Signaleren en initiëren
Herkent signalen van crisissituaties en reageert adequaat hierop. Werkt preventief door vroegtijdige
signalering van probleem veroorzakende en probleem versterkende factoren op het gebied van
sociaal maatschappelijke participatie en brengt deze onder de aandacht bij betrokkenen en
belanghebbenden waardoor zwaardere zorg voorkomen kan worden.
10. Innoveren
Bedenkt creatieve oplossingen en anticipeert op veranderingen binnen de eigen werksituatie en
draagt daarmee bij aan het realiseren van de doelstellingen van maatschappelijke participatie zoals
die verwoord zijn in de wet en regelgeving.
11. Organiseren en beheren
Levert zelfstandig en verantwoordelijk een bijdrage aan één of meerdere organisatie-, en beheer
taken.
Segment 3:
Het werken aan professionalisering
12. Kritisch reflecteren
Reflecteert kritisch op eigen beroepsmatig handelen, leert van ervaringen en deelt deze met
collega’s en partijen waarmee wordt samengewerkt.
13. Onderzoeken
Heeft een onderzoekende houding en neemt zelfstandig initiatief tot het verzamelen van informatie
die bijdraagt aan effectieve ondersteuning en begeleiding van de cliënt en/of het netwerk van de
cliënt.
14. Profileren en legitimeren
Benut professionele ruimte en is ondernemend. Levert een professionele bijdrage aan
interdisciplinaire samenwerkingsverbanden binnen en buiten de eigen werkplek en bewaakt de
belangen van de cliënt en/of het cliëntsysteem.
15. Professionaliseren
Zet leervaardigheden en een ontwikkeling gerichte attitude in om zelfstandig sturing te geven aan de
eigen loopbaan.
43
Download