2005/001

advertisement
SECUNDAIR ONDERWIJS
Onderwijsvorm:
A-Stroom
Graad:
1e graad
Jaar:
eerste en tweede leerjaar
KEUZEGEDEELTE
BASISOPTIE
GRIEKS-LATIJN
LATIJN
Vak(ken):
AV Latijn
keuzegedeelte
basisoptie
Vakkencode:
WW-l
Leerplannummer:
2005/001
4/0 lt/w
0/4 lt/w
(vervangt 2004/279)
Nummer inspectie:
2004 / 185 // 1 / C / BO / 2h / I / / D/
(vervangt 2004 / 185 // 1 / C / BO / 1 / I / / V/06)
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
1
Inhoudstafel
1. Inleiding
2. Visie op klassieke talen
3. Doelstellingen
Cognitieve doelstellingen
Affectieve doelstellingen
4. Leerinhouden
4.1. Uitspraak
4.2. Teksten
4.3. Vocabularium
4.4. Grammatica
4.5. Lectuurmethode
4.6. Verwoorden van het tekstbegrip
4.7. Cultuur
5. Pedagogisch-didactische wenken
5.1. Presentatie van het cultuurhistorisch item
5.2. Teksten
5.2.1. Tekstkeuze
5.2.2. De functionele lectuur
5.2.3. Verwoorden van het tekstbegrip
5.2.4. Vocabularium
5.3. Explicerende fase
5.3.1. Grammaticale inductie
5.3.2. Oefeningen
5.4. VOET
5.5. ICT
5.6. VGW
6. Evaluatie
6.1. Doel
6.2. Taxonomie
6.3. Frequentie
6.4. Toetsvragen over behandelde teksten
6.5. Toetsvragen over niet-behandelde teksten
6.6. Dagelijks werk
6.7. Klassengemiddelde
6.8. Attitudes
7. Documenten
8. Bibliografie
9. Minimale materiële vereisten
10. Bijlagen
I VOET eerste graad A-stroom
II Lijst van de frequente woorden
III Grammaticale concordantielijst
IV Grammaticale terminologie klassieke talen en Nederlands
V Doelstellingen taalbeschouwing Nederlands BaO
VI Memokaart
2
2
5
5
9
12
12
12
12
12
14
15
16
17
17
17
17
17
18
20
21
21
21
24
25
25
27
27
27
27
28
28
28
28
29
30
32
35
36
36
43
51
59
61
69
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
2
1. Inleiding
De cursus LATIJN (4 u + 4 u) in de eerste graad van het secundair onderwijs vormt één geheel,
waarin de leerstof evenwichtig over de beide leerjaren wordt gespreid.
De cursus heeft een taalkundig en een cultuurhistorisch doel.
Als taalcursus is hij erop gericht de leerlingen in staat te stellen zo vlug mogelijk zelfstandig
authentieke teksten te begrijpen en dat begrip te verwoorden. Dat impliceert aan de ene kant de
kennis van een basisgrammatica, een basisvocabularium en een lectuurmethode, aan de andere
kant de kennis van methodes om inhoudsvragen te beantwoorden en om Latijnse zinnen in het
Nederlands te vertalen. In functie van de cultuurhistorische doelstellingen kiest de leraar teksten die
de leerlingen progressief vertrouwd maken met een aantal aspecten van de Grieks-Romeinse
beschaving en haar betekenis voor de hedendaagse mens.
Bij de keuze en de bespreking van de inhoud van de teksten laat de leraar niet na aandacht te
besteden aan de themata die door de UNESCO en de EU worden aanbevolen, zoals Europese en
mondiale dimensie, consumentenopvoeding, verkeersopvoeding, opvoeding tot gezondheid en
hygiëne, gelijke kansen voor jongens en meisjes e.d.
2. Visie op de klassieke talen
Studies klassieke talen dragen bij tot de algemene vorming van de leerlingen. Ze hebben tot doel een
inzicht te laten verwerven in taal en letterkunde, de kunst en de cultuur, de maatschappij en de
mentaliteit van Grieken en/of Romeinen.
In het fundamenteel gedeelte wordt de klemtoon gelegd op taalkundige aspecten en de componenten
Griekse én Latijnse cultuur.
Beginsituatie / eigenheid van de studierichting ‘klassieke studies’
2.1.
Beginsituatie
Leerlingen in de 1ste graad Keuze en Optie Latijn zijn leerlingen die pas het BaO verlaten hebben en
die qua communicatieve vaardigheden meestal al ver staan maar qua grammaticale kennis van
woorden, grammaticale vormen en terminologie weinig ervaring hebben.
Daarom is het nodig dat de leraar Latijn in de 1ste graad een ernstige poging doet om zijn taalgebruik
op het niveau van die leerlingen te brengen.
Leerlingen in de 1ste graad moeten naast de basisterminologie van de grammatica ook kennis
verwerven van een uitgebreid basisvocabularium, van verbuiging en vervoeging en elementaire
beginselen van taxonomie van de samengestelde zin.
De 1ste graad zal vooral een observatie inhouden van de aanleg voor talen van deze leerlingen en van
hun interesse.
Op gebied van cultuur verwerven zij inzicht in bepaalde aspecten van de leefwereld van de
Romeinen, van grote periodes, belangrijke feiten en personages, van algemene gegevens van
geografie en mythologie.
2.2.
Eigenheid
De klassieke studies dragen bij tot de algemene vorming van de leerlingen. Ze hebben tot doel een
inzicht te verwerven in taal en letterkunde, de kunst en cultuur, de maatschappij en de mentaliteit van
de Grieken en/of Romeinen. Langs deze weg krijgen de leerlingen een beter inzicht in de eigen
cultuur en kunnen ze onder andere de westerse cultuur met niet-westerse culturen vergelijken.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
3
De klassieke studies maken duidelijk dat mensen zich in de oudheid dezelfde vragen stelden als wij.
De antwoorden zijn soms heel verschillend omwille van de context, maar blijven vaak herkenbaar. De
studie in het secundair onderwijs probeert een referentiekader mee te geven waarmee men zich kan
verplaatsen in die andere context of waarmee het mogelijk is om de klassieke cultuuruitingen
gemakkelijker te ontsluiten en te begrijpen.
In de klassieke studies krijgt het doorleven van de antieke cultuur de nodige aandacht. Actualiseren is
een belangrijk principe.
Het ontwikkelen van vaardigheden en attitudes neemt in de klassieke studies een bijzondere plaats in.
Affectieve, cognitieve, metacognitieve, communicatieve en sociale vaardigheden en vaardigheden
voor leren, studeren en onderzoeken komen in grote mate aan bod. De onderzoeksvaardigheden in
de tweede graad hebben vooral betrekking op lees- en interpretatievaardigheden. Ze dragen ertoe bij
dat de leerling geleidelijk aan leert zelfstandig alle aspecten van een literaire tekst te onderzoeken en
te verwerken tot een zinvol geheel.
De studie van de klassieke oudheid gebeurt vanuit twee invalshoeken, met name taal en cultuur.
Taalstudie is eigen aan ‘klassieke studies’. Door de studie van Grieks/Latijn krijgen de leerlingen
toegang tot de letterkunde in de oorspronkelijke taal. Door het bestuderen van taalfenomenen uit de
klassieke oudheid wordt ook een grondige taaltheoretische kennis verworven. Die laat zien hoe de
klassieke talen zijn opgebouwd en welke verschillen en gelijkenissen er onderling en met de huidige
moderne talen zijn.
De studie van cultuuruitingen als uitdrukking van mens en maatschappij (d.w.z. literaire genres, maar
ook andere cultuuruitingen zoals wetenschappen, beeldende kunsten, architectuur) hoort bij de
culturele invalshoek. Door analyse en reflectie worden culturele uitingen op basis van gelijkenissen en
verschillen verduidelijkt. De literatuur neemt in dit geheel een bijzondere plaats in. Het is een vorm
van culturele dialoog: de taal in literaire teksten wordt gebruikt als middel om ervaringen uit te
drukken, te ordenen en te bewaren en ook als middel om te reflecteren over mens en wereld.
2.3.
Leerlingenprofiel
‘Klassieke studies’ richt zich tot leerlingen met een belangrijke interesse voor taal , cultuur en
literatuur.
De brede algemene vorming die ‘klassieke studies’ biedt, spreekt hen aan.
Ze zijn geïnteresseerd in cultuuruitingen in het algemeen waardoor zij zicht krijgen op de westerse
beschaving en op de identiteit van de Europese cultuur.
De receptie van antieke cultuuruitingen in de moderne wereld, waarbij literatuur een belangrijke plaats
inneemt, wekt hun belangstelling.
Oog hebben voor de klassieke cultuur draagt bij tot openheid voor andere culturen, waardoor de
leerlingen de eigen tijdsgeest leren relativeren.
Door ‘klassieke studies’ wensen de leerlingen hun taaltheoretische kennis te vergroten. Ontsluiten van
antieke teksten heeft voor hen een boeiend karakter. Zij zijn geïnteresseerd in gestructureerde
taalpatronen in het besef dat daardoor hun inzicht in communicatie wordt verruimd. Bovendien
verwachten ze een aanzienlijke uitbreiding van hun leer- en studievaardigheden.
2.4.
Vervolgopleidingen
De vorming van de leerling klassieke studies laat een vervolgstudie in alle vormen van hoger
onderwijs toe. Volgende opleidingen in het hoger onderwijs zijn inhoudelijk sterk verwant met
klassieke studies:
- in het hoger onderwijs van een cyclus sluit de opleiding voor het algemene vak Latijn in
het secundair onderwijs specifiek aan bij klassieke studies;
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
-
in het hoger onderwijs van twee cycli sluit de opleiding vertaalkunde uit het studiegebied
toegepaste taalkunde bij klassieke studies aan;
in het academisch onderwijs sluiten taal- en letterkunde, geschiedenis, archeologie,
kunstwetenschappen, wijsbegeerte, moraalwetenschappen, rechten en criminologische
wetenschappen bij klassieke studies aan;
via het CG 1lt/w aanvullende cursus Latijn / Grieks in de 3de graad kunnen leerlingen een
beter inzicht krijgen in wetenschappelijke terminologie en zich voorbereiden op exact
wetenschappelijke studies.
4
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
5
3. Doelstellingen
COGNITIEVE DOELSTELLINGEN
3.1. Curriculumdoelstellingen
De studie van het Latijn heeft tot doel bij te dragen tot de persoonlijkheidsvorming in dienst van de
gemeenschap door het lezen en bestuderen van Latijnse teksten.
3.1.1. Vakgebonden doelstellingen
3.1.1.1. Het essentieel element in die vorming ligt in de voortdurende confrontatie met problemen
op het vlak van de vorm en de inhoud. Die dubbele probleemstelling is complementair, d.w.z. we
kunnen niet doordringen tot de inhoud indien we de elementaire taalmoeilijkheden niet overwinnen;
anderzijds is de oplossing van de taalproblemen in vele gevallen afhankelijk van het begrijpen van de
tekst.
Dat ingewikkeld proces, waarbij een wisselwerking bestaat tussen taal en inhoud verloopt van de
probleemstelling via een hypothese naar een aanvaardbare definitieve oplossing. De leerling
kan dat aanvankelijk niet alleen aan. Onder leiding van de leraar verwerft hij eerst de bekwaamheid en
tenslotte de attitude om op eigen kracht problemen te zien en op te lossen. Hij zal anders worden en
met name die soepelheid van geest krijgen die een van de doeleinden is van het onderwijs.1
Toch zou het verkeerd zijn bij de studie van de teksten uitsluitend oog te hebben voor het intellectuele
proces dat de leerling moet doormaken om tot de inhoud van de informatie door te dringen.
3.1.1.2. Het ethisch-cultureel aspect is zeker even belangrijk én door de intrinsieke waarde van die
teksten én omdat Griekenland en Rome op de beschaving van West-Europa een invloed hebben
uitgeoefend die moeilijk kan overschat worden. Daarom worden de teksten in de eerste twee leerjaren
zo gekozen dat ze verscheidene aspecten van de Griekse en de Romeinse samenleving belichten
( geschiedenis, mythen en sagen, kunst, godsdienst en filosofie, dagelijks leven). Nagenoeg elk facet
van beide culturen kan aan de hand van teksten van Latijnse auteurs geïllustreerd worden.
Door de lectuur van de auteurs – occasioneel ook van niet-literaire teksten – krijgt de leerling een kijk
op een maatschappij en een cultuur die, hoever ze ook in het verleden liggen, toch met zovele
banden met ons verbonden zijn Bovendien leidt het contact met de antieke cultuur tot een beter begrip
van cultuurperiodes zoals de Middeleeuwen en de Renaissance.
De leraar laat dan ook geen gelegenheid voorbijgaan om te wijzen op de nawerking van de antieke
cultuur.
De voortdurende confrontatie met situaties waarin we tal van vertrouwde elementen weervinden
brengt trouwens de leerling tot een dieper bewustzijn van en een meer openstaan voor de problemen
van eigen tijd en zo tot het relativeren van eigen perspectieven en visies.
3.1.2. Transferabele doelstellingen.
Het bestuderen van Latijnse teksten biedt de leerling de mogelijkheid om wat als vakinhoud wordt
onderwezen, te gebruiken op terreinen die buiten het vak liggen.
Lexicografie: Latijnse woorden die voortleven in moderne talen
Algemeen-taalkundige vorming:
- inzicht in de karakteristieken van een flecterende taal
- kennis van grammaticale terminologie
- inzicht in de structuur van enkelvoudige en samengestelde zinnen
1
Prof. Dr. A. DE BLOCK, Algemene Didactiek, Standaard, Antwerpen 1971. Daar deze rubriek in
hoofdzaak steunt op het geciteerde werk van Prof. Dr. DE BLOCK, wordt in het vervolg naar dit werk
niet meer verwezen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
6
- bekwaamheid tot translatie = mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid
- inzicht in taalniveaus = cultuur- en milieugebondenheid van de taal
- bekwaamheid tot interpretatie van een mededeling
Algemeen culturele vorming: o.m. op het gebied van kunst, geschiedenis, maatschappelijk
leven
Attitudevorming:
- nauwkeurigheid in het observeren van gegevens
- toetsen van besluiten op hun validiteit
- bereidheid een opvatting te wijzigen in het licht van nieuwe gegevens
- spontaan verband leggen tussen nieuwe woorden
- aandacht voor de logische samenhang van een mededeling
- kritisch staan tegenover de inhoud en / of de vorm van een mededeling op grond
van externe of interne criteria
- de attitude vergelijkbare situaties als zodanig te herkennen
De transfer kan alleen tot stand komen wanneer de leraar bewust daartoe de mogelijkheid
schept door geregeld te verwijzen naar elementen buiten het vak en te streven naar
interdisciplinariteit.
3.2. Taxonomie.
De taak van de leraar beperkt zich niet tot overdracht van kennis. Om zorgvuldig de opeenvolgende
cognitieve niveaus af te bakenen, die hij bij de leerlingen nastreeft, rangschikt hij de concrete
lesdoelstellingen volgens het taxonomisch B. Bloom2,zoals het aangepast werd door – N.M. Sanders3
– A. Libotton4 .
In overeenstemming met de lesdoelstellingen ordent hij ook de evaluatievragen volgens dezelfde
taxonomie:
KENNIS
BEGRIP
-translatie
-interpretatie
-extrapolatie
TOEPASSING
ANALYSE
-verklaringsvragen
-inductievragen
-deductievragen
SYNTHESE
-predictievragen
-problem-solving
-originaliteitvragen
WAARDEBEPALING
-vragen naar een mening
-vragen naar een oordeel over een opvatting, een houding, een gedragspatroon
-vragen naar een oordeel over een oplossing
-vragen naar een oordeel over een kwaliteit
Het gebruik van een dergelijke taxonomie laat de leraar toe
- de nagestreefde lesdoelen nauwkeuriger te omschrijven, te catalogeren en te
diversifiëren;
2
BLOOM,B.S., taxonomie van een aantal in het onderwijs en de vorming gestelde leerdoelen, I, Het
cognitieve gebied, Standaard, Antwerpen, 1971.
3
SANDERS N.M., Classroom questions: what kinds ?, New York, 1966
4
LIBOTTON A., Evaluatief onderzoek van de minicursus “Denkvragen stellen”. V.U.B. 1977
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
-
7
de evaluatie daadwerkelijk te spreiden over de verschillende cognitieve niveaus
door ze niet te beperken tot geheugenvragen en steeds terugkerende
denkvragen;
vaagheid te vermijden bij het rapporteren dank zij een beter inzicht in de
prestaties van de leerlingen;
lacunes duidelijker te situeren en aan tekorten efficiënter te remediëren.
Voorbeelden uit de leerstof van de eerste graad.
De doelstellingen in de 1ste graad sluiten aan bij de eindtermen van het BaO en zijn in
hoofdzaak gericht op KENNIS en BEGRIP. Sporadisch worden eenvoudige
TOEPASSINGEN gemaakt en ANALYSEVRAGEN gesteld en vanaf I,2 oefent men ook
SYNTHESE ( vooral met inhoudsvragen ?)
KENNIS
1. De leerlingen herkennen de essentiële terminologische begrippen die zij ontmoeten, zoals:
a) onderwerp, persoonsvorm, getal, tegenwoordige tijd, verleden tijd, toekomende tijd, voltooid
deelwoord, tegenwoordig deelwoord, aantonende wijs, gebiedende wijs, onregelmatig werkwoord,
zelfstandig gebruikt werkwoord, voorzetsels, voegwoorden, voornaamwoorden, telwoorden,
bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, vraagzinnen, enkelvoudige zinnen, samengestelde zinnen,
zelfstandig naamwoord, enkelvoud, meervoud, geslacht, voorvoegsel, gezegde, voorwerp, lijdend
voorwerp, meewerkend voorwerp, handelend voorwerp, bijwoordelijke bepaling.
b) naamval, functie, woordsoort, verbuiging, vervoeging, aanvoegende wijs
2. De leerlingen kennen deze essentiële terminologische begrippen.
3. De leerlingen kunnen deze terminologische begrippen benoemen (evt. met hun Latijnse
benaming).
4. De leerlingen kunnen een vorm (van een paradigma) determineren om hem correct te begrijpen.
5. De leerlingen herkennen de verschillende stammen (onvoltooide, voltooide) en de kenmerken
van tijden en wijzen.
6. De leerlingen hebben kennis van het verbuigings- en vervoegingssyteem in het Latijn.
7. De leerlingen kennen de Ciceroniaanse uitspraak.
8. De leerlingen kennen paraat de frequente woorden die zij in de leeslessen ontmoet hebben.
9. De leerlingen kennen specifieke feiten zoals jaartallen, gebeurtenissen, personen, plaatsen,
bronnen van informatie.
BEGRIP
10. Hebben de attitude van een aantal frequente woorden via taalverwantschap de
betekenis te duiden.
11. Hebben de bekwaamheid de nevenbetekenis van een woord in de context te begrijpen.
12. Zijn in staat van woorden, woordvormen, woordgroepen, zinsdelen, zinsconstructies die in de klas
gelezen worden de juiste betekenis weer te geven.
13. Hebben de attitude te lezen in woordgroepen lettend op de naamvalsuitgangen.
Translatie (wat betekent de tekst?)
14. Kunnen van een eenvoudige doorlopende tekst op inhoudsvragen het correcte antwoord geven.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
15. Hebben de bekwaamheid een functioneel gelezen tekst met eigen woorden weer te
geven.
16. Kunnen van een eenvoudige, bestudeerde tekst een zinvolle vertaling maken.
.
Interpretatie (wie of wat bedoelt de auteur?)
17. Bekwaamheid een interpretatie van een tekst te geven, rekening houden met alle gegevens
(bondig resumeren).
18. Bekwaamheid het essentiële te onderscheiden van het bijkomstige (onderscheid tussen
relevante en irrelevante gegevens).
19. De leerlingen weten naar welk woord een voornaamwoord of bijwoord verwijst.
Extrapolatie (welke conclusie kan uit de tekst worden getrokken?)
20. Bekwaamheid gevolgtrekkingen te maken rekening houdend met de gegevens van de
communicatie.
21. Bekwaamheid een gelezen tekst te situeren in het geheel van een unit.
TOEPASSING
22. De leerlingen kunnen een woord onder zijn woordsoort rubriceren.
23. De leerlingen kunnen een eenvoudige zin in woordgroepen splitsen.
24. De leerlingen zijn in staat met behulp van verworven technieken van grammatica de juiste
vertaling van woordgroepen, zinsconstructies en zinnen te geven.
25. De leerlingen zijn in staat gelezen teksten te actualiseren en toe te passen op hedendaagse
situaties.
ANALYSE
26. De leerlingen kunnen van een substantief de functie geven op grond van de naamval
(verklaringsvraag).
27. De leerlingen kunnen uit een bijgesteld adjectief, voornaamwoord of participium het genus van
het substantief verklaren (inductie).
28. De leerlingen kunnen bepalen waarmee een adjectief, voornaamwoord of participium in de zin
congrueert (deductie).
29. De leerlingen kunnen argumenteren met gegevens van de tekst om een bepaalde bewering te
staven (deductie).
SYNTHESE
30. De leerlingen kunnen (in I,2) inhoudsvragen over een niet-bestudeerde tekst
beantwoorden.
31.De leerlingen kunnen ( in I,2) van eenvoudige niet-bestudeerde zinnen correct de inhoud
weergeven (problem-solving).
8
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
9
32. De leerlingen zijn in staat boven een bestudeerde tekst een originele titel te bedenken (problemsolving).
33. De leerlingen kunnen documentatiemateriaal rond een bepaald thema, dat als groepswerk werd
behandeld, verwerken tot een samenvattend verslag (originaliteitsvraag).
AFFECTIEVE DOELSTELLINGEN
Over het succes of de mislukking van het leerproces is reeds heel wat empirisch onderzoek verricht.
Ongetwijfeld is het effect van intellectuele vorming in hoge mate afhankelijk van de bereidheid van de
leerlingen om daaraan mee te werken. Derhalve is het noodzakelijk voor de realisatie van de
essentiële cognitieve doelstellingen de nodige aandacht te besteden aan het affectieve gedrag van de
leerlingen. Hun jonge leeftijd (12-13 jaar) is nog zeer gevoelig voor veranderingen in de fundamentele
attitudes waarop de leraar zeer grote invloed kan uitoefenen. Voor de observatie en evaluatie van het
affectieve baseren wij ons in hoofdzaak op de taxonomie van Krathwohl5, waarin vijf categorieën
worden onderscheiden:
1. receptiviteit (belangstelling)
2. respons
3. waardering
4. organisatie van waarden
5. karaktervorming
In de 1ste graad komen vooral categorieën 1 tot 3 aan bod. De leraar gaat na in welke mate het
affectief gedrag van een leerling beantwoordt aan het vooropgestelde doel.
Taxonomie van Krathwohl
1. Belangstelling (receptiviteit) = de leerling staat open voor de aangeboden informatie:
- schenkt de leerling voldoende aandacht aan wat de leraar zegt?
- schenkt de leerling voldoende aandacht aan wat de andere leerlingen zeggen?
- is de leerling geboeid?
2. Respons = de leerling heeft niet alleen belangstelling voor de aangeboden informatie, maar
reageert ook positief erop:
- voert de leerling de opgelegde taken uit?
- reageert de leerling tijdens de les uit vrije wil?
- vraagt de leerling zelf te mogen antwoorden, aan de beurt te komen?
- maakt de leerling spontaan een oefening?
- toont de leerling emotionele betrokkenheid bij het vak (ijver, plezier, voldoening,
kritische ingesteldheid)?
- zoekt de leerling bijkomende informatie, via bibliotheek, lectuur; ICT?
- toont de leerling zich bereid een korte uiteenzetting te houden?
- speelt de leerling een actieve rol bij een groepsopdracht?
3. Waardering = de leerling ervaart de aangeboden informatie en het leerproces als een waarde en
aanvaardt ze als zodanig; hij toont zijn voorkeur voor die waarde en integreert ze:
- ervaart de leerling de lessen Latijn als een waardevolle bijdrage tot zijn
persoonlijkheidsvorming?
- erkent de leerling de positieve verworvenheden uit de oudheid, hun invloed op de
latere tijden en hun betekenis vandaag?
- past de leerling de verworven kennis toe op andere vakgebieden?
5
KRATHWOHL: Taxonomie van een aantal in het onderwijs en de vorming gestelde doelen, II, Het
affectieve gebied, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen, 1971.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
10
De rol van de leraar.
Het affectieve gedrag van de leerling kan in belangrijke mate door de leraar beïnvloed worden. De
belangstelling, de respons en de waardering van de leerling worden door hem gewekt, aangemoedigd
en bestendigd. Zijn motiverend en bezielend optreden is even onmisbaar voor het bereiken van de
einddoelstellingen als zijn vakgebonden opleiding.
Door middel van de media zoals jeugdliteratuur, jeugdprogramma’s op radio en televisie, het gebruik
van ICT, podiumkunsten, film, optredens en manifestaties (voor en / of door de jeugd) kan hij een
nauw contact onderhouden met de leefwereld van de jonge mens die hij in de klas voor zich krijgt en
op die manier inspelen op de interesses die tekstkeuzes en methodische aanpak kunnen
beïnvloeden.
Belangstelling.
Uit diverse studies6 blijkt dat de belangstelling van de leerling voor een vak in hoge mate afhankelijk is
van de persoonlijkheid van de leraar. Onder de typerende kenmerken van de “goede” leraar komt
naast rechtvaardigheid, verantwoordelijkheidsbesef; geduld, aanpassingsvermogen, de interesse voor
de leerlingen sterk naar voor.
Bovendien is vanwege de leraar de ontwikkeling van een aantal vaardigheden en / of attitudes vereist,
zoals:
- de klasactiviteit continu organiseren;
- in staat zijn verschillende activiteiten tegelijk uit te voeren;
- in staat zijn de leerlingen alert te houden (door het opbouwen van een zekere
spanning, door gevarieerd materiaal aan te bieden, door variatie te brengen in zijn
methodisch optreden, door het gebruik van de media);
- informatie met grote helderheid aan de leerlingen overdragen;
- taken en lesopdrachten duidelijk omschrijven;
- een op leren afgestemd klimaat creëren;
- bewust op verschillende niveaus van cognitief gedrag opereren;
- bereid zijn het verstrekte onderwijs geregeld te evalueren en bij te sturen;
- bereid zijn in geval van lacunes in de kennis van de leerling remediërend op te
treden;
- bekwaam zijn adequate toetsen op te stellen.
Respons.
Een in goede banen geleid belangstelling brengt de leerling vanzelf tot respons. De leraar kan die
respons stimuleren:
- door overwegend taakgericht met de leerlingen te werken;
- door zijn optreden vooral te richten op structurerend commentaar op de inbreng
van leerlingen;
- door bij voorkeur niet docerend op te treden (techniek van het klassengesprek,
stellen van gerichte vragen, positief bekrachtigen, nadruk op interactie tussen de
leerlingen…);
- door positieve verwachtingen te laten blijken t.a.v. het leerresultaat;
- door zijn inspanningen af te stemmen op voldoende leerresultaat bij alle
leerlingen.
6
-Dunkin, M. & Biddle, B, The study of teaching , New-York, Holt, Rinehart & Winston, 1974.
-Flanders, N., Analyzing Teacher Behavior, Reading Mass., Addison-Wesley, 1970.
-Kounin, J., Discipline and group Managements in Classrooms, New-York, Holt, Rinehart &
Winston, 1970.
-Lowyck, J., Een strategie voor curriculumontwikkeling voor de lerarenopleiding, in Pedagogische
Studiën, jg. 53, 9, sept.1976.
-Travers, R.M.W.,ed., Second Handboek of Research on Teaching, chicago, Rand Mc. Nally, 1973.
-Brandt, W., & Van Petegem, P., Wie wind zaait… : een poging tot exemplariteit via een herdachte
lerarenopleiding, in Begeleid Zelfstandig Leren, afl. 2, november 2002,81, Wolters Plantyn.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
11
Waardering.
De erkenning va de waarde van het vak kan door de leraar positief beïnvloed worden:
- door het actualiseren van algemeen menselijke problematiek uit antieke teksten;
- door de aandacht te trekken op alle vormen van het continuüm die in de actualiteit
komen (film, toneel, muziek, interessante websites, beeldende kunsten,
reportages, literatuur);
- door samen met de leerlingen tentoonstellingen en musea te bezoeken.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
12
4. LEERINHOUDEN
4.1. Uitspraak
Ciceroniaanse uitspraak.
4.2. Teksten
Een verzameling Latijnse teksten die in stijgende mate authentiek zijn.
4.3. Vocabularium
4.4. Grammatica
De woorden die volgens de frequentielijsten van L.A.S.L.A.7 het occurrentiegetal
30 halen (zie toelichting verder en appendix op p. ), voor zover ze ontmoet
worden;
prefixen en suffixen;
algemene principes inzake woordvorming;
methode om een woordenlijst of woordenboek te raadplegen.
De leerlingen zullen in aanvang (1ste en ook nog in het 2de leerjaar Latijn) een aantal
“begrippen” HERKENNEN, LEREN BENOEMEN, LEREN VERTALEN” zoals:
4.4.1 Terminologie
-
-
woorden, woordvormen, woordgroepen, zinnen, zinsconstructies;
verbuiging: naamval, genus, getal, congruentie, functie;
woordsoorten: substantief, adjectief, bijwoord, telwoord, voornaamwoord,
werkwoord, voorzetsel, voegwoord (nevenschikkend / scheidend,
onderschikkend), vraagpartikel, prefix, assimilatie, suffix, antecedent,
wederkerend;
actief, passief, wijs (indicatief, imperatief, infinitief), tijd, persoonsuitgang,
bindklinker, tijdskenmerk, presensstam, perfectumstam, supinumstam;
de begrippen “voortijdig”, “gelijktijdig”, “natijdig”;
hoofdzin en bijzin;
bijwoordelijke bijzin, bijvoeglijke bijzin, onderwerps- en voorwerpszin.
De leraar zal begrijpen dat leerlingen qua eindtermen vanuit het BaO enkel onderwerp en
gezegde kennen, maar communicatief in hun moedertaal bijna alle begrippen kunnen vormen,
toepassen, gebruiken.
Hij zal dan ook bij moeilijke begrippen zoals “congruentie, functie, determineren enz.” naar
didactische middelen grijpen om het deze begrippen uit te leggen en de grammatica op zijn
juiste waarde schatten.
Van woordgebruik waarvan hij de “primeur” heeft in het Latijn zal hij gebruik maken om de
algemene taal- en schrijfvaardigheid van de leerlingen aan te scherpen.
4.4.2. Morfologie
herkennen en kunnen benoemen van morfologische begrippen als:
° substantieven: regelmatige verbuigingen en regels van het genus;
° adjectieven: regelmatige verbuiging; trappen van vergelijking;
° regelmatige vorming van bijwoorden afgeleid van adjectieven;
° trappen van vergelijking van het bijwoord;
° hoofdtelwoorden, rangtelwoorden: eenheden, tientallen, honderdtallen, mille/milia;
° persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden;
7
Cf. C.R.I.D.E.L.A. , Lexique de base latin par S. Govaerts et J. Denooz , assistants à l’université de
Liège, L.A.S.L.A., 1972-1975.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
13
° aanwijzende voornaamwoorden: hic, iste, ille, is, idem, ipse;
° het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod;
° de correlatieven tantus…quantus en talis…qualis;
° de frequente onbepaalde voornaamwoorden;
° vervoeging van de regelmatige werkwoorden, types amare, monēre, regĕre, audire, capĕre:
tijden van de indicatief (actief en passief), infinitief presens en perfectum (actief en passief)
en infinitief futurum actief, imperatief presens actief, participium presens, perfectum en
futurum, gerundium en gerundivum, supinum op –um;
° vormen van de onregelmatige werkwoorden: esse, posse, ire, ferre, velle, fieri;
° het gebruik van de stamtijden bij het determineren van de werkwoordelijke vorm;
° methode om een woord te rubriceren;
° methode om een substantief te determineren;
° methode om een adjectief, voornaamwoord, telwoord, participium te determineren (genus,
getal, naamval);
° methode om een werkwoordelijke vorm te determineren;
° methode om een werkwoordelijke vorm te vertalen (equivalentie in het Nederlands);
4.4.3.Syntaxis (idem als voor morfologie)
4.4.3.1. Syntaxis van de enkelvoudige zin
4.4.3.1.1. Elementen van de enkelvoudige zin:
° kern van de zin:
- werkwoordelijke vorm(en)
- onderwerp, lijdend voorwerp, datief complement, naamwoordelijk deel van het
gezegde.
° Bepalingen:
- bijvoeglijke bepalingen bestaande uit:
een congruerend adjectief, voornaamwoord, telwoord, participium;
een congruerend substantief: de bijstelling;
een genitief;
- bijwoordelijke bepaling bestaande uit:
een bijwoord;
een voorzetselgroep;
een ablatief zonder voorzetsel;
een accusatief zonder voorzetsel;
- bepaling van gesteldheid bestaande uit:
een substantief;
een adjectief;
een participium.
4.4.3.1.2. Functies van de naamvallen:
° de nominatief als onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde;
° de vocatief als aanspreking;
° de genitief als “van-bepaling
° de datief als meewerkend voorwerp, als bepaling van voor- of nadeel;
° de accusatief als lijdend voorwerp, na een voorzetsel, als onderwerp of naamwoordelijk
deel van het gezegde in een infinitiefzin;
° de ablatief na voorzetsels, als bijwoordelijke bepaling, als deel van de losse ablatief;
4.4.3.1.3.
De congruentie:
° van de persoonsvorm met het onderwerp;
° van een adjectief, voornaamwoord, telwoord, participium als bijvoeglijke bepaling,
naamwoordelijk deel van het gezegde, bepaling van gesteldheid;
° van een substantief als naamwoordelijk deel van het gezegde, bijstelling, bepaling van
gesteldheid;
° van een betrekkelijk voornaamwoord met zijn antecedent.
4.4.3.1.4.
Het gebruik van het adjectief:
° met de functie van een bijvoeglijke bepaling;
° met de functie van een naamwoordelijk deel van het gezegde;
° met de functie van een bepaling van gesteldheid;
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
° zelfstandig gebruikt en als onzijdig abstractum.
4.4.3.2. Syntaxis van de samengestelde zin
4.4.3.2.1.
De onafhankelijke zin,
gebruik van de wijzen:
° indicatief;
° imperatief;
° infinitief;
° conjunctief (occasioneel)
° participium: * als naamwoordelijk deel van het gezegde;
* als participium coniunctum;
* als deel van de losse ablatief;
* met de waarde van een substantief (zelfstandig gebruikt);
° gerundium;
° gerundivum;
Gebruik van de tijden:
° verschil tussen indicatief imperfectum en indicatief perfectum;
° de betekenis van een infinitief presens, perfectum en futurum in een infinitiefzin;
° de betekenis van het presens in P.P.A. en van het perfectum in P.P.P.
4.4.3.2.2.
4.5.
De afhankelijke zin,
het herkennen van volgende types:
° ingeleid door een onderschikkend voegwoord:
* van tijd: cum + ind.
cum + conj.
dum
postquam
ubi + ind. perfectum
ut + ind. perfectum
* van reden: quod + ind.
quia + ind.
cum + conj.
* van toegeving: etsi
tametsi
quamquam
cum + conj.
* van voorwaarde: si, nisi, sive…sive
* van vergelijking: ut, sicut + ind.
* van doel: ut / ne + conj.
* van gevolg: ut + conj.
* voorwerpszin: ut / ne na verba volendi en curandi
° ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord;
° ingeleid door een vragend woord (voornaamwoord, bijwoord, vraagpartikel), indirecte
vraag;
° infinitiefzin;
° participiumzin;
° losse ablatief.
Lectuurmethode
- de stereotiepe weergave van naamvallen en werkwoordelijke vormen kennen;
- de gebruikelijke woordvolgorde in de Latijnse zin kennen en erop attent zijn;
- de afwijkende volgorde (bijv. inversie, disjunctie van adjectief en substantief) herkennen en de
implicaties ervan voor de betekenis van de zin inzien;
14
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
- permanent attent zijn op de grammaticale fenomenen in functie van het begrijpen van
de tekst;
- een zin lezen in zijn feitelijke woordvolgorde;
- een zin lezen met inachtneming van de woordgroepen:
- voorzetselgroep;
- substantief + congruerend adjectief, voornaamwoord., telwoord, participium;
- substantief + bijstelling;
- substantief + genitief;
- gelijkwaardige zinsdelen, verbonden door nevenschikkend, tegenstellend
of scheidend voegwoord;
- participiumzin;
- losse ablatief;
- gerundivumconstructie;
- combinatie van twee of meer woordgroepen (zoeken van een kernwoord);
- erop bedacht zijn dat woorden en woordgroepen vaak slechts een concrete betekenis
krijgen in de totaliteit van de mededeling en bereid zijn de interpretatie van een woord of
woordgroep zonodig uit te stellen tot nadere informatie;
- een hypothese toetsen aan de grammaticale gegevens (grammaticale controlevragen);
- de leestekens benutten in functie van het herkennen van de zinsstructuur;
- de types van bovenvernoemde afhankelijke zinnen kunnen herkennen;
- voortdurend attent zijn op de inhoudelijke samenhang van de mededeling;
- letten op de functie van tegenstellende en verklarende nevenschikkende voegwoorden;
- verwijzende woorden concretiseren: is, ille, qui, (als betrekkelijk voornaamwoord of als
pseudo-relativum);
- de attitude hebben het meest zinvolle verband tussen hoofd- en bijzin te zoeken;
- disjunctieve en conjunctieve operaties: het combineren van gescheiden woordgroepen
en van hoofd- en bijzinnen;
4.6. Verwoorden van het tekstbegrip
4.6.1. Technieken voor het beantwoorden van inhoudsvragen
- de inhoudsvraag met een volledige zin beantwoorden;
- de tijd van het werkwoord in de zin wordt behouden;
- de persoon van het werkwoord in de vraag wordt behouden;
- de formulering van het antwoord ligt zo dicht mogelijk bij de Latijnse tekst, maar
eerbiedigt het Nederlandse taaleigen;
- van de Latijnse zin wordt slechts datgene overgenomen, dat een rechtstreeks antwoord op
de vraag is.
4.6.2. Vertaaltechnieken
- het Latijn heeft geen lidwoord; dit wordt in het Nederlands weergegeven door een
onbepaald of een bepaald lidwoord of door een bezittelijk voornaamwoord;
- de woordvolgorde van het Nederlands wijkt vaak af van de Latijnse:
- inversie in de Nederlandse hoofdzin;
- het onderwerp van hoofd- en bijzin staat in het Nederlands niet voorop;
- de betrekkelijke zin hoort in het Nederlands vlak bij zijn antecedent;
- Latijnse participia worden op verschillende manieren in het Nederlands weergegeven:
- deelwoord
- bijvoeglijke zin
- hoofdwerkwoord
- adjectief
- substantief
- andere wendingen
- overgankelijke of onovergankelijke werkwoorden in het Latijn zijn dat niet altijd in het
Nederlands;
- wanneer het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp in het Latijn is uitgedrukt, krijgt
het in het Nederlands de nadruk:
bijv.
ik persoonlijk
ego
15
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
16
een man /een vrouw als ik
ik … eigenhandig
jij (i.p.v. je)
jij, jij (herhaling)
tu
hij is het die…
ille.
- de woorden die op “reliëfplaatsen” staan in een Latijnse zin, krijgen in het
Nederlands de nadruk door
de plaatsing
de woordkeuze
de toevoeging van woorden
- stijlfiguren moeten op een of andere manier opgevangen worden; als dat niet kan, moet
de leerling beseffen dat de tekst eigenlijk niet “vertaalbaar” is;
- de grondbetekenis van een woord, zoals aangegeven in de woordenlijst, is vaak
ontoereikend om de juiste nuance in de context weer te geven; telkens moet naar een
passend synoniem gezocht worden;
- vele Latijnse wendingen kunnen niet woordelijk in het Nederlands omgezet worden;
telkens moet naar een correcte en vlotte verwoording uitgekeken worden;
- Latijnse volzinnen kunnen vaak niet met een parallelle structuur in het Nederlands
omgezet worden; de leerlingen moeten vertrouwd gemaakt worden met de techniek om
samengestelde zinnen paratactisch weer te geven en de verbanden met passende
bijwoorden uit te drukken.
4.7. Cultuur
4.7.1. Concrete aspecten uit de leefwereld van de Romeinen zoals maatschappij, huis, kleding, spelen
4.7.2. belangrijke gegevens uit de mythologie
4.7.3. algemene geografische gegevens
4.7.4. situering van grote periodes, belangrijke feiten en beroemde personages die in de gelezen
teksten voorkomen (tijdsband).
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
17
5. Pedagogisch-didactische wenken.
In de loop van de twee leerjaren behandelt de leraar een 16-tal units, die als volgt gestructureerd zijn:
5.1. Presentatie van het cultuurhistorisch item.
De Latijnse tekst sluit aan bij een cultuurhistorisch item. Aan de presentatie ervan besteedt de
leraar maximum één lesuur. Audiovisuele middelen en ICT kunnen hierbij illustrerend en
motiverend werken.
De leerlingen beschikken over een schriftelijke neerslag met de essentiële elementen van die
inleiding.
5.2. Teksten.
5.2.1.
Tekstkeuze
De lectuur van samenhangende ( = thematisch verzameld rond een onderwerp) teksten die in
hoge mate authentiek zijn, leert de leerlingen van meet af aan een aantal problemen oplossen
waarmee ze tijdens de tekststudie in de latere leerjaren voortdurend geconfronteerd worden.
De teksten voor de eerste graad moeten dus inhoudelijk een leerstof bevatten die de
leerlingen lexicologisch en grammaticaal voldoende basis biedt.
Bij de keuze en de behandeling van de teksten houdt de leraar rekening met de interesse van
de leerlingen, hun assimilatievermogen en de moeilijkheidsgraad van de tekst op taalkundig
gebied. Hoe sterk de nadruk ook gelegd wordt op de authenticiteit, toch is het onvermijdelijk
bepaalde complexe zinswendingen uit te vlakken. De vereenvoudiging van de tekst mag
echter niet zo ver gaan dat de leerlingen de tekst begrijpen door de substitutie van Latijnse
woorden door Nederlandse en elke verplichting tot problem-solving verdwijnt.
5.2.2. De functionele lectuur8
Deze lectuurmethode is erop gericht een geschreven mededeling te vatten met inachtneming
van de woordvolgorde en van de woordgroepen, waarmee de auteur als logisch denkend en affectief
betrokken scheppende kracht zijn gedachten op de lezers heeft willen overbrengen.
Die wijze van lezen onderscheidt zich van de statisch-analytische methode, waarbij het begrijpen van
een tekst slechts tot stand komt door een grammaticale analyse, die een logische samenhang van
woorden en zinsdelen slechts wil achterhalen door herkennen en toepassen van grammaticale
principes en regels, m.a.w. volgens en statisch en stereotiep patroon dat uitgaat van de zinsontleding
in de moedertaal.
Een dergelijke methode verwaarloost de richtinggevende impulsen die ieder woord op zichzelf of in
zijn context geeft, en miskent de dynamiek en de affectieve geladenheid die de auteur door een
weloverwogen volgorde en door een stilistische originaliteit aan zijn tekst heeft willen meegeven.
De functionele lectuur veronderstelt evenwel een even grondige grammaticale kennis en een even
groot analytisch vermogen als de statisch-analytische. De rol van de grammatica is echter
verschillend: ze heeft een informatieve waarde en biedt als zodanig een houvast om het tekstbegrip
te bevorderen; anderzijds dient ze als objectief criterium waaraan een gestelde hypothese (wat de
lezer van een mededeling meent begrepen te hebben) kan getoetst worden.
De integrale Latijnse tekst voorlezen is nutteloos. Een volledige zin voorlezen die de leerlingen niet
zonder informatie kunnen begrijpen, is eveneens tijdverlies.
De leraar leest de tekst zin per zin. De lectuur van een zin verloopt in verschillende fasen: in de
explorerende fase neemt hij de zin woordgroep per woordgroep door, terwijl hij de noodzakelijke
informatie biedt. In sommige gevallen wordt een eenvoudige Latijnse zin echter reeds begrepen,
wanneer Latijnse woorden door Nederlandse vervangen worden: de lezer “fraseert” spontaan en legt
tussen woorden verbanden die hij als zinvol ervaart. Zo niet, moet de leraar “cesuren” plaatsen. Op
lange termijn zou het evenwel verkeerd zijn stelselmatig iedere zin in woordgroepen aan te bieden. Na
8
cfr. Didactica Classica Gandensia, nr. 19, 1979 De functionele lectuur, door L. Vandermeulen
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
18
verloop van tijd dienen leerlingen in staat te zijn zelf woordgroepen te herkennen en
oplossingsmethoden voor het begrijpen van de tekst toe te passen.
Hetzelfde geldt voor de grammaticale kennis door het stellen van grammaticale attentievragen. De
uit de lectio te induceren leerstof geeft hij tijdens de explorerende fase als informatie. Hij vestigt de
aandacht van de leerlingen op de nieuwe fenomenen, maar gaat niet meteen over tot de
systematische inductie: voorlopig volstaat de observatie van die verschijnselen. Heel wat informatie
heeft slechts een anticiperend karakter. Ze loopt vooruit op doelstellingen die in de volgende units
nagestreefd worden.
Na de fase van de exploratie volgt de fase van de expressieve lectuur. Ze biedt de leerlingen de
gelegenheid nogmaals alle gegevens van de zin te overzien. Pas dan kunnen ze tot een zinvolle
synthese in afzonderlijke elementen komen.
In een derde fase vraagt de leraar naar de betekenis van de zin of laat hem vertalen. Het is de fase
van de translatie. Indien de oplossing grammaticaal te verantwoorden is, maar in taalkundig opzicht
onvolmaakt, vraagt hij de inhoud van de zin met eigen woorden weer te geven met inachtneming van
alle gegevens. Is het antwoord gedeeltelijk foutief of onvolledig, dan corrigeert hij het of laat hij het
aanvullen door accurate vragen te stellen.
De functionele lectuur van een tekst houdt evenwel meer in dan het afzonderlijk begrijpen van zinnen.
Ze veronderstelt ook een inzicht in de wijze waarop opeenvolgende zinnen logisch samenhangen en
de gehele tekst gestructureerd is. Om dat inzicht te bevorderen maakt de leraar de leerlingen attent
op de belangrijke rol van verwijzende woorden als ibi, tum, deinde, vormen van is, ea, id, ille, qui,
quae, quod en stelt daarbij concretiseringsvragen.
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden, bijwoorden als tam, ita, sic, praeterea, itaque
maken het mogelijk verbanden te leggen en in gedachten op de inhoud van een tekst vooruit te lopen.
Dergelijke woorden geven aanleiding tot grammaticale en inhoudelijke predictievragen aan de hand
waarvan zinvolle hypothesen kunnen worden opgebouwd.
Op die manier krijgen de leerlingen oog voor de structuur van de tekst en voor de gedachten die de
auteur wil overbrengen. Ze leren zich niet te beperken tot een vluchtige kennisname van de inhoud,
maar worden opgeleid om informatie te leren verwerken en een standpunt in te nemen. Een dergelijke
doelstelling is vakoverschrijdend en daarom des te waardevoller.
Het is dus van groot belang dat tijdens de lectuur de inhoud van de tekst zelf niet als bijkomstig
ervaren wordt. Om dat te vermijden laat de leraar geregeld tekstgedeelten recapituleren. Die
lesmomenten vormen telkens een rustpauze in het toch wel intensieve denkwerk. Aan sommige
leerlingen geven ze een bijkomende gelegenheid om lacunes in hun tekstbegrip aan te vullen. In ieder
geval bieden ze een aanknopingspunt of een situering voor het vervolg van de tekst.
5.2.3. Verwoorden van het tekstbegrip.
Na de klaslectuur toetst de leraar het tekstbegrip door de leerlingen thuis inhoudsvragen in het
Nederlands te laten beantwoorden of door de tekst geheel of gedeeltelijk te laten vertalen. De keuze
voor de gebruikte formule hangt af van de aard en de opbouw van de tekst.
5.2.3.1. Inhoudsvragen
Om het gestelde doel te bereiken moeten de inhoudsvragen beantwoorden aan bepaalde criteria en
moet de klassikale verbetering van de antwoorden efficiënt verlopen.
Eigenlijk zijn er meerdere soorten inhoudsvragen: inhoudsvragen tijdens de functionele lectuur, na de
functionele lectuur, tijdens de explicerende fase en in de evaluatieopgaven.
Tijdens de functionele lectuur stelt de leraar vragen die informeren naar de betekenis van
woordgroepen, zinsdelen en zinnen. Het zijn translatievragen.
Aangezien dergelijke inhoudsvragen het verloop van de tekst volgen en op een beperkt gedeelte van
de tekst betrekking hebben en geen elementen van het antwoord mogen bevatten, bestaan ze
meestal uit stereotiepe formuleringen als “wat betekent die woordgroep? Wat wordt in dit zinstuk
gezegd? Wie kan met eigen woorden weergeven wat in deze zin staat?”
Eveneens tijdens de functionele lectuur, maar op het einde van een periode of alinea stelt de leraar
een recapitulatievraag. Door hun antwoord op die vraag dienen de leerlingen te bewijzen dat ze
ertoe in staat zijn een begrepen tekstgedeelte in het Nederlands weer te geven los van de Latijnse
zinsbouw. Dergelijke vragen vestigen de aandacht op de inhoud van de tekst. De antwoorden erop
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
19
bevorderen het inzicht in de inhoudelijke structuur en concretiseren vaak de situatie waarin de tekst
de lezer plaatst.
Een dergelijke inhoudsweergave kan op haar beurt het uitgangspunt zijn voor een ander soort vragen,
de predictievragen of aanloopvragen: steunend op gegevens uit de vorige zin of alinea stelt de
leraar de leerlingen vragen over de eventuele inhoud van het vervolg van de tekst. De predictievragen
brengen de leerlingen de gewoonte bij uit gegevens een zinvolle hypothese op te bouwen en op de
lectuur vooruit te denken.
Na de functionele lectuur krijgen de leerlingen een reeks inhoudsvragen die ze thuis schriftelijk in
het Nederlands beantwoorden. De antwoorden op die vragen zijn een substitutie voor de schriftelijke
vertaling van de tekst. Daarom dienen ze in de mate van het mogelijke aan volgende eisen te voldoen:
- ze volgen het verloop van de tekst
- ze laten geen hiaten
- ze bevatten niet impliciet het antwoord
- ze worden zo geformuleerd dat de leerlingen moeten antwoorden met een zin.
De leraar besteedt bijzondere aandacht aan de correctie van die antwoorden. Hij verplicht de
leerlingen ertoe te antwoorden met een volledige, goed geformuleerde zin, waarbij ze zoveel mogelijk
rekening houden met de gegevens van de tekst. In geen geval stelt hij zich tevreden wanneer één
leerling de inhoud van een zin correct heeft weergegeven. In ieder geval dienen de leerlingen hun
oplossing te kunnen rechtvaardigen door te verwijzen naar de woorden of zinstukken in de Latijnse
tekst en door grammaticale vragen te beantwoorden.
Tijdens de explicerende fase, meer bepaald bij de bespreking, stelt de leraar vragen die meer
beogen dan het louter verwoorden van de tekst. Ze hebben tot doel de leerlingen ertoe te brengen
een tekst te interpreteren, er conclusies uit te trekken, hem kritisch te benaderen en verbanden die er
expliciet of impliciet in gelegd zijn, te ontdekken.
Dergelijke interpretatie- en analysevragen volgen niet perse het verloop van de tekst.
In de evaluatieopgaven van een toets over bestudeerde teksten gaan inhoudsvragen na of de
leerlingen in staat zijn tot translatie, interpretatie, extrapolatie, inductie en deductie. Ze zijn niet
noodzakelijk gebonden aan het tekstverloop en worden vaak gecombineerd met de opdracht naar de
Latijnse tekst te refereren.
Het evalueren van de bekwaamheid een niet-bestudeerde tekst te begrijpen, gebeurt door middel van
inhoudsvragen die aan dezelfde eisen moeten voldoen als die welke gesteld worden na de lectuur
van een bestudeerde tekst.
Plaats van de grammaticale vragen en opgaven
In de verschillende onderwijsfasen nemen de grammaticale vragen en opgaven een
belangrijke plaats in, ook in de hogere leerjaren.
Tijdens de functionele lectuur zijn ze een middel om tot het begrijpen van de tekst te komen
(attentievragen) en absoluut noodzakelijk als objectief controlemiddel voor wat de leerlingen van een
zin menen begrepen te hebben (controlevragen).
Bij de correctie van de antwoorden op inhoudsvragen of van de vertaling dienen grammaticale
vragen om foutieve of onvolledige antwoorden te corrigeren (feedbackvragen) en om na te gaan of de
leerlingen voldoende aandacht besteed hebben aan de Latijnse tekst zelf (controlevragen).
In beide gevallen, tijdens en na de functionele lectuur, zijn die vragen geen doel op zichzelf: ze
worden in die fase niet lukraak gesteld, maar slechts in functie van het begrijpen van de tekst. Bij het
maken van oefeningen zijn grammaticale opgaven en vragen erop gericht de pas verworven kennis
van geïnduceerde grammaticale fenomenen operationeel te maken.
Bij de recapitulatie van een tekst tijdens de explicerende fase, waarin een gelezen tekst naar taal
en inhoud bestudeerd wordt, hebben ze tot doel na te gaan in welke mate de grammaticale kennis,
vooropgesteld in de doelstellingen bij de unit of bij de gelezen tekst, verworven en geïntegreerd is. Ze
peilen ook naar de integratie van eerder verworven kennis.
5.2.3.2. Vertaling.
Leren vertalen is een langdurig leerproces. De uiteindelijke vertaling is immers een zeer complexe
operatie, die een groot aantal deelvaardigheden veronderstelt.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
20
De meeste van die vaardigheden zijn voor de leraar verworvenheden, waarbij hij zelfs niet meer
stilstaat; voor de leerlingen echter niet. De vele aspecten waarin het Latijn van het Nederlands
verschilt aan de ene kant en de beperkte kennis van de moedertaal aan de andere kant, maken dat de
leerlingen vaak niet in staat zijn behoorlijk te vertalen, al begrijpen zij de Latijnse zin wel.
Het verwerven van die deelvaardigheden moet dus vanaf het begin als bewuste doelstelling in het
onderwijs ingebouwd worden. Naarmate de leerlingen deelproblemen ontmoeten, zullen de gepaste
vertaaltechnieken bijgebracht en ingeoefend worden.
Op langere termijn is het zwaarste probleem ongetwijfeld dat van de Latijnse zinsbouw, die niet alleen
zeer lange, maar ook zeer complex gestructureerde zinnen toelaat. Het hedendaags Nederlands is
integendeel veel meer paratactisch. De leerlingen zullen dus vaak een zin moeten splitsen. Maar
daarbij stellen zich heel wat problemen: wanneer is splitsen noodzakelijk ? Welke onderdelen horen
bij elkaar ? Hoe vang je de logische relaties tussen de bijzinnen weer op in een paratactische stijl ?
Op veel kortere termijn – eigenlijk vanaf het begin – stellen zich een aantal minder ingewikkelde
problemen, die nochtans ook een bewust leerdoel moeten uitmaken.
In het “leren vertalen” komt het er dus op aan de leerlingen
- een aantal vertaaltechnieken voor welomschreven problemen bij te brengen
- de attitude bij te brengen zich op elk ogenblik af te vragen: zou een schrijver, een
journalist dat op die manier zeggen ? Zou ik dat in een opstel mogen schrijven ? Is dit
een hedendaagse taal ? Is dit de vlotste formulering ?
Dat alles beoogt een taalkundig verantwoorde Nederlandse vertaling die grammaticaal exact is,
kortom een aanvaardbaar product.
5.2.4. Vocabularium.
In de eerste graad wordt het basisvocabularium verworven dat de leerlingen voorbereidt op de lectuur
van teksten in de volgende jaren.
Uitgangspunt voor de selectie van de woordenschat vormen de woorden die in de lijsten van
C.R.I.D.E.L.A. de frequentie 30 halen (ongeveer 1500 woorden).
Bijwoorden waarvan het adjectief frequent is en participia waarvan de infinitief voorkomt, worden niet
afzonderlijk opgenomen.
Aan de lijsten van C.R.I.D.E.L.A. worden toegevoegd:
- het simplex van werkwoorden waarvan een compositum frequent is;
- woorden die tot de grammaticale leerstof behoren (bijv. sommige telwoorden en
voornaamwoorden);
- stamverwante woorden die samen een hogere frequentie dan 30 halen.
Bovendien worden zowel geografische eigennamen uit de afzonderlijke C.R.I.D.E.L.A.-uitgaven als
prefixen in een aparte lijst toegevoegd.
Deze frequente woorden moeten de leerlingen rubriceren en memoriseren, nadat ze in de les
werden ontmoet. Ze hoeven de betekenis van woorden slechts paraat te kennen van het Latijn naar
het Nederlands.
Bij de lectuur van teksten houdt de leraar rekening met volgende principes:
- als de leerlingen de betekenis van een woord reeds moeten kennen geeft hij die
niet, maar informeert ernaar;
- als de leerlingen de betekenis van een nieuw woord zelf kunnen vinden, omdat
het stamverwant is met eens reeds gekend Latijns woord of met een bekend
woord uit de moderne talen, laat hij de leerlingen de betekenis vinden;
- als de leerlingen de betekenis van een woord niet kunnen vinden zonder
hulpmiddelen geeft hij die betekenis;
- de nieuwe frequente woorden, die de leerlingen moeten rubriceren en
memoriseren duidt hij aan. Hij zal daarbij, zeker in de aanvang van het I,1ste
leerjaar, de leerlingen praktisch helpen hoe zij nieuwe woorden kunnen vinden
(door verwantschap met “gekende” woorden uit moderne talen) en hoe zij die
kunnen rubriceren onder de te kennen woordsoort.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
21
5.3. Explicerende fase.
5.3.1. Grammaticale inductie
Het onderwijs van de grammatica staat in functie van de lectuur.
Een fundamentele grammaticale kennis is onontbeerlijk om tot het begrijpen van een Latijnse tekst te
komen en om hypothesen op hun validiteit te toetsen.
De grammaticale leerstof wordt aangebracht aan de hand van samenhangende teksten. Een efficiënt
grammaticaonderwijs vereist, naast een accuraat geplande inductie, een verantwoorde beperking van
een rationele systematisering.
De leerlingen leren vanaf het begin een handboek van grammatica systematisch gebruiken ofwel
leggen zij een overzichtelijk schrift voor grammatica aan. De leraar van de 1ste graad overlegt best in
VGW over de structuur van een schrift of deel van de leerlingenmap voor grammatica met zijn collega
van de volgende graden. Zo moet niet in elke graad opnieuw met een schrift van grammatica
begonnen worden.
Met het oog op de continuïteit houdt de leraar zich aan de traditionele volgorde van de naamvallen:
Nominatief, (vocatief), genitief, datief, accusatief, ablatief. Inzake terminologie pleegt hij overleg met
zijn collega’s talen.
De leraar ziet erop toe dat de grammaticale leerstof voorzien voor een graad ook in die graad volledig
wordt afgewerkt.
Hij houdt tevens rekening met de beperkte kennis van de leerlingen inzake terminologie als zij uit het
BaO komen. De eindtermen BaO spreken bijna uitsluitend over onderwerp en gezegde.
Die leerlingen uit het BaO kunnen wel een veertigtal grammaticale begrippen toepassen, vormen,
gebruiken, maar ze kennen niet de terminologische benaming van constructies die zij in hun
moedertaal spontaan vormen.
Het komt dus in de eerste plaats erop aan ervoor te zorgen dat de leerlingen:
- woorden, vormen van woorden, woordgroepen, zinsdelen en zinsconstructies, die zij al kunnen
toepassen, herkennen;
- deze leren benoemen;
- deze leren vertalen.
Het is volkomen zinloos in het begin met terminologische begrippen te zwaaien en hen door
ingewikkelde vragen over bijv. “congruentie”, “soorten stammen” of “syntactische fenomenen” in
verwarring te brengen. Het ligt voor de hand de grammaticale kennis, die zij uit het BaO meebrengen
te expliciteren en te verfijnen.
Ook is het wellicht aangewezen hun in de aanvangsfase een memokaart van verbuiging en
vervoeging ter hand te stellen om zo hun visuele geheugen te prikkelen en het memoriseren te
versoepelen.
Als de leraar dit hulpmiddel laat gebruiken, maakt hij ook met zijn leerlingen de afspraak hoelang en
wanneer hij het gebruik ervan zal toelaten.9
Belangrijk in dit verband zijn ook de bijlagen III, IV en V: leerlingen kunnen (communicatief) een heel
gamma van zinnen gebruiken maar kennen nog niet de terminologie om over hun taalgebruik te
spreken.
5.3.2. Oefeningen.
Oefeningen worden gemaakt wanneer er noodzakelijke controle is of sommige begrippen van de
grammatica voldoende gefixeerd zijn en om ze operationeel te maken.
Het systematisch inoefenen van grammatica gebeurt in de 2de graad.
De oefeningen sluiten aan bij de doelstellingen van de gekozen tekst en zijn te situeren op
verschillende vlakken:
- in de aanvangsfase op het herkennen, benoemen ( = terminologie) en vertalen
van woordgroepen, zinsdelen en –constructies;
- op grammatica en vocabularium;
9
Model memokaart en kennis van grammaticale terminologie van de leerlingen BaO in bijlage.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
-
22
lectuurmethode;
verwoorden van het tekstbegrip;
cultuur.
5.3.2.1. Oefeningen i.v.m. grammatica en vocabularium dienen in de eerste plaats om de verworven
kennis van de grammaticale categorieën, de regelmatige morfologie, de frequente syntactische
fenomenen en het basisvocabularium te controleren, vast te leggen en operationeel te maken.
Tot de basisoefeningen behoren de oefeningen op de woordsoorten, de determineeroefeningen i.v.m.
verbuigingen en vervoegingen en de oefeningen op naamvallen en functies.
Als uitbreidingsopgaven kunnen, na verloop van tijd, ook oefeningen van een meer actieve
taalbeheersing in aanmerking komen, ter ondersteuning van de lectuurvaardigheid:
- een adjectief (type bonus), een participium perfectum, laten congrueren;
- een invuloefening waarin een substantief in de juiste naamval dient ingevuld te
worden;
- opgaven van het type “wat past niet in de rij?” oplossen.
Nota: omzetoefeningen (enk. Æ mv.), invullen van een naamwoordelijk deel van gezegde of omzetten
van een mededelende in een gebiedende zin kunnen EXTRA OEFENINGEN zijn voor leerlingen met
bijzondere aanleg voor talen en buitengewone interesse voor Latijn.
Zij kunnen hiermee extra punten verdienen als zij op zulke vraag antwoorden. Het verdient echter
aanbeveling dat degenen die op deze vraag niet antwoorden geen extra punten verliezen.
5.3.2.2. Oefeningen op de lectuurmethode zijn o.m.:
- het splitsen van een zin in woordgroepen;
- het analyseren van gecombineerde woordgroepen;
- de stereotiepe weergave van naamvallen;
- het herkennen van de types bijzinnen;
- het concretiseren van verwijzende woorden.
5.3.2.3. Oefeningen op het verwoorden van het tekstbegrip zijn o.m.:
- inhoudsvragen bij een niet-behandelde tekst beantwoorden (2de leerjaar);
- oefeningen op de vertaling van het persoonlijk en aanwijzend voornaamwoord als
onderwerp;
- oefeningen op de weergave van de betrekkelijke voornaamwoorden;
- oefeningen op de vertaling van de participia;
- oefeningen op de vertaling van samengestelde zinnen met een
gemeenschappelijk onderwerp;
- oefeningen op de vertaling van een doelzin.
5.3.2.4. Oefeningen i.v.m. cultuur zijn bijvoorbeeld:
- het verzamelen (door lectuur, in bibliotheken, mediatheken of via ICT10) van
documentatie of illustratiemateriaal bij een cultuurhistorisch gegeven;
- actualiseren van concrete gegevens uit de oudheid (actualiseringsopgaven);
- het houden van een korte spreekbeurt over een cultureel item;
- het signaleren van bepaalde culturele gegevens in de media;
- het uitvoeren van opdrachten in het kader van pedagogische uitstappen.
OPMERKINGEN
1. Oefeningen kunnen klassikaal gemaakt worden, individueel of als groepswerk. Soms verdient het
echter aanbeveling een oefening als “huistaak” te laten maken of af te werken (bijv. een oefening
die men klassikaal al begonnen is verder laten afwerken).
2. Groepswerk: de moderne pedagogie legt de nadruk op het belang van zelfwerkzaamheid
(begeleid zelfstandig studeren) en van een gunstige groepsrelatie bij het leerproces (VOET –
sociale vaardigheden).11
10
11
ICT zie 5.5.
VOET zie 5.4 en bijlage
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
23
Dat zijn ook de algemene doelstellingen voor het integreren van groepswerk in de pedagogischdidactische werkwijze.
Het is duidelijk dat niet alle aspecten of onderdelen van de leerstof geschikt zijn voor groepswerk;
determinerend voor het invoeren ervan zijn de concrete doelstellingen die de leraar beoogt zowel
op cognitief als affectief vlak.
Een essentiële voorwaarde voor efficiënt groepswerk is een nauwkeurig afgebakende opgave. De
uitvoering van die opgave, met behulp van de informatie die de leraar verstrekt of de leerlingen
verzamelen, is beperkt in de tijd en gebeurt in de klas in de vorm van een gesprek, een discussie
of een taak. Een groepstaak kan eventueel over verscheidene dagen of weken gespreid worden
en ook buitenschoolse activiteiten omvatten.
Overschrijdt de klasbevolking het aantal leerlingen dat vereist is om in gunstige omstandigheden
groepswerk te kunnen verrichten, dan splitst de leraar de klas in groepjes van maximaal zes
leerlingen. Hij geeft elke groep dezelfde opgave (parallelle methode) of een verschillende opgave
(complementaire methode). Hij kan ook beide werkwijzen combineren zodat de groepen
gedeeltelijk dezelfde opgave uitvoeren (gecombineerde methode). Aan elke groep kan hij al dan
niet de vrijheid laten inzake verdeling van de deeltaken. Hij houdt wel toezicht erop dat niet één of
een paar leerlingen het werk verrichten terwijl de anderen vanaf de zijlijn toekijken. Ook houdt hij
rekening bij het gebruik van ICT met de haves en de have-nots in de klas en voorziet voor
iedereen de mogelijkheid van toegang tot de nieuwe media.
Wanneer de afzonderlijke groepen hun taak hebben vervuld worden de resultaten plenair
samengebracht. Een groepslid brengt verslag uit en verstrekt zo nodig uitleg aan de andere
groepen. Hij bezorgt, indien nodig, ook een schriftelijke neerslag aan zijn medeleerlingen in de
vorm van een getypte tekst, print-out van beeldmateriaal, een dia- of een PowerPointpresentatie.
Bij het rapporteren kan de ene groep de andere controleren en eventueel verbeteren of aanvullen.
De leraar coördineert op een tactvolle manier, zodat de slotbespreking uitmondt in een coherent
geheel, dat de assimilatie van de leerstof mogelijk maakt.
Het gebruik van deze methode veronderstelt bij de leraar een voorafgaande kennis van de
technieken en processen die het assimileren van leerstofinhouden en het verwerven van bepaalde
houdingen en gedragingen binnen een werkgroep bevorderen of afremmen.
Een accurate observatie van de groepsactiviteit verstrekt de leraar interessante gegevens voor
het evalueren van de attitudes en in het bijzonder voor de sociale gedragingen van zijn leerlingen.
Suggesties voor groepswerk:
-
releveren, rubriceren en determineren van lexicologische of grammaticale
gegevens;
uit het vocabularium woordfamilies verzamelen of moderne woorden zoeken die
met het Latijn verwant zijn;
realia uit een geheel van gelezen teksten opzoeken;
documentatie verzamelen over een actueel probleem, analoog aan de
behandelde tekst;
materiaal verzamelen of ontwerpen om een gegeven te illustreren;
een verslag maken over bijschoolse activiteiten;
vragen opstellen over een tekst en ze overmaken aan de andere groep om ze te
laten beantwoorden;
een tekst dramatisch uitbeelden.
3.
Interne differentiatie biedt de leraar de gelegenheid iedere leerling naar eigen tempo en naar
eigen mogelijkheden (uitbreidingsoefeningen) te laten werken, de leerlingen meer individueel te
begeleiden en eventueel remediërend op te treden.
3.
Om eentonigheid te vermijden en om de leerlingen vertrouwd te maken met de
evaluatiesystemen in de maatschappij, verdient het aanbeveling ze te confronteren met
verschillende vraagvormen, nl.: - aanvulvragen
- waar / onwaar- vragen;
- matchingvragen;
- meerkeuzevragen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
24
5.3.3. Bespreking.
Iedere gelezen tekst zal inhoudelijk besproken worden.
De methode waarbij uitgegaan wordt van een historisch-cultureel gegeven biedt in se de mogelijkheid
diverse aspecten van leven en instellingen te belichten. De toelichting bij eigennamen of realia dient
slechts om de tekst te verduidelijken. Irrelevante uiteenzettingen dienen daarom geweerd.
Door de inhoud van de gelezen teksten kritisch te bekijken leren de leerlingen de informatie
relativeren, problemen van de oudheid actualiseren en de eigentijdse problematiek beter aanvoelen.
Middelen als TV, films, dia’s, reproducties, transparanten, museumbezoek, ICT en coördinatie met
andere vakken bieden hierbij een uitstekende hulp en stimuleren de affectieve betrokkenheid van de
leerlingen. Het verzamelen van zinvol documentatiemateriaal kan bovendien een interessante opgave
zijn voor groepswerk.
De bespreking biedt de leraar ook gegevens voor de observatie van het cognitieve en affectieve
gedrag van zijn leerlingen.
5.4. VOET
1
Wat?
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelstellingen, die -in tegenstelling tot de
vakgebonden eindtermen - niet gekoppeld zijn aan een specifiek vak, maar door meerdere vakken of
onderwijsprojecten worden nagestreefd.
De VOET worden volgens een aantal vakoverschrijdende thema's geordend: leren leren, sociale
vaardigheden, opvoeden tot burgerzin, gezondheidseducatie, milieueducatie, muzisch-creatieve
vorming en technisch-technologische vorming (alleen voor ASO).
De school heeft de maatschappelijke opdracht om de VOET volgens een eigen visie en stappenplan
bij de leerlingen na te streven (inspanningsverplichting).
2
Waarom?
Het nastreven van VOET vertrekt vanuit een bredere opvatting van leren op school en beoogt een
accentverschuiving van een eerder vakgerichte ordening naar meer totaliteitsonderwijs. Door het
aanbieden van realistische, levensnabije en concreet toepasbare aanknopingspunten, worden
leerlingen sterker gemotiveerd en wordt een betere basis voor permanent leren gelegd.
VOET vervullen een belangrijke rol bij het bereiken van een voldoende brede en harmonische vorming
en behandelen waardevolle leerinhouden, die niet of onvoldoende in de vakken aan bod komen. Een
belangrijk aspect is het realiseren van meer samenhang en evenwicht in het onderwijsaanbod. In dit
opzicht stimuleren VOET scholen om als een organisatie samen te werken.
De VOET verstevigen de band tussen onderwijs en samenleving, omdat ze tegemoetkomen aan
belangrijk geachte maatschappelijke verwachtingen en een antwoord proberen te formuleren op
actuele maatschappelijke vragen.
3
Hoe te realiseren?
Het nastreven van VOET is een opdracht voor de hele school, maar individuele leraren kunnen op
verschillende wijzen een bijdrage leveren om de VOET te realiseren. Enerzijds door binnen hun eigen
vakken verbanden te leggen tussen de vakgebonden doelstellingen en de VOET, anderzijds door
thematisch onderwijs (teamgericht benaderen van vakoverschrijdende thema's), door projectmatig
werken (klas- of schoolprojecten, intra- en extra-muros), door bijdragen van externen (voordrachten,
uitstappen).
Het is een opdracht van de school om via een planmatige en gediversifieerde aanpak de VOET na te
streven. Ondersteuning kan gevonden worden in pedagogische studiedagen en
nascholingsinitiatieven, in de vakgroepwerking, via voorbeelden van goede school- en klaspraktijk en
binnen het aanbod van organisaties en educatieve instellingen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
25
5.5. ICT
1
Wat?
Onder ICT verstaan we het geheel van computers, netwerken, internetverbindingen, software,
simulatoren, etc. Telefoon, video, televisie en overhead worden in deze context niet expliciet
meegenomen.
2
Waarom?
De recente toevloed van informatie maakt levenslang leren een noodzaak voor iedereen die bij wil
blijven. Maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen wijzen op het belang van het verwerven
van ICT. Enerzijds speelt het in op de vertrouwdheid met de beeldcultuur en de leefwereld van
jongeren. Anderzijds moeten jongeren niet alleen in staat zijn om nieuwe media efficiënt te gebruiken,
maar is ICT ook een hulpmiddel bij uitstek om de nieuwe onderwijsdoelen te realiseren. Het nastreven
van die competentie veronderstelt onderwijsvernieuwing en aangepaste onderwijsleersituaties. Er
wordt immers meer en meer belang gehecht aan probleemoplossend denken, het zelfstandig of in
groep leren werken, het kunnen omgaan met enorme hoeveelheden aan informatie,...
In bepaalde gevallen maakt ICT deel uit van de vakinhoud en is ze gericht op actieve beheersing van
bijvoorbeeld een softwarepakket binnen de lessen informatica. In de meeste andere vakken of bij het
nastreven van vakoverschrijdende eindtermen vervult ICT een ondersteunende rol. Door de integratie
van ICT kunnen leerlingen immers:
−
het leerproces zelf in eigen handen nemen;
−
zelfstandig en actief leren omgaan met les- en informatiemateriaal;
−
op eigen tempo werken en een eigen parcours kiezen (differentiatie en individualisatie).
3
Hoe te realiseren?
In de eerste graad van het SO kunnen leerlingen adequaat of onder begeleiding elektronische
informatiebronnen raadplegen. In de tweede en nog meer in de derde graad kunnen de leerlingen
“spontaan” gegevens opzoeken, ordenen, selecteren en raadplegen uit diverse informatiebronnen en
–kanalen met het oog op de te bereiken doelen.
Er bestaan verschillende mogelijkheden om ICT te integreren in het leerproces.
Bepaalde programma’s kunnen het inzicht verhogen d.m.v. visualisatie, grafische voorstellingen,
simulatie, het opbouwen van schema’s, stilstaande en bewegende beelden, demo,...
Sommige cd-roms bieden allerlei informatie interactief aan, echter niet op een lineaire manier. De
leerling komt via bepaalde zoekopdrachten en verwerkingstaken zo tot zijn eigen “gestructureerde
leerstof”.
Databanken en het internet kunnen gebruikt worden om informatie op te zoeken. Wegens het grote
aanbod aan informatie is het belangrijk dat de leerlingen op een efficiënte en een kritische wijze leren
omgaan met deze informatie. Extra begeleiding in de vorm van studiewijzers of instructiekaarten is
een must. Om tot een kwaliteitsvol eindresultaat te komen, kunnen leerlingen de auteur (persoon,
organisatie,...), de context, andere bronnen die de inhoud bevestigen en de onderzoeksmethode
toevoegen. Dit zal het voor de leraar gemakkelijker maken om het resultaat en het leerproces te
beoordelen.
De resultaten van individuele of groepsopdrachten kunnen gekoppeld worden aan een mondelinge
presentatie. Het programma “Powerpoint” kan hier ondersteunend werken.
Men kan resultaten en/of informatie uitwisselen via e-mail, blackboard, chatten, nieuwsgroepen,
discussiefora,... ICT maakt immers allerlei nieuwe vormen van directe en indirecte communicatie
mogelijk. Dit is zeker een meerwaarde omdat ICT zo de mogelijkheid biedt om niet alleen interscolaire
projecten op te zetten, maar ook om de communicatie tussen leraar en leerling (uitwisselen van
cursusmateriaal, planningsdocumenten, toets- en examenvragen,...) en leraren onderling (uitwisseling
lesmateriaal) te bevorderen.
Sommige programma’s laten toe op graduele niveaus te werken. Ze geven de leerling de nodige
feedback en remediëring gedurende het leerproces (= zelfreflectie en -evaluatie).
5.6. Vakgroepwerking.
Het spreekt vanzelf dat de leraar Latijn van de eerste graad overleg pleegt met zijn collega’s
vakgenoten van de andere klassen en graden, bijvoorbeeld over het model grammaticaschrift, over
het vocabulariumschrift, over continuïteit in de klasafspraken, het gebruik van didactische middelen,
handboeken, de correctie van toetsen, het zelfstandig werk enz..
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
Maar ook met zijn collega’s Nederlands en Moderne Vreemde Talen is het nuttig soms overleg te
plegen om te weten waarmee zij bezig zijn, hoe de leerlingen voor “taal” presteren, wat zij moeten
kennen en kunnen.
Bovendien is het ook niet te verwaarlozen met de leerkrachten van het 5de en 6de leerjaar BaO aan
tafel te gaan zitten om te horen hoe zij bijv. grammatica hebben aangebracht, terminologie, spelling,
en welke trucs zij gebruikt hebben om moeilijke begrippen uit te leggen (bijv. de bepaling van
gesteldheid).
26
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
27
6. Evaluatie
6.1.
Doel van de evaluatie en plaats in het onderwijsproces
Evaluatie is een belangrijk onderdeel in het didactisch proces ; dit blijkt o.m. uit de wisselwerking die
bestaat tussen doelstellingen en evaluatie.
Concreet geformuleerde doelstellingen bepalen de manier waarop moet geëvalueerd worden.
Anderzijds controleert de leraar door evaluatie in hoeverre de doelstellingen bereikt zijn. De leraar
krijgt informatie over efficiëntie van zijn onderwijs. Hij brengt zo nodig verbeteringen aan in de
methodologische en didactische verwerking van de leerstof. Hij lokaliseert tekorten en moeilijkheden
bij individuele leerlingen en zorgt voor een passende remediëring.
Het is van belang de toetsen tijdig terug te geven en klassikaal te verbeteren, aangezien de leerlingen
behoefte hebben aan feedback : duidelijke gegevens over hun prestaties zetten hen ertoe aan hun
studiemethode aan te passen.
6.2.
-
6.3.
-
Taxonomie
De leraar classificeert de toetsvragen volgens de taxonomische categorieën van B. Bloom
Rekening houdend met de moeilijkheidsgraad van de opgaven synthese en waardebepaling
blijven de korte schriftelijke beurten aanvankelijk beperkt tot de lagere taxonomische categorieën.
De herhalingstoetsen over behandelde teksten maken de leerlingen vertrouwd met vragen van de
vijf eerste taxonomische niveaus, hoewel niet elke toets noodzakelijk al die categorieën moet
bevatten.
In de examens vanaf het tweede jaar komt ook een niet-behandelde tekst als opgave van het type
synthese voor.
Alhoewel het beantwoorden van inhoudsvragen over en de vertaling van een niet-bestudeerde
tekst behoren tot het niveau « synthese » verdient het aanbeveling ook bij de toetsen over
behandelde teksten synthese-opgaven te voorzien.
Frequentie van de toetsen
Korte, frequente schriftelijke beurten bestaan uit vragen van het niveau kennis, begrip en
toepassing.
Na het afwerken van een unit volgt een herhalingstoets die alle taxonomische categorieën omvat
(restrictie 6.2.) over alle aspecten van de behandelde leerstof.
Voor de aard en de spreiding van de herhalingstoetsen en examens houdt de leraar zich aan
onderstaande tabel.
periode
herhalingstoetsen
september
oktober
november
december
januari
februari
maart
april
mei
juni
I,1
a
a
a
a
a
a
a
a
-
I,2
a
b
a
a
b
a
b
a
-
examens
I,1
I,2
a
ab
a
ab
a-toetsen zijn toetsen over behandelde leerstof
b-toetsen zijn toetsen over niet-bestudeerde leerstof.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
6.4.
28
Toetsvragen over behandelde teksten
Voor elke toets bakent de leraar voor de leerlingen duidelijk de leerinhouden af.
In verband met de redactie van de toetsen let hij op het volgende:
- relatie tussen vragen en lesdoelstellingen;
- herkenbaarheid van de opgaven (aard en formulering waarmee de leerlingen vertrouwd
zijn);
- duidelijke afbakening van de vragen;
- afwisseling in de vraagstelling (waar/onwaar-vragen, matchingvragen, aanvulvragen,
meerkeuzevragen, open vragen);
- verantwoorde spreiding van de taxonomische categorieën.
Zo raken de leerlingen vertrouwd met verschillende vraagvormen en leren zij nauwkeurig te
antwoorden op een duidelijk gestelde vraag.
-
6.5.
-
-
Voor toetsvragen over niet-behandelde teksten geldt het volgende:
- de tekst is analoog aan en niet moeilijker dan de klassikaal gelezen teksten;
- de leraar kort zo nodig de tekst in, maar eerbiedigt zoveel mogelijk de authenticiteit;
- de tekst wordt voorzien van de nodige schriftelijke toelichtingen inzake situering,
vocabularium, grammatica en realia: zo worden de leerlingen niet voor problemen
geplaatst die zij in klassenverband niet hebben leren oplossen;
- de vertaling van de gekende frequente woorden wordt niet gegeven;
- het tekstbegrip kan getoetst worden door leerlingen een vertaling van een tekst te laten
maken, ofwel door hen inhoudsvragen te laten beantwoorden, ofwel door een
gemengde formule. In elk geval moeten de leerlingen op de gekozen methode
voorbereid zijn.
Bij het bepalen van het rapportcijfer houdt de leraar ermee rekening dat de toets over
een niet-bestudeerde tekst een opgave van het niveau synthese is en dus niet evenveel
kan doorwegen als een a-toets, die meer dan een taxonomische categorie bevat.
Voor samenzettingen van leerlingen uit 2/4 met leerlingen uit 4/4 in I,2 verdient het aanbeveling
BKD (binnenklasdifferentiatie) toe te passen.
6.6.
-
6.7
Toetsvragen over niet-behandelde teksten
Dagelijks werk: het rapportcijfer
Het rapportcijfer i.v.m. ‘dagelijks werk’ is niet uitsluitend de weerspiegeling van de
herhalingstoetsen; het is de resultante van permanente evaluatie.
Volgende componenten komen in aanmerking:
korte mondelinge overhoringen en schriftelijke beurten;
verbetering van de vertaling van of de antwoorden op de inhoudsvragen over een behandelde
tekst ;
oefeningen (klassikaal of als huistaak);
gevarieerde opgaven (bijv. opdrachten in het kader van een pedagogische uitstap);
de schriften of mappen van de leerlingen (ze worden geregeld door de leraar nagekeken en
gequoteerd op volledigheid, nauwkeurigheid, netheid…);
herhalingstoetsen over behandelde teksten (a-toetsen) : in iedere niet – examenmaand in I,1 dit is
sept., okt., nov., jan., febr., ma., apr., mei; in I,2 in sept., nov., jan., ma., mei.
herhalingstoetsen over niet-behandelde teksten in I,2 (b-toetsen) in okt., feb., apr.
attitudes (o.m. belangstelling voor alle aspecten van de leerstof, aandacht, openheid voor de
inbreng van de medeleerlingen, bereidheid tot bijsturing, zin voor initiatief, zelfdiscipline…)
Klassengemiddelde
Het verdient aanbeveling het klassengemiddelde niet alleen te berekenen op de globale uitslag van
een toets, maar ook per taxonomische categorie. Dit laat de leraar toe de remediëring te verfijnen.
Het verdient aanbeveling de nota van de Pedagogische Begeleidingsdienst van het
Gemeenschaponderwijs over leerlingenevaluatie, (januari 2003) te lezen, vooral hoofdstuk 11 de
Delibererende Klassenraad (DKR).
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
29
Hoofdzaak daarin is dat voor de individuele leerling steeds de meest gunstige beslissing wordt
genomen en dat bij een uitgestelde beslissing, een B- of C-attest in de notulen wordt vermeld waarom
een meer gunstige beslissing niet werd weerhouden.
6.8.
Attitudes
Bij de rapportering van de prestaties van de leerlingen baseert de leraar het toegekende niveau niet
alleen op de uitslagen van de schriftelijke toetsen en mondelinge beurten; hij houdt ook rekening met
het affectieve gedrag van de leerlingen.
Dat leidt tot een meer genuanceerd en ruimer gefundeerd waardeoordeel over het leergedrag.
De evaluatie van attitudes steunt op observatie van de leerlingen. Attitudes die in aanmerking komen
om geëvalueerd te worden, zijn de geschreven attitudes van het studiereglement, van de leerplannen
en van de klasafspraken van de individuele leraar.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
30
7. Documenten
7.1.Documenten die op elk ogenblik voorgelegd moeten kunnen worden.
7.1.1. Schrift of register met het jaarplan en de behandelde leerstof, gerangschikt per klas.
Hierin noteert de leraar de auteurs, de thema’s, de gekozen Latijnse teksten en teksten in
vertaling, de grammaticale leerstof, de culturele onderwerpen, de audiovisuele media, de
oefeningen en de toetsen.
Model jaarvorderingsplan voor Latijn & Grieks
maand
Nr. voet
Leerinhoud
Vorderingsschema Verklaring bij –
Afwerking + / waarom
7.1.2. Agenda van de leraar. Hierin vermeldt hij datum, klas, uur, item, lesonderwerp en lesfase.
7.1.3. Lesvoorbereiding
Bij de schriftelijke lesvoorbereiding besteedt de leraar aandacht aan:
- didactische werkvormen : doceren (uiteenzetting, vertelling), gesprek, zelfwerkzaamheid van de
leerlingen (opdrachten, groepswerk), gedifferentieerde opdrachten;
- didactische principes: aanschouwelijkheid (bijv.bordschema), activiteitsprincipe, wekken van
interesse, herhaling, geleidelijklheid.
De lesvoorbereiding van een unit bevat volgende rubrieken:
- doelstellingen per fase;
- informatie over het cultuurhistorisch item (eventueel met vermelding van de gebruikte media);
- lectuurfase : - tekstkeuze;
- vocabulariumlijst van de reeds gekende en nieuwe frequente woorden;
- indeling van de tekst in woordgroepen;
- vragen die zullen gesteld worden tijdens de lectuur (inhoudsvragen en
grammaticale vragen);
- eventueel inhoudsvragen die de leerlingen na de lectuur van de tekst schriftelijk
moeten beantwoorden;
- vragen die gesteld worden bij de verbetering van de antwoorden op de
inhoudsvragen;
- explicerende fase: de opbouw van de grammaticale inductie
opgaven en oefeningen
besprekingsvragen
- evaluatiefase:
vragen voor de korte schriftelijke beurten met opgave van de taxonomische
categorie en de puntenverdeling;
vragen voor de herhalingstoets met opgave van de taxonomische categorie
en de puntenverdeling.
7.1.4. Evaluatieschrift
Behalve de resultaten van de toetsen, gerangschikt per taxonomische categorie, bevat dit schrift ook
observatiegegevens over het cognitieve en affectieve gedrag van de leerlingen. Het dient als basis
voor de rapportering.
7.1.5. De documenten die betrekking hebben op de evaluatie voor D.W, nl. vragen en opgaven voor
korte schriftelijke beurten en herhalingstoetsen, voorzien van de taxonomische categorie en de
puntenverdeling; de kopijen van de leerlingen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
31
7.1.6. De schriften of mappen van de leerlingen : een onderdeel voor teksten (met inhoudsvragen en
antwoorden, vertalingen en besprekingen); een onderdeel voor oefeningen en een voor grammatica;
het vocabulariumschrift of invulrepertorium; eventueel een map voor documentatie.
7.1.7. De agenda’s van de leerlingen, waarin per dag vermeld worden: het vak, de te kennen les en de
eventuele opdrachten.
7.1.8. De vakoverschrijdende eindtermen moeten als eerste inventaris gerasterd worden en
kunnen via de VGW gesitueerd worden in het geheel van de klasactiviteiten.
7.2.
-
Documenten te bewaren in het archief van de school
alle toetsen, chronologisch gerangschikt;
het schrift of register met het jaarplan en de behandelde leerstof;
het schrift of register met de opgaven voor alle toetsen, met aanduiding van de taxonomische
categorie en het beoordelingscriterium;
het schrift of de map met de modelantwoorden op de examenvragen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
32
8. Bibliografie
Bibliografie CG Latijn III
- Bloom B.S., Taxonomie van een aantal in het onderwijs en de vorming gestelde doelen, I, het
cognitieve gebied, Standaard, Antwerpen, 1971.
- C.R.I.D.E.L.A. – Centre de recherches, information et documentation pour l’enseignement des
langues anciennes – Lexique de base Latin par S.Govaerts et J. Denooz, assistants à l’université de
Liège, L.A.S.L.A. 1972-75.
- De Block A.: Algemene didactiek, Standaard, Antwerpen, 1971.
- De Block A.: Taxonomie van leerdoelen, Tijdschrift voor opvoedkunde, 5 (1972-73), 331-341.
- Krathwohl: Taxonomie van een aantal in het onderwijs en de vorming gestelde doelen, II, het
affectieve gebied, Standaard, Antwerpen, 1971.
- Libotton A.: Evaluatief Onderzoek van de minicursus “denkvragen stellen”. Onuitgegeven
licentiaatsthesis, V.U.B., 1977.
- Sanders N.M., Classroom questions: what kinds ? New York, 1966.
- Vandermeulen L.:De functionele lectuur, Didactica Classica Gandensia, 19, Gent 1979, 118-128.
- Verbeek J.:het onderwijsproces: binnenklasdifferentiatie, Plantyn, Deurne-Antwerpen, 1980.
- Van Looy Linda: Zelfstandig leren in het Secundair Onderwijs, een geleidelijk proces. Samenvatting
eindverslag project OBPWO-98.08, V.U.B. 2001.
- Van Looy Linda e.a.: Zelfstandige, reflecterende leraren – van opleiding naar beroep, Onderwijs en
Samenleving 3, V.U.B. 2000.
- Van Looy Linda e.a.: Zelfstandig en coöperatief leren, Onderwijs en Samenleving 5, V.U.B. 2002.
- Van Looy Linda: Communicatieprocessen in de onderwijspraktijk, V.U.B. IDLO academiejaar 20012002.
- Van Looy Linda: Didactische werkvormen voor cultuurvakken, Garant, Antwerpen 2004.
- Paardt, van der R.: Mythe en Metamorfose, Prometheus A’dam 1991.
- Ransmayer Christoph: de Laatste Wereld, Bert Bakker, A’dam 1989.
- Ovidius Metamorphosen, vertaling d’Hane-Scheltema M., Athenaeum—Polak & Van Gennep, A’dam
1993.
- Graves Robert: Griekse mythen, De Haan unieboek Houten 1990.
- Vergilius Bucolica, vertaling R.F.M. Brouwer Ambo/Baarn 1995.
- Publius Vergilius Maro (Bucolica, Georgica, Aeneis) Gottmer B., vertaald door van Wilderode A.
Nijmegen, 1982.
- Olympische Goden, Rijksmuseum Amsterdam 1998.
- Quo usque tandem… Catilina, revolutionair of misdadiger ? + hulpboek, Hermaion Emmeloord,
1999.
- Catilina, een Romeinse desperado, tekst- & hulpboek, Eisma, Leeuwarden 1998.
- Sallustius, Rome in verval, De oorlog tegen Jugurtha, vertaald en toegelicht door Hunink Vincent ,
Athenaeum – Polak & Van Gennep, A’dam 1999.
- Plinius de Jongere, De brieven, vertaald door Ton Peters, Ambo/A’dam 2001.
- Fisser Caroline, Ton Jansen: Forum, Basisboek Klassieke Culturele Vorming, Hermaion Emmeloord
1998.
- Diercks G.F.en Nuchelmans J.C.F.: Latijn dat leeft, Valkhof Pers, 2001.
- Prisma van de mythologie, Prisma Opzoekboek, het Spectrum, Utrecht 1993.
- Filosofie, Personen en begrippen van A tot Z , Spectrum Opzoekboek, het Spectrum, Utrecht 1999.
- Klassieke Oudheid, Namen en begrippen uit de Griekse en Romeinse oudheid van A tot Z ,
Spectrum Opzoekboek, het Spectrum, Utrecht 1999.
- De Rynck Patrick & Pieters Mark: Van alfa tot omega. Een klassiek ABC. Bekende en verrassende
passages uit de Griekse en Romeinse literatuur, Athenaeum – Polak & Van Gennep, A’dam 2000.
- Bengtson, H. : Geschiedenis van de Oude Wereld, Nijmegen, Het Spectrum, 1994.
- Stover,H.D.: De Romeinen, De geschiedenis van een machtig wereldrijk,Baarn,Tirion,1992.
- Burenhult,G. :Mens en samenleving in de Oude Wereld,Utrecht, Kosmos, 1995.
- De Koninck, Constant: Latijnse rechtsspreuken, Die Keure, Brugge 2003.
- Spruit J.E. – Feenstra R.: Textus Iuris Romani, Kluwer, Deventer, 1989
- Kunkel, Wolfgang: Geschiedenis van het Romeinse recht, het Spectrum, Utrecht 1975.
- Kaufmann, Dieter & Tiedemann, Paul: Internet für Althistoriker & Altfilologen, Primus
Verlag, Darmstadt 1999.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
I.C.T. zie RAGO, taalweb www.rago.be : websites voor Grieks en Latijn
I.C.T. (bondig): internet/teksten/afbeeldingen/discussiegroepen/gids
http://www.google.com/intl/nl (grootste index : 1.387.000.000 pagina’s)
http://www.google.be/ Caesar de Bello Gallico (ca 5.530).
http://www.google.be/ Ovidius Metamorphoses (ca 1600).
http://www.google.be/ Plinius Brieven (ca 208).
http://www.google.be/ Sallustius de Coniuratione Catilinae (ca. 160).
http://www.google.be/ Catilina (ca 12.100).
http://www.google.be/ Vergilius Bucolica (ca 485).
http://www.google.be/ Vergilius Georgica (ca 643).
http://www.google.be/ Cicero Brieven uit Ballingschap (ca 48).
http://www.google.be/ Ovidius Tristia (ca 656).
http://gallery.uunet.be/lqua.mhoe/ webstek voor classici
http://users.pandora..be/herman.lauvrys/ classica
http://www.digischool.nl/kt/community/ Nederlandse internetgroepering van leerkrachten klassieke
talen
http://www.jacobus.nl/geschiedenis/ict/aklink2.htm de Klassieke oudheid
http://perseus.csad.ox.ac.uk/cgi-bin/perscoll?collection=Greco-Roman Perseus Database – teksten,
commentaren, illustraties
musea –bibliotheken - geschiedenis:
http://www.bib.vlaanderen.be/ (website voor openbare bibliotheken + Vlaamse centrale catalogus)
http://www.museumsite.be (info voor educatieve schoolreizen)
http://www.Kleioscoop.digischool.nl/scoopindex.htm (beknopt overzicht van perioden uit de
wereldgeschiedenis)
http://www.historischhuis.nl (algemene info en links die doorverwijzen)
http://www.historicaltextarchive.com (idem in Engels)
http://www.histoportal.com (links naar belangrijkste historische figuren)
http://www.museum.upenn.edu./Greel-World (univ.Pensylvania : dagelijks leven, religie, kunst,
economie in het oude Griekenland)
http://www.pothos.co.uk (uitgebreide historiografie van Alexander de Grote)
Websites verenigingen / universiteiten …
http://www.ua.ac.be (Universiteit Antwerpen)
http://www.kuleuven.ac.be (Katholieke Universiteit Leuven)
http://www.ugent.be (Universiteit Gent)
http://www.vub.ac.be (Vrije universiteit Brussel)
http://www.gemeenschapsonderwijs.be of http://www.rago.be (het Gemeenschapsonderwijs)
http://www.vvkso.be (Vlaams Verbond van het Katholiek Onderwijs)
http://www.ovsg.be (Onderwijs van de Vlaamse Steden en Gemeenten)
http://www.pov.be (Provinciaal Onderwijs Vlaanderen)
http://www.vlot-vzw.be (Vereniging van Leerkrachten Oude Talen)
http://www.onderwijsinspectie.be (Inspectie Vlaamse Gemeenschap)
http://www.flwi.ugent.be/latijnengrieks.grc/algemeen.html (Griekenlandcentrum)
http://www.flwi.ugent.be/NKV (Nederlands Klassiek Verbond)
http://www.oympialatijnengrieks.centerall.com (Arpinocomité)
Collega’s:
http://satura-lanx.telenet.be M. Knecht
http://gallery.uunet.be/lqua.mhoe/ M. Hoefmans
http://gallery.uunet.be/frank.vercleyen/ Fr. Vercleyen
http://www.koxkollum.nl/ Cock van Montfoort
http://gallery.uunet.be/lqua.mhoe/romereis.htm een virtuele wandeltocht door Rome –voorbereiding
van Romereis
33
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
http://gallery.uunet.be/lqua.mhoe/griekenlandgwp.htm voorbereiding voor een schoolreis naar
Griekenland
http://www.klascement.net/kt/beelden/ beelden uit de oudheid
http://www.fotomr.uni-marburg.de/ovidserv/Data/Personal.htm
cd-roms:
De grote musea van Europa vol 1 en 2 - windows
Ancient Civilisations of the Mediterranean – windows/Mac
Exploring Ancient Cities
Exploring Ancient Architecture - windows
Introduction to archaeology
34
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
35
9. Minimale materiële vereisten
-
Een vaklokaal voor les met gemakkelijk verplaatsbaar meubilair om interactieve werkvormen
mogelijk te maken;
mogelijkheid voor aankleding van het lokaal (posters, wandkaart, foto’s, knipsels...);
een degelijke geluidsinstallatie: cassetterecorder, cd-speler;
geluids- en beelddragers;
een aantal referentiewerken: woordenboeken, grammatica;
bord, overheadprojector + scherm;
leraar en leerlingen moeten, wanneer het nuttig is, op een georganiseerde wijze toegang hebben
tot (een) multimedia(lokaal): computerconfiguratie met internetaansluiting
° ofwel geïntegreerd in het vaklokaal
° ofwel opgesteld in het multimedialokaal.
De uitrusting en inrichting van de leslokalen dienen te voldoen aan volgende wetgeving:
Codex
ARAB
AREI
Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.:
de uitrusting en inrichting van de lokalen;
de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat:
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn;
alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct
kunnen toepassen;
de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar
de wetgeving het vereist.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
36
10. Bijlagen
I VOET
Uitgangspunten bij de vakoverschrijdende eindtermen – eerste graad A-stroom
Inleiding
Overheid en samenleving doen geregeld een beroep op het onderwijs om maatschappelijke
verschijnselen en problemen aan de orde te stellen. Dat geldt niet alleen voor België maar voor de
meeste Europese landen.
Sinds jaren vragen maatschappelijke organisaties en belangengroepen de aandacht van de school
voor consumentenopvoeding, gezondheidsopvoeding, milieu-educatie, verkeersopvoeding,
vrijetijdsopvoeding, mundiale en staatsburgerlijke opvoeding, leren leren, enz. De druk op de scholen
om dergelijke thema's in het curriculum op te nemen is dan ook groot.
Het belang van deze onderwerpen kan niet worden ontkend, het gaat hier stuk voor stuk om
waardevolle inhouden en vormingscomponenten die op één of andere manier aan jonge mensen
moeten worden meegegeven. De vraag is echter of dat allemaal op school moet gebeuren. Er zijn ook
nog andere opvoedingsmilieus waar deze onderwerpen aan bod kunnen komen.
Dat neemt niet weg dat ook op school een aantal van deze thema's op een meer gestructureerde
wijze behandeld worden. Zo kan de school een bredere invulling geven aan de beoogde basisvorming
van de leerlingen.
Bij het maken van een keuze in de onderwerpen die de school aanbiedt, houdt men het best rekening
met de wensen van de overheid, met internationale ontwikkelingen, met maatschappelijke
verwachtingen en met redzaamheidsaspecten om als burger in een complexe maatschappij te
functioneren. Hierdoor beperkt men het aantal thema's en vermijdt men overbevraging van de
scholen. Scholen weten nu precies wat hun bijdrage is in het totaal van de maatschappelijke eisen.
Op basis van de hierboven genoemde criteria worden voor de volgende thema's vakoverschrijdende
eindtermen geformuleerd:
• leren leren,
• sociale vaardigheden,
• opvoeden tot burgerzin,
• gezondheidseducatie,
• milieueducatie.
Deze vakoverschrijdende eindtermen zorgen voor een soort vangnet voor belangrijke doelstellingen
die niet of nauwelijks in de vakken aan bod komen. In het secundair onderwijs is er geen enkel leervak
dat alle aspecten van dergelijke onderwerpen volledig bestrijkt. Een vakoverschrijdende benadering is
dus noodzakelijk.
Vakoverschrijdend kan in twee betekenissen worden gebruikt. Ten eerste verwijzen
vakoverschrijdende eindtermen naar competenties die niet tot de inhoud van één of meerdere vakken
behoren, maar die er wel in kunnen worden aangeleerd, geoefend en toegepast, zoals de eindtermen
leren leren en sociale vaardigheden.
Ten tweede moeten bepaalde vakoverschrijdende eindtermen ook worden gezien als een aanvulling
op de vakeindtermen. Ze laten toe om meer samenhang tussen de vakken te realiseren en verbanden
tussen de vakken te leggen.
De vakoverschrijdende eindtermen zijn in belangrijke mate gericht op het ontwikkelen van het
verantwoordelijkheidsgevoel. Het gaat hier dikwijls om doelstellingen waarvoor de hele school
verantwoordelijk is en waarvoor ze een voorbeeldfunctie vervult ten overstaan van de leerlingen.
Leerkrachten klassieke talen zijn niet verplicht andere systemen van repertoriëren van VOET te
gebruiken dan degene die de school voorschrijft. Zij kunnen evenwel in dit addendum zien welke
VOET zij in hun vakken (soms onbewust) nastreven.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
37
1. Vakoverschrijdende eindtermen gezondheidseducatie – eerste graad Astroom
1 Hygiëne
1
De leerlingen
kunnen het belang aantonen van lichaamshygiëne voor zichzelf en
voor hun omgeving.
2 Voeding
2
3
De leerlingen
kunnen aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd
samenstellen.
zien in hoe het voedingsgedrag beïnvloed wordt door reclame en
sociale omgeving.
3 Genotsmiddelen (tabak, alcohol, drugs) en geneesmiddelen
4
5
6
De leerlingen
weten dat het gebruik en misbruik van genots- en geneesmiddelen
gevolgen heeft op de eigen gezondheid, de gezondheid van anderen,
de sport- en leerprestaties en de sociale relaties.
kunnen eigen standpunten tegenover roken, alcohol- en druggebruik
verantwoorden.
kunnen geneesmiddelen op de juiste wijze gebruiken en hoeden zich
voor zelfmedicatie.
4 Veiligheid en E.H.B.O.
7
8
9
10
De leerlingen
zien in dat hun gedrag invloed heeft op de eigen veiligheid en die van
anderen.
kunnen enkele veilige en onveilige situaties in hun eigen leefomgeving
identificeren en kunnen voorbeelden geven van preventieve
maatregelen.
kennen het verkeersreglement en de veiligheidsvoorschriften voor
voetgangers, (brom)fietsers, passagiers en kunnen ze toepassen.
kunnen op een efficiënte manier hulp inroepen in een noodsituatie en
zelf eerste hulp bieden bij kleine wonden.
5 Stress en emoties
11
12
De leerlingen
kunnen onder begeleiding een negatieve stress-situatie bij zichzelf
herkennen en hulp vragen.
leren omgaan met sociaal-emotionele en lichamelijke veranderingen in
de puberteit.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
38
6 Rust, beweging, houding
13
14
De leerlingen
kunnen een goede sta-, zit-, en tilhouding demonstreren en
voorbeelden geven van mogelijke klachten die optreden bij verkeerde
houdingen en bewegingen.
zien het belang in van een evenwichtige tijdsbesteding van (school)werk, rust, ontspanning, beweging en de invloed ervan op de
lichaamsconditie.
2.Vakoverschrijdende eindtermen leren leren - eerste graad A-stroom
1 Het domein van de uitvoering
1
2
3
4
5
6
7
De leerlingen kunnen
losse gegevens ordenen en inprenten door gepast gebruik te
maken van mnemotechnische middeltjes.
zich in samenhangende informatie oriënteren door het
aanwenden van vormkenmerken: titels, subtitels, afbeeldingen
en tekstmarkeringen.
samenhangende informatie inhoudelijk begrijpen en analyseren
door de betekenis van woorden, begrippen en zinnen, waar
mogelijk, uit de context af te leiden.
bij het instuderen van een behandelde leerinhoud de
noodzakelijke voorkennis opnieuw opzoeken in leerboek,
werkboek of notities.
bij het leren van samenhangende informatie verdiepend
werken:
• vragen stellen bij de leerstof en deze vragen
beantwoorden;
• in korte, goed gestructureerde teksten
tekstmarkeringen aanbrengen;
• een schema vervolledigen aan de hand van geboden
informatie;
• verbanden leggen tussen elementen van de leerstof.
bij het oplossen van een probleem:
• het probleem herformuleren;
• onder begeleiding een oplossingsweg bedenken en
verwoorden;
• de gevonden oplossingsweg toepassen en op
correctheid inschatten.
informatiebronnen adequaat raadplegen:
• inhoudstafel en register gebruiken;
• elementen uit audiovisuele en geschreven media
gebruiken;
• een documentatiecentrum of een bibliotheek
raadplegen.
2 Het domein van de regulering
8
9
De leerlingen kunnen
hun werktijd plannen en het nodige materiaal selecteren en
ordenen.
zichzelf sturen met behulp van een antwoordblad, een
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
39
correctiesleutel, de aanwijzingen van de leraar of de
lesdoelstellingen.
de eigen werkwijze vergelijken met die van anderen, aangeven
waarom iets fout gegaan is en hoe fouten vermeden kunnen
worden.
10
3 Het domein van de attitudes, leerhoudingen, opvattingen en overtuigingen
De leerlingen
zijn bereid zelf naar oplossingen te zoeken en durven leer- en
studieproblemen signaleren en uitleg of hulp vragen.
zijn bereid ordelijk, systematisch en regelmatig te werken.
beseffen dat leren reeds in de klas begint en niet alleen thuis
gebeurt.
11
12
13
4 Het domein van de studiekeuze
De leerlingen
hebben inzicht in de algemene structuur van het secundair
onderwijs.
zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen
tegenover studierichtingen en beroepen.
kunnen eenvoudige strategieën aanwenden voor het maken
van een studiekeuze.
tonen zich bereid om bij het kiezen van een studierichting
rekening te houden met hun eigen (leer)mogelijkheden.
14
15
16
17
3.Vakoverschrijdende eindtermen milieueducatie - eerste graad A-stroom
1 Lucht, water en bodem
1
2
3
De leerlingen
kunnen voorbeelden geven van oorzaken van lucht-, water of bodemverontreiniging
en de gevolgen aangeven voor mens, plant en dier in de eigen leefomgeving.
kunnen voorstellen formuleren om in de eigen leefomgeving de kwaliteit van lucht,
water of bodem te behouden of te verbeteren.
gaan zorgzaam om met lucht, water en bodem in de eigen leefomgeving.
2 Levende wezens en milieu
4
5
6
De leerlingen
kunnen illustreren dat de verscheidenheid aan levende wezens samenhangt met en
beïnvloed wordt door de landschapsstructuur en de menselijke benutting van het
milieu.
illustreren hoe mensen uit verschillende culturen op verschillende wijzen met
planten en dieren omgaan.
gaan respectvol en zorgzaam om met planten en dieren.
3 Samenleving en ruimtegebruik
7
De leerlingen
kunnen enkele kenmerken van de relatie mens-milieu beschrijven in
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
8
9
40
samenlevingsvormen in tijd en/of ruimte.
kunnen milieuproblemen en landschapsveranderingen in verband met het lokale
ruimtegebruik kritisch onderzoeken.
zijn bereid om mee te ijveren voor natuurbescherming en het behoud van
waardevolle landschappen.
4 Afval
10
11
12
De leerlingen kunnen
door een eenvoudig kwalitatief en kwantitatief onderzoek aantonen welke
afvalstoffen in de eigen leefomgeving voortgebracht worden.
illustreren dat zij door het voorkomen van afval en door hergebruik kunnen
bijdragen tot de beperking van de afvalproduktie en passen dit toe.
uitleggen wat er met niet-gerecycleerd afval uit hun eigen leefomgeving gebeurt.
4.Vakoverschrijdende eindtermen opvoeden tot burgerzin - eerste graad Astroom
1 De klas en de school
1
2
3
4
5
De leerlingen
kunnen aan de hand van het schoolreglement hun rechten en plichten concreet
illustreren.
kennen de functies en verantwoordelijkheden van al wie bij de school betrokken is
en kunnen gebruik maken van de middelen die er bestaan om hun vragen,
problemen, ideeën of meningen kenbaar te maken.
kunnen op een verdraagzame manier omgaan met verschillen in sexe, huidskleur
en etniciteit.
kunnen voor conflicten in de omgang met leeftijdgenoten oplossingen bedenken en
zijn bereid om ze uit te voeren.
zijn bereid zich in te zetten voor solidariteits- en andere acties in de klas of op
school.
2 Gezinsvormen en eigen leefkring
6
7
8
De leerlingen
kunnen verschillende gezinsvormen en gezinsculturen beschrijven en er begrip
voor opbrengen.
kunnen zich een beeld vormen van het gedrag van mannen en vrouwen in de
maatschappij in het algemeen en het gezin in het bijzonder en dit toetsen in de
eigen leefkring.
weten waar ze terecht kunnen bij problemen in hun eigen leefkring.
3 Media
9
10
De leerlingen
kunnen de invloed van de media op hun eigen denken en handelen illustreren en
kennen de mogelijkheden van het gebruik ervan ten voordele van de eigen
vorming.
kunnen een kritische houding aannemen ten aanzien van allerlei vormen van
berichtgeving.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
41
4 Democratische vormen van bestuur
11
12
13
De leerlingen kunnen
de basiselementen (verkiezingen, groeperingen, overleg en compromissen,
meerderheid en oppositie) van het functioneren van ons democratisch bestel op
een eenvoudige wijze uitleggen:
op schoolniveau op het politieke niveau
met voorbeelden uitleggen hoe een overheid haar inkomsten verwerft en hoe zij
die inkomsten aanwendt.
illustreren dat elk beleid rekening moet houden met ideeën, standpunten en
belangen van diverse betrokkenen.
5.Vakoverschrijdende eindtermen sociale vaardigheden - eerste graad Astroom
1 De ontwikkeling van een voldoende ruim gamma van relatiewijzen
De leerlingen kunnen
zich als persoon present stellen: uitkomen voor een eigen mening en respect opeisen voor de eigen
lichamelijke en seksuele ontwikkeling.
2 respect en waardering voor anderen opbrengen: de eigenheid van medeleerlingen accepteren en waarderen.
3 zich dienstvaardig tegenover anderen opstellen: het bijstaan van medeleerlingen bij schooltaken en
schoolactiviteiten.
4 om hulp vragen en dankbaarheid tonen in probleemsituaties.
5 in groepsverband meewerken en een toegewezen opdracht uitvoeren.
6 bij een opgegeven groepstaak of bij een groepsdiscussie leiding geven.
7 op gepaste wijze kritiek uiten tegenover een ander tijdens een groepswerk.
8 opkomen voor de eigen rechten en voor de rechten van anderen uit de groep.
9 zich discreet opstellen in een gezelschap en ten aanzien van vertrouwelijke informatie.
10 ongelijk of onmacht toegeven in een discussie of in een spelsituatie.
11 het verschil herkennen tussen verbaal en niet-verbaal gedrag bij zichzelf en bij anderen in concrete
groepssituaties.
1
2 De beheersing van het communicatieve handelen of het omgaan met elkaar
De leerlingen
12 beheersen elementen van het communicatieve handelen:
• actief luisteren en weergeven wat een andere inbrengt
• toegankelijk zijn en feed-back geven over eigen gevoel
• verduidelijken waarom zij voor een bepaald gedrag gekozen hebben
• assertief zijn en opkomen voor de rol die zij op zich nemen in een groepsopdracht
• effectbesef hebben en over hun eigen gedrag reflecteren
• anderen de kans geven om te reageren
3 De deelname aan vormen van samenwerking en sociale organisatie
3.1 De dialoog
13 De leerlingen leggen contact met anderen binnen de groep en staan open voor contact met anderen buiten de
groep.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
42
3.2 De groepsdiscussie
14 De leerlingen kunnen in een groepsdiscussie hun mening weergeven, handhaven en bijsturen.
3.3 De taakgroep
15 De leerlingen kunnen onder begeleiding een taakgroep organiseren en bevorderen de onderlinge
verstandhouding.
3.4 Maatschappelijke en culturele patronen
16 De leerlingen kunnen uit aangeboden informatie, leef- en omgangsgewoonten binnen gezinnen of culturen
weergeven en hun eigen gedrag daartegenover verwoorden en bespreekbaar stellen.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
43
II Lijst van de frequente woorden.
A
ab
abdere
abesse
abire
ac/atque
accedere
accendere
accidere
accipere
acer
acies
actio
ad
addere
adducere
adeo
adesse
adhuc
adire
aditus
adiungere
adiuvare
administrare
admirari
admittere
adulescens
adulescentia
adventus
adversus (adj)
adversus (vz)
aedes
aedificium
aeger
aequare
aequor
aequus
aer
aes
aetas
aestus
aeternus
aether
affari
affectus
afferre
ager
agere
agger
aggredi
agitare
agmen
ait
ala
albus
alere
alienus
aliquando
aliquis
aliter
alius
alter
altitudo
altus
amare
ambo
amicitia
amicus
amittere
amnis
amor
amplus
an
angustus
anima
animadvertere
animal
animus
annus
ante / antea
ante (vz)
antequam
antiquus
antrum
aperire
apparere
appellare
appropinquare
apud
aqua
ara
aratrum
arbitrari
arbor
arcessere
ardere
arduus
arena
argentum
argumentum
arma
armatus
ars
artifex
artus
arvum
arx
asper
aspicere
ad
ater
atqui
attingere
attollere
attribuere
auctor
auctoritas
audacia
audere
audire
auferre
augere
aura
aureus
auris
aurum
aut
autem
auxilium
avaritia
avertere
avis
avus
B
barbarus
beatus
bellum
bene
beneficium
bis
bonus
bos
brachium
brevis
C
cadere
caecus
caedere
caedes
caelum
calere
campus
candidus
canere
canis
cantare
cantus
capere
capillus
captivus
caput
carere
carmen
carpere
carus
castra
casus
causa
cavere
cavus
cedere
celer
celeritas
censere
centum
centurio
cernere
certamen
certare
certus
ceterum
ceterus
cingere
cinis
circa
circiter
circum (adv)
circum (vz)
circumdare
cincumvenire
citare
cito
civilis
civis
civitas
clades
clamor
clarus
classis
claudere
coepisse
cogitare
cogitatio
cognoscere
cogere
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
cohors
cohortari
collegere
collis
collocare
colloqui
colloquium
collum
colere
color
coma
comes
commeatus
committere
commodus
communis
comparare
comperire
complere
complures
componere
comprehendere
conari
concedere
concilium
concitare
concupiscere
concurrere
condere
condicio
conferre
conficere
confidere
confirmare
confiteri
conicere
coniungere
coniunx
coniuratio
conscientia
conscius
conscribere
consensus
consequi
considere
consilium
consistere
conspectus
conspicere
constare
constituere
consuescere
consuetudo
consul
consulatus
consulere
consumere
contemnere
contendere
contentus
continere
contingere
contra (adv)
contra (vz)
convenire
convertere
convocare
copia
cor
cornu
corpus
corripere
corrumpere
creber
credere
crescere
crinis
crudelis
culpa
cultus
cum (vz)
cum (vw)
cunctus
cupere
cupiditas
cupido
cupidus
cur
cura
curare
curia
currere
currus
cursus
curvus
custodia
custos
cutere
D
damnare
damnum
dare
de
dea
debere
decedere
decem
decernere
decet
decimus
decus
dedere
deditio
deducere
deesse
defendere
deferre
deficere
deicere
deinde
delectare
deligere
demittere
demonstrare
denique
dens
densus
depellere
deponere
deprehendere
descendere
deserere
desiderare
desiderium
desinere
desperare
detrahere
deus
dexter
dicere
dies
difficilis
difficultas
diffidere
dignitas
dignus
diligens
diligentia
dimittere
diripere
dirus
discedere
discere
discrimen
disponere
distinguere
distribuere
diu
diversus
dives
dividere
divinus
divitiae
divus
docere
dolere
dolor
dolus
domare
domina
dominari
dominatio
dominus
44
domus
donare
donec
donum
dubius
dubitare
ducenti
ducere
dulcis
dum
duo
durus
dux
E
ebrius
ecce
edere (1)
edere (2)
educere
efferre
efficere
effugere
effundere
egere
ego
egredi
egregius
eligere
emere
emittere
en
enim
eo
epistola
epulae
eques
equester
equidem
equitatus
equus
ergo
eripere
errare
error
eruptio
esse
et
etenim
etiam
etiamsi
etsi
evadere
evenire
evocare
excedere
excipere
excitare
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
exemplum
exercere
exercitus
exigere
exiguus
exire
existimare
exitus
expedire
expellere
experiri
explorare
explorator
exprimere
exsilium
exspectare
exstinguere
exter
extra
F
facere
facies
facilis
facinus
facultas
fallere
falsus
fama
fames
familia
familiaris
fari
fas
fateri
fatum
fax
felicitas
felix
femina
fera
fere
ferire
ferox
ferre
ferrum
ferus
fessus
festinare
fetus
fides
fidere
fidus
fieri
figere
filia
filius
fingere
finis
finitimus
firmus
flamma
flectere
flere
fletus
flos
fluctus
fluere
flumen
foedus (subst.
foedus (adj.)
fons
foris
forma
formare
formido
formosus
fortasse
forte
fortis
fortuitus
fortuna
forum
fossa
frangere
frater
fraus
frequens
fretum
frigidus
frigus
frons
frui
frumentarius
frumentum
frustra
frux
fuga
fugare
fugere
fulmen
fundere
funus
furor
G
gaudere
gaudium
gelidus
geminus
gemitus
genitor
gens
genus
gerere
gignere
gladius
gloria
grandis
gratia
gratus
gravis
grex
H
habere
habitus
haerere
haud
herba
heu
hiberna
hic (adv)
hic (vn)
hiemare
hiems
hinc
homo
honestus
honor
hora
horrere
horridus
hortari
hospes
hospitium
hostis
huc
humanus
humerus
humidus
humor
humus
I
iacēre
iacěre
iactare
iam
ibi
idem
ideo
idoneus
igitur
ignarus
ignavia
ignavus
ignis
ignorare
ille
illic
illuc
imago
imber
45
immanis
immensus
immortalis
impedimentum
impedire
impellere
imperare
imperator
imperium
impetus
impius
implere
imponere
improbus
in
inanis
incedere
incendere
incendium
incertus
incipere
incitare
incolere
incolumis
incommodus
inde
indicare
indicium
infans
infelix
inferre
inferus
infestus
ingenium
ingens
ingredi
inimicus
iniquus
inire
initium
iniuria
inopia
inquit
insequi
insidiae
insignis
instare
instituere
instruere
insula
integer
intelligere
intendere
inter
interdum
interea
interesse
interficere
interim
intermittere
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
intra
intueri
invadere
invenire
invidia
ipse
ira
ire
is
iste
ita
itaque
item
iter
iterum
iubere
iucundus
iudex
iudicare
iudicium
iugum
iungere
ius
iustitia
iustus
iuvare
iuvencus
iuvenis
iuventus
L
labi
labor
laborare
lac
lacrima
lacus
laedere
laetitia
laetus
laevus
lapis
latus (subst)
latus (adj)
laudare
laus
legatus
legere
legio
lentus
levis
lex
libenter
liber (subst)
liber (adj)
liberalis
liberi
libertas
libertus
libet
libido
licentia
licet
limen
lingua
linquere
liquidus
littera
litus
locare
locus
longus
loqui
luctus
lucus
ludere
lumen
luna
lupus
lustrare
lux
luxuria
M
maestus
magis
magister
magistratus
magnitudo
magnus
maiores
malle
malus
mandare
manere
manus
mare
maritus
mater
materia
maturus
medicus
medius
membrum
meminisse
memor
memorare
memoria
mens
mensa
mensis
mereri
metuere
metus
meus
miles
militaris
militia
mille
minuere
mirari
miscere
miser
mittere
modo
modus
moenia
moles
molestus
mollis
monere
mons
monstrare
monstrum
mora
morari
morbus
mori
mors
mortalis
mos
motus
movere
mox
mulier
multitudo
multum
multus
mundus
munire
munitio
munus
murus
mutare
mutus
N
nam
namque
nasci
natio
natura
naturalis
natus
nauta
navis
ne
-ne
nec
necare
necesse
necessarius
necessitas
nefas
46
negare
negligere
negotium
nemo
nemus
nepos
neque
nequiquam
nequire
nescire
neve
nex
ni
niger
nihil
nimis
nimius
nisi
nitere
niti
niveus
nobilis
nobilitas
nocere
noctu
nocturnus
nolle
nomen
non
nondum
nonnullus
nos
noscere
noster
notus
novus
nox
nubere
nubes
nudus
nullus
numen
numerare
numerus
numquam
nunc
nuntiare
nuntius
nympha
O
ob
obscurus
observare
obses
obsidere
obstare
obtinere
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
obvius
occĭdere
occīdere
occultare
occultus
occupare
occurrere
oceanus
oculus
odisse
odium
offerre
officium
olim
omnimo
omnis
onus
opera
opinio
oportet
oppidum
opponere
opportunus
opprimere
oppugnare
oppugnatio
ops
optare
opus
opus (est)
ora
orare
oratio
orbis
ordo
oriri
os, oris
os, ossis
ostentare
ostendere
otium
ovis
P
paene
palma
palus
pandere
par
parare
parcere
parens
parēre
parĕre
pars
partim
parum
parvus
pascere
passim
passus
pastor
pater
patere
pati
patientia
patria
patrius
paucus
paulatim
paulo
paulum
pauper
paupertas
pavere
pax
peccare
pectus
pecunia
pecus, oris
pecus, udis
pedes
pelagus
pellere
penates
pendere
per
peragere
perdere
perferre
perficere
pergere
periculum
perire
peritus
permittere
pernicies
perpetuus
perspicere
persuadere
perterrere
pertinere
perturbare
pervenire
pes
pestis
petere
philosophia
philosophus
pietas
pinguis
pius
placere
placidus
plebs
plenus
plerumque
plerusque
-plicare
poena
poeta
polliceri
porrigere
pondus
ponere
pons
pontus
populus
porta
portare
portus
poscere
posse
post
post(ea)
posterus
posterius
postquam
postulare
potens
potentia
potestas
potiri
potius
praebere
praeceps
praecipere
praeda
praeesse
praeficere
praemium
praesens
praesidium
praestare
praeter
praeterea
praetor
precari
prehendere
premere
pretium
prex
primo
primum
primus
princeps
principatus
principium
prior
prius
priusquam
privatus
pro
probare
procedere
procul
prodere
prodesse
producere
47
proelium
profecto
proficere
proficisci
profugere
progredi
prohibere
proicere
proles
promittere
pronus
prope
properare
propinquare
propior
proponere
propter
providere
provincia
prudens
prudentia
publicus
pudor
puella
puer
pugna
pugnare
pulcher
pulsare
puppis
purpureus
purus
putare
Q
qua
quaerere
qualis
quam
quamdiu
quamquam
quamvis
quando
quanto
quantum
quantus
quare
quartus
quatere
quattuor
-que
quemadmodum
queri
qui
quia
quicumque
quidam
quidem
quies
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
quietus
quin
quindecim
quinque
quintus
quippe
quis
quisquam
quisque
quisquis
quo (adv)
quo (vw)
quod
quomodo
quondam
quoniam
quoque
quotiens
R
ramus
rapere
rapidus
rarus
ratio
rationalis
ratis
recens
recipere
rector
rectus
reddere
redire
reducere
referre
regere
regina
regio
regius
regnare
regnum
relinquere
reliquus
remedium
remittere
removere
remus
repellere
repente
reperire
repetere
reponere
requirere
reri
res
resistere
respicere
respondere
respublica
retinere
reverti
revocare
rex
ridere
ripa
rogare
robur
rota
ruere
rumpere
rupes
rursus
rus
S
sacer
sacerdos
saeculum
saepe
saevus
sagitta
salus
sanctus
sanguis
sanus
sapere
sapiens
sapientia
satis
saxum
scandere
scelus
scientia
scilicet
scire
scopulus
scribere
secare
secundum
secundus
securus
sed
sedere
sedes
seditio
seges
semel
semen
semper
senatus
senectus
senex
sensus
sententia
sentire
septem
septimus
sepulchrum
sequi
serere
sermo
serus
servare
servire
servitium
servitus
servus
seu
sex
si
sic
siccus
sicut
sidus
signum
silentium
silva
similis
simul
simulare
sin
sine
sinere
singulus
sinister
sinus
sistere
sive
societas
socius
sol
solere
sollicitare
solum (subst)
solum (adv)
solus
solvere
somnus
sonare
sonitus
sordidus
soror
sors
spargere
spatium
species
spectare
sperare
spes
-spicere
spiritus
stare
statim
statio
statuere
48
status
sternere
stirps
-struere
studere
studium
suadere
sub
subire
subito
subsidium
succedere
-suescere
sui
sumere
super (adv)
super (vz)
superare
superbia
superbus
superesse
superus
supplicium
supra
surgere
suscipere
sustinere
suus
T
tacere
tacitus
talis
tam
tamen
tametsi
tamquam
tandem
tangere
tantum
tantus
tardus
taurus
tectum
tegere
tellus
telum
temperare
tempestas
templum
temptare
tempus, oris
tendere
tenebrae
tener
tenere
tenuis
ter
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
terra
terrere
tergum
terror
tertius
testis
timere
timidus
timor
tolerare
tollere
tormentum
torquere
torus
tot
totus
tractare
tradere
traducere
trahere
trans
transire
tremere
trepidus
tres
tribuere
tribunus
triginta
tristis
tristitia
tu
tueri
tum
tumulus
tunc
turba
turbare
turpis
turris
tutus
tuus
U
ubi
ullus
ulterior
ultro
umbra
umquam
una
unda
unde
undique
universus
unus
urbs
urere
urgere
usque
usus
ut
uterque
uti
utilis
utque
utrum
uva
uxor
V
vacare
vacuus
vadere
vadum
valere
valetudo
validus
vallis
vallum
vanus
varius
vastare
vastus
vates
-ve
vehemens
vehere
vel
velle
velum
velut
venenum
venire
venter
ventus
ver
verbum
vereri
veritas
vero
verum
versare
versari
versus
vertere
vertex
verus
vester
vestigium
vestis
vetare
vetus
vexare
via
vicinus
victor
victoria
videre
vigilare
vigilia
viginti
vilis
vincere
vincire
vinculum
vinum
vir
virgo
viridis
virtus
vis
vita
vitare
vitis
vitium
vivere
vivus
vix
vocare
volare
voluntas
voluptas
volvere
vos
vovere
vox
vulgus
vulnus
vultus
49
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
Prefixen:
aab- (as-, au-)
ad- (ac-, af-, ag-, al-,
ap-, at-)
antecircu(m)contracum- (co-, col-,com-,
con-, cor-)
dedi(s)- (dif-, dir-)
e(x)- (ef-)
in- (il-, im-,ir-)
interintroob- (oc-, of-, op-, os-)
perpraepraeterprore- (red-)
se(d)sub-(su-,suc-,sup-,sus-)
supertra(ns)-
Onscheidbare
praeverbia:
Versterkende prefixen
bij adjectieven:
am(b)ne(g)in- (im-)
perprae-
50
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
51
III Concordantielijst van grammaticale terminologie12
NEDERLANDS
JA.
KLANKLEER
LATIJN
GR
FONETICA
Klinker
1
Klank
1
GRIEKS
GR
DUITS
GR
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
FONETICA
Klinker
I
klinker
I/II
Vrije /lange klink. 1
Gedekte/korte kli.
1
intonatie
1
medeklinker
1
Consonant
I
Consonant
II
Tweeklank
1
tweeklank
I
Tweeklank
II
Semi-vocaal
II
Semi-vocaal
II
Stemhebbend
Stemhebbend
Stemhebbend
III
Stemloos
Stemloos
Stemloos
III
Klemtoon/accent
Lettergreep
1
1
Open lettergreep
1
Gesloten lettergr.
1
Intonatie
1
Tempo
1
Ritme
Klemtoon/accent
I
Klemtoon/accent
II
Kwantit :lang
I
Kwantit :lang
II
Kwantit :kort
I
Kwantit :kort
II
Lettergreep
II
Lettergreep
III
Ritme
II
Ritme
III
I
Assimilatie
FONETISCHE VERSCHIJNSELEN
III
Assimilatie
12
Assimilatie
II
Elisie
II
Crasis
II
De vakken Duits, Frans, Engels, Spaans zijn niet ingevuld omdat men hier niet meer systematisch aan grammaticaonderricht doet, maar de voorkeur geeft
aan communicatief taalgebruik.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
JA.
LATIJN
GR.
GRIEKS
GR.
Contractie
II
Dissimilatie
II
Klankwisseling
II
Vocalisatie
II
Metathesis
II
Compens.rekking
II
UITSPRAAK
Ciceron. uitspr.
WOORDLEER
woordvorming
III
Grondwoorden
Samengest.w.
samenstelling
Afgeleide w.
afleiding
Affix
I
MORFOLOGIE
woordvorming
II
MORFOLOGIE
woordvorming
Grondwoorden
I
Grondwoorden
1
Samengest.w.
I
Samengest.w.
II
1
Afgeleide w.
I
Afgeleide w.
II
1
Wortel
II
Infix
Prefix/voorvoegs.
suffix/achtervoegsel
woordsoorten
Correcte uitspr.
Prefix
Infix
I
Prefix
1
1
Werkwoord
II
II
woordsoorten
Werkwoord
woordsoorten
I
Werkwoord
Eigennaam
1
Verkleinwoord
1
I/II
Zelfst.nw.
1
Substantief
I
Substantief
Bijvoegl.nw.
1
Adjectief
I
Adjectief
I/II
Lidwoord
1
Lidwoord
I/II
Bepaald
1
Bepaald
Onbepaald
1
I/II
I/II
Bijwoord
1
Bijwoord
I
Bijwoord
Telwoord
1
Telwoord
I
Telwoord
III
Hoofdtelwoord
1
Hoofdtelwoord
I
Hoofdtelwoord
II
Rangtelwoord
1
Rangtelwoord
I
Rangtelwoord
II
DUITS
GR.
52
FRANS
GR.
ENGELS
GR.
SPAANS
GR.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
Voornaamwoord
JA
LATIJN
1
Voornaamwoord
GR
GRIEKS
GR
Voornaamwoord
Pers.vnw.
1
Pers. vnw.
I
Pers. Vnw.
II
Bezitt.vnw.
1
Bezitt.vnw.
I
Bezitt.vnw.
III
Wederk.vnw.
1
Wederk.vnw.
I
Wederk.vnw.
III
Betrekk.vnw.
1
Betrekk.vnw.
I
Betrekk.vnw.
II
Aanw.vnw.
1
Aanw.vnw.
I
Aanw.vnw.
II
Vragend vnw.
1
Vragend vnw.
I
Vragend vnw.
II
Onbepaald vnw.
(1)
Onbepaald vnw.
I
Onbepaald vnw.
II
Bepalingaank.v.
(1)
Correlatief vnw.
I
Correlatief vnw.
III
Voegwoord
1
Nevenschikkend
Onderschikkend
Voorzetsel
1
Vast voorzetsel
1
Voegwoord
DUITS
I
Nevenschikkend
I
Onderschikkend
I
Voegwoord
I/II
Nevenschikkend
II
Onderschikkend
II
Voorzetsel
I
Voorzetsel
I/II
Partikel
I
Partikel
III
Tussenwerpsel
I/III
BEGRIPPEN DIE OP VERSCHEIDENE WOORDSOOREN VAN TOEPASSING ZIJN
Verbuiging
Verbuiging
I
Verbuiging
I/II
Regelmatige
Naamval
I
Regelmatige
I/II
Onregelmatige
I
Onregelmatige
I/II
Stam
I
Stam
II
Uitgang
I
Stam
II
Naamval
Nominatief
naamval
I
Nominatief
I/II
Vocatief
I
Vocatief
I/II
Genitief
I
Genitief
I/II
Datief
I
Datief
I/II
Accusatief
I
Accusatief
I/II
Ablatief
I
GR
53
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
JA
Genus
LATIJN
GR
Genus
GRIEKS
GR
Genus
Mannelijk
1
Mannelijk
I
Mannelijk
I/II
Vrouwelijk
1
Vrouwelijk
I
Vrouwelijk
I/II
Onzijdig
1
Onzijdig
I
Onzijdig
I/II
Getal
Getal
Getal
Enkelvoud
1
Enkelvoud
I
Enkelvoud
I/II
Meervoud
1
Meervoud
I
Meervoud
I/II
Dualis
III
Trappen van verg.
Stellende trap
Trappen van verg. I
Trappen van verg. III
1
Vergrotende trap 1
Comparatief
I
Comparatief
III
Overtreff. trap
Superlatief
I
Superlatief
III
1
Gebruik
Gebruik
gebruik
Zelfstandig
1
Zelfstandig
I
Zelfstandig
II
Bijvoeglijk
1
Bijvoeglijk
I
Bijvoeglijk
II
BEGRIPPEN IN VERBAND MET HET WERKWOORD
Functies
Functies
Functies
Zelfstandig ww.
1
Zelfstandig ww.
I
Zelfstandig ww.
II
Hulpwerkwoord
1
Hulpwerkwoord
I
Hulpwerkwoord
III
Koppelww.
1
Koppelww.
I
Koppelww.
II
Vervoeging
1
Vervoeging
I
Vervoeging
I/II
1
Regelmatig
I
Regelmatig
I/II
1
Onregelmatig
I
Onregelmatig
III
Defectief
I
Defectief
III
Hoofdvormen
1
(1)
Stamtijden
I
Stamtijden
III
Stam
1
Stam
I
Stam
II
Presensstam
I
Presensstam
II
Perfectumstam
I
Perfectumstam
III
Supinumstam
I
Futurumstam
II
Aoriststam
II
DUITS
GR
54
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
JA
LATIJN
GR
GRIEKS
GR
Persoonsvorm
1
Persoonsvorm
I
Persoonsvorm
II
Persoonsuitgang
I
Persoonsuitgang
Bindklinker
I
Bindklinker
II
Kenletter (tijd)
I
Kenletter (tijd)
II
(wijs)
Wijzen (modi)
Wijzen (modi)
Aantonende w.
Indicatief
Aanvoegende w
II
I
I
III
Augment
III
Reduplicatie
III
Wijzen (modi)
Indicatief
II
Conjunctief
I
Conjunctief
II
Gebiedende w.
1
Imperatief
I
Imperatief
III
Noemvorm/infin
1
Infinitief
I
Infinitief
III
Tegenw.Dlw’’rd
1
Participium pres
II
Voltooid dlw’’rd 1
Participium pres
I
Particip.perfect.
I
gerundium
I
gerundivum
I
Particip.perfect.
Optatief
II
II
III
supinum
Voorwaard.w.
Tijd
I
1
Tijd
I
Tijd
II
O.T.T.
1
Presens
I
Presens
I/II
O.V.T.
1
Imperfectum
I
Imperfectum
II
O.Toek.T
1
Futurum simplex I
Futurum simplex II
V.T.T.
1
Perfectum
I
Perfectum
V.V.T.
1
Plus quam perf.
I
Plus quam perf.
V. Toek T.
1
Futurum Exactum
I
Futurum Exactum
O.V.Toek.T.
1
V.V.Toek T.
1
Soorten
Wederkerende w
III
DUITS
GR
55
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
ZINSLEER
Congruentie
JA
1
LATIJN
GR
GRIEKS
GR
Deponente ww.
I
Deponente ww.
II
Semi-deponente
I
Semi-deponente
III
SYNTAXIS
Congruentie
I
SYNTAXIS
Congruentie
II
Soorten :
Mededelende zin 1
Mededelende zin
II
Mededelende zin
III
Vragende zin
Vragende zin
II
Vragende zin
III
Gebiedende zin
II
Gebiedende zin
III
Wensende zin
II
Wensende zin
III
Toegevende zin
II
Toegevende zin
III
II
1
Uitroepende zin
1
Gebiedende zin
1
Zinsdeel
1
Zinsdeel/functie
I
Zinsdeel/functie
Zinsdeelstuk
1
Woordgroep
I
Woordgroep
I/II
Onderwerp
1
Onderserp
I
Onderwerp
I/II
Lijdend vrwerp
(1)
Lijdend vrwerp
I
Lijdend vrwerp
I/II
Inwendig vw.
III
Dubbele accusat
III
Inwendig vw.
Dubbele accusat
Gezegde
1
Naamwoordelijk
(1)
Gezegde
Naamwoordelijk
I
I
Gezegde
II
Naamwoordelijk
II
Werkwoordelijk
(1)
Werkwoordelijk
I
Werkwoordelijk
II
Meewerkend vw.
(1)
Meewerkend vw.
I
Meewerkend vw.
II
Voorzetselvw.
(1)
Bep.v.gesteldh.
I
Bep.v.gesteldh.
II
Bep. v. gesteldh.
Handelend vw.
(1)
Handelend vw.
I
Handelend vw.
II
Bijvoegl.bep.
(1)
Bijv(van) bep.
I
Bijv(van) bep.
II
Bijwoord.bep van
(1)
Bijwoord.bep van
I
Bijwoord.bep van
II
Aanspreking
I
Aanspreking
II
Antecedent (v/e
betrekk.vnw.)
I
Antecedent (v/e
betrekk.vnw.)
II
Actief
I
Actief
II
Zinsvorm
Actief (bedrijv.)
2
DUITS
GR
56
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
JA
Passief (lijdend)
LATIJN
GR
GRIEKS
GR
Passief
I
Passief
II
Mediaal
II
Directe rede
1
Directe rede
II
Directe rede
III
Indirecte rede
1
Indirecte rede
II
Indirecte rede
III
STRUCTUUR
Systematisch
III
Enkelvoudige zin
1
Enkelvoudige zin
I
Enkelvoudige zin
II
Samengestelde z.
1
Samengestelde z
Onafhankelijke z
Onafhankelijke z
I
Samengestelde z
II
Hoofdzin
Hoofdzin
I
Hoofdzin
II
Bijzin
Bijzin/afhank.zin
I
Bijzin/afhank zin
II
Participiumzin
I
Participiumzin
III
Gerundium
I
Betrekk. Bijzin
I
Betrekk. Bijzin
II
Bijwoordel bz.
Bijwoordel.bz.
I
Bijwoordel.bz.
III
van plaats
Indirecte vraag
I
Indirecte vraag
III
Tijd
I
Tijd
III
Bijvoegl bijzin
Betrekk.bijzin
beperkende
uitbreidende
Tijd
Wijze
Indirecte vraag
I
Indirecte vraag
III
voorwaarde
Voorwaarde
I
Voorwaarde
III
Oorzaak
Reden
I
Reden
III
Reden
Reden
I
Reden
III
Gevolg
Gevolg
I
Gevolg
III
Doel
Doel
I
Doel
III
Toegeving
Toegeving
I
Toegeving
III
Vergelijking
Vergelijking
I
Vergelijking
III
Completieve zin
I
Completieve zin
III
Onderwerpszin
Onderwerpszin
I
Onderwerpszin
III
Voorwerpszin
Voorwerpszin
I
Voorwerpszin
III
Infinitiefzin
Infinitiefzin
I
Infinitiefzin
II
DUITS
GR
57
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
NEDERLANDS
JA
LATIJN
GR
GRIEKS
GR
Indirecte vraag
I
Indirecte vraag
III
Losse genitief
I
Losse genitief
II
DUITS
GR
58
FRANS
GR
ENGELS
GR
SPAANS
GR
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
IV Grammaticale terminologie KLASSIEKE TALEN & NEDERLANDS in de 1ste graad S.O.
Kennis van de leerlingen die uit BaO komen:
- verplicht volgens de eindtermen: 1 onderwerp (B) - 2 gezegde (B)
3 werkwoordelijke deel (B)
4 niet-werkwoordelijke deel (B)
- volgens het LP BaO GO:
+ kennis NL. in 1ste graad S.O.
idem
+ een aantal inhoudelijke vormen kunnen toepassen:
o.m. vervoeging werkw. - 5 infinitief, stam, uitgang, persoonsvorm (B)
- 6 getal (B)
- 7 tegenwoordige tijd (B)
- 8 verleden tijd (B)
- 9 toekomende tijd (B)
- 10 voltooid deelwoord (B)
- 11 gebiedende wijs (B)
- 12 onregelmatige werkw. (B)
- 13 zelfstandig gebruikte werkw. (B)
- gebruik van: 14 Bepaald en onbepaald lidwoord (B)
15 Voorzetsels (B)
16 Voegwoorden (B)
17 Voornaamwoorden (B)
18 Telwoorden (B)
19 Bijwoorden (B)
20 Bijvoegl. Nw. (B)
- gebruik van 21 Vraagzinnen (B)
22 Uitroepzinnen (B)
23 Mededelende zinnen (B)
24 Bevelende zinnen (B)
25 Ontkennende zinnen (B)
- vorming van:26 Enkelvoudige zinnen (B)
27 Samengestelde zinnen (B)
- gebruik van: 28 zelfstandig naamwoord (B)
29 bijvoeglijk naamwoord (B)
30 verkleinwoord (B)
31 enkelvoud, meervoud (B)
32 geslacht (B)
33 voorvoegsel (B)
59
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
60
34 achtervoegsel (B)
35 onderwerp (B)
36 gezegde (B)
37 werkwoordel.dl gezegde (B)
38 niet-werkwoordel dl gezegde (B)
39 persoonsvorm (zie 5) (B)
40 voorwerp (B)
41 lijdend voorwerp (S)
42 meewerkend voorwerp (S)
43 handelend voorwerp (S)
44 bijwoordelijke bepaling (S)
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
61
V DOELSTELLINGEN TAALBESCHOUWING BaO
Taalbeschouwingsonderwijs in de basisschool is erop gericht dat de leerlingen kunnen nadenken over taal en taalgebruik met het oog op het bevorderen van de taalvaardigheid.
Dit impliceert dat de leerlingen:
• in staat zijn en bereid zijn om systematisch en bewust aspecten van taal en taalgebruik te onderzoeken;
• over de nodige inzichten en begrippen beschikken om over taal te kunnen praten;
• kennis en inzicht verwerven in een aantal principes inzake woord- en zinsbouw;
• conclusies kunnen trekken over eigen en andermans taalgebruik;
• op basis van taalbeschouwing hun mondeling en schriftelijk taalgebruik kunnen verbeteren;
• op termijn een taalbeschouwelijke attitude ontwikkelen, zó dat ze de verworven inzichten spontaan toepassen in hun taalgedrag tot bevordering van hun
communicatie met anderen.
Eerste graad
Tweede graad
Derde graad
1. Nadenken over taalgebruik (ET * 6.2, 6.4, * 6.5)
* 1.1 Nadenken over factoren die een rol spelen in taalgebruikssituaties: (ET * 6.5)
• de zender
- het begrip zender;
- spreker, schrijver, tekenaar, filmmaker, ... als zender;
- zender en rolgedrag;
- bedoelingen, verwachtingen, belangen van de zender;
- de zender en zijn beeld over de ontvanger;
- de verhouding tussen zender en ontvanger;
- de relatie tussen zender, ontvanger en taalgebruik;
- de zender en zijn referentiekader;
• de boodschap
- het onderwerp, de inhoud, de vorm, de formulering: verhalend, zakelijk, persoonlijk, emotioneel, mededelend, instructief, bevelend, betrouwbaar, volledig,
gefantaseerd, echt, ..., rol van humor, ironie, beeldspraak, ...;
• de bedoeling
- van de zender (spreker - schrijver): mee laten beleven, emoties opwekken, informeren, verduidelijken, overtuigen, ...;
- van de ontvanger (luisteraar - lezer): zich ontspannen, zich informeren, zich documenteren, zich ontplooien, ...;
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
• de ontvanger
- het begrip ontvanger;
- lezer, luisteraar, kijker, ... als ontvanger;
- ontvanger en rolgedrag;
- bedoelingen, verwachtingen, belangen van ontvanger;
- de ontvanger en zijn beeld over de zender;
- de ontvanger en zijn beeld over de doelgroep waar de zender zich naar richt;
- de verhouding tussen ontvanger en zender;
- de ontvanger en zijn referentiekader;
• de situatie
- de invloed van tijd, plaats, omgeving, materiële omstandigheden;
• communicatiekanalen en -middelen
- verschillen tussen en overeenkomsten in gesproken en geschreven taal;
- soorten gesprekken;
- functie van beeldtaal;
- functie van lichaamstaal;
- variatie in taalgebruik: gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvarianten;
- verschillen in sociaal bereik en sociale waardering van talen en taalvarianten;
- vooroordelen in bepaald taalgebruik;
- situationele taalvarianten: stijlen en registers;
- variatie in taalgebruik volgens tekstsoort;
- aspecten van de spreektechniek: ademhaling, articulatie, intonatie, ...;
- aspecten van leestechniek: dynamisch en melodisch accent, ...;
- de functie van regels en conventies voor mondeling en schriftelijk taalgebruik;
• het effect van de communicatie in concrete situaties.
1.2 Kunnen gebruiken van volgende termen: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie (ET 6.4)
* 1.3 Nadenken over gebruikte strategieën: bij het luisteren, spreken, lezen en schrijven (ET * 6.2)
.
62
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
63
2. Nadenken over taalsystematiek (ET * 6.3, 6.4, * 6.5)
* 2.1 Vanuit een concrete context nadenken over de volgende aspecten van taal: klanken, woorden, zinnen, teksten (ET * 6.3, * 6.5)
KLANKNIVEAU
• grafeem - foneemkoppeling
• volgorde van klanken in woorden
• onderscheid tussen klinkers en medeklinkers
• onderscheid tussen lange en korte klanken
• woordanalyse
• klanksynthese
• spreektechnische aspecten: articulatie, accent, intonatie, ...
WOORDNIVEAU: structuur van woorden
• verdeling van woorden in lettergrepen
• onderscheid tussen open en gesloten lettergrepen
• alfabetische rangschikking van woorden
• analyse en vorming van afleidingen
WERKWOORDEN
• vervoeging van werkwoorden:
- infinitief, stam, uitgang, persoonsvorm;
- getal: enkelvoud, meervoud;
- tegenwoordige tijd;
- verleden tijd;
- toekomende tijd;
-
ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
• vorming van:
- meervoud;
- samenstellingen;
- verkleinwoorden
• volgende aspecten:
voltooid deelwoord;
gebiedende wijs;
niet-klankwisselende werkwoorden;
klankwisselende werkwoorden;
onregelmatige werkwoorden;
zelfstandig gebruikte werkwoorden.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
-
64
betekenisvolle delen in samenstellingen;
verschillende vormen van verkleinwoorden;
afleidingen;
eigennamen;
geslacht;
meervoudsvormen met behoud van de betekenis: appelen / appels;
meervoudsvormen met verandering van betekenis: beenderen / benen;
zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben: hersenen, mazelen, ...;
zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben: hel, ongedierte, ...;
verschillende meervoudsvormen;
- abstracte en concrete zelfstandige naamwoorden.
BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN
• vorming van:
- trappen van vergelijking;
• volgende aspecten:
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord;
- vorming en gebruik van trappen van vergelijking;
- gebruik van buigings -e;
- voltooid deelwoord als bijvoeglijk
naamwoord.
LIDWOORDEN
VOORZETSELS
VOEGWOORDEN
VOORNAAMWOORDEN
TELWOORDEN
BIJWOORDEN
• gebruik van bepaald en onbepaald lidwoord
• gebruik van voorzetsels
• gebruik van voegwoorden
• gebruik van voornaamwoorden
• gebruik van telwoorden
• gebruik van bijwoorden
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
WOORDNIVEAU: betekenis van woorden
• woordkeuze en -gebruik: expressief, origineel, helder, figuurlijk, ...
• relaties tussen woorden:
- synoniemen;
- tegenstellingen (antoniemen);
- onderliggende begrippen (hyponiemen): sla, prei, tomaat / groente;
- bovenliggende begrippen (hyperoniemen): voertuig / auto, bus , tram;
- begrippen met meerdere betekenissen (homoniemen): bal, been, ...;
- gradaties: praten, roepen, tieren, brullen;
- rijm.
• afleiding van:
- betekenis uit gegeven begripskenmerken;
- betekenis uit de context;
- betekenis van samenstellingen uit de betekenis van de samenstellende delen;
- betekenis van meervoudsvormen en verkleinwoorden via herkenning van het grondwoord;
- betekenis van woorden met voor- en achtervoegsels via herkenning van het grondwoord.
• omschrijving van betekenis: aanduiding bovenliggend begrip en opsomming specifieke kenmerken.
ZINSNIVEAU: structuur van zinnen
• opbouw van een zin:
- plaats en volgorde van woorden en woordgroepen;
- wijzigingen: uitbreiding van zinnen, inkorting van zinnen, vervanging van woorden en woordgroepen, verplaatsing van woorden en woordgroepen;
- mededelende zin;
- vraagzin;
- uitroepzin.
• onderscheid tussen leestekens:
- punt, vraagteken, uitroepteken, komma;
• onderscheid en gebruik van leestekens:
- punt, vraagteken, uitroepteken, komma,
- aanhalingsteken, puntkomma.
dubbelpunt;
• gebruik van:
- vraagzinnen;
- bevelende zinnen;
- uitroepzinnen;
- ontkennende zinnen.
- mededelende zinnen;
• vorming van enkelvoudige zinnen
• vorming van samengestelde zinnen
• zinsdelen (zie begrippenlijst):
65
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
66
- onderwerp,
- gezegde,
werkwoordelijk deel van het gezegde,
niet-werkwoordelijk deel van het gezegde,
persoonsvorm,
voorwerp,
bepaling.
ZINSNIVEAU: betekenis van zinnen
• spreekwoorden;
• zegswijzen;
• uitdrukkingen;
• figuurlijk taalgebruik (metaforen, personificaties, ...);
• zin / onzin.
TEKSTNIVEAU
• benamingen voor geschreven bronnen:
- een boek, een krant, een brief, …;
- een gedicht, een woordenboek, een tijdschrift,
een titel, een folder, een kattebelletje, ...;
- een atlas, een encyclopedie, een nota, een
dienstbrief, een weekblad, een
maandblad,
een slogan, een oproep, een
naslagwerk,
een brochure, een
studiegids, een
catalogus, ...
• benamingen voor genres binnen bepaalde
tekstsoorten:
- dienstbrief;
- liefdesbrief;
- kattebelletje, ...
• begrippen:
- titel, titelblad;
- woord vooraf, nawoord;
- illustratie;
- voetnoot;
- hoofdstuk, alinea, kopje;
- bibliografie;
- krantenkop;
- inhoudstafel, ...
• functie van de delen van een tekst:
- inleiding, midden, slot;
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
67
• bedoeling van een tekst:
- ontspanning;
- studiemateriaal;
- informatiemateriaal, ...;
• inhoud van een tekst en daaraan gekoppelde
leeswijze (reclameboodschap / gedicht);
• het doel van sommige tekstelementen:
- illustratie ter verduidelijking van de
boodschap;
- cursief gedrukte woorden / woordgroepen /
zinsdelen;
- vetgedrukte woorden;
- voetnoot;
• bedoeling van visuele aspecten m.b.t. de
tekststructuur (reclameboodschap /
handleiding / roman).
2.2 Kunnen gebruiken van volgende termen: (ET 6.4)
• klank, lange klank, korte klank,
klinker, medeklinker,
lettergreep, open lettergreep, gesloten lettergreep,
alfabet;
• werkwoord, infinitief, stam, uitgang,
tegenwoordige tijd, verleden tijd,
toekomende tijd;
voltooid deelwoord;
• zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord,
eigennaam,
enkelvoud, meervoud
samenstelling;
geslacht;
afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel;
• bijvoeglijk naamwoord;
• lidwoord;
• voorzetsel;
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
68
•
•
•
•
voegwoord;
voornaamwoord;
telwoord;
bijwoord;
• synoniem, antoniem, homoniem;
• zinsdeel, onderwerp, gezegde,
werkwoordelijk deel van het gezegde,
niet-werkwoordelijk deel van het gezegde,
persoonsvorm, voorwerp, bepaling;
• punt, komma, vraagteken, uitroepteken,
• hoofdletter
leesteken, dubbelpunt,
• titel
puntkomma, aanhalingsteken;
• kopje, illustratie, alinea, voetnoot,
inhoudstafel, inleiding, midden, slot.
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
69
VI MEMO-kaart
N
V
G
D
A
A
a- (gen.-ae)
Silv-a
Silv-a
Silv-ae
Silv-ae
Silv-am
Silv-a
o- (gen. –i)
Serv-us
Serv-e
Serv-i
Serv-o
Serv-um
Serv-o
Puer
Puer
Puer-i
Puer-o
Puer-um
Puer-o
Templ-um
Templ-um
Templ-i
Templ-o
Templ-um
Templ-o
N
V
G
D
A
A
Silv-ae
Silv-ae
Silv-arum
Silv-is
Silv-as
Silv-is
Serv-i
Serv-i
Serv-orum
Serv-is
Serv-os
Serv-is
Puer-i
Puer-i
Puer-orum
Puer-is
Puer-os
Puer-is
Templ-a
Templ-a
Templ-orum
Templ-is
Templ-a
Templ-is
Verbuiging substantief
gemengde (gen. –is)
Rex
Corpus
Rex
Corpus
Reg-is
Corpor-is
Reg-i
Corpor-i
Reg-em
Corpus
Reg-e
Corpor-e
Reg-es
Reg-es
Reg-um
Reg-ibus
Reg-es
Reg-ibus
TB/ac/03-31635
Corpor-a
Corpor-a
Corpor-um
Corpor-ibus
Corpor-a
Corpor-ibus
Mens-is
Mens-is
Mens-is
Mens-i
Mens-em
Mens-e
Animal
Animal
Animal-is
Animal-i
Animal
Animal-i
u- (gen. –us)
Mot-us
Mot-us
Mot-us
Mot-ui
Mot-um
Mot-u
Mens-es
Mens-es
Mens-ium
Mens-ibus
Mens-es
Mens-ibus
Animal-ia
Animal-ia
Animal-ium
Animal-ibus
Animal-ia
Animal-ibus
Mot-us
Mot-us
Mot-uum
Mot-ibus
Mot-us
Mot-ibus
Corn-u
Corn-u
Corn-us
Corn-u
Corn-u
Corn-u
e- (gen.ei)
R-es
R-es
R-ei
R-ei
R-em
R-e
Corn-ua
Corn-ua
Corn-uum
Corn-ibus
Corn-ua
Corn-ibus
R-es
R-es
R-erum
R-ebus
R-es
R-ebus
Verbuiging adjectief
ste
N
V
G
D
A
A
1 groep (gen. –i –ae –i)
Long-us Long-a Long-um
Long-e Long-a Long-um
Long-i Long-ae Long-i
Long-o Long-ae Long-o
Long-um Long-am Long-um
Long-o Long-a Long-o
2de gr. (gen. –is) 3 uitg. in N.E. Ð
Nig-er
Nigr-a
Nigr-um Celer
Celer-is
Celer-e
Nig-er
Nigr-a
Nigr-um Celer
Celer-is
Celer-e
Nigr-i
Nigr-ae Nigr-i
Celer-is
Celer-is
Celer-is
Nigr-o
Nigr-ae Nigr-o
Celer-i
Celer-i
Celer-i
Nigr-um Nigr-am Nigr-um Celer-em Celer-em Celer-e
Nigr-o
Nigr-a
Nigr-o
Celer-i
Celer-i
Celer-i
Dulc-is
Dulc-is
Dulc-is
Dulc-i
Dulc-em
Dulc-i
N
V
G
D
A
A
Long-i
Long-i
L-orum
Long-is
Long-os
Long-is
Nigr-i
Nigr-i
N-orum
Nigr-is
Nigr-os
Nigr-is
Dulc-es
Dulc-es
Dulc-ium
Dulc-ibus
Dulc-ia
Dulc-ibus
Long-ae
Long-ae
L-arum
Long-is
Long-as
Long-is
Long-a
Long-a
L- orum
Long-is
Long-a
Long-is
Nigr-ae
Nigr-ae
N-arum
Nigr-is
Nigr-as
Nigr-is
Nigr-a
Nigr-a
N-orum
Nigr-is
Nigr-a
Nigr-is
Celer-es
Celer-es
Celer-ium
Celer-ibus
Celer-es
Celer-ibus
Celer-es
Celer-es
Celer-ium
Celer-ibus
Celer-es
Celer-ibus
Celer-ia
Celer-ia
Celer-ium
Celer-ibus
Celer-ia
Celer-ibus
2 uitg. in N.E. Ð
Dulc-is
Dulc-e
Dulc-is
Dulc-e
Dulc-is
Dulc-is
Dulc-i
Dulc-i
Dulc-em Dulc-e
Dulc-i
Dulc-i
Dulc-es
Dulc-es
Dulc-ium
Dulc-ibus
Dulc-es
Dulc-ibus
Dulc-ia
Dulc-ia
Dulc-ium
Dulc-ibus
Dulc-ia
Dulc-ibus
1 uitg. in N.E. Ð
Ingens
Ingens
Ingens
Ingens
Ingent-is Ingent-is
Ingent-i
Ingent-i
Ingent-em Ingent-em
Ingent-i
Ingent-i
Ingens
Ingens
Ingent-is
Ingent-i
Ingens
Ingent-i
Ingent-es
Ingent-es
I- ium
I-ibus
Ingent-es
I-ibus
Ingent-ia
Ingent-ia
I-ium
I-ibus
Ingent-ia
I-ibus
Ingent-es
Ingent-es
I-ium
I-ibus
Ingent-es
I-ibus
Eerste graad – A-stroom – keuzegedeelte 1A en basisopties Latijn en Grieks-Latijn
AV Latijn (1e leerjaar: 4 lestijden/week; 2e leerjaar: 4 lestijden/week)
Presens (< presensstam)
Imperfectum (<pres-stam)
Fut.simplex (<pres-stam)
Perfectum (< perf.stam)
Pluqperf (<perf.stam)
Futur. exact. (<perf.stam)
Actief Ð
Voca-re
Voca-o
Voca-s
Voca-t
Voca-mus
Voca-tis
Voca-nt
Voca-ba-m
Voca-ba-s
Voca-ba-t
Voca-ba-mus
Voca-ba-tis
Voca-ba-nt
Voca-b-o
Voca-b-i-s
Voca-b-i-t
Voca-b-i-mus
Voca-b-i-tis
Voca-b-u-nt
Vocav-i
Vocav-isti
Vocav-it
Vocav-imus
Vocav-istis
Vocav-erunt
Vocav-eram
Vocav-eras
Vocav-erat
Vocav-eramus
Vocav-eratis
Vocav-erant
Vocav-ero
Vocav-eris
Vocav-erit
Vocav-erimus
Vocav-eritis
Vocav-erint
passief Ð
a-or
-ris
-tur
-mur
-mini
-ntur
-ba-r
-ba-ris
-ba-tur
-ba-mur
-ba-mini
-ba-ntur
-b-or
-b-ĕ-ris
-b-i-tur
-b-i-mur
-b-i-mini
-b-u-ntur
vocatus sum
es
est
vocati sumus
estis
sunt
vocatus eram
eras
erat
vocati eramus
eratis
erant
vocatus ero
eris
erit
vocati erimus
eritis
erunt
AÐ
Habē-re
Habe-o
Habe-s
Habe-t
Habe-mus
Habe-tis
Habe-nt
Habe-ba-m
Habe-ba-s
Habe-ba-t
Habe-ba-mus
Habe-ba-tis
Habe-ba-nt
Habe-b-o
Habe-b-i-s
Habe-b-i-t
Habe-b-i-mus
Habe-b-i-tis
Habe-b-u-nt
70
P Ð Vervoeging werkwoord
Vinc-ĕ-re
-or
Vinc-o
-ris
Vinc-i-s
-tur
Vinc-i-t
-mur
Vinc-i-mus
-mini
Vinc-i-tis
-ntur
Vinc-u-nt
-ba-r
Vinc-e-ba-m
-ba-ris
Vinc-e-ba-s
-ba-tur
Vinc-e-ba-t
-ba-mur
Vinc-e-ba-mus
-ba-mini
Vinc-e-ba-tis
-ba-ntur
Vinc-e-ba-nt
-b-or
Vinc-a-m
-b-ĕ-ris
Vinc-e-s
-b-i-tur
Vinc-e-t
-b-i-mur
Vinc-e-mus
-b-i-mini
Vinc-e-tis
-b-u-ntur
Vinc-e-nt
Habu-i
habitus sum
Habu-isti
es
Habu-it
est
Habu-imus
habiti sumus
Habu-istis
estis
Habu-erunt
sunt
Habu-eram
habitus eram
Habu-eras
eras
Habu-erat
erat
Habu-eramus habiti eramus
Habu-eratis
eratis
Habu-erant
erant
Habu-ero
habitus ero
Habu-eris
eris
Habu-erit
erit
Habu-erimus habiti erimus
Habu-eritis
eritis
Habu-erint
erunt
Vic-i
Vic-isti
Vic-it
Vic-imus
Vic-istis
Vic-erunt
Vic-eram
Vic-eras
Vic-erat
Vic-eramus
Vic-eratis
Vic-erant
Vic-ero
Vic-eris
Vic-erit
Vic-erimus
Vic- eritis
Vic-erint
PÐ
-or
-ĕ-ris
-i-tur
-i-mur
-i-mini
-u-ntur
vinc-e-ba-r
-ba-ris
-ba-tur
-ba-mur
-ba-mini
-bantur
vinc-a-r
vinc-ē-ris
vinc-e-tur
vinc-e-mur
vinc-e-mini
vinc-e-ntur
victus sum
es
est
victi sumus
estis
sunt
victus eram
eras
erat
victi eramus
eratis
erant
victus ero
eris
erit
victi erimus
eritis
erunt
AÐ
Cap-ĕ-re
Capi-o
Capi-s
Capi-t
Capi-mus
Capi-tis
Capi-u-nt
Capi-e-ba-m
Capi-e-ba-s
Capi-e-ba-t
Capi-e-ba-mus
Capi-e-ba-tis
Capi-e-ba-nt
Capi-a-m
Capi-e-s
Capi-e-t
Capi-e-mus
Capi-e-tis
Capi-e-nt
Cep-i
Cep-isti
Cep-it
Cep-imus
Cep-istis
Cep-erunt
Cep-eram
Cep-eras
Cep-erat
Cep-eramus
Cep-eratis
Cep-erant
Cep-ero
Cep-eris
Cep-erit
Cep-erimus
Cep-eritis
Cep-erint
pÐ
-or
ĕ-ris
-tur
-mur
-mini
-u-ntur
-e-ba-r
-e-ba-ris
-e-ba-tur
-e-ba-mur
–e-ba-mini
-e-ba-ntur
capi-a-r
capi-ē-ris
capi-e-tur
capi-e-mur
capi-e-mini
capi-e-ntur
captus sum
es
est
capti sumus
estis
sunt
captus eram
eras
erat
capti eramus
eratis
erant
captus ero
eris
erit
capti erimus
eritis
erunt
AÐ
Audi-re
Audi-o
Audi-s
Audi-t
Audi-mus
Audi-tis
Audi-u-nt
Audi-e-ba-m
Audi-e-ba-s
Audi-e-ba-t
Audi-e-ba-mus
Audi-e-ba-tis
Audi-e-ba-nt
Audi-a-m
Audi-e-s
Audi-e-t
Audi-e-mus
Audi-e-tis
Audi-e-nt
pÐ
-or
-ris
-tur
-mur
-mini
-u-ntur
-e-ba-r
-e-ba-ris
-e-ba-tur
–e-ba-mur
–e-ba-mini
–e-ba-ntur
audi-a-r
audi-ē-ris
audi-e-tur
audi-e-mur
audi-e-mini
audi-e-ntur
Audiv-i
auditus sum
Audiv-isti
es
Audiv-it
est
Audiv-imus
auditi sumus
Audiv-istis
estis
Audiv-erunt
sunt
Audiv-eram
auditus eram
Audiv-eras
eras
Audiv-erat
erat
Audiv-eramus auditi eramus
Audiv-eratis
eratis
Audiv-erant
erant
Audiv-ero
auditus ero
Audiv-eris
eris
Audiv-erit
erit
Audiv-erimus auditi erimus
Audiv-eritis
eritis
Audiv-erint
erunt
Download