Spreuken - Oude Sporen

advertisement
Spreuken
Toegelicht & toegepast
SPREUKEN
Toegelicht & toegepast
De Wegwijzer
Ger de Koning
Uitgeverij: Daniël
Webwinkel: www.uitgeverijdaniel.nl
Bestellingen: [email protected]
ISBN/EAN: 978-90-79718-41-2 (Paperback)
© 2017 2de druk paperback Uitgeverij Daniël, Zwolle, NL
Omslagontwerp: Theis-Jan Goudswaard
Lay-out: Jan Noordhoek
Niets uit deze uitgave mag – anders dan voor eigen gebruik – worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook
zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van ‘Uitgeverij Daniël’ of de auteur.
Het gebruik van de Herziene Statenvertaling is in dit commentaar toegestaan onder voorwaarde van de volgende duidelijke copyrightvermelding:
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de Bijbel in de Herziene Statenvertaling,
© Stichting HSV 2010.
Alle rechten voorbehouden, © Stichting HSV en Uitgeverij Jongbloed – Heerenveen.
Inhoud
Tekstgebruik19
Afkorting bijbelboeken
19
Vertalingen19
Verwijzingen20
Haakjes20
Vooraf22
Het boek Spreuken
23
Spreuken 1
28
vers 1
vers 2
vers 3
vers 4
vers 5
vers 6
vers 7
verzen 8-9
verzen 10-19
verzen 20-23
verzen 24-32
vers 33
Spreuken en de schrijver
Met wijsheid bekend worden en woorden begrijpen
Vermaning aannemen
Schranderheid, kennis en bedachtzaamheid
Wijs en verstandig
Spreuk, spreekwoord, woorden, raadsels
De vreze des HEEREN
Luisteren wordt beloond
Mijd verkeerd gezelschap
De Wijsheid roept
Gevolgen van niet luisteren
Het deel van wie wel luistert
Spreuken 2
Inleiding
verzen 1-5
Als ..., dan ...
verzen 6-11 Wijsheid die beschermt
verzen 12-15 Wijsheid redt van de verkeerde weg
verzen 16-19 Wijsheid redt van de vreemde vrouw
verzen 20-22 Wijsheid brengt op de weg van wie goed zijn
Spreuken 3
Inleiding
verzen 1-2
Luisteren naar onderricht
28
30
32
33
35
36
37
39
41
49
51
53
54
54
55
58
60
62
64
66
66
66
Inhoud
verzen 3-4
verzen 5-6
verzen 7-8
verzen 9-10
verzen 11-12
verzen 13-18
verzen 19-20
verzen 21-26
verzen 27-30
verzen 31-35
Goedertierenheid en trouw bewaren
Vertrouw op de HEERE
Vrees de HEERE
Vereer de HEERE
Bestraffing door de HEERE
Waarde van de wijsheid
Wijsheid bij en in de schepping
Wijsheid geeft rust
De naaste geen kwaad doen
Niet jaloers zijn op de goddeloze
Spreuken 4
verzen 1-4
verzen 5-9
verzen 10-13
verzen 14-19
verzen 20-27
68
70
72
74
76
78
81
82
85
88
92
Een goede les gaat de generaties door
Verwerf wijsheid, verwerf inzicht!
De weg van de wijsheid
De weg van kwaaddoeners
Waken over hart, lippen, ogen, voet
Spreuken 5
Inleiding
verzen 1-2
Bedachtzaamheid en kennis
verzen 3-6
De lippen en voeten van de vreemde vrouw
verzen 7-14 De prijs van ontrouw
verzen 15-23 De vreugde van trouw in het huwelijk
Spreuken 6
Inleiding
verzen 1-5
Sta nooit borg
verzen 6-11 De luiaard
verzen 12-15 Een verdorven mens
verzen 16-19 Wat de HEERE haat
verzen 20-24 Wat bewaart voor een slechte vrouw
verzen 25-29 Neem geen vuur in je boezem
verzen 30-35 Er is geen losgeld voor overspel
Spreuken 7
Inleiding
verzen 1-5
Waarschuwing tegen de vreemde vrouw
92
95
97
99
101
106
106
106
107
109
112
118
118
118
120
122
124
125
128
129
132
132
132
Inhoud
verzen 6-9
verzen 10-12
verzen 13-20
verzen 21-23
verzen 24-27
Het slachtoffer
De verleidster
De verleiding
De capitulatie van het slachtoffer
Laat je hart niet afwijken naar haar wegen
Spreuken 8
verzen 1-5
verzen 6-9
verzen 10-21
verzen 22-31
verzen 32-36
142
Waar en tot wie de Wijsheid roept
Wat de Wijsheid roept
De waarde van de wijsheid
De Wijsheid is een eeuwige Persoon
De zegen van luisteren naar de Wijsheid
Spreuken 9
142
144
145
149
155
157
Inleiding
verzen 1-6
De uitnodiging van de Wijsheid
verzen 7-12 De spotter en de wijze
verzen 13-18 De uitnodiging van vrouw Dwaasheid
Spreuken 10
157
157
161
164
168
Inleiding
vers 1
Een wijze zoon en een dwaze zoon
verzen 2-3
Gerechtigheid is leven
verzen 4-5
Vlijtig werken in de zomer
verzen 6-7
Zegen of wegteren
verzen 8-10 Ten val komen of een veilige weg gaan
verzen 11-14 De mond van de rechtvaardige en de dwaas
verzen 15-17 Veiligheid en leven of ondergang
verzen 18-21 Het gebruik van de lippen
verzen 22-26 De zegen van de HEERE
verzen 27-28 Verwachting en hoop
verzen 29-30 De weg van de HEERE
verzen 31-32 Mond en lippen van de rechtvaardige
Spreuken 11
vers 1
verzen 2-3
verzen 4-6
134
135
136
138
140
168
170
172
173
175
176
177
179
180
182
184
185
186
187
Eerlijkheid in de handel
Ootmoed en oprechtheid
Gerechtigheid redt en leidt
187
188
189
Inhoud
verzen 7-8
vers 9
verzen 10-11
verzen 12-13
verzen 14-15
vers 16
verzen 17-21
vers 22
verzen 23-27
verzen 28-31
Het lot van de goddeloze
Kennis die redt van de huichelaar
De vreugde en verhevenheid van een stad
Inzicht, betrouwbaarheid
Wijze raad, geen borg zijn
Een bevallige vrouw en geweldplegers
Gevolgen van rechtvaardig of goddeloos gedrag
Een mooie vrouw zonder inzicht
De zegen van de rechtvaardige
De groei van de rechtvaardige
Spreuken 12
verzen 1-2
vers 3
vers 4
verzen 5-7
vers 8
verzen 9-11
verzen 12-14
verzen 15-16
verzen 17-20
vers 21
verzen 22-23
vers 24
verzen 25-26
vers 27
vers 28
203
Kennis liefhebben en goedgunstigheid verkrijgen
Wat niet en wat wel standhoudt
Een deugdelijke vrouw
De rechtvaardigen tegenover de goddelozen
Lof of verachting oogsten
Nederigheid, zorg en ijver
Vrucht en ontkomen
De wijze en schrandere tegenover de dwaas
Spreken gebeurt vanuit het hart
Geen leed treft de rechtvaardige
Betrouwbaar handelen en spreken
Vlijt tegenover ledigheid
Een goed woord en goede raad
De gevolgen van luiheid en ijver
Wat naar het leven leidt en niet naar de dood
Spreuken 13
vers 1
verzen 2-3
vers 4
verzen 5-6
verzen 7-8
vers 9
vers 10
vers 11
vers 12
190
191
192
193
194
195
196
198
199
201
203
204
205
206
209
209
212
214
215
218
219
220
221
221
222
223
Een wijze zoon of een spotter
De vrucht en bescherming van de mond
Begeerte van de luiaard tegenover vlijt
Rechtvaardig of goddeloos
De rijke arme en de arme rijke
Verblijdend licht of een uitgedoofde lamp
Overmoed of raad aanvaarden
Zo gewonnen, zo geronnen
Uitgestelde verwachting of vervuld verlangen
223
224
225
226
227
229
229
230
231
Inhoud
vers 13
verzen 14-16
vers 17
vers 18
vers 19
vers 20
verzen 21-23
vers 24
vers 25
Verachting of vrees
Wijsheid of dwaasheid
Een goddeloze bode of een betrouwbare gezant
Vermaning verwerpen of in acht nemen
Aangenaam of een gruwel
Omgaan met wijzen of met dwazen
Het goede of het kwade krijgen
Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem
Eten tot verzadiging of gebrek lijden
Spreuken 14
vers 1
vers 2
vers 3
vers 4
vers 5
verzen 6-9
vers 10
verzen 11-13
vers 14
vers 15
verzen 16-17
vers 18
vers 19
verzen 20-21
vers 22
verzen 23-24
vers 25
verzen 26-27
vers 28
vers 29
vers 30
vers 31
vers 32
vers 33
vers 34
vers 35
231
232
234
235
235
236
237
238
240
241
Een huis opbouwen of afbreken
De HEERE vrezen of Hem verachten
De mond van een dwaas en de lippen van wijzen
Een schone kribbe of een grote opbrengst
Een betrouwbare getuige of een valse getuige
Spotters en dwazen
Niet te delen bitterheid en blijdschap
Schijn bedriegt
Afkerig van hart of een goed iemand
Goedgelovig of voorzichtig
De wijze en de overmoedige
Dwaasheid erven of kennis omarmen
De rollen worden omgekeerd
Houding tegenover sociaal minder bedeelden
Kwaad smeden of het goede bewerken
Overschot en rijkdom
Een redder van levens of een bedrieger
De vreze des HEEREN is ...
Glorie of ondergang van een heerser
Geduldig of kortaangebonden
Een gezond hart of afgunst
Onderdrukken of ontfermen
Weggedreven worden of een toevlucht vinden
Verborgen wijsheid en openlijke dwaasheid
Gerechtigheid of zonde van een volk
Welgevallen of verbolgenheid van de koning
241
242
242
243
244
245
248
249
251
251
252
253
254
254
255
256
257
258
259
259
260
261
262
263
263
264
Inhoud
Spreuken 15
verzen 1-2
vers 3
vers 4
vers 5
vers 6
vers 7
verzen 8-10
vers 11
vers 12
verzen 13-15
verzen 16-17
vers 18
vers 19
verzen 20-21
vers 22
vers 23
vers 24
vers 25
vers 26
vers 27
vers 28
vers 29
vers 30
verzen 31-33
266
Een zacht antwoord en de tong van wijzen
De HEERE ziet alles en iedereen
Het medicijn van de tong
Tucht verwerpen of in acht nemen
Grote rijkdom of verval
De lippen van wijzen en het hart van dwazen
Wat voor de HEERE een gruwel is
Alles ligt open voor de HEERE
Een spotter gaat niet naar wijzen
Een vrolijk, verstandig en blijmoedig hart
Beter ... dan ...
Driftig of geduldig
De weg van een luiaard en het pad van oprechten
De invloed van wijsheid en dwaasheid
Veel raadgevers doen een plan slagen
Hoe goed is een woord op zijn tijd
Het pad ten leven voert omhoog
De HEERE beschermt de weduwe
Kwade plannen of lieflijke woorden
Waarschuwing tegen winstbejag
Eerst denken, dan antwoorden
De HEERE verhoort het gebed van rechtvaardigen
Wat het hart verblijdt en de beenderen verkwikt
Luisteren en vrezen is leven, wijsheid en eer
Spreuken 16
verzen 1-5
verzen 6-9
verzen 10-15
vers 16
vers 17
verzen 18-19
verzen 20-24
vers 25
vers 26
verzen 27-30
266
267
268
268
269
270
270
272
272
273
275
276
277
278
279
280
280
281
282
282
283
283
283
284
286
De HEERE is soeverein
Leven onder de soevereiniteit van God
Kenmerken van een koning naar Gods hart
Wijsheid en inzicht zijn beter dan goud en zilver
De gebaande weg
Nederigheid is beter dan hoogmoed
De waarde van het Woord en woorden
Het einde van een schijnbaar rechte weg
Honger spoort aan tot werken
De verdorven, verderfelijke, gewelddadige man
286
290
292
296
296
297
298
301
302
302
Inhoud
verzen 31-32 Grijsheid, geduld en zelfbeheersing
vers 33
De mens wikt, God beschikt
Spreuken 17
verzen 1-3
verzen 4-5
vers 6
vers 7
vers 8
vers 9
verzen 10-11
verzen 12-13
vers 14
vers 15
vers 16
vers 17
vers 18
verzen 19-20
vers 21
vers 22
vers 23
vers 24
vers 25
vers 26
verzen 27-28
307
Rust, erven en louteren
Luisteren naar leugen bewerkt bespotting
Eer in de geslachten
Twee dingen die niet bij elkaar passen
Steekpenningen brengen overal voorspoed
Toedekken tegenover oprakelen
Als tucht niet werkt, volgt oordeel
Waarschuwingen tegen dwaasheid
Voorkom erger
God haat verdraaiing van het recht
Een dwaas heeft geen verstand
Echte vriendschap
Alleen een dwaas stelt zich borg
Ruzie liefhebben komt uit een verkeerd hart
Het verdriet van een vader
Een blij hart of een neerslachtige geest
Het doel van een omkoopgeschenk
Waar iemand naar kijkt
Verdriet voor de vader en bitterheid voor de moeder
Niet een onschuldige straffen
Controle over de tong
Spreuken 18
verzen 1-2
vers 3
vers 4
vers 5
verzen 6-8
vers 9
verzen 10-12
vers 13
vers 14
vers 15
vers 16
304
306
307
308
310
311
311
312
313
314
315
316
316
317
318
318
319
320
320
321
322
323
323
325
De zelfzuchtige dwaas
De goddeloze en wat hem vergezelt
Diepe wateren en een overvloeiende beek
Geen aanzien des persoons in de rechtspraak
De woorden van een dwaas en een lasteraar
Luiheid werkt vernielend
De ware veiligheid en de schijnveiligheid
Eerst luisteren, dan antwoorden
Geestkracht of een neerslachtige geest
Kennis verwerven en zoeken
Wat een gift kan doen
325
326
326
327
328
329
329
331
332
332
333
Inhoud
verzen 17-19
verzen 20-21
vers 22
vers 23
vers 24
Een rechtszaak, geschillen en ruzies
De vrucht van onze woorden
Een vrouw als bewijs van Gods goedgunstigheid
Een arme smeekt, een rijke antwoordt hard
Het verschil tussen vrienden en een vriend
Spreuken 19
verzen 1-3
vers 4
vers 5
verzen 6-7
vers 8
vers 9
vers 10
vers 11
vers 12
verzen 13-15
vers 16
vers 17
verzen 18-20
verzen 21-23
vers 24
vers 25
verzen 26-27
verzen 28-29
339
De oprechte arme en de dwaas zonder kennis
Bezit en vrienden
Een valse getuige en wie leugens blaast
Rijkdom trekt aan, armoede stoot af
Zijn leven liefhebben en het goede vinden
Nog eens: een valse getuige en wie leugens blaast
Wat niet gepast is
Geduld en vergeving
De toorn en het welgevallen van een koning
Huiselijke ellende en huiselijk geluk
Zijn leven bewaren of sterven
Ontferming over de arme wordt beloond
Wel of geen tucht en hoe toe te passen
Raadsbesluit, goedertierenheid en leven
Zelfs te lui om te eten
Tucht maakt anderen schrander
Een zoon die schandelijk handelt
Spotters en het (on)recht
Spreuken 20
vers 1
verzen 2-3
vers 4
verzen 5-9
vers 10
vers 11
vers 12
vers 13
verzen 14-17
verzen 18-19
verzen 20-21
333
335
336
337
337
339
341
341
342
343
343
344
344
345
346
347
348
349
350
351
352
352
354
355
Pas op voor wijn en sterkedrank
Vrees voor de koning houdt buiten onenigheid
Het excuus van de luiaard om niet te werken
God doorgrondt het hart van ieder mens
Niet met twee maten meten
Daden tonen het karakter
Het horende oor en het ziende oog
Niet slapen, maar waken en werken
Eerlijk zijn in woord en wandel
Omgaan met oorlog en laster
Ouders vervloeken en plukken
355
355
356
357
360
360
361
361
362
363
364
Inhoud
verzen 22-23
verzen 24-25
verzen 26-28
vers 29
vers 30
Geen kwaad met kwaad vergelden
De beperkingen van de mens
Een wijze koning doorziet de mens
Kracht als sieraad en grijsheid als glorie
De zuiverende werking van striemen en slagen
Spreuken 21
verzen 1-3
vers 4
vers 5
vers 6-8
vers 9
vers 10
vers 11
vers 12
vers 13
vers 14
vers 15
vers 16
vers 17
vers 18
vers 19
verzen 20-21
verzen 22-23
vers 24
verzen 25-26
verzen 27-29
verzen 30-31
371
De HEERE bestuurt en beoordeelt alles
Hoogmoed is zonde
Vlijt, geen overhaasting
Een bedrieglijke tong en een kromme weg
Beter alleen wonen dan met ruzie samenwonen
Wie belust is op het kwade, kent geen genade
De spotter boet, de wijze doet kennis op
De goddelozen worden in het onheil gestort
Niet horen en zelf niet gehoord worden
Een gift en een geschenk brengen kalmte
Recht doen: blijdschap en verschrikking
Afdwalen voert tot de gestorvenen
Wie blijdschap, wijn en olie liefheeft
Een goddeloze als losgeld
Eenzaam wonen beter dan met een ruziënde vrouw
De wijze is spaarzaam en leeft
De wijze overwint en bewaart zichzelf
De spotter en zijn mateloze overmoed
De luiaard en de rechtvaardige
De huichelaar komt om
De HEERE is onoverwinnelijk en overwint
Spreuken 22
vers 1
vers 2
vers 3
vers 4
vers 5
vers 6
verzen 7-9
vers 10
365
366
367
369
369
371
372
373
374
375
376
377
377
378
378
379
380
380
381
382
383
384
386
386
387
389
391
Naam en gunst zijn beter dan rijkdom
De HEERE heeft allen gemaakt
Aan het kwaad ontkomen of omkomen
Het loon van nederigheid
Dorens en strikken op de weg
Advies voor opvoeding
Lenen, onrecht zaaien en gunnend zijn
Verdrijf een spotter
391
392
393
394
394
395
396
398
Inhoud
vers 11
vers 12
vers 13
vers 14
vers 15
vers 16
verzen 17-21
verzen 22-23
verzen 24-25
verzen 26-27
vers 28
vers 29
Reinheid en vriendelijkheid
De HEERE behoedt en stort in het verderf
Een excuus van de luiaard om niet te werken
De mond als een diepe kuil
De stok houdt dwaasheid op afstand
Rijk maken en tot gebrek komen
Betrouwbare woorden zijn heerlijke dingen
De HEERE wreekt beroven en vertrappen
Verkeerde omgang bederft goede zeden
Ga niet borg staan voor schulden
Verleg de aloude grenzen niet
Wie vaardig is in zijn werk, dient koningen
Spreuken 23
verzen 1-3
verzen 4-5
verzen 6-8
vers 9
verzen 10-11
vers 12
verzen 13-14
verzen 15-16
verzen 17-18
vers 19
verzen 20-21
verzen 22-25
verzen 26-28
verzen 29-35
411
Aan tafel met een heerser
Rijkdom is vluchtig
Gehuichelde gastvrijheid
Verspil geen wijze woorden aan een dwaas
Eerbiediging van het eigendom van weerlozen
Hernieuwde oproep om te luisteren
Tucht is noodzakelijk
Wijsheid veroorzaakt blijdschap
De vreze des HEEREN geeft hoop
Nog eens de oproep om te luisteren
Dronkaards en veelvraten zijn verkeerd gezelschap
Eer en verblijd je vader en moeder
De wegen van de vader of die van de hoer
Rampzalige gevolgen van dronkenschap
Spreuken 24
verzen 1-2
verzen 3-4
verzen 5-6
vers 7
verzen 8-9
vers 10
verzen 11-12
verzen 13-14
398
399
400
400
401
402
403
406
407
407
408
409
411
412
413
414
415
416
416
417
418
420
420
421
424
425
429
Niet jaloers zijn op slechte mensen
Een huis bouwen en binnenkamers vullen
Kracht en overwinning door wijsheid
Wijsheid is voor een dwaas te hoog
Kwaad beramen en dwaasheid bedenken
Beproeving van benauwdheid
Red hen die ter slachting gaan
De zoetheid van de wijsheid
429
430
431
432
432
433
433
435
Inhoud
verzen 15-16
verzen 17-18
verzen 19-20
verzen 21-22
verzen 23-26
vers 27
verzen 28-29
verzen 30-34
Een rechtvaardige valt, maar staat weer op
Geen leedvermaak
Het kwaad heeft geen toekomst
Vrees God en de koning
Geen partijdigheid in een rechtszaak
Financiële zelfstandigheid
Niet vals getuigen en niet wraak nemen
De les van de luiaard
Spreuken 25
vers 1
verzen 2-7
verzen 8-10
verzen 11-14
vers 15
verzen 16-17
verzen 18-20
verzen 21-22
verzen 23-24
verzen 25-26
vers 27
vers 28
446
Overgeschreven spreuken van Salomo
Over koningen en hen die bij hen zijn
Adviezen voor het voeren van een rechtszaak
Waardevolle woorden en ijdele woorden
De kracht van geduld en van een zachte tong
Advies om matig te zijn
Vals getuigenis, vals vertrouwen, valse troost
Een vijand beschaamd maken
Een achterbakse tong en een twistzieke vrouw
Wat wel en wat geen dorst lest
Waar ligt onze eer
Gebrek aan zelfbeheersing
Spreuken 26
vers 1
vers 2
vers 3
verzen 4-5
verzen 6-7
verzen 8-9
vers 10
vers 11
vers 12
verzen 13-16
vers 17
verzen 18-19
verzen 20-22
verzen 23-28
436
437
438
439
440
442
442
443
446
447
450
451
453
454
455
456
457
458
459
460
462
Eer past niet bij een dwaas
Een vervloeking zonder reden komt niet aan
Een dwaas lijkt op een redeloos dier
Wanneer je een dwaas niet of wel moet antwoorden
De voeten afsnijden en verlamde benen
Gevaarlijk en pijnlijk
Wat dwazen doen, veroorzaakt verdriet
Een dwaas die in zijn dwaasheid terugvalt
Iemand die wijs is in eigen ogen
De luie dwaas
De bemoeial
Bedriegen ‘voor de grap’
Roddels en ruzie
Huichelarij
462
462
463
463
465
466
467
468
468
469
470
471
472
473
Inhoud
Spreuken 27
verzen 1-2
verzen 3-4
verzen 5-6
vers 7
vers 8
verzen 9-10
vers 11
vers 12
vers 13
verzen 14-16
verzen 17-18
verzen 19-20
vers 21
vers 22
verzen 23-27
477
Verkeerd roemen
Lasten die te zwaar zijn om te dragen
Bestraffing als uiting van liefde
Verzadiging en honger veranderen de smaak
Vlucht niet uit je woonplaats weg
De genegenheid en hulp van een vriend
Een wijze zoon is een antwoord op smaad
Een schrandere verbergt zich voor het kwaad
Verplichtingen moeten worden nagekomen
Ongepast gedrag
Scherpen en bewaken
Het hart en de ogen van de mens
Een goede naam als toets
De dwaas is en blijft een dwaas
Het werk van de mens en de zorg van God
Spreuken 28
vers 1
verzen 2-5
vers 6
vers 7
vers 8
vers 9
vers 10
vers 11
vers 12
verzen 13-14
verzen 15-16
vers 17
vers 18
verzen 19-20
vers 21
vers 22
vers 23
verzen 24-25
vers 26
477
478
479
481
481
482
483
484
485
486
488
489
490
491
491
495
Een slecht of een goed geweten
Gevolgen als Gods gezag niet wordt erkend
Oprechtheid is beter dan slinkse wegen gaan
Een verstandige zoon of een zoon die te schande maakt
Oneerlijke bezitsvermeerdering
God is doof voor wie doof is voor Hem
In zijn kuil vallen of het goede erven
Wie wijs is in eigen ogen, wordt doorzien
Rechtvaardigen of goddelozen aan de macht
Belijden en vrezen
De tiran
Bloedschuld voert naar de kuil
Verlost worden of ten val komen
Resultaten van ijver en betrouwbaarheid
Partijdigheid leidt tot overtreding
Gierigheid leidt tot gebrek
Terechtwijzen is beter dan vleien
Hebzucht
Zelfvertrouwen of in wijsheid zijn weg gaan
495
495
498
499
499
500
500
501
502
502
503
504
505
506
507
507
508
509
510
Inhoud
vers 27
vers 28
Wie geeft, heeft geen gebrek
Goddelozen verschijnen, maar komen ook om
Spreuken 29
vers 1
vers 2
vers 3
vers 4
verzen 5-6
vers 7
verzen 8-11
vers 12
vers 13
vers 14
verzen 15-17
vers 18
verzen 19-21
verzen 22-23
vers 24
verzen 25-26
vers 27
511
511
513
Wie halsstarrig blijft, wordt opeens gebroken
Een blij of een zuchtend volk
De vader verblijden of bezit doen vergaan
Een land in stand houden of afbreken
Valstrikken
Kennis nemen van de rechtszaak van de armen
Toornige dwazen tegenover rustige wijzen
Slecht voorbeeld doet slecht volgen
De HEERE verlicht de ogen
Recht doen bevestigt de troon voor eeuwig
Goede opvoeding en het ontbreken daarvan
Geen visioen, wel de wet
Relatie werkgever-werknemer
Toorn, drift en hoogmoed tegenover nederigheid
Wie met een dief deelt, haat zijn ziel
Mensenvrees of op de HEERE vertrouwen
Onrecht doen of oprecht van weg zijn
Spreuken 30
Inleiding
vers 1
Spreker en aangesprokenen
verzen 2-3
De belijdenis van Agur
vers 4
God openbaart Zich in Zijn Zoon
verzen 5-6
God openbaart Zich in Zijn Woord
verzen 7-9
Het gebed van Agur
vers 10
Belaster een slaaf niet bij zijn heer
verzen 11-14 Vier afvallige generaties
verzen 15-16 Vier onverzadigbare dingen
vers 17
Vader bespotten en moeder verachten
verzen 18-20 Vier ondoorgrondelijke dingen
verzen 21-23 Vier onverdraaglijke dingen
verzen 24-28 Vier kleine, maar wijze dieren
verzen 29-31 Vier met een voorname tred en een statige gang
verzen 32-33 Druk brengt iets voort
513
513
514
515
515
516
517
519
519
520
520
522
522
524
525
526
527
529
529
529
530
532
534
536
539
540
543
545
545
549
550
553
554
Inhoud
Spreuken 31
vers 1
vers 2
vers 3
verzen 4-7
verzen 8-9
vers 10
verzen 11-12
verzen 13-15
verzen 16-18
verzen 19-21
verzen 22-23
vers 24
verzen 25-27
verzen 28-31
556
De woorden voor Lemuel
Oproep om naar advies te luisteren
Waarschuwing tegen de vrouwen
Waarschuwing tegen de wijn
De mond opendoen om recht te verschaffen
Inleiding op de verzen 10-31
De waarde van de deugdelijke vrouw
Ze behartigt de belangen van haar echtgenoot
Ze zorgt voor kleding en voedsel
Haar gezonde financieel beleid
Ze werkt voor de familie en de armen
Zij en haar echtgenoot
Ze verkoopt en levert
Wijsheid en voorspoed
Zij en haar daden worden geprezen
Andere publicaties
556
557
557
558
560
561
563
563
565
567
568
570
571
572
574
578­
Tekstgebruik
Afkorting bijbelboeken
Oude Testament
Nieuwe Testament
Thora
Poëtische boeken
Gn Genesis
Jb
Job
ExExodus
Ps Psalmen
LvLeviticus
Sp Spreuken
NmNumeri
Pr Prediker
DtDeuteronomium Hl Hooglied
Historische boeken
Profetische boeken
JzJozua
Js Jesaja
RiRichteren
Jr Jeremia
RuRuth
Kl Klaagliederen
1Sm 1 Samuel
Ez
Ezechiël
2Sm 2 Samuel
Dn
Daniël
1Kn 1 Koningen
H
Hosea
2Kn 2 Koningen
Zf
Joël
1Kr 1 Kronieken
Hg Amos
2Kr 2 Kronieken
Zc
Obadja
EaEzra
Ml Jona
NeNehemia
Mi Micha
EsEsther
NaNahum
Hk Habakuk
Zf
Zefanja
Hg Haggaï
Zc
Zacharia
Ml
Maleachi
MtMattheüs
Mk Markus
Lk Lukas
Jh Johannes
Hd Handelingen
RmRomeinen
1Ko 1 Korinthiërs
2Ko 2 Korinthiërs
Gl Galaten
Ef Efeziërs
Fp Filippiërs
Ko
Kolossers
1Th 1 Thessalonikers
2Th 2 Thessalonikers
1Tm 1 Timotheüs
2Tm 2 Timotheüs
Tt
Titus
Fm Filémon
Hb Hebreeën
Jk Jakobus
1Pt
1 Petrus
2Pt
2 Petrus
1Jh
1 Johannes
2Jh
2 Johannes
3Jh
3 Johannes
JdJudas
OpOpenbaring
Vertalingen
Alle tekstaanhalingen uit het Oude Testament komen uit de Herziene Statenvertaling (HSV). De tekstaanhalingen uit het Nieuwe Testament komen
uit de Herziene Voorhoeve-uitgave, ook wel TELOS-vertaling genoemd.
19
Tekstgebruik
Verwijzingen
De tekst van Spreuken staat in dit commentaar. In een aantal gevallen worden tekstverwijzingen voluit geciteerd. Alle andere tekstverwijzingen kan
de lezer zelf in de Bijbel opzoeken.
Haakjes
Oude Testament
In de bijbelgedeelten van het Oude Testament worden twee soorten haakjes
gebruikt:
Ronde haakjes ( )
Deze dienen uitsluitend om het lezen en begrijpen van de tekst te vergemakkelijken; ze geven aan dat een bepaald gedeelte een soort tussenzin
vormt die de eigenlijke loop van het verhaal of het betoog enigszins onderbreekt.
Vierkante haakjes [ ]
Deze haakjes staan om woorden die in de gedrukte uitgave van de Herziene Statenvertaling cursief staan. Omdat in dit boek de hele tekst cursief
wordt weergegegeven, worden deze haakjes gebruikt om de woorden te
markeren die cursief in de gedrukte uitgave staan. Deze haakjes geven aan
dat de ingesloten woorden niet in de grondtekst voorkomen, maar in het
Nederlands zijn ingevoegd om de tekst begrijpelijk te maken.
Nieuwe Testament
In de bijbelgedeelten van het Nieuwe Testament worden drie soorten haakjes gebruikt. In het ‘Voorwoord’ van de TELOS-vertaling wordt hierover
het volgende gezegd:
‘In de vertaling zijn drie soorten haakjes gebruikt:
Ronde haakjes ( )
Deze dienen uitsluitend om het lezen en begrijpen van de tekst te vergemakkelijken; zij geven aan dat een bepaald gedeelte een soort tussenzin
vormt die de eigenlijke loop van het verhaal of het betoog enigszins onderbreekt.
20
Tekstgebruik
Vierkante haakjes [ ]
Deze geven aan dat de ingesloten woorden niet in de grondtekst voorkomen, maar in het Nederlands moeten worden ingevoegd om de tekst begrijpelijk te maken; deze woorden moeten dus altijd gelezen worden. Met
name het (bepaalde) lidwoord ontbreekt nogal eens in het Grieks, waar
dat in het Nederlands wel noodzakelijk is; aangezien verschillende uitleggers van mening zijn dat het al of niet voorkomen van het lidwoord vaak
van grote betekenis is, is ernaar gestreefd dit overal in de vertaling tussen
haakjes te plaatsen waar het in de grondtekst ontbreekt.
Scherpe haakjes < >
Deze geven aan dat de ingesloten woorden in sommige handschriften wel
en in andere niet voorkomen.´
21
Vooraf
We leven in een tijd waarin alles snel en gemakkelijk moet gaan en resultaat direct meetbaar moet zijn. Wie meent dat dit boek wat dat betreft in
deze tijd past, vergist zich. Het boek Spreuken is geen ‘snelle hap’ lectuur
en een direct gewenst effect is er vaker niet dan wel. Het lezen van dit boek
en het overdenken ervan in het hart vraagt geduld. Het is ermee als met
het gebruik van een bepaald medicijn dat je eerst enige tijd moet innemen
om de weldadige werking ervan te merken. Als we het boek Spreuken dagelijks lezen en overdenken, zal de gezonde werkzaamheid van dit boek
na verloop van tijd merkbaar worden.
Laten we de tijd nemen om dit boek tot ons te nemen, om de inhoud als
het ware in te nemen. Net als bij het medicijn is het nodig om de zegen van
de Heer te vragen, wat betekent dat we het biddend lezen. Het biddend
‘innemen’ van dit deel van Gods Woord zal onze geestelijke gezondheid
ten goede komen. Dat zal zich uiten in het maken van wijze, goede keuzes
in al die situaties die zich dagelijks in ons leven voordoen waarbij keuzes
van ons gevraagd worden.
Het boek Spreuken is het handboek dat ons vertelt hoe we wijs kunnen
worden. Het is niet bedoeld voor mensen die het leuk vinden om intellectueel met filosofie bezig te zijn. Het is bedoeld voor iedere christen en
vooral voor de jonge christen die zich realiseert dat de wereld waarin hij
leeft een doolhof is met veel valkuilen en valstrikken. Dit boek wijst de
weg in dit doolhof en geeft aan waar de valkuilen en valstrikken zich bevinden, zodat hij die kan vermijden.
Als we biddend nadenken over wat we hebben gelezen en in praktijk brengen waarover we hebben nagedacht, zullen we er geestelijk groot nut van
hebben. Ons leven zal tot eer van God en tot zegen van onze omgeving
zijn, terwijl het onszelf de voldoening geeft van een leven in gemeenschap
met God.
Ger de Koning
Middelburg, juni 2017
22
Het boek Spreuken
Het boek Spreuken volgt op het boek van de Psalmen. In de Psalmen gaat
het vooral om de innerlijke gevoelens naar God toe. In Spreuken gaat het
vooral om de uiterlijke wandel naar de wereld toe. Zoals het bezig zijn
met de Psalmen een brandend hart geeft, zo geeft het bezig zijn met Spreuken
een blinkend gezicht. Elk van de boeken stelt een van de twee kanten van
het leven van de gelovige voor. Je herkent de Psalmen in wat Petrus noemt
“een heilig priesterdom” en Spreuken in wat hij een “koninklijk priesterdom”
noemt (1Pt 2:5,9). Het boek van de Psalmen plaatst je in de tegenwoordigheid van God om Hem als een heilige priester geestelijke offers te brengen.
Het boek Spreuken plaatst je in de tegenwoordigheid van de wereld om in
koninklijke waardigheid de deugden van God te verkondigen.
In Spreuken zien we de goedheid van God, Die in Zijn wijsheid ons Zijn
inzicht toont in wie de mens is. Hij laat ons de wegen zien die de mens gaat
en de gevolgen van alle wegen waarin een mens kan wandelen. In dit boek
zien we de wetmatigheid dat wat een mens Dwaalt niet, God laat Zich niet
zaait, hij ook oogst (Gl 6:7). De wereld is voor bespotten. Want wat een mens zaait,
de mens, voor ons, een doolhof, waar één dat zal hij ook oogsten. (Gl 6:7)
verkeerde stap bittere gevolgen kan hebben. Het is dan ook een grote genade een boek te hebben dat ons de weg van voorzichtigheid en leven
voorhoudt en dat doet vanuit het perspectief van de wijsheid die van God
komt.
Salomo was vervuld met die wijsheid van boven. Jakobus noemt in zijn
brief de kenmerken van deze wijsheid (Jk 3:17). Salomo past deze wijsheid
toe op een manier dat wij haar kunnen gebruiken in de wereld waarin wij
leven. Hij beschrijft de dingen zoals God ze ziet. Als wij ons onderwerpen
aan Gods Woord, ontdekken we in dit boek de routebeschrijving voor ons
leven. Daarbij zijn de aanwijzingen inbegrepen om de weg van eigen wijsheid te vermijden en de dwaze ingevingen van ons eigen hart te kunnen
onderkennen. Het mag duidelijk zijn dat de weg van het leven geen angstige weg is, maar een weg die bij het gaan ervan blijdschap geeft als we het
onderwijs van dit boek ter harte nemen.
23
Het boek Spreuken
In dit spreukenboek staan nuttige leefregels voor alle categorieën mensen,
voor jong en oud, voor man en vrouw, van hoog tot laag. Koningen en invloedrijke personen, maar ook landbouwers en allen die in de armoedigste
omstandigheden leven, lezen er onderwijzende lessen in over hun gedrag
in hun verschillende omstandigheden. Zijn specifieke voorschriften bevatten instructies over wijsheid en dwaasheid, de rechtvaardige en de goddeloze, de tong, trots en nederigheid, gerechtigheid en wraak, de familie,
luiheid en werk, armoede en rijkdom, vrienden en buren, liefde en lust,
woede en strijd, meesters en slaven ofwel werkgevers en werknemers, leven en dood. De leefregels betreffen de waarden en normen in de sfeer van
de familie, maar ook in de sfeer van de godsdienst, de politiek en de economie. De spreuken gaan over elk facet van de menselijke relaties, waarbij
de Goddelijke principes ervan de grenzen van tijd en cultuur overstijgen.
Het hele boek is voor ieder mens in zijn eigen omstandigheden het kompas voor het bepalen van de juiste koers van zijn levensschip op de levenszee, waarbij de klippen worden omzeild. We treffen er een overvloed aan
gezonde regels aan die bedoeld zijn om het leven in alle mogelijke omstandigheden te regelen. Deze regels worden duidelijk, nadrukkelijk en heel
gevarieerd neergelegd. Als het ons verlangen is onderwezen te worden,
kunnen we uit een veelheid kiezen wat voor onze persoonlijke situatie het
meest past.
Het hoofddoel van de wijsheidsleraar die in dit boek tot ons spreekt, en dat
is feitelijk de Heer Jezus Zelf, is bij ons een diepe eerbied voor God in te
scherpen en een vurige liefde voor wijsheid en deugd in ons te laten ontbranden. Hij heeft vermaningen en adviezen over seksualiteit, luiheid, het
gebruik van de tong, geld, moed, eerbied. Hij stelt zaken aan de orde als
ongerechtigheid, goddeloosheid, losbandigheid, ledigheid, onvoorzichtigheid, dronkenschap en bijna elke ondeugd.
De wijsheidsleraar windt er geen doekjes om. Hij schildert deze zaken in
felle kleuren. Dat doet hij in het bijzonder voor de jonge mens, die hij met
zijn onderwijs vooral op het oog heeft. Er is niets wat een jong mens zo
grondig ruïneert als slecht gezelschap, losbandigheid en onwettige verbindingen. Daarom gebruikt de onderwijzer de krachtigste argumenten
tegen deze ondeugden. Vooral het doelloos omzwerven en omhangen en
24
Het boek Spreuken
het gezelschap van de verleidende vrouw worden door hem scherp aan de
kaak gesteld.
Dat is tegelijk een van de redenen waarom het boek Spreuken voor sommigen niet tot de favoriete boeken van de Bijbel hoort. Het boek is namelijk
heel confronterend.
Nog een argument dat wordt gebruikt om het niet te lezen, is dat er te
algemene regels in staan die in de praktijk lang niet altijd lijken te werken.
Als voorbeeld wordt wel aangehaald: “Oefen de jongeman overeenkomstig
zijn levensweg, ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken” (Sp
22:6). We weten allemaal dat ook goed opgevoede kinderen soms van de
weg van de Heer afwijken. Wat voor nut heeft zo’n algemene regel dan als
hij toch niet lijkt te werken? Wat we moeten leren, is hoger en verder kijken
dan wat wij in het leven om ons heen waarnemen.
Om het boek te begrijpen moeten we de sleutel van het boek hebben. Alleen als we die sleutel gebruiken, zullen we de geweldige zegen ervaren
die dit boek in zich heeft. Die sleutel is: “De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis” (Sp 1:7a). De naam ‘HEERE’ veronderstelt een relatie met
Hem. Het is de Naam van God die de verbinding aangeeft tussen Hem en
Zijn volk.
Als we van dit boek het ware en optimale profijt willen hebben, zullen wij
een relatie met de Heer Jezus moeten hebben. Als er een levende relatie
met Hem is, zullen we dit boek benaderen en lezen met de grootste eerbied
voor God. Dan wordt er een schat voor ons ontsloten die uitnodigt om
steeds dieper te graven.
Dit schitterende boek is werkelijk een goudmijn van Goddelijke wijsheid.
Zoals gezegd, wordt ons daarin verteld hoe God de menselijke natuur ziet
en hoe die dus in werkelijkheid is. We lezen een beschrijving van het leven
dat toegewijd is aan God én we krijgen onderwijs en raad hoe dit leven
geleefd moet worden. Laat ons gebed zijn: “Leer mij, HEERE, Uw weg, ik zal
in Uw waarheid wandelen” (Ps 86:11). We zullen dan enerzijds het gedrag van
de wereld vermijden, terwijl anderzijds steeds meer de Heer Jezus Christus in ons gedrag zichtbaar zal worden (Rm 13:13-14).
De spreuken in dit boek worden ontleend aan waarnemingen die de wijze Salomo met betrekking tot het leven heeft gedaan of aan wat hij zelf
25
Het boek Spreuken
heeft ervaren. Op die manier ontstaan ook alledaagse gezegden die wij wel
gebruiken of horen gebruiken. Neem bijvoorbeeld ons gezegde ‘het ijzer
smeden als het heet is’. Dat heeft iemand gezien bij de smid of hij heeft het
zelf als smid gedaan. Maar de spreuken in dit bijbelboek gaan verder. Het
is geen levenswijsheid zonder meer. De spreuken worden zeker ontleend
aan waarnemingen of ze beschrijven ervaringen, maar ze staan in verbinding met geloof. Het boek is de openbaring van God aangaande het leven.
Het vertelt over de mens vanuit Gods perspectief. Hij bestuurt het leven,
Hij is de soevereine God (vgl. Sp 21:1; 16:33). Het leven is geen aaneenschakeling van toevalligheden.
Salomo heeft de mensen gadegeslagen (Sp 7:6-24) en geeft door wat hij heeft
gezien. De waarnemingen die hij, onder Goddelijke inspiratie, heeft gedaan, zijn grondig en nauwkeurig. Wat we te zien krijgen, is geen vleiend
beeld. Maar als wij er ook zo naar leren kijken als hij dat doet, zal ons dat
enorm helpen om onze levensweg tot Zijn eer, tot zegen van anderen en
tot vreugde voor onszelf te gaan. Als we dit boek ter harte nemen door de
regels die daarin staan nauwgezet op ons leven en gedrag toe te passen,
zal het resultaat zijn dat ieder van ons een “mens Gods” is, “tot alle goed werk
ten volle toegerust” (2Tm 3:16-17).
Het boek Spreuken is wijsheidsliteratuur. De volken hebben ook wijsheidsliteratuur. Egypte bijvoorbeeld is daar beroemd om. Het grote verschil tussen beide is dat in Spreuken de wijsheid gezien wordt in het licht van de
vreze Gods. In dit boek vinden we wijsheid voor het alledaagse leven, een
wijsheid die alleen in het Woord De wijzen zullen beschaamd staan,
van God te vinden is (vgl. Jr 8:9). ontsteld zijn en gevangen worden.
Zie, zij hebben het woord van de HEERE verworpen,
Ware wijsheid gaat uit van het wat voor wijsheid zouden zij dan hebben? (Jr 8:9)
Woord van God.
Wie het Woord aan de kant schuift, is een dwaas. Woorden van wijzen (Sp
22:17; 24:23) zijn woorden van hen die in Gods Woord thuis zijn, niet als
studeerkamergeleerden, maar als mensen die dat Woord in hun dagelijkse
leven op alle dingen toepassen. Het gaat om het alledaagse leven, maar
dan wel gezien in het licht van de eeuwigheid. Voor hen die naar de woorden van de wijzen luisteren, zal het eeuwige heerlijkheid zijn. Maar achter
hen die deze woorden negeren, verheft zich de donkere achtergrond van
het dodenrijk (Sp 4:19; 15:11).
26
Het boek Spreuken
Achter en boven Salomo zien we Hem Die “meer dan Salomo” is, de Heer
Jezus (Mt 12:42). Hij is de ware Leraar Die onderwijs over het leven geeft.
Hij onderricht in de praktische levenswijsheid. Hij Die dit onderwijs geeft,
is Zelf het grote voorbeeld van de Wijze (Js 11:2). Alles in dit boek is volmaakt waar van Christus. Zijn hele weg op aarde was de weg van de wijze.
In alles zien we bij Hem dat Hij volmaakt werd geleid door de vreze des
HEEREN, terwijl we tegelijk constateren dat bij Hem de dwaasheid volkomen afwezig was.
Hij is niet alleen de Wijze, maar ook de wijze Koning, zoals Salomo dat als
een beeld van Hem ook was. Voor ons als nieuwtestamentische gelovigen
betekent dit dat we het onderwijs van dit boek alleen begrijpen en in praktijk kunnen brengen als de Heer Jezus regeert in ons hart en leven.
Een indeling van Spreuken:
1.Proloog (Sp 1:1-7)
2.Onderwijzende toespraken (Sp 1:8-9:26)
3.Eerste serie spreuken van Salomo (Sp 10:1-22:16)
4.Eerste aanhangsel (Sp 22:17-24:22)
5.Tweede aanhangsel (Sp 24:23-34)
6.Tweede serie spreuken van Salomo (Sp 25:1-29:27)
7.Eerste aanhangsel: de spreuken van Agur, de zoon van Jake
(Sp 30:1-33)
8.Tweede aanhangsel: de woorden voor koning Lemuel (Sp 31:1-9)
9.Derde aanhangsel: loflied op de vrouw (Sp 31:10-31)
27
Spreuken 1
Sp 1:1 | Spreuken en de schrijver | vers 1
1 De spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël,
De verzen 1-6 zijn de inleiding op het boek. Daarin staat wie de schrijver
is en wat het doel van het boek is. Het boek draagt de naam van het eerste
woord ervan, “spreuken”. Een definitie van een spreuk is: een kort en bondig gezegde waarin een duidelijke, algemeen toepasbare waarheid tot uitdrukking wordt gebracht (Ez 16:44). Een spreuk is een tijdloze waarheid die
een fundamentele werkelijkheid van het leven in de vorm van een eenvoudige illustratie voorstelt. Het kan ook gaan om een les die uit het verleden
wordt getrokken (Ps 78:2-6). Het doel van een spreuk is dat de juiste keus
wordt gemaakt uit de mogelijkheden die aanwezig zijn, zodat de weg van
de dwaasheid wordt vermeden en de weg van de wijsheid wordt gegaan.
De grondbetekenis van het Hebreeuwse woord voor ‘spreuken’, mashal,
is het vergelijken van twee dingen door het ene ding naast het andere te
plaatsen. Het stamt af van een woord dat ‘vergelijken’ betekent. Mashal
betekent vergelijking of gelijkenis. Het boek heet zo, omdat daarin voortdurend dingen met elkaar worden vergeleken. Er worden steeds tegenstellingen gemaakt, bijvoorbeeld tussen het goede en het kwade, de wijze
en de dwaas, de gehoorzame en de ongehoorzame, de ijverige en de luie.
Het woord mashal heeft meerdere betekenissen. Mashal betekent ook
spreuk in de zin van lering of onderwijzing (Ps 78:2). Ook is het woord vermoedelijk verwant met macht, wat erop wijst dat een spreuk een machtswoord is. Een korte spreuk is een krachtig woord, waarover de luisteraar
goed moet nadenken. Salomo was niet alleen een wijs koning, hij was ook
een machtig koning. Bij hem gingen wijsheid en kracht hand in hand. Het
onderstreept wat eerder is opgemerkt, namelijk dat hij een type of schaduwbeeld van de Heer Jezus is, Die genoemd wordt “[de] kracht en [de]
wijsheid van God” (1Ko 1:24).
Het zijn de spreuken “van Salomo”. Hoewel de naam van Salomo aan dit
boek wordt verbonden, staan er ook spreuken van anderen in (Sp 30-31).
28
Spreuken 1
Het is te vergelijken met het boek van de Psalmen dat in zijn algemeenheid
aan David wordt toegeschreven, hoewel er ook psalmen in staan die door
anderen zijn gedicht. Salomo heeft drieduizend spreuken uitgesproken
(1Kn 4:32), waarvan het boek Spreuken een selectie van ruim achthonderd
spreuken bevat. Onder Goddelijke leiding heeft hij uit de grote hoeveelheid van gedachten in geregelde orde een verzameling samengesteld die
dient tot onderwijzing van Gods volk door de tijd heen tot het einde van
de tijd.
De naam Salomo betekent ‘vrede’. De spreuken hebben tot doel dat de gelovige in vrede zijn weg door het leven gaat, zoals ook de Heer Jezus Zijn
weg op aarde in vrede is gegaan.
Salomo heeft gesproken als “de zoon van David”. David had meer zonen,
maar Salomo is bij uitstek de zoon, want hij is de geliefde van de HEERE
(2Sm 12:24-25). Hij is daarom ook een prachtig beeld van de Heer Jezus, de
grote Zoon van David, de geliefde Zoon van de Vader.
Hij heeft zijn spreuken ook uitgesproken als “de koning van Israël”. Als
vorst van dat volk is hij ook hun onderwijzer. Ook als de koning van Israël
is hij een type of afschaduwing van de Heer Jezus en wel als de Vredevorst
Die in het duizendjarig vrederijk in recht en gerechtigheid over Zijn volk
zal regeren.
Dit boek brengt ons in het duizendjarig vrederijk. Voor de wereld is de
Heer Jezus nog steeds de verworpen Zoon van David, maar binnenkort
komt Hij als de Koning van Israël. Het geloof kent Hem echter nu al als de
ware Salomo, de Vredevorst. In dit licht wandelt de gelovige in vrede met
God, met de vrede van God vrede in het hart en met de God van de vrede
Zelf. De spreuken van Salomo helpen ons dat deze vrede ongestoord in
ons aanwezig is, in een wereld die vol onvrede is. De brief aan de Filippiërs kunnen we zien als de nieuwtestamentische tegenhanger van het boek
Spreuken. In die brief is een man aan het woord die waarmaakt wat we in
Spreuken leren.
Het merendeel van de Psalmen is geschreven door David, de man van beproeving en strijd. Spreuken is geschreven door Salomo, een man van vrede. Hij heeft ze niet overgenomen van anderen, maar ze zelf uitgesproken.
Ze zijn uitingen van zijn wijsheid die hem door God is gegeven. Spreuken is
29
Spreuken 1
een boek van wijsheid. Dat de naam van Salomo eraan wordt verbonden,
maakt de aanbeveling ervan alleen maar krachtiger. Hij had immers een
hart dat wijd was als het zand aan de oever van de zee en hij was wijzer
dan alle mensen (1Kn 4:29-31).
Salomo is een uitzonderlijk type van Christus. In zijn persoon verwijst hij
naar Hem Die “meer dan Salomo” is (Mt 12:42). We lezen van Christus dat
Hij voor ons “wijsheid van God(swege)” geworden is (1Ko 1:24,30). Hij is de
Wijsheid in eigen Persoon. In Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en
kennis verborgen” (Ko 2:2-3). Als de Wijsheid zendt Hij wijzen tot Zijn volk
(Mt 23:34; Lk 11:49). De wijzen die Hij zendt, kennen we zowel uit het Oude
als uit het Nieuwe Testament. In het Oude Testament zijn dat Zijn profeten
(Hb 1:1). In het Nieuwe Testament zijn dat Zijn apostelen en profeten. Zo is
ook Salomo een wijze die door Hem tot Zijn volk en ons is gezonden.
In dit boek gaat het om Christus als de Koning van Israël. Dat Hij dit is, zal
Hij in de toekomst tonen. In Spreuken regeert Hij nog niet openlijk, hoewel
er wel naar de tijd van Zijn regering vooruitgewezen wordt. Het gevolg
van Zijn afwezigheid is dat het kwaad vaak niet onmiddellijk wordt gestraft en dat ook het goede niet altijd direct wordt beloond. We zien ons in
een situatie geplaatst waarin het kwaad heerst en wij als rechtvaardigen de
weg moeten zien te vinden die God wil dat wij gaan. In het vinden van die
weg is Christus ons voorbeeld. We moeten Hem zien in dit boek. Hij heeft
de wet en de profeten vervuld. Hij is de zin van het hele Oude Testament,
van elk boek ervan, dus ook van dit boek Spreuken.
Met wijsheid bekend worden en woorden begrijpen | vers 2
2 om bekend te worden met wijsheid en vermaning,
om woorden [vol] inzicht te begrijpen,
In de verzen 2-4 maakt Salomo duidelijk wat het meervoudige doel van het
boek is. Daarvoor gebruikt hij in deze verzen negen woorden die telkens
weer in het boek terugkomen:
−− Wijsheid (Hebr. hokma): het doorgronden van de aard van dingen en
situaties, waardoor er bekwaamheid is om goede keuzes te maken.
−− Vermaning (Hebr. musar): onderwijs / opvoeding door correctie, waarschuwing en tucht.
30
Spreuken 1
−− Inzicht (Hebr. bina): het vermogen om dat wat je begrijpt toe te passen
door te onderscheiden tussen goed en kwaad, gezond makend en ziek
makend, waarheid en leugen.
−− Gerechtigheid (Hebr. tsedek): het juiste gedrag (slaat op handelen en
denken).
−− Recht (Hebr. mishpat): wat recht is volgens de normen en het Wezen
van God.
−− Billijkheid (Hebr. meyshar): vaardigheid om te handelen naar eer en
deugd, naar wat past bij de situatie.
−− Schranderheid (Hebr. orma): vaardigheid om in anderen te kunnen zien
waarom het gaat.
−− Kennis (Hebr. da’at): gezonde, door ervaring verkregen informatie.
−− Bedachtzaamheid (Hebr. mezimma): het vermogen om voorzichtig, nadenkend, met beleid en tact te handelen.
Het gaat er in de eerste plaats om “bekend te worden met wijsheid en vermaning”. Wijsheid en vermaning worden als een eenheid aan elkaar verbonden. De grondbetekenis van wijsheid is ‘bekwaamheid’ (Ex 31:6; Ps 107:27;
1Kn 3:28). In Spreuken is wijsheid de bekwaamheid om het leven te leven
zoals God het wil. Het is de bekwaamheid om wijze keuzes te maken en
succesvol te leven naar de geboden van God. Het gaat dan om succes in
de zin van zegen en voordeel in ons geestelijk leven. Als we in deze zin
bekwaam leven, zal ons leven vruchten voortbrengen die van blijvende
waarde zijn voor God en voor de gemeenschap waarvan we deel uitmaken. Al Gods verordeningen zijn eenvoudig. Als we daarnaar leven, is
‘succes’ verzekerd.
Wijsheid is het beheersen van de kunst van het leven, maar dan wel zoals
het is naar de wil van God. De kunst daarbij is niet alleen dat de wijze de
gevaren van het leven onderkent, maar ook dat hij weet hoe hij ze overwint. Wijsheid is kijken en zien zoals God kijkt en ziet. Het is kijken naar
hoe Hij de wereld bestuurt, en op dat bestuur op de juiste wijze reageren.
Vermaning is onlosmakelijk aan de wijsheid verbonden. Het houdt onderwijzing in, of – in ruimere zin – opvoeding, ook wel training. Het bevat de
onderwijzingen van een vader aan zijn zoon. Daarbij hoort ook vermaning
en bestraffing of tucht, omdat de neiging tot dwaasheid moet worden gecorrigeerd en de eerbied voor de Heer moet worden ontwikkeld. Daar31
Spreuken 1
door wordt de jongeman in de juiste richting gestuurd. Aan de vermaning
is dus gezag verbonden, want als hij afwijkt, moet tuchtiging volgen.
Het gaat erom met wijsheid en vermaning “bekend te worden”, waardoor
ze ons eigendom worden. Dat betekent dat we er inspanning voor moeten
leveren. Het komt ons niet aanwaaien. We moeten ons best doen om ons
wijsheid en vermaning eigen te maken.
“Woorden [vol] inzicht” zijn woorden waaruit blijkt dat iemand inzicht heeft
in de weg die moet worden gekozen. Het zijn woorden die iemand de
juiste weg wijzen. Willen deze woorden de gewenste uitwerking kunnen
hebben, dan moet de jongeman ze “begrijpen”. Om deze reden worden die
woorden uitgelegd. Maar met uitleg alleen is de jongeman niet geholpen.
Hij moet de uitleg ook begrijpen. Daarvoor moet hij de juiste gezindheid
bezitten.
Samenvattend kunnen we zeggen dat Salomo zijn woorden bekendmaakt
en uitlegt, opdat ze worden begrepen. Om voordeel van zijn onderwijs te
hebben moet de jongeman aan twee voorwaarden voldoen: hij moet bereid
zijn zich ervoor in te spannen om de wijze woorden te leren kennen en hij
moet ze willen begrijpen.
Vermaning aannemen | vers 3
3 om vermaning die inzicht biedt, aan te nemen,
gerechtigheid, recht en billijkheid,
Het onderwijs van Salomo heeft tot doel dat het zijn zoon, en ons, verstandig maakt, waardoor we in het leven tot de juiste keuzes zullen komen. Hij
onderwijst een “vermaning die inzicht biedt”. De wijsheidsleraar houdt zijn
zoon een vermaning voor die inzicht biedt in hoe het leven geleefd moet
worden. Het is een ‘handleiding’ voor het leven.
Door het op deze wijze voor te stellen wil hij zijn zoon, en ons, ertoe brengen zijn vermaning aan te nemen. Het zou heel dom zijn om zijn ‘handleiding’ voor ons leven af te slaan of er geen acht op te slaan. Het woord
‘aannemen’ heeft te maken met onderwerping aan de vermaning of het
onderwijs, met de gedachte dat wat wordt aangeboden de moeite waard
is om aan te nemen.
32
Spreuken 1
Van nature willen wij ons eigen leven bepalen en zijn we niet geneigd ons
te onderwerpen. Het is dus noodzakelijk dat we ons onderwerpen om inzicht in het leven te krijgen. We worden echter niet gedwongen om de vermaning aan te nemen, maar daartoe, hoewel nadrukkelijk en indringend,
uitgenodigd. De vader geeft nadrukkelijke opdrachten en de zoon zal er
verstandig aan doen daaraan te gehoorzamen, maar hij moet zelf de keus
maken of hij dat doet.
Niemand verplicht ons om eerst de meegeleverde handleiding bij een apparaat te lezen voordat we het apparaat gebruiken, maar het wordt ons
toch dringend aangeraden. Het kan ons wel eens veel geld kosten als we
het apparaat gaan gebruiken zonder de handleiding te hebben gelezen.
Dat geldt voor het gebruik van deze handleiding voor het leven natuurlijk
helemaal. De uitnodiging die in dit vers naar voren komt, is dat we de inhoud van dit boek aannemen en in ons leven toepassen.
“Inzicht” wil zeggen dat we ons door Gods Woord verlichte verstand gebruiken om bepaalde zaken te doordenken, plannen te maken en risico’s
in te schatten om dan de juiste keuze te maken tussen goed en kwaad.
Als we dit onderwijs aannemen, zullen we in ons handelen ook rekening
houden met
−− “gerechtigheid”, dat wil zeggen dat we handelen naar de juiste norm
of standaard, zoals dat bijvoorbeeld met maten en gewichten gebeurt
om iets juist af te meten en af te wegen (Dt 25:15); het betekent dat we
handelen in overeenstemming met Gods wet;
−− “recht”, dat wil zeggen handelen als gevolg van en in overeenstemming met een officiële, rechterlijke uitspraak (Dt 16:18-19), het doen
wat gepast is;
−− “billijkheid”, dat wil zeggen met wat eerlijk en voor anderen aangenaam is en dat we oprecht te werk gaan.
Schranderheid, kennis en bedachtzaamheid | vers 4
4 om aan onverstandigen schranderheid te geven,
aan een jongeman kennis en bedachtzaamheid.
In dit vers noemt Salomo de twee soorten mensen tot wie hij zijn onderwijs
in het bijzonder richt en van wie hij door zijn onderwijs het karakter wil
vormen. Als zij luisteren naar zijn onderwijs, zullen ze geestelijk voorspoe33
Spreuken 1
dig zijn. We kunnen zeggen dat het boek Spreuken de sleutel tot succes is.
Wie ernaar luistert, dat wil zeggen het onderwijs ervan ter harte neemt,
weet hoe hij zijn weg moet gaan, wat de verstandigste weg is. Het is de
weg waarop God Zijn zegen kan geven.
De “onverstandigen” zijn de eerste soort. Zij zijn onnozel, naïef, onnadenkend, dom. We mogen hen niet vereenzelvigen met de dwazen. De onverstandige leeft het leven zoals het op hem afkomt. Hij maakt zich nergens
druk om en denkt nergens over na. Dat houdt in dat hij zich gemakkelijk
laat verleiden tot het gaan van een verkeerde weg.
De “jongeman” behoort tot de tweede soort. Omdat hij jong is, ontbreekt
het hem aan ervaring. Hij kan nog niet weten wat het leven allemaal in
zich heeft en is daardoor kwetsbaar en gemakkelijk te verleiden tot een
verkeerde weg.
De onverstandigen en de jongeman moeten ertoe komen God te vrezen.
Dan zal Hij hen door dit boek onderwijzen aangaande de weg die zij moeten kiezen (Ps 25:12).
De wijsheidsleraar wil door zijn onderwijs de onverstandige “schranderheid” geven. Schranderheid is slimheid of scherpzinnigheid. Als de onverstandige de schranderheid gebruikt die hem wordt gegeven, zal hij op uitgekiende wijze weten te handelen. Daardoor levert zijn keus geen schade
voor zichzelf op, maar integendeel voordeel (Sp 22:3). Hij weet hoe hij de
valkuilen van het leven moet vermijden. Als hij niet naar het onderwijs van
de wijze luistert, maar zich inlaat met dwazen, wordt hij een dwaas.
Voor de jongeman heeft de wijsheidsleraar “kennis en bedachtzaamheid” op
het oog. Omdat het een jongeman aan kennis van het leven ontbreekt, is
het onderwijs erop gericht hem bekend te maken met de geheimen van het
leven. Jongemannen menen soms veel kennis te hebben, maar het is slechts
kennis uit boekjes. Ze praten vaak als een kip zonder kop. Ze kunnen gewoon nog niet weten wat het leven inhoudt. In dit gebrek wordt door het
spreukenboek op meer dan voortreffelijke wijze voorzien.
Als het gebrek aan kennis is weggewerkt door het tot zich nemen van het
onderwijs van de inhoud van dit boek, is het vervolgens belangrijk die
kennis op de juiste manier en de juiste tijd toe te passen. Daarom wordt
hier aan de kennis direct de “bedachtzaamheid” gekoppeld (vgl. 2Pt 1:6a). Be34
Spreuken 1
dachtzaamheid is bezonnenheid, nadenkendheid of zelfbeheersing. Wie bezonnen is, denkt eerst na voordat hij iets doet of zegt. Hij zal niet overijld
handelen of spreken, maar wachten op de juiste tijd.
Wijs en verstandig | vers 5
5 Wie wijs is, zal horen en inzicht vermeerderen,
en wie verstandig is, zal wijze raad verwerven
Niet alleen de onverstandige en de jongeman doen hun voordeel met dit
boek, maar ook ieder die al “wijs” en “verstandig” is. Wijs en verstandig worden houdt nooit op. Wie echt wijs en verstandig is, zal niet zeggen dat hij
dit is, maar heeft het verlangen om daarin steeds meer onderwezen te worden. We kunnen altijd wijzer en verstandiger worden, we kunnen altijd
meer op Christus gaan lijken. Gods wijsheid is oneindig en Zijn verstand
is ondoorgrondelijk. Het boek is voor ieder die de weg van de wijsheid en
het verstand nog niet gaat een aansporing om die weg te gaan. Het boek
is voor ieder die deze weg al heeft gekozen een handleiding voor het vervolgen van die weg.
Als we wijs zijn en de weg van de wijsheid zijn ingeslagen, kunnen we des
te beter horen wat de onderwijzer zegt. “Horen” of luisteren is een geweldig middel om te leren. Eerst horen, dan doen. Als we horen, zullen we
“inzicht vermeerderen”. God wil niet dat we stilstaan, maar dat we geestelijk
blijven groeien en steeds toenemen in de kenEn van de nakomelingen van Isnis van Zijn gedachten. Inzicht is het begrij- saschar, die inzicht hadden in de
pen van het verband waarin een bepaalde tijden om te weten wat Israël moest
doen: hun hoofden waren er tweehonzaak staat en het overzien van de elementen derd, met al hun broeders onder hun
bevel. (1Kr 12:32)
die allemaal meespelen (vgl. 1Kr 12:32).
“Wijze raad verwerven” is een activiteit om goede adviezen en wijze raadgevingen in te winnen om tot een goede afweging te komen en vervolgens een goede beslissing te kunnen nemen. Wie verstandig is, zal zijn best
doen om goede adviezen en wijze raadgevingen te verwerven. Verwerven
duidt op inspanning. De verstandige ziet de waardevolle betekenis van
het inwinnen van wijze raad in en zal zich voor overleg inzetten. Hij gaat
niet op zijn eigen inzichten af (Sp 3:5b).
35
Spreuken 1
Spreuk, spreekwoord, woorden, raadsels | vers 6
6 om een spreuk en een spreekwoord te begrijpen,
woorden van wijzen en hun raadsels.
Salomo heeft in de voorgaande verzen het belang van zijn onderwijs in
dit spreukenboek op indringende wijze duidelijk gemaakt. Als we maar
enigszins begrepen hebben hoe groot het belang van een gids naar en op
de weg van de wijsheid is, zullen we ernaar verlangen de inhoud van dit
boek aan te nemen.
Dit betekent niet dat alles hapklaar voor ons ligt. Er doet zich een schijnbare moeilijkheid voor. Het boek bestaat naast heldere spreuken en voor
iedereen begrijpelijke woorden van wijzen ook uit spreekwoorden en raadsels
van wijzen. Dit betekent dat niet altijd direct duidelijk is wat er wordt bedoeld. Vaak zijn spreuken ‘doordenkertjes’, raadsels. We moeten erover
nadenken en doordenken. We zullen naar elke spreuk intensief moeten
luisteren en die nauwkeurig moeten bekijken. Daarbij moeten we ook letten op het verband waarin de spreuk staat.
We moeten dus soms over een spreuk nadenken en de betekenis ervan onderzoeken. Als we dat doen, zullen we tot onze verrassing ontdekken dat
de spreuk ons onderzoekt. Hij zet aan tot zelfonderzoek en het stellen van
vragen aan onszelf. Het onderzoek plaatst ons onder het onderzoekende
oog van God, doordat Hij Zelf in dit boek tot ons spreekt. God zet Zijn
schijnwerper op ons leven, zodat we het in Zijn licht bezien. Dat moet ons
tot een conclusie brengen waaruit blijkt dat we Hem hebben begrepen en
ons leven daaraan aanpassen.
Dit nadenken en doordenken over een spreuk is een belangrijk punt om
aan het begin van dit boek op te merken. We hebben tijd nodig om de wijsheid eruit te halen en die tot ons te laten doordringen. Het onderwijs ligt
niet altijd zomaar voor het oprapen. We moeten ernaar zoeken, ernaar graven. Dit boek is geen vluchtig romannetje dat vlotjes wegleest. Maar als we
serieus wijsheid zoeken, zijn we op de juiste vindplaats. Als we overtuigd
zijn van het belang van de zoektocht naar wijsheid, zal elke inspanning
beloond worden. De betekenis die wijsheid voor ons heeft, zal af te meten
zijn aan onze inzet voor het verkrijgen ervan.
36
Spreuken 1
De vreze des HEEREN | vers 7
7 De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis,
dwazen verachten wijsheid en vermaning.
Gelukkig is het zoeken naar Gods wijsheid niet afhankelijk van ons intellect. De wijsheid die God aan Zijn kinderen wil geven als zij daarnaar op
zoek gaan, is verborgen voor de wijzen en verstandigen van de wereld (Mt
11:25). Gods wijsheid wordt gevonden door hen die Hem vrezen. God vrezen betekent Hem erkennen in Wie Hij is en Hem vertrouwen, eerbied
voor Hem hebben, Hem aanbidden, gehoorzamen en dienen. “Beginsel”
wil zeggen het wezenlijke, waar het ten diepste om gaat. Elke “kennis”
moet verworven worden vanuit de vreze des HEEREN, anders is het duisternis.
“De vreze des HEEREN” wordt in een Als U, HEERE, op de ongerechtigheden let,
mens bewerkt door de vergeving die Heere, wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving,
hij heeft gekregen na belijdenis van zijn opdat U gevreesd wordt. (Ps 130:3-4)
zonden (Ps 130:3-4). Dan zijn we klein
geworden voor de grote God, Wiens toorn we vrezen en Wiens liefde ons
aantrekt. Als we echt weten dat onze zonden vergeven zijn, zal er een groot
en diep ontzag voor Hem zijn en zullen we ernaar verlangen om tot Zijn
eer te leven. Hiermee hebben we de sleutel tot het begrijpen van dit boek in
handen. De wijsheid van dit boek is niet in de eerste plaats bedoeld om ons
een beter gedrag aan te meten, maar ons meer gelijkvormig aan Christus te
maken, zodat Hij in ons leven zichtbaar wordt.
De vreze des HEEREN (Sp 9:10; 15:33; Jb 28:28; Ps 111:10) is precies wat ontbreekt in alle wijsheidsspreuken van de heidenvolken, want die weten niet
van berouw over hun zonden en bekering tot God. Het boek Spreuken is
niet slechts een boek met een verzameling mooie, wijze en praktische adviezen, maar alle levenslessen worden onder één noemer gebracht en dat
is de vreze des HEEREN. Als die noemer ontbreekt, kom je met al je zogenaamde wijsheid toch in de hel, de eeuwige pijn, terecht. Het gaat om het
verlangen om bij het Woord van de Heer te leven. Dat is de kern van de
ware wijsheid. De Heer Jezus heeft op aarde ten opzichte van Zijn God en
Vader naar dit woord geleefd.
37
Spreuken 1
Dit boek staat vol met ‘praktijkoefeningen in de Godsvrucht’ (1Tm 4:7). Die
oefeningen gaan het hele leven door. Zonder de vreze des HEEREN is het
niet mogelijk om zich te oefenen in de Godsvrucht. Het is onmogelijk wijsheid te krijgen zonder die vrees, net zoals het onmogelijk is om te lezen
zonder het alfabet te kennen of wiskunde te studeren zonder getallen te
kennen.
“Dwazen verachten wijsheid en vermaning” omdat zij de vreze des HEEREN
verachten. Het zijn mensen die eerst onverstandig waren, maar dwazen
zijn geworden omdat ze het onderwijs van de wijsheid dat tot hen is gekomen, hebben veracht. De dwaas denkt het zelf wel te redden. Hij meent het
zonder onderwijs te kunnen stellen.
In dit boek worden in het Hebreeuws drie verschillende woorden gebruikt
die in het Nederlands alle drie met ‘dwaas’ worden vertaald. De verschillende woorden geven aan dat de dwaas een dikkop en eigenzinnige is,
iemand die door luiheid en kortzichtigheid weigert iets van een ander aan
te nemen. Het ontbreekt hem aan geestelijke kennis omdat hij God buiten
zijn leven sluit. Daardoor is hij een arrogante, onbehouwen mens die stug
aan zijn eigen weg vasthoudt.
De grondwet van de wijsheid is de wet van zaaiing en oogst. Dat wil zeggen dat wij van alle handelingen die wij verrichten (zaaien), de gevolgen
moeten dragen (oogsten). Als we nare gevolgen willen vermijden, moeten
we geen domme handelingen verrichten. Als we zonder jas de barre koude
ingaan, worden we verkouden en ziek. Dat is een natuurwet, waarin we
ook het handelen van God zien. God beloont goede daden en straft slechte
handelingen. Wie kwaad spreekt en doet, zal het kwaad op zijn weg tegenkomen.
Het is hierbij wel belangrijk op te merken dat de gevolgen niet altijd al op
aarde worden gezien, maar pas later, na de dood. Dit gezichtspunt zullen
we keer op keer in dit boek tegenkomen. Het is een vast gegeven dat God
altijd het kwaad straft en het goede beloont.
Van sommige mensen zijn de zonden
Soms doet Hij dat al op aarde, maar zeker na tevoren openbaar en gaan [hun]
de dood (1Tm 5:24-25). Uiteindelijk loopt het voor in het gericht; maar bij anderen
volgen zij. Evenzo zijn ook de goede
met de goddeloze slecht af en gaat het de werken tevoren openbaar en die
waar-mee het anders is, kunnen niet
rechtvaardige goed.
verborgen blijven. (1Tm 5:24-25)
38
Spreuken 1
Luisteren wordt beloond | verzen 8-9
8 Mijn zoon, luister naar de vermaning van je vader
en veronachtzaam het onderricht van je moeder niet,
9 want ze zijn een bevallige krans om je hoofd,
en schakels [van een ketting] om je hals.
Het eerste onderwijs dat een mens krijgt, is dat van zijn vader en moeder.
Het is ook de eerste verhouding waarin een mens geplaatst is en waarin hij
leert dat hij aan gezag onderworpen is. Gods gezag komt in dit boek niet
zozeer tot uiting in het geven van voorschriften, maar in de verhoudingen
die Hij tussen de mensen heeft ingesteld en in het bijzonder die van ouders
en kinderen. Wie zich als kind onderwerpt aan zijn ouders, onderwerpt
zich aan de orde die God heeft ingesteld
De vader richt het woord tot zijn zoon (vers 8). Hier is niet de leraar in de
klas aan het woord die zijn leerlingen toespreekt. We luisteren hier naar
de raad van een vader aan zijn zoon die ook diens moeder erbij betrekt (Sp
6:20; 10:1). Het boek Spreuken is het opvoedkundeboek bij uitstek. Ouders
vinden er alles in wat nodig is voor de opvoeding van hun kinderen.
Vers 8 bepaalt ons erbij dat het onderwijs van de wijsheid bovenal wordt
gegeven in gezinsverband. Als we ouders zijn, hebben we een grote opdracht onze kinderen in de wijsheid te onderwijzen. Het onderwijs van dit
boek vormt hun karakter als christen (Sp 4:3-4; U moet ze uw kinderen inprenten
Dt 6:7). We mogen God er wel voor danken en erover spreken, als u in uw huis
als we een ouderlijk huis hebben gehad waar zit en als u over de weg gaat, als u
neerligt en als u opstaat. (Dt 6:7)
in alle dingen van het leven met Hem werd
gerekend.
De vader spreekt zijn zoon direct aan. Het boek Spreuken is een leerboek
met onderwijs van een vader aan zijn zoon. De sfeer waarin het onderwijs
plaatsvindt, is de vader-zoon relatie. Het is een sfeer van liefde, vertrouwelijkheid, betrokkenheid en geborgenheid. In de toepassing betekent dit
dat de spreuken in dit boek bedoeld zijn voor hen die in een intieme relatie
leven met de Heer Jezus, de Wijsheid in Persoon. De spreuken van dit boek
zijn ook alleen door hen te begrijpen.
Door zijn zoon als “mijn zoon” aan te spreken onderstreept de vader de
nauwe relatie die hij met hem heeft. Daaruit vloeit automatisch de direc39
Spreuken 1
te verantwoordelijkheid voort om zijn zoon te vermanen. Hij beveelt zijn
zoon te luisteren “naar de vermaning”. Vermaning is een ruim begrip. Het
houdt onderwijzing en training in en indien nodig ook tucht in de zin van
lichamelijke kastijding. De vermaning van de vader heeft tot doel om zijn
zoon ertoe te brengen dat hij luistert naar de vermaning, dat wil zeggen
dat hij er gehoor aan geeft door eraan te gehoorzamen. Luisteren is het
actief toehoren in het besef direct en persoonlijk te worden aangesproken,
terwijl de bereidheid aanwezig is om te doen wat er wordt gezegd.
Het zijn de vermaningen “van je vader”. Daarmee laat hij de zoon weten
dat hij belangrijk voor zijn vader is. Een vader ‘doceert’ niet, maar spreekt
vanuit een relatie van liefde. Een echte vader weet dat hij vader is en zal
dat zijn kinderen ook laten ervaren. Hij is ten nauwste betrokken bij hun
geestelijke ontwikkeling en zal alles doen om hen te helpen steeds de goede keuzes te maken, waardoor hun ontwikkeling niet stagneert of zelfs
verkeerd gaat.
De betrokkenheid van “je moeder” bij de geestelijke ontwikkeling van haar
zoon ligt in “het onderricht” dat zij hem geeft. Dat doet ze met haar woorden en voorbeeld, niet zozeer met vermaning. Vermaning is hoofdzakelijk verbonden aan de bijdrage die de vader in de opvoeding heeft (Ef 6:4).
De zoon loopt gevaar het onderricht van zijn moeder te veronachtzamen.
Vandaar deze oproep van zijn vader. Het onderricht van de moeder houdt
in dat zij hem de juiste richting wijst. Zij leert hem zijn leven geordend te
leven.
Uit het feit dat en de wijze waarop de vader zijn vrouw bij de opvoeding
betrekt, is wel wat te leren. Het is belangrijk dat een man de inbreng van
zijn vrouw stimuleert en ondersteunt. Man en vrouw moeten één lijn trekken in de opvoeding en elkaar niet afvallen, zeker niet in het bijzijn van de
kinderen. Kinderen voelen het feilloos aan als er verschil is tussen vader en
moeder. Ze weten in voorkomende gevallen dit verschil goed uit te buiten.
Als een zoon luistert naar vermaning en onderricht, zal dat zijn leven sieren, waardoor het aantrekkelijk wordt (vers 9). Een krans om het hoofd en
een ketting om de hals duiden op waardigheid. Er is hier sprake van “een
bevallige krans”. Er straalt lieflijkheid af van iemand die vermaning en onderricht van zijn vader en moeder heeft aangenomen. Gehoorzame kinde40
Spreuken 1
ren zijn aantrekkelijk en dwingen respect af. Hoogwaardigheidsbekleders
droegen een gouden keten om hun hals (Gn 41:42; Dn 5:29). Zo worden zij
gezien die tucht en onderwijzing aannemen.
Als we ‘versierd’ zijn met de onderwijzing, [Vermaan] de slaven aan hun eigen
laten we de waarheid van Gods wijsheid in meesters onderdanig te zijn, in alles
onze woorden en ons leven zien (vgl. Tt 2:9- welbehaaglijk te zijn, niet tegen te
spreken, niet te ontvreemden, maar
10. Als we ons laten gezeggen door de wijs- alle goede trouw te bewijzen, opdat
heid, zullen de scherpe kantjes van ons ge- zij de leer van God, onze Heiland, in
alles versieren. (Tt 2:9-10)
drag verdwijnen en worden we aangenamer
voor anderen in de omgang met hen. We geven ook een duidelijker beeld
van het leven als christen omdat we meer van de Heer Jezus laten zien.
Wat we in dit vers van de vader en moeder lezen, kunnen we ook toepassen op hen die in geestelijke zin vaders en moeders in de gemeente
zijn. Zij hebben een bijzondere zorg voor jonge gelovigen om hen met hun
wijsheid te helpen hun weg met de Heer te gaan. Paulus was voor de pas
tot geloof gekomen gelovigen in Thessalonika als een vader en een moeder
(1Th 2:7,11). Zowel ouders als ouderen in de gemeente vertegenwoordigen
een Vader in de hemel Die ons onderwijst. Dat doet Hij door Zijn Zoon:
“Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem” (Lk 9:35).
Mijd verkeerd gezelschap | verzen 10-19
10 Mijn zoon, als zondaars jou willen verleiden,
bewillig er dan niet in.
11 Als zij zeggen: Ga met ons mee,
laten wij loeren op bloed,
zonder reden een onschuldige belagen,
12 laten wij hen levend verslinden, zoals het graf,
volledig, zoals hen die in de kuil neerdalen.
13 Allerlei kostbare bezittingen zullen wij vinden,
onze huizen zullen wij vullen met buit.
14 Je zult je lot in ons midden werpen,
wij zullen allen [tezamen] één buidel hebben –
15 Mijn zoon, ga niet met hen op weg,
weerhoud je voet van hun pad,
41
Spreuken 1
16 want hun voeten snellen naar het kwaad
en zij haasten zich om bloed te vergieten.
17 Voorzeker, het net wordt tevergeefs gespannen
voor de ogen van al wat vleugels bezit.
18 Zíj loeren op hun [eigen] bloed,
zij belagen hun [eigen] leven.
19 Zo zijn de paden van allen die op winstbejag uit zijn,
die ontneemt haar bezitters het leven.
Het eerste waarvoor de vader zijn zoon waarschuwt, is slecht gezelschap
(vers 10). Hij herhaalt die waarschuwing in vers 15. Dit slechte gezelschap
bestaat uit zondaars van wie het leven uit zondigen bestaat, van wie zondigen de levensstijl is. Ze doen niets anders en zijn alleen daar op uit. Ze
leven niet van eerlijke arbeid, maar van de opbrengst van criminaliteit.
Daarvoor zoeken ze niet alleen slachtoffers, maar ook nieuwe metgezellen.
Om die reden benaderen ze jonge mensen. Ze stellen de jongeman voor de
keus tussen het gemakkelijke en snelle geld en de lange weg van gehoorzaamheid aan wat zijn vader en moeder hem hebben verteld.
De vader laat het niet bij een algemene en daardoor vage waarschuwing.
Hij verbiedt zijn zoon niet kortweg zich bij een gezelschap van zondaars
aan te sluiten, maar onderwijst hem over hun handelwijze. Hij laat hem
weten hoe ze hem benaderen, zodat hij hen kan herkennen als ze met hun
praatjes bij hem komen om hem in te palmen. De vader neemt de tijd om
met zijn zoon te praten. Ouders moeten tijd nemen om met hun kinderen
te praten.
Op die manier moeten ze niet met peuters praten. Die moeten leren luisteren en gehoorzaam zijn aan wat de ouders zeggen, ook zonder verklaring.
Er wordt vaak veel te jong al met de kinderen gepraat om hen van iets te
overtuigen. Dat werkt bij kinderen niet en zal zelfs later moeilijkheden
opleveren als er directe gehoorzaamheid wordt gevraagd. Het werkt wel
bij hen die ‘zoon’ zijn, dat wil zeggen kinderen die al een zekere mate van
volwassenheid hebben en in staat zijn om te overwegen wat wordt gezegd.
Het feit dat de eerste alarmbellen in Spreuken rinkelen met betrekking tot
slecht gezelschap, is een belangrijk signaal voor gezinnen met kinderen.
42
Spreuken 1
Buitenshuis bevinden de kinderen zich vaak in groepen, bijvoorbeeld:
−−
−−
−−
−−
−−
−−
Ze gaan met een groep kinderen naar school.
Op school maken ze deel uit van een groep.
Er zijn groepsopdrachten.
Ze zitten op een sportclub of muziekschool.
Ze gaan naar verjaardagsfeestjes.
De sociale media kennen groepen.
De groepsdruk op scholen, zowel in het lager als in het hoger en universitair onderwijs, is groot. Daar moeten onze kinderen weerbaar tegen worden gemaakt. Hoe ze zich zullen ontwikkelen, is voor een deel afhankelijk
van het gezelschap waarin ze zich ophouden. Daarom moeten we als ouders weten met wie ze omgaan – ook en vooral op de sociale media! – en
hen waarschuwen voor verkeerd gezelschap. Het is dwaasheid en zelfbedrog als ouders zeggen dat (jonge) kinderen ‘recht op privacy’ hebben en
ze ‘dus’ niet willen weten met wie hun kinderen contacten op de sociale
media hebben.
Zondaars vormen een gezelschap dat geen deel heeft aan het gezelschap
van Gods kinderen, maar er wel aansluiting bij zoekt. De vader is niet naïef
en weet maar al te goed dat dit gezelschap erop uit is om zijn zoon tot zonde te verleiden. Direct nadat de satan gevallen was, werd hij een verleider
en verzoeker. De zondaars zijn door hem getrainde knechten. Het enige
wat de duivel kan doen, is ons verleiden. Hij kan ons niet dwingen om te
zondigen. ‘Bewilligen’ is toegeven aan zijn verleiding, waarop de zonde
volgt. Eva bewilligde en vervolgens zondigde zij (Gn 3:6). Jozef gaf niet toe
aan de verleiding en zondigde niet (Gn 39:8-9).
Wat is het belangrijk dat ouders hun kinderen voor slecht gezelschap
waarschuwen en hen daar weghouden. Veel ouders spannen zich in en
sparen tijd noch geld noch moeite om hun kinderen te laten uitblinken in
bijvoorbeeld muziek, sport of sociale activiteiten. Het is te hopen dat ze
dezelfde inzet hebben om hun kinderen te laten uitblinken in het kennen
van en gehoorzamen aan het Woord van God.
Kinderen zullen alleen ‘nee’ kunnen zeggen tegen het kwaad, als ze ‘ja’
zeggen tegen God. De vreze Gods laat hen wijken van het kwaad. Daarom
moeten we hen leren God te vrezen. Het is altijd gemakkelijker de menigte
43
Spreuken 1
te volgen dan tegen de stroom in te zwemmen (vgl. Ex 23:2). We moeten een
doel hebben in het leven om te weten in welke richting we moeten lopen.
Dat doel is Christus. Laten we dat doel aan onze kinderen voorhouden.
De jongeman moet twee dingen over de zondaars weten. Dat zijn
−− de methoden die zij gebruiken om hem te verleiden met hen mee te
doen (verzen 11-14) en
−− wat hun einde is (verzen 15-19).
In de verzen 11-12 vertelt de vader zijn zoon hoe de zondaars in hun pogingen om hem te verleiden te werk gaan. Hij moet erop bedacht zijn dat
ze hem benaderen en uitnodigen om deel te nemen aan een rooftocht. Het
zijn professionele criminelen die het doel al voor ogen hebben. De vader
gebruikt een extreem, maar daarom nog geen onrealistisch, voorbeeld. De
meeste keuzes in het leven liggen op een lager en schijnbaar minder belangrijk niveau. Dit extreme voorbeeld maakt duidelijk waar een eerste
stap op de weg met de zondaars uiteindelijk toe leidt.
De zondaars stellen hun plan als iets spannends voor en tegelijk als iets
heel simpels. De zoon krijgt de uitnodiging om met hen op bloed te loeren.
Het woord ‘loeren’ heeft te maken met het in een hinderlaag liggen met de
bedoeling iemand te vermoorden (Dt 19:11) of te kidnappen (Ri 21:20). Hier
is het om bloed te vergieten.
Geweld is een van de twee hoofdkenmerken van de zonde. Het andere
hoofdkenmerk is verdorvenheid. Alle zonden vallen onder een van deze
twee hoofdkenmerken. De eerste zonde die door de mens is begaan, is die
van de verdorvenheid. Dat was toen Eva de duivel geloofde en God voor
leugenaar verklaarde (Gn 3). De tweede zonde is de zonde van geweld. Dat
was toen Kaïn zijn broer Abel doodsloeg (Gn Maar de aarde was verdorven voor
4). Sindsdien is de wereld vol verdorvenheid Gods aangezicht en de aarde was vol
met geweld. (Gn 6:11)
en geweld (vgl. Gn 6:11).
Het slachtoffer is “een onschuldige”, iemand die geen enkele aanleiding
voor een overval geeft
Want zonder reden verborgen zij een kuil – hun net – voor mij,
(vgl. Ps 35:7). Het maakt zonder reden groeven zij [een kuil] voor mijn ziel. (Ps 35:7)
deze lieden niet uit wie
hun slachtoffer is. Het gebeurt ook vandaag wel dat iemand de pech heeft
44
Spreuken 1
langs een groep criminele jongeren te lopen die uit is op een verzetje. Zonder enige aanleiding wordt hij in elkaar geslagen en beroofd. Het is het
gedrag van Kaïn die zijn broer Abel doodsloeg, terwijl die hem niets had
gedaan (Gn 4:8).
De zondaars voegen aan hun voorstel toe dat ze alle sporen van hun boze
daden onherkenbaar zullen uitwissen (vers 12). Met deze voorstelling van
zaken willen ze de zoon overhalen om mee te doen. Hij hoeft niet bang
te zijn dat hij gepakt zal worden. Ze zullen hun slachtoffer onvindbaar
begraven. De taal die ze hier gebruiken, wil zeggen dat ze als God zullen
handelen, Die de opstandelingen Korach, Dathan en Abiram ook levend
naar het graf deed afdalen, zodat er niets meer van hen te zien en te vinden
was (Nm 16:33). Maar God ziet het en zal het openbaar maken (Gn 4:9-10).
In de verzen 13-14 wordt de zoon het lokaas voorgehouden om hem over
te halen mee te doen. De zondaars beloven de nieuweling snel succes, dat
wil zeggen snel verkregen rijkdom (vers 13). Hij hoeft alleen maar met hen
mee te gaan, daarvoor hebben ze hem uitgenodigd (vers 11). Meer vragen
ze niet.
De zondaars spiegelen het zo aantrekkelijk mogelijk voor. ‘Denk je eens in
wat we zullen vinden als ons slachtoffer is verslonden en verdwenen. We
zullen allerlei kostbare dingen vinden en onze huizen vullen met de buit.
Het gaat niet om een klein beetje, maar om een grote roof. Daar kun je jaren op teren.’ De taal die de zondaars gebruiken, is die van de landlieden
over wie de Heer Jezus in een gelijkenis spreekt: “Toen de landlieden echter
de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Deze is de erfgenaam, komt, laten wij hem
doden en zijn erfenis in bezit nemen” (Mt 21:38).
Van een gemakkelijke manier om aan geld te komen, los van God, gaat een
grote verleiding uit. Voor zover we in de Schrift kunnen zien, zijn er drie
manieren om op een geoorloofde manier aan geld te komen:
−− door het met werken te verdienen,
−− door het te erven,
−− doordat iemand het ons schenkt.
Door middel van geweld aan geld komen is er niet bij. De wortel van dit
kwaad van geweld is de geldzucht. Paulus vermaant Timotheüs zoals een
45
Spreuken 1
vader zijn kind doet en houdt hem voor dat
hij de geldzucht moet ontvluchten (1Tm 6:911a).
Maar wie rijk willen worden, vallen
in verzoeking en in een strik en in
vele onverstandige en schadelijke
begeerten, die de mensen doen weg­
zinken in verderf en ondergang.
Want de geldzucht is een wortel
van alle kwaad. Door daarnaar te
streven zijn sommigen van het geloof
afgedwaald en hebben zich met vele
smarten doorboord. Maar jij, mens
Gods, ontvlucht deze dingen ...
(1Tm 6:9-11a)
De zondaars beloven de jongeman dat hij ‘erbij’ zal horen als volwaardig lid van de bende. Het sluit aan op wat bijna alle jonge mensen, ook vandaag, verlangen en dat is om bij
de groep te horen. Ze hebben alles wat ze
hebben geroofd in één pot gedaan. Daaruit
krijgt hij net zo goed als ieder ander zijn deel. Echt, ze zullen alles ‘eerlijk’
met hem delen.
Veel jonge mensen trappen hierin, omdat ze dan ‘iemand’ zijn. Ze maken
deel uit van de bende, delen in de buit en worden door de andere bendeleden erkend. Het knellende juk van hun ouders, die natuurlijk niets van
hun drang naar vrijheid begrijpen, werpen ze af. Dan zijn ze vrij om te
doen en te laten wat ze zelf willen. Daarbij komen ze ook nog eens in het
bezit van de begeerde luxe. Maar het is een schijnvrijheid, want ze hebben
hun ziel verkocht aan de duivel. Als ze niet meer nodig zijn, worden ze
afgedankt, weggeworpen of afgemaakt.
In de toepassing hoeven we niet alleen te denken aan jeugdbendes van jongeren uit gebroken gezinnen die op een snelle manier geld willen hebben.
Het gaat ook om de witteboordencriminaliteit, de financiële fraudeurs.
Mensen die een hoge functie hebben bij grote maatschappijen, vullen hun
zakken door allerlei dubieuze afspraken. Daarbij betrekken ze ondergeschikten die ze nodig hebben en paaien hen door hun een deel van de
opbrengst te beloven. De verleiding van het ‘gemakkelijke geld’ is er in alle
lagen van de bevolking en in alle leeftijdsgroepen.
In vers 15 waarschuwt de vader zijn zoon voor de tweede keer (vers 10).
De waarschuwing “ga niet met hen” staat tegenover de uitnodiging van
de zondaars “ga met ons” in vers 11. De vader heeft zijn zoon in de vorige
verzen voorgehouden waar de zondaars op uit zijn en hoe ze te werk gaan.
Die levensstijl moet voldoende waarschuwing zijn om zich niet bij hen aan
te sluiten en niet in te gaan op hun uitnodiging. In de verzen 16-18 laat hij
46
Spreuken 1
zijn zoon zien waarom hij niet met hen op weg moet gaan en zijn voet van
hun pad moet weerhouden.
De vader kent namelijk ook de ernstige gevolgen voor wie zich bij de zondaars aansluit. Die houdt hij zijn zoon ook voor. Hij waarschuwt hem voor
wat hem zal treffen als hij meegaat en meedoet. Zij spiegelen hem een
aangenaam leven voor, maar de vader laat hem weten dat dit leven leidt
tot verwoesting van zijn eigen leven. Daarom gebiedt hij hem zijn voet van
hun pad te weerhouden. Wie zich aan Gods Woord houdt, zal zijn voet
niet op het criminele pad zetten Ik heb mijn voeten weerhouden van alle slechte paden,
opdat ik mij aan Uw woord zal houden. (Ps 119:101)
(Ps 119:101).
Niemand wordt direct een crimineel of een hooligan. Om niet met zondaars op de weg te wandelen moet de voet ervan worden weerhouden ook
maar één stap op hun pad te zetten, want “verkeerde omgang bederft goede
zeden” (1Ko 15:33). Als de eerste stap erop is gezet, volgen al snel meerdere
stappen. Begin dus niet aan de eerste stap. Bij elke stap die we op de weg
van de satan zetten, verwijderen we ons verder van de omgang met God.
“Want” geeft de reden aan, waarom de zoon zich niet bij hen moet aansluiten (vers 16). Het is omdat hun gedrag niet deugt. Het is immoreel en gewelddadig. De vader maakt zijn zoon duidelijk dat de bendeleden snel zijn
om kwaad te doen en zich
Hun voeten snellen naar het kwaad,
haasten om bloed te vergie- zij haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.
ten (vgl. Js 59:7). Wie zich op Hun gedachten zijn zondige gedachten,
verwoesting en ondergang [zijn op] hun gebaande wegen.
hun pad begeeft, begeeft (Js 59:7)
zich op een aflopende weg.
Het lopen gaat op een gegeven moment zo snel, dat er niet meer afgeremd
en gestopt kan worden. Er is snelheid en haast, geen rust. Ieder die zich op
het pad van de zondaar bevindt, wordt opgejaagd.
De vader verzekert zijn zoon dat er een mogelijkheid is om aan hun weg te
ontkomen en dat is door te luisteren naar zijn waarschuwing (vers 17). Hij
geeft een voorbeeld uit de natuur. Een vogel die het net ziet dat voor hem
is gespannen, zal er niet in, maar overheen vliegen en zo voor gevangenschap bewaard blijven. De eerste natuurlijke reactie van iedereen die ziet
dat ergens gevaar dreigt, is dit kwaad te ontwijken. Zo is het in elk geval bij
vogels die het net zien. Dat houdt in dat wie zich bij een slecht gezelschap
47
Spreuken 1
aansluit niet alleen verkeerd bezig is, maar ook dom is. Als we bij het beeld
van de vogel blijven, kunnen we zeggen dat wie zich boven de laag-bij-degrondse activiteiten van de zondaars verheft, zich niet door hen zal laten
verleiden en zich niet in hun net zal laten vangen.
Sommige mensen zijn dommer dan vogels. Ze reageren met heel hun verduisterd verstand en ingebeelde wijsheid niet op gevaar zoals de dieren
dat doen, maar lopen er met open ogen in. Ze hebben niet in de gaten dat
ze hun eigen graf graven Hij heeft een kuil gedolven en die uitgegraven,
(vgl. Ps 7:16-17; Jb 18:8; Es maar hij is gevallen in het graf [dat] hij [zelf] gemaakt heeft.
Zijn moeite zal op zijn [eigen] hoofd terugkeren,
7:9-10). Ze denken dat ze
zijn geweld op zijn [eigen] schedel neerdalen. (Ps 7:16-17)
voor anderen een hinderlaag leggen, maar ze leggen een hinderlaag voor hun eigen leven. Als hun
activiteiten eenmaal bekend zijn, zullen ze zelf het slachtoffer worden van
anderen. Er vinden heel wat afrekeningen plaats in het criminele circuit.
Een moordenaar wordt vaak op zeker moment ook zelf vermoord.
In vers 19 vat de vader de waarschuwing van de verzen 10-18 samen (Jb
8:13). Het verkrijgen van onrechtmatige winst betekent het verlies van het
leven. Zondige handelingen lijken voordeel en winst op te leveren, waardoor men meent een aangenamer leven te kunnen leiden, maar het is de
weg van de dood. Als zondaars en wie zich met hen verbinden de onschuldige beroven en doden, beroven en doden ze zichzelf. Ze zondigen tegen
hun eigen leven. Elke misdaad die ze tegen een ander begaan, begaan ze
in werkelijkheid tegen zichzelf. Ze benemen zichzelf het leven. De enige
manier om daaraan te ontkomen is het gezelschap van zondaars te mijden.
Een belangrijk element van het nieuwe leven is dat het zich naar de eeuwigheid uitgestrekt (Rm 2:7). Daartegenover staat de zichtbare wereld met
zijn normen. Macht en geld beheersen deze wereld. Daarvan gaat een grote aantrekkingskracht uit die ons wil meeslepen. ‘Nee’ zeggen is soms uiterst moeilijk.
De rijke jongeman en Judas Iskariot bewijzen dat met hebzucht altijd de
verwerping van Christus en het verlies van het eigen leven is verbonden:
ze “ontneemt haar bezitters het leven”. Het lijkt erop dat ze bezitters zijn,
onafhankelijk, maar de werkelijkheid is dat hun verslaving hen doodt. De
48
Spreuken 1
een ging bedroefd weg, de ander hing zich op (Mt 19:22; 27:5). Daarom roept
de Wijsheid in het volgende gedeelte.
De Wijsheid roept | verzen 20-23
20 Buiten roept de hoogste Wijsheid luid,
op de pleinen laat Zij Haar stem klinken.
21 Zij roept boven het rumoer uit,
aan de ingangen van de poorten in de stad spreekt Zij Haar woorden uit.
22 Hoelang zult u, onverstandigen, onverstand liefhebben,
zullen spotters spotternij voor zich begeren
en dwazen kennis haten?
23 Keert u zich tot Mijn bestraffing,
zie, Ik zal Mijn Geest over u uitstorten,
Mijn woorden u bekendmaken.
Nadat de vader aan het woord is geweest, komt nu de Wijsheid aan het
woord. De vader heeft zijn zoon gewaarschuwd voor het gezelschap van
de zondaars. Dat gebeurde in de besloten sfeer van de huiselijke kring.
Nu wordt door de Wijsheid tot de zondaars gesproken. Dat gebeurt in het
openbaar. Vanaf vers 20 klinkt een lange oproep van de Wijsheid aan de
zondaars die buiten zijn.
Er is in Haar stem een aandrang te horen die niet op die manier in de
stem van de vader te horen is. Zij richt Zich tot zondaars die hun keus al
hebben gemaakt. We kunnen hierbij ook denken aan jonge mensen die
de waarschuwingen van hun vader in de wind hebben geslagen. Zij zijn
ondanks alle waarschuwingen toegetreden tot het slechte gezelschap van
de zondaars en maken daarvan nu volledig deel uit. Toch laat de Wijsheid
hen niet aan hun lot over, maar gaat hen na en houdt hun voor waar hun
weg eindigt. Ze roept hen op zich te bezinnen en te bekeren om aan dat
einde te ontkomen.
De Wijsheid wordt hier als een Goddelijke Persoon voorgesteld Die op
openbare plaatsen (“buiten”, “op de pleinen”) luid roept. Er is veel rumoer
om Haar heen, waardoor het gevaar groot is dat Haar stem niet wordt
gehoord (vers 21). Daarom verheft Zij Haar stem. Ze doet dat overal waar
mensen druk bezig zijn met de dagelijkse dingen die een mens zo in beslag
kunnen nemen. Maar het leven bestaat uit meer dan geld verdienen. Ze
49
Spreuken 1
gaat zelfs naar de “ingangen van de poorten in de stad”, de plaats waar de
mensen de stad binnenkomen om er handel te drijven en winst te maken.
Daar bevinden zich ook de rechters die vaak alleen op hun eigen voordeel
uit zijn. Daar spreekt Zij Haar woorden uit om de aanwezigen op te roepen
zich te bekeren.
De Wijsheid begint met de klacht “hoelang?” (vers 22). Deze vraag houdt in
dat er een mogelijkheid is om terug te keren van de weg van de zondaar en
tegelijk dat er een moment komt dat het niet meer mogelijk is. Na de vraag
spreekt Ze drie groepen mensen aan. Ze richt zich tot “onverstandigen”,
“spotters” en “dwazen”.
De onverstandige is de naïeve of onnozele persoon, iemand die niet nadenkt over het leven en het leeft zoals het komt. Hij gelooft alles, behalve
God, en onderzoekt niets. Hij denkt niet aan God en aan de toekomst. Elke
oproep die wordt gedaan om over het leven na te denken, wordt door hem
beschouwd als een verstoring van zijn rust en een inbreuk op zijn privacy.
Hij ziet het als een storende, onzinnige alarmering.
De spotter is de opstandige en cynische vrijdenker. Hij denkt dat hij alles
weet en is zonder enige vrees of schaamte. Spijt kent hij niet. Hij is bot en
ruw in zijn handelwijze en in zijn woorden. Elk fatsoen ontbreekt. Spotten
is een lievelingsbezigheid van hem. Voor hem is godsdienst iets voor achterlijke mensen.
De dwaas is de moreel verdorven, ongevoelige goddeloze. Hij sluit zich af
voor alles wat hem wijs en gelukkig zou kunnen maken. Van veel andere
dingen heeft hij kennis, althans dat meent hij, maar van het begin van de
echte kennis, de vreze des HEERE, wil hij niets weten. De kennis van de
andere dingen maakt hem blind en ongevoelig voor de ware kennis.
De Wijsheid roept hen allen op zich tot Haar bestraffing te keren, dat wil
zeggen daar gehoor aan te geven (vers 23). Als dat gebeurt, zal Zij Haar
Geest over hen uitstorten en als gevolg daarvan zal Zij Haar woorden bekendmaken. Ze belooft dat de Bijbel, die vóór die tijd een gesloten Boek
was, voor hen zal opengaan en dat ze de in- Opdat de God van onze Heer Jezus
houd zullen begrijpen. We hebben die Geest Christus, de Vader der heerlijkheid, u
van wijsheid nodig om de woorden van God [de] geest van wijsheid en openbaring
geeft in [de] kennis van Hem.
te begrijpen (vgl. Ef 1:17).
(Ef 1:17)
50
Spreuken 1
Gevolgen van niet luisteren | verzen 24-32
24 Omdat Ik riep, maar u weigerde,
Mijn hand uitstrekte, maar niemand er acht op sloeg,
25 omdat u al Mijn raad verwierp,
Mijn bestraffing niet hebt gewild,
26 daarom zal Ik ook lachen om uw ondergang,
u bespotten wanneer uw angst komt,
27 wanneer uw angst komt als een verwoesting,
uw ondergang eraan komt als een wervelwind,
wanneer benauwdheid en nood over u komen.
28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden.
Zij zullen mij ernstig zoeken, maar zullen Mij niet vinden,
29 omdat zij de kennis hebben gehaat
en de vreze des HEEREN niet hebben verkozen.
30 Zij hebben Mijn raad niet gewild,
al Mijn bestraffingen hebben zij verworpen.
31 Zij zullen van de vruchten van hun weg eten,
en verzadigd worden van hun [eigen] opvattingen,
32 want de afvalligheid van de onverstandigen zal hen doden
en de zorgeloze rust van de dwazen zal hen ombrengen.
Alle scheppingswerken blijven staan waar de Wijsheid hen heeft geplaatst
en zij dienen Haar (Ps 119:90-91). Alleen de verstokte zondaars weigeren te
reageren op de oproep van de Wijsheid en de plaats in te nemen die hen
tegenover Haar past (vers 24). Zij heeft
De hele dag heb Ik Mijn handen uitgespreid
Haar hand uitnodigend naar hen uitge- naar een opstandig volk,
strekt gehouden (vgl. Js 65:2). Maar de dat de weg gaat die niet goed is,
naar hun [eigen] gedachten; (Js 65:2)
zondaars hebben de allerbelangrijkste
raad, die van de Wijsheid, verworpen (vers 25).
Ook Haar “bestraffing”, die diende om hen tot Zich te trekken, heeft geen
effect gehad, omdat zij niet wilden. Het is een bewuste, eigenwillige keus
tegen de Wijsheid. De zondaars hebben alles ‘geweigerd’ wat de Wijsheid
aanbood (vers 24a), ‘er geen acht op geslagen’ (vers 24b), ‘verworpen’ (vers
25a) en ‘niet gewild’ (vers 25b). Zij heeft hen zo lang verdragen, maar zij
hebben die verdraagzaamheid veracht (Rm 2:4; 9:22).
51
Spreuken 1
Na “omdat” van de verzen 24-25 volgt in vers 26 “daarom”. Ze hebben de
Wijsheid uitgelachen en ermee gespot. Daarom zal de Wijsheid over hen
lachen bij hun ondergang. Haar lachen is een vreselijk lachen (Ps 2:4). Het
is een verachtelijk lachen, omdat nu over hen komt waarvoor de Wijsheid
hen heeft gewaarschuwd.
De Wijsheid heeft de zondaars geroepen, Daarom zal ook Ik handelen in grimmaar zij hebben niet geluisterd. Dan gebeurt migheid: Ik zal niemand ontzien en Ik
zal geen medelijden hebben. Al roe­
het omgekeerde (vgl. Ez 8:18). De Wijsheid zal pen zij met luide stem ten aanhoren
spotten wanneer de hardnekkige zondaars van Mij, toch zal Ik niet naar hen
gegrepen zullen worden door hun angst (Jb luisteren. (Ez 8:18)
15:24; Dn 5:5-6,30). Ze zullen door hun angst verwoest worden (vers 27). Als
door “een wervelwind” zullen ze ten onder gaan in “benauwdheid en nood”.
In vers 28 wordt gezegd op welke manier de Wijsheid inhoud geeft aan
Haar lachen en bespotten. Zij neemt afstand van de zondaars – alsof Zij
hen niet langer kan verdragen – en spreekt nu niet meer tot hen, maar over
hen tot anderen. Ze waarschuwt die anderen om niet het voorbeeld van de
zondaars te volgen. De Wijsheid zal niet reageren op het hulpgeroep van
de zondaars als zij in hun nood tot Haar zullen roepen, want zij wilden
niet reageren toen Zij haar waarschuwingen tot hen riep. Het is een afschuwelijke zaak om door God verlaten te worden (Hs 9:12), hoeveel te meer als
het ook nog een tijd van nood is (1Sm 28:15).
De Wijsheid verklaart waarom Zij niet naar de zondaars luistert als zij in
nood tot Haar roepen. Het is “omdat zij de kennis hebben gehaat” (vers 29). De
onverstandigen wilden dom blijven. De dwazen geven niet alleen de voorkeur aan dwaasheid, maar ze verachten ook de kennis. Ze willen gewoon
niet onderwezen worden. Het is een bewuste keus om niet voor de vreze
des HEEREN te kiezen. Wie zo zijn, missen het begin van de kennis; ze
kunnen niet wijs worden en blijven daarom dwaas.
Ze hebben niet naar de raad van de Wijsheid willen luisteren die Zij hun
voorhield (vers 30). Al Haar bestraffingen, die ertoe dienden om hen tot
luisteren te bewegen, “hebben zij verworpen”. Wie zo hardnekkig weigeren
zich open te stellen voor de Wijsheid, zijn niet te helpen. Ze zullen erachter komen wanneer ze de bittere vruchten van hun eigenwillige weg te
eten krijgen (vers 31). Ze oogsten wat ze hebben gezaaid en krijgen wat ze
52
Spreuken 1
verdienen en zelf willen (Gl 6:7-8). Ze zullen
zat worden van de waanzin “van hun [eigen]
opvattingen”.
Dwaalt niet, God laat Zich niet
bespotten. Want wat een mens zaait,
dat zal hij ook oogsten. Want wie
voor zijn eigen vlees zaait, zal uit
het vlees verderf oogsten; maar wie
voor de Geest zaait, zal uit de Geest
eeuwig leven oogsten (Gl 6:7-8)
Hoe dat gebeurt, wordt in vers 32 verklaard.
Het woord “want” geeft dat aan. Hun afvalligheid van de levende God betekent hun dood. De liefde van de dwazen
voor hun zorgeloze rust is als een wiegend bootje dat op de rivier drijft
en waarin ze liggen te slapen. Zonder dat ze er erg in hebben, drijft het
bootje langzaam maar zeker naar de waterval waar het naar beneden stort
en te pletter slaat. De rust die zij omarmen, is de rust van de dood. De
eigenzinnigheid en zelfgenoegzaamheid van deze mensen zal hen doden
en ombrengen.
Het deel van wie wel luistert | vers 33
33 Maar wie naar Mij luistert, zal veilig wonen,
hij zal vrij zijn van angst voor het kwaad.
Het gedeelte eindigt niet in mineur, maar met een prachtige en ook aantrekkelijke belofte voor wie wel naar de Wijsheid luistert. Wat hij krijgt, is
een permanente, niet te verstoren veiligheid. Het is daarbij ook een situatie waarin geen dreiging gevoeld wordt. Hij is “vrij ... van angst voor het
kwaad”.
Luisteren naar de Wijsheid biedt bescherming tegen het kwaad. Dat is het
grote contrast tussen de valse zekerheid van de goddelozen in het vorige
vers en de ware en blijvende vrede van de rechtvaardige die naar de Wijsheid luistert in dit vers. In deze situatie van veiligheid en vrede mag iedere
gelovige al leven die naar het Woord van God luistert en dat toepast op
alle aspecten van zijn leven.
53
Spreuken 2
Inleiding
In Spreuken 2 is de vader weer aan het woord. In het vorige hoofdstuk heeft
hij zijn zoon gewaarschuwd voor de zonde van het geweld. In dit tweede
hoofdstuk waarschuwt hij zijn zoon voor de tweede grote zonde, dat is de
zonde van de verdorvenheid. Hij stelt daarbij nadrukkelijk het resultaat
van twee wegen of paden voor, dat wil zeggen de weg van het leven en
de weg van de dood. Het gaat niet alleen om een levensstijl, maar ook om
waar die levensstijl op uitloopt.
Het beeld is dat je op een weg loopt en bij een splitsing komt. Er zijn twee
wegen voor je. De ene weg lijkt aantrekkelijk, zonnig, gemakkelijk, vlak.
De andere weg lijkt moeilijk, er hangen dreigende wolken boven, het eerste deel loopt stijl omhoog, het is een nauwe en glibberige weg. Je kunt van
geen van beide wegen zien waar ze uitkomen, want ergens in de verte is
er een bocht in de weg. Welke weg kies je nu? Het is natuurlijk verleidelijk
om de gemakkelijke, zonnige weg te kiezen. Maar wat is er na de bocht?
De vader vertelt nu in zijn wijsheid wat er na de bocht komt, omdat hij dat
weet. In het geval van de gemakkelijke weg zijn dat verscheurende leeuwen en beren en bij de moeilijk begaanbare weg is dat een prachtig dal. De
vader zegt zijn zoon dat hij niet de weg moet kiezen die naar de verscheurende dieren leidt, maar de weg die naar de rust leidt.
We leven in een tijd dat er niet wordt nagedacht over de toekomst. Het
gaat om gemakkelijk te krijgen geld, zoals in het vorige hoofdstuk, en om
een gemakkelijk en aangenaam leven in het hier en nu, in dit hoofdstuk.
Jonge mensen maken zich geen zorgen over de toekomst. Hier en nu en
direct genieten, daar gaat het om. Wie dan leeft, wie dan zorgt. Het is de
mentaliteit van ‘pluk de dag’ en ‘laten we eten en drinken, want morgen
sterven wij’. ‘Natuurlijk is het na de dood over en uit. Mocht er eventueel
toch wat zijn, dat zien we dan wel.’
De structuur van dit hoofdstuk is duidelijk en opvallend:
54
Spreuken 2
−− In verzen 1-4 houdt de vader zijn zoon enkele voorwaarden voor. De
voorwaarden beginnen met het woord “als”.
−− Als hij aan die voorwaarden voldoet, zijn zegeningen het gevolg. Die
zegeningen beginnen met het woord “dan” in de verzen 5 en 9.
−− In de verzen 12 en 16 vertelt de vader van welke twee gevaren zijn
zoon gered zal worden als hij naar zijn adviezen luistert.
−− Het uiteindelijke doel wordt in vers 20 vermeld, wat blijkt uit het
woord “opdat” waarmee het vers begint.
In het Hebreeuws is dit hoofdstuk één lange zin die in zes delen verdeeld
kan worden:
−−
−−
−−
−−
Als je luistert naar de Wijsheid en Haar zoekt (verzen 1-4),
dan zal de HEERE je wijsheid geven (verzen 5-8),
en je zult van de kennis genieten en die uitleven (verzen 9-11),
je zult bewaard worden voor het slechte pad, voor hen die van het
kwaad genieten (verzen 12-15),
−− en je zult bewaard worden voor de verleiding van gemakkelijke seks
(verzen 16-19),
−− met als gevolg dat je op de weg van het leven loopt, terwijl de goddelozen op de weg naar beneden, naar de dood, lopen (verzen 20-22).
De inhoud van dit hoofdstuk is samen te vatten in het woord ‘bewaring’
of ‘bescherming’.
Als ..., dan ... | verzen 1-5
1 Mijn zoon, als je mijn woorden aanneemt,
en mijn geboden bij je opbergt,
2 om je oor acht te doen slaan op de wijsheid,
[als] je je hart neigt naar het inzicht,
3 ja, als je roept om het verstand,
je stem laat klinken om inzicht,
4 als je het zoekt als zilver,
het naspeurt als verborgen schatten,
5 dan zul je de vreze des HEEREN begrijpen,
de kennis van God vinden.
55
Spreuken 2
We kunnen onze kinderen op verschillende manieren voor bepaalde zaken waarschuwen of op verschillende manieren bepaalde zaken bij hen
aanbevelen om na te jagen. Het hangt namelijk af van onze persoonlijke
overtuiging met betrekking tot die zaken. Als we zelf overtuigd zijn, zal
dat in onze stem doorklinken. Als we zonder overtuiging spreken, wordt
dat ook opgemerkt. We zien hier bij de vader als hij weer tot zijn zoon
spreekt, dat hij vol overtuiging spreekt. Hij is na de ernstige woorden van
de Wijsheid in het vorige hoofdstuk nog meer gemotiveerd om zijn zoon
te doordringen van de waarde van de wijsheid.
Zijn woorden bevatten een indringend beroep op de gezindheid en de inspanning van zijn zoon om wijsheid te verwerven. Hierbij is belangrijk dat
de zoon een gezindheid heeft dat hij zonder tegenstribbelen zijn “woorden
aanneemt” en zijn “geboden” bij zich “opbergt” (vers 1). De woorden van de
vader hebben het gezag van geboden. Het zijn niet slechts aanbevelingen
of vrijblijvende adviezen, maar opdrachten.
‘Aannemen’ en ‘opbergen’ betekent dat de woorden en geboden worden
aanvaard en opgeslagen voor later gebruik (vgl. Lk 2:19,51; Ps 119:11). Opbergen is weer sterker dan aannemen en betekent uit het hoofd leren. Het kan
niet bij aannemen blijven. De vader kan wel aanbieden en gebieden, maar
de zoon moet aannemen en opbergen. Als hij de woorden en geboden die
hij van zijn vader hoort, niet aanneemt en opbergt, zal hij hopeloos omkomen in het doolhof van de wereld die vol geweld en verdorvenheid is.
De vader zegt niet dat hij alle antwoorden op de vragen van het leven
heeft, maar wijst zijn zoon er wel op waar hij die antwoorden kan vinden
en dat is bij “de wijsheid” (vers 2). Hij verwijst daarmee naar de Heer Jezus.
Zo is dat ook voor ons met betrekking tot Gods Woord. Het Woord van
God is het Woord van Christus. Het is belangrijk dat wij Gods woorden
en geboden aannemen en in ons hart opbergen. Dan zal ons geloof geen
schipbreuk lijden (1Tm 1:19).
Om de woorden en geboden aan te nemen en op te bergen zijn een open
oor en een ontvankelijk hart nodig. De zoon moet met zijn oor acht slaan
op de wijsheid, wat betekent dat hij er vol aandacht naar luistert. Het hart
is het innerlijk van de mens, van waaruit zijn hele persoon wordt bestuurd.
Het hart moet verlangend zijn naar “het inzicht”, dat wil zeggen het vermo56
Spreuken 2
gen bezitten om te onderscheiden tussen goed en kwaad en dan de keus
voor het goede te maken. Door het lezen en in het hart bewaren van dit
boek kan dit inzicht verworven worden.
Nadat de juiste houding of gezindheid aan de zoon is voorgehouden, zegt
de vader tegen hem dat hij moet roepen “om het verstand” en zijn stem moet
laten “klinken om inzicht” (vers 3). Hij laat die opdracht voorafgaan door
een versterkend “ja”. Het is van wezenlijk belang dat de zoon dit doet.
Het betekent dat hij ervoor moet bidden en dat krachtig moet doen. ‘De
stem laten klinken’ is een versterkende vorm van roepen. Het is met luide
stem roepen. De zoon zal dat zeker doen als hij de waarde van de wijsheid
inziet.
Vervolgens kan de zoon niet met de armen over elkaar op gebedsverhoring gaan zitten wachten. Hij moet zelf aan de slag. De vader spoort hem
aan om te ‘zoeken’ en ‘na te speuren’ (vers 4). Dit is de onmisbare voorwaarde om in het bezit van de wijsheid te komen. Zij komt hem niet aanwaaien.
Hij moet als een schatgraver zijn die geen enkele moeite schuwt in zijn
zoektocht naar “zilver” en “verborgen schatten”. Ten opzichte van de wijsheid moeten wij schatgravers zijn.
De inspanning om wijsheid te vinden is wat we kunnen noemen ‘een oefening in de Godsvrucht’ (1Tm 4:7b). Dat is heel wat meer waard dan lichamelijke oefening (1Tm 4:8). In dit laatste steken veel mensen veel tijd, want
ze willen zo graag gezond blijven. Maar de gezondheid van het geestelijk
leven is veel belangrijker. En juist daarin wordt zo weinig geïnvesteerd.
Als het zoeken naar wijsheid onze grootste vreugde is, is het geen zware
opdracht, maar een opdracht die we graag uitvoeren.
Het woord “dan” waarmee vers 5 begint, is het antwoord op het voorwaardelijke “als” van de vorige verzen. Als de zoon doet wat in de vorige verzen staat, dan zal hij krijgen wat in dit vers staat. Hij zal dan “de vreze des
HEEREN begrijpen”, dat wil zeggen daar inzicht in krijgen, begrijpen wat
dat inhoudt, dat het gaat om een leven tot Gods eer.
Ook zal hij “de kennis van God vinden”, wat betekent dat hij in het bezit
ervan komt, waardoor hij Gods wil leert kennen en daarnaar handelt. Hij
zal weten hoe hij zijn eerbied voor de HEERE moet uiten in het leven van
elke dag. De belofte van het vinden in dit vers wordt verbonden aan het
57
Spreuken 2
zoeken in vers 4, naar het woord van de Heer Jezus: “Zoekt, en u zult vinden” (Mt 7:7).
Wijsheid die beschermt | verzen 6-11
6 De HEERE geeft immers wijsheid,
uit Zijn mond [komen] kennis en inzicht.
7 Hij houdt voor de oprechten wijsheid gereed,
Hij is een schild voor hen die [in] oprechtheid [hun weg] gaan,
8 opdat zij de paden van het recht in acht nemen.
Hij bewaart de weg van Zijn gunstelingen.
9 Dan zul je gerechtigheid en recht begrijpen,
en billijkheid, [op] elk goed spoor.
10 Ja, in je hart zal wijsheid komen
n kennis zal aangenaam zijn voor je ziel.
11 Bedachtzaamheid zal over jou waken,
inzicht zal je beschermen,
De vader heeft zijn zoon in de vorige verzen opgeroepen naar de wijsheid
te zoeken. Nu zegt hij dat de HEERE die geeft (vers 6). God is de bron van
wijsheid. De zoektocht naar de wijsheid voert naar de HEERE Zelf. Alle
wijsheid komt “immers” van Hem. Buiten Hem is er geen wijsheid. Als wij
luisteren naar de woorden die Hij spreekt, horen we “kennis en inzicht”,
want die komen uit Zijn mond. Luisteren naar de wijsheid is luisteren naar
Hem.
Wij zijn verantwoordelijk naar Gods wijsheid in Christus te zoeken. Als we
dat met een verlangend hart doen, geeft God die. We vinden hier zowel de
kant van onze verantwoordelijkheid als de kant van God. Als wij zoeken,
zal God geven (Mt 7:7). Het gaat om het zoeken van wijsheid in het Woord
van God, dat is in de woorden die Hij heeft gesproken en vastgelegd. Buiten het Woord van God, los ervan, is geen wijsheid te vinden.
Hij heeft wijsheid in voorraad klaarliggen die Hij bewaart voor ieder die
oprecht is en Hem erom vraagt (vers 7). Voor wie in oprechtheid hun weg
gaan, is Hij “een schild” (Gn 15:1; Dt 33:29). Hij is hun Beschermer. We zien
hier eerst weer de gezindheid (oprecht zijn) en vervolgens de praktijk die
bij die gezindheid aansluit (in oprechtheid wandelen).
58
Spreuken 2
Hij beschermt hen met het doel dat (“opdat”) zij op de paden die zij bewandelen “het recht in acht nemen” (vers 8). God wil dat de Zijnen handelen
in overeenstemming met het recht, met wat recht is voor Hem. Als zij dat
doen, heeft dat weer tot gevolg dat Hij hen op hun levensweg bewaart. Dit
doet Hij bij “Zijn gunstelingen”, dat zijn de getrouwen van Zijn volk, die
trouw zijn aan Hem en Hem in hun leven eren.
De gevolgen zijn weldadig. De zoon zal verstandelijke bekwaamheid en
geestelijk inzicht ontwikkelen om “gerechtigheid en recht” en “billijkheid” te
onderscheiden (vers 9; vgl. Sp 1:3). ‘Gerechtigheid begrijpen’ wil zeggen dat
de zoon begrijpt dat hij God moet geven waar Hij recht op heeft evenals
de mensen om hem heen waar zij recht op hebben. ‘Recht begrijpen’ betekent dat hij begrijpt dat hij het juiste moet doen. Als hij het juiste of goede
doet, is hij rechtvaardig. ‘Billijkheid’ ziet meer op het innerlijk. Het is de
oprechtheid van hart en van daaruit het handelen naar eer en geweten.
Als deze kenmerken bij hem aanwezig zijn, zal hij de goede weg kiezen en
daarop blijven. “Elk goed spoor” is zowel de goede leefwijze als doen wat
tot het goede leidt.
De verzen 10-11 verklaren waarom de zoon de goede weg van de vorige
verzen kan gaan. Dat is omdat de wijsheid haar intrek in zijn “hart” zal
nemen, in het innerlijke leven (vers 10). Als de wijsheid in het hart, de ‘bestuurskamer’ van het leven, woont, worden de juiste keuzes gemaakt en
wordt steeds het goede spoor gekozen waarop naar de normen van gerechtigheid, recht en billijkheid (vers 9) wordt geleefd.
De kennis zal voor de “ziel”, wat meer op het gevoelsleven slaat, aangenaam zijn. Als iemand wijsheid in zijn hart heeft, heeft dat direct invloed
op wat voor de ziel aangenaam is. In de ziel is een groot verlangen naar
groeien in de kennis van God, om Zijn wil te kennen en te doen. Er is begeerte naar de onvervalste redelijke melk van het Woord van God (1Pt 2:2),
omdat de smaak ervan zo aangenaam is.
Als er wijsheid in het hart is en de kennis aangenaam is voor de ziel, zullen “bedachtzaamheid” en “inzicht” of onderscheidingsvermogen hun beschermende rol kunnen vervullen (vers 11; vgl. Sp 1:4-5). De kracht van deze
deugden is namelijk waken en beschermen. Wie bedachtzaam is en inzicht
heeft, zal ervoor bewaard blijven een verkeerde weg te gaan of zich tot
59
Spreuken 2
zonde te laten verleiden. Spontaniteit wordt in onze tijd als een deugd gekwalificeerd, maar vaak is deze eigenschap een bron van ellende. Bedachtzaamheid is wat anders dan besluiteloosheid of aarzeling. Het houdt goed
overleg met de Heer en met anderen in, om vervolgens met overtuiging te
handelen.
De vader vertelt zijn zoon in de volgende verzen wat de verkeerde weg
is (verzen 12-15) en hoe de verleiding tot zonde tot hem komt (verzen 16-19).
Wijsheid redt van de verkeerde weg | verzen 12-15
12 om je te redden van de verkeerde weg,
van de man die verderfelijke dingen spreekt,
13 [van hen] die de rechte paden verlaten
om op de wegen van de duisternis te gaan,
14 [van hen] die zich verblijden in kwaad te doen,
zich verheugen in verderfelijk kwaad,
15 van wie de paden slinks zijn,
die afwijken in hun sporen,
In vers 12 geeft de vader het eerste voorbeeld van bescherming tegen het
kwaad. Zijn zoon zal niet op “de verkeerde weg” komen als hij zich door
‘bedachtzaamheid’ en ’inzicht’ (vers 11) laat leiden. De verkeerde weg is een
kwade of slechte weg. Het is een verkeerde, zondige levenswandel.
De tweede versregel geeft aan waarin de verkeerdheid zit en dat is luisteren naar “de man die verderfelijke dingen spreekt”. De man is net zo verderfelijk als de woorden die hij spreekt. Hij komt tot de jongeling met valse,
verdraaide woorden, leugens. Hij en wat hij spreekt, staan in contrast met
wat recht en zuiver is.
Deze man stelt de zoon de gemakkelijke, zonnige weg voor. Maar als bij de
zoon de wijsheid in het hart is gekomen en de kennis aangenaam is voor
zijn ziel, zal hij niet voor de verleiding van die gemakkelijke weg bezwijken. Ware wijsheid die tot uiting komt in bedachtzaamheid en inzicht, is
de bescherming tegen het gehoor geven aan de schijnwijsheid van de man
met zijn mooie praatjes.
De verzen 13-15 geven een nadere beschrijving van deze slechte man en alle
slechte mannen die verderfelijke dingen spreken. Wat voor soort mensen
60
Spreuken 2
zij zijn, laten ze zien in de weg die zij gaan. Je ziet dat zij “de rechte paden
verlaten” (vers 13). Wie verderfelijke woorden spreekt, gaat niet op de rechte
paden, op de paden van het goede, de paden van God.
Zij kiezen er bewust voor om “op de wegen van de duisternis te gaan”. Op
hun wegen ontbreekt het licht. Zij kennen God niet en willen Hem ook
niet kennen. Daarom wandelen ze niet in het licht, maar in de duisternis
van de zonde. Dat tekent tegelijk ook waar ze zullen eindigen en wel in de
eeuwige duisternis.
Ze vinden het prachtig om kwaad te doen, om te zondigen (vers 14). Ze
hebben “een welgevallen ... in de ongerechtigheid” (2Th 2:12). Het is zo sterk,
dat ze staan te juichen als ze verderfelijk kwaad zien gebeuren. Dit zien
we vandaag de dag hoe langer hoe meer. Het kwaad wordt verheerlijkt.
De smerigste, vuilste tekeningen en de meest liederlijke teksten moeten
gepubliceerd kunnen worden. De vrijheid van meningsuiting is het hoogste goed. Het recht daarop mag nooit prijsgegeven worden, ook al worden
God en al Zijn geboden op de gruwelijkste wijze bespot. De massa loopt
daar gillend achteraan. De vader waarschuwt zijn zoon voor deze massahysterie.
Vers 15 beschrijft in verschillende bewoordingen hun verdorven wegen.
Deze aartsslechteriken zijn doortrapt en vals in de paden die ze bewandelen. Het heeft ook hier betrekking op hun hele handelen. Ze wijken voortdurend af in hun sporen. Om een woordspeling te gebruiken: ze sporen
niet. Niets spoort met de weg van God. Als je hun spoor volgt, wandel je
in de duisternis en kom je terecht in de duisternis. Ze volgen een spoor
van verderf, ze laten een spoor van verderf achter en ze eindigen in het
eeuwige verderf.
De zoon heeft wijsheid nodig om zich te beschermen tegen deze mannen.
Zij keren de wegen van de Heer ondersteboven en proberen anderen daarin te trekken. Dat doen ze door het creëren van chaos met betrekking tot
wat goed of kwaad is. Zo heeft de mens zonder God het graag. Maar de
zoon die zich door bedachtzaamheid en inzicht laat leiden, houdt zich ver
van deze lieden en hun gepraat.
61
Spreuken 2
Wijsheid redt van de vreemde vrouw | verzen 16-19
16 om je te redden van de vreemde vrouw,
de onbekende [die] met haar woorden vleit,
17 die de leidsman van haar jeugd verlaat,
en het verbond van haar God vergeet.
18 Haar huis helt immers over naar de dood,
en haar sporen naar de gestorvenen.
19 Allen die bij haar komen, zullen niet terugkomen
en de paden van de levenden niet bereiken.
In de verzen 16-19 treffen we de tweede klasse van slechte personen aan
van wie de wijsheid bevrijdt of redt en dat is de “vreemde vrouw”. De slechte man over wie de vader in de verzen 12-15 spreekt, brengt verderf; de
slechte vrouw zorgt er door een geniepige verleiding voor dat het leven
een ruïne wordt. Eerst wordt beschreven wat voor soort vrouw de losbandige vrouw is (verzen 16-17). Daarna wordt als een waarschuwing haar
ondergang getoond evenals de ondergang van hen die zich aan haar onderwerpen (verzen 18-19).
In de volgende hoofdstukken zullen we de vreemde vrouw vaker tegenkomen. Het woord “vreemd” betekent hier wat verboden is, wat ons vreemd
zou moeten zijn. De vreemde vrouw is een vrouw die ons verboden is. Ze
leeft buiten het verbond van God, niet naar de gedachten van God. Het
gaat om een hoererende vrouw, die “de onbekende” is van de persoon met
wie zij overspel pleegt. Dat de vader hierover met zijn zoon spreekt, kan
betekenen dat deze zoon geen kind meer is, maar iemand van misschien
een jaar of zeventien, achttien.
De verleiding tot en het begaan van hoererij is altijd een groot gevaar voor
iedere man geweest en dat blijft het ook. Iedere andere vrouw dan de eigen vrouw moet in seksueel opzicht een ‘vreemde’ en ‘onbekende’ zijn.
Als we denken aan ‘onze’ christelijke jeugd, dan is het gevaar niet in de
eerste plaats het begaan van geweldsdelicten als moorden en roven. Maar
het andere gevaar, dat van hoererij en overspel, is enorm. Het is in christelijke kringen steeds uitzonderlijker aan het worden dat een jong stel rein
het huwelijk ingaat, dat wil zeggen dat ze nog niet met elkaar (of met ie-
62
Spreuken 2
mand anders) naar bed zijn geweest. En wat te denken van het kijken naar
pornografie op internet? Ook dat is een vorm van hoererij.
De wijsheid die in het hart is gekomen en de kennis waarin de ziel zich
verheugt (vers 10), redden ook van de verleiding van de vreemde vrouw
(vers 16). Evenals de verkeerde man begint ze met woorden. De slechte man
gebruikt verderfelijke woorden, de slechte vrouw gebruikt vleiende woorden die uiteraard eveneens verderfelijk zijn. Vleien is niet communiceren,
maar manipuleren. Zij biedt plezier aan en wel het plezier van gemakkelijke seks.
De vrouw is ontrouw aan “het verbond van haar God” met haar man. Haar
man is “de leidsman van Dan zegt u: Waarom?
haar jeugd” met wie ze Omdat de HEERE Getuige is
getrouwd is (vers 17; Ml tussen u en de vrouw van uw jeugd,
tegen wie ú trouweloos handelt,
2:14). Het huwelijk is terwijl zíj toch uw metgezellin en de vrouw van uw verbond is.
een verbond voor Gods (Ml 2:14)
aangezicht, het is Zijn verbond. Hij heeft het verbond van het huwelijk ingesteld. Wie dat verbond met voeten treedt, veracht “wat God ... heeft samengevoegd” (Mt 19:6). Wie het verbond van het huwelijk veracht, veracht
de Gever ervan. De overspelige vrouw verlaat zowel God als haar man en
zondigt zowel tegen God als tegen haar man door schaamteloos haar
trouwbelofte te verbreken.
De vader houdt zijn zoon voor waarom hij zich niet door haar vleiende
woorden moet laten meeslepen. Dat is omdat hij dan in haar huis komt en
dat huis is “immers” een huis dat naar de dood overhelt (vers 18). Haar huis
is een huis met uitzicht op de dood, het is een voorportaal van de dood. Hij
speelt dus met zijn leven als hij zich met haar inlaat. Hij krijgt het tegenovergestelde van het gelukkige leven dat zij hem voorspiegelt. De sporen
van het leven dat zij leidt, voeren naar de plaats waar “de gestorvenen” zijn.
Wie haar huis binnengaat en bij haar komt, is volledig in haar macht (vers
19). Zij speelt met hem haar duistere, demonische spel en laat hem niet
meer gaan. Ieder die bij haar in huis komt, komt daar nooit meer uit. Hij
zal misschien wel letterlijk weer de deur uitgaan, maar er is een strik om
zijn ziel gespannen die hem met de dood verbindt. De paden van de levenden, dat zijn de paden die naar het leven leiden en waarop het leven wordt
63
Spreuken 2
genoten, zijn voor hem afgesneden en door hem niet meer te bereiken. Dit
gruwelijke einde kan alleen worden voorkomen wanneer de zoon zich op
zijn levensweg laat begeleiden door de twee schildwachten van vers 11 die
de naam ‘bedachtzaamheid’ en ‘inzicht’ dragen.
De zonde van overspel en hoererij wordt hier in zijn uiterste consequentie
voorgesteld. Het is de wet van oogsten wat je zaait (Gl 6:7-8). Wie deze weg
gaat, moet daarop rekenen. Er wordt hier niet gesproken over de genade
van God. Het is goed daar toch ook even op te wijzen. God kan in Zijn
genade tussenbeide komen als iemand zijn zonden belijdt en nalaat. God
is een God van genade en in staat om te verlossen uit de diepste duisternis.
Daar mag ieder die met oprecht berouw over zijn of haar zonden tot God
gaat, vast op rekenen. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat God niet altijd alle gevolgen wegneemt. Als er ‘gevolgschade’ van
een verkeerde weg is, helpt Hij wel om die te dragen.
Wijsheid brengt op de weg van wie goed zijn | verzen 20-22
20 Opdat je zult gaan op de weg van wie goed zijn,
en je de paden van de rechtvaardigen in acht zult nemen.
21 De vromen zullen immers de aarde bewonen,
en de oprechten zullen erop overblijven.
22 De goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden,
trouwelozen zullen ervan weggerukt worden.
Wijsheid redt van de slechte man en de slechte vrouw, ze redt van de weg
naar de dood en de gestorvenen. Maar daarbij moet het niet blijven. Na het
afstand nemen van het kwaad moet toenadering worden gezocht tot het
goede. Dat is wat de Wijsheid vervolgens doet. Zij voert naar de weg van
goede en rechtvaardige mensen (vers 20).
Over deze beide kanten, die van afwijzen van het kwaad en aansluiten bij
het goede, lezen we ook in het Nieuwe Testament. Eerst klinkt tot ieder
die de Naam van de Heer aanroept de oproep om zich te onttrekken aan
de ongerechtigheid; daarna volgt de aansporing om zich aan te sluiten bij
allen die dat al hebben gedaan (2Tm 2:19-22). Zo moet de zoon niet alleen
de verkeerde mensen uit handen blijven, maar ook met de goede mensen
gaan optrekken.
64
Spreuken 2
Als de zoon zich voegt bij het gezelschap “van wie goed zijn” en “van de
rechtvaardigen”, is hij ook een van “de vromen” die “de aarde bewonen” zullen
(vers 21). Hier wijst de vader op een zekere, toekomstige, zegen (“immers”).
We hebben hier een profetische uitspraak met betrekking tot het vrederijk.
In die tijd van zegen onder de heerschappij van de Messias bewonen de
vromen, dat zijn de Godvrezenden, de aarde. Dan is het vrederijk aangebroken en is de aarde hun thuis, waar ze in Gelukkig de zachtmoedigen, want zij
zullen de aarde beërven. (Mt 5:5)
vrede en gerechtigheid wonen (vgl. Mt 5:5).
In vers 22 wordt als contrast – aangegeven door het woord “echter” – het
deel van de goddelozen voorgesteld. Nu zijn zij nog de baas op aarde. Zij
genieten nu nog van de zonde. Maar zij zullen geen deel hebben aan de
zegen in het vrederijk. Als de Messias terugkomt naar de aarde om het
vrederijk op te richten, zullen eerst “de goddelozen ... van de aarde uitgeroeid
worden”. Zij hebben nooit met God rekening gehouden en hebben geen
deel aan het vrederijk.
Er wordt nog een categorie genoemd, die van de “trouwelozen”. Zij hebben
uiterlijk met God in verbinding gestaan, maar zijn Hem ontrouw geworden, ze zijn van Hem afvallig geworden. Hun deel is dat zij van de aarde, die zij voor zichzelf geclaimd hebben, “weggerukt” zullen worden, wat
erop wijst dat het met grote kracht gebeurt.
Dit laatste vers is een extra waarschuwing voor de zoon zich niet met goddeloze en ontrouwe mensen in te laten. Hij zal toch niet willen delen in
hun lot en de zegen van de wijsheid willen missen?
65
Spreuken 3
Inleiding
Als we een voordeel opgeven, kan dat soms lijken alsof we een kans op
vreugde weggooien. Maar Spreuken 3 verzekert ons dat dit niet het geval
is. De weg van de wijsheid is de weg van het leven, zelfs wanneer de weg
van de wijsheid met het gezonde verstand in strijd lijkt te zijn.
In de verzen 1-10 hebben we vijf raadgevingen van de vader aan zijn zoon,
elke keer gevolgd door een belofte van zegen als hij de raad ter harte neemt.
1. In vers 1 de raad, in vers 2 de belofte van zegen.
2. In vers 3 de raad, in vers 4 de belofte van zegen.
3. In de verzen 5-6a de raad, in vers 6b de belofte van zegen.
4. In vers 7 de raad, in vers 8 de belofte van zegen.
5. In vers 9 de raad, in vers 10 de belofte van zegen.
Daarbij moeten we bedenken dat het hier gaat om beloften die zeker worden vervuld, maar niet altijd al tijdens het leven op aarde. Het is ook mogelijk dat ze in de toekomst worden vervuld. We mogen erop vertrouwen
dat God op Zijn tijd en op Zijn manier Zijn beloften van zegen zal vervullen als wij vanuit ons hart doen wat Hij van ons vraagt, zelfs al gaat het in
dit leven de goddeloze voor de wind en lijdt de rechtvaardige.
Luisteren naar onderricht | verzen 1-2
1 Mijn zoon, vergeet mijn onderricht niet,
en laat je hart mijn geboden in acht nemen,
2 want lengte van dagen en jaren van leven
en vrede zullen ze voor jou vermeerderen.
De eerste raad die de vader aan zijn zoon geeft, is om zijn “onderricht” niet
te vergeten (vers 1). ‘Onderricht’ is de vertaling van het woord thora. Dat
woord wordt gebruikt voor de wet van God, maar het heeft meerdere betekenissen. Hier verwijst het naar wat we ‘thuisonderwijs’ zouden kunnen
noemen. De vader heeft zijn kennis in het onderricht thuis overgedragen
66
Spreuken 3
aan zijn zoon. Het is een aanwijzing voor vaders om hun kinderen thuis
uit de Schrift te onderwijzen en dat niet over te laten aan anderen, bijvoorbeeld aan hen die bijbelles of bijbelstudie geven.
De vader wijst zijn zoon erop om niet te vergeten wat hij thuis, in de opvoeding, heeft geleerd. Vergeten is hier niet zozeer een zwakheid van geheugen, maar het bewust veronachtzamen en miskennen van het onderwijs van de vader. Voor ons zit hierin de waarschuwing dat we kunnen
kwijtraken wat we in onze jonge jaren hebben geleerd uit het Woord van
God. Het onderricht zal niet worden vergeten als de geboden in het hart in
acht genomen worden. Iemand kan trouwens ook uiterlijk gehoorzamen
aan geboden, dus zonder dat het hart erbij betrokken is. Dat is niet wat de
vader wil en dat is ook niet wat God wil.
Het hart is de bergplaats voor de geboden, zoals de wet werd gelegd in de
ark (Dt 10:6). In het vrederijk zal God Zijn wet Want dit is het verbond dat Ik na
in het hart van Zijn volk schrijven (Hb 8:10). die dagen met het huis van Israël zal
maken, zegt [de] Heer: Ik zal Mijn
Het hart wijst op de gezindheid. Als de gebo- wetten in hun verstand geven en Ik
den in het hart in acht worden genomen, zul- zal ze in hun harten schrijven; ...
len de daden, die immers uit het hart voort- (Hb 8:10)
komen (Sp 4:23), daarmee in overeenstemming zijn. De daden zullen dan
geen zondige daden zijn (Ps 119:11). Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen,
Vooral zal er dan niet dwangmatig, maar opdat ik tegen U niet zondig.
(Ps 119:11)
met vreugde worden gehoorzaamd.
De zegen die aan deze raad is verbonden, is een lang en goed leven (vers 2).
“Lengte van dagen” (vgl. Ps 91:16) ziet op het bereiken van een hoge leeftijd
na een ‘lange stoet van dagen’. “Jaren van leven en vrede” ziet meer op de
inhoud (“leven”) en de kwaliteit (“vrede”). Het is een vol en rijk leven dat
ten volle waard is om geleefd te worden. Het woord ‘vrede’ is de vertaling
van het woord shalom en houdt meer in dan alleen de afwezigheid van
oorlog. Het is overwinning, succes in wat wordt ondernomen, volkomen
harmonie, voorspoed, gezondheid, geluk, redding, een lang leven.
In het vrederijk zullen het onderricht en de geboden niet worden vergeten,
maar bewaard worden in het hart (Hb 8:10b). Daarom zullen in die tijd de
jaren van het genieten van leven en vrede vermeerderd worden in plaats
van op een zeker moment te worden weggenomen. Dat laatste is in de ge67
Spreuken 3
schiedenis van Israël keer op keer gebeurd omdat het volk zich niet heeft
gehouden aan het onderricht en de geboden van Gods Woord.
Het betekent niet dat iedereen die in deze tijd de geboden in zijn hart in
acht neemt, ‘dus’ lang zal leven. Denk maar aan gelovigen die juist vanwege hun trouw aan Gods Woord zijn en worden vervolgd, gemarteld
en gedood en dat vaak in de bloei van hun leven (Hb 11:36-38). Trouwe
profeten die Gods Woord in hun hart hadden en het hebben gebracht, zijn
omgebracht (Mt 23:34,37). En wat is er gebeurd met de Heer Jezus Die in alle
opzichten naar Zijn Vader heeft geluisterd en volmaakt heeft voldaan aan
de raadgeving van vers 1? Hij is in het midden van Zijn dagen gedood. Hoe
zit het dan met de belofte van een lang leven en vrede?
De belofte van een lang leven en vrede wordt ten volle in de toekomst vervuld. Leven en vrede worden in hun volheid en lengte in het duizendjarig
vrederijk genoten. God vervult al Zijn beloften, maar niet altijd hier en nu
al. Dat we leven in het geloof dat de beloften worden vervuld, laten we
zien door te blijven geloven ook al lijkt het erop dat de beloften niet worden vervuld. Dat geloof, dat geloofsvertrouwen, heeft alle gelovigen van
het Oude Testament gekenmerkt. Dat vertrouwen op God was volmaakt
bij de Heer Jezus aanwezig. Dat vertrouwen mag ook ons kenmerken.
Goedertierenheid en trouw bewaren | verzen 3-4
3 Mogen goedertierenheid en trouw jou niet verlaten.
Bind ze om je hals, schrijf ze op de tafel van je hart,
4 vind gunst en goed verstand
in de ogen van God en mens.
Het niet vergeten van onderricht en het bewaren van de geboden in vers 1
is geen statische aangelegenheid. Onderricht en geboden werken iets uit,
want ze vormen het karakter van de gelovige. Daarop sluit vers 3 aan. Door
onderwijs en geboden worden de eigenschappen van het nieuwe leven
gevormd. Twee ervan zijn “goedertierenheid en trouw”.
Het zijn twee van Gods vele indruk- Want Zijn goedertierenheid is machtig over ons;
wekkende eigenschappen (Ps 117:2). de trouw van de HEERE is voor eeuwig.
(Ps 117:2)
Ze zijn volmaakt in het leven van de
Heer Jezus te zien. Het was een vreugde voor God die eigenschappen in
68
Spreuken 3
Zijn Zoon op te merken. Het is ook een vreugde voor Zijn hart als Hij die
in ons kan opmerken. God heeft goedertierenheid en trouw aan de gelovige bewezen en bewijst die nog steeds. Daarvan moet de gelovige onder
de indruk blijven, dat mag hij nooit vergeten, de gedachte daaraan mag
hem nooit verlaten. God heeft echter niet alleen goedertierenheid en trouw
bewezen, Hij heeft ze ook aan de gelovige gegeven, want ze horen bij het
nieuwe leven dat hij heeft ontvangen.
Wat bij de Heer Jezus niet kon, kan wel bij ons, en dat is dat we Gods
goedertierenheid en trouw die Hij ons heeft bewezen, vergeten, dat ze ons
verlaten. Het gevolg is dat deze eigenschappen niet in ons leven zichtbaar
worden en dat ze ons ook in die zin verlaten. Daarom zegt de vader tot zijn
zoon – en tot iedere gelovige – dat hij ervoor moet zorgen dat “goedertierenheid en trouw” hem “niet verlaten”.
De vader vertelt hem hoe hij dat moet doen. Hij moet ze om zijn hals binden als een sieraad. De hals duidt op de eigen wil. Een woord als ‘halsstarrig’ geeft dat aan. Als ‘goedertierenheid en trouw’ als een sieraad om
de hals gebonden worden, wil dat zeggen dat de eigen wil niet wordt gevolgd, maar dat deze eigenschappen het leven besturen. Deze beide kenmerken moet hij ook op de tafel van zijn hart schrijven (vgl. Jr 31:33; 2Ko 3:3;
Dt 6:8-9). Daardoor zullen ze de motieven zijn van waaruit hij handelt. Hij
onderwerpt zich daardoor aan de wil van God.
“Goedertierenheid” is goedheid die aan een ander wordt betoond en alle
vormen van zelfzucht en haat buitensluit. “Trouw”, of waarachtigheid, is
het betrouwbaar zijn, van iemand op aan kunnen; het sluit alle huichelarij
buiten. We kunnen dan ook zeggen dat goedertierenheid en trouw parallel
lopen met genade en waarheid.
Dit paar, genade en waarheid, is in volkomen harmonie in Christus verenigd: “De genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Jh 1:17).
Dit zien we bovenal op het kruis. Op grond van dit ‘paar’ heeft God ons
kunnen aanvaarden. Het eeuwige leven dat ons deel is, laat dit paar in ons
leven zien. Beide aspecten moeten in harmonie zijn. Er mag geen liefde
zijn ten koste van de waarheid (2Jh), en er mag geen waarheid zonder liefde zijn (3Jh). Dit wordt in de volgende verzen uitgewerkt: in de verzen 5-6
69
Spreuken 3
leven in de liefde van God en in de verzen 7-8 leven in de waarheid, wat
afzondering van het kwaad inhoudt.
De eerste zegen van luisteren naar de wijsheid, zo hebben we gezien in vers
2, betreft het eigen leven van de Godvrezende. De tweede zegen heeft te
maken met de relaties (vers 4). Als de raad van vers 3 wordt opgevolgd, zal
de zoon “gunst en goed verstand” vinden “in de ogen van God en mens”. Dit
zien we in het leven van de Heer Jezus. Hij heeft geleefd in goedertierenheid en trouw, en heeft gevonden wat hier
En Jezus nam toe in <de> wijsheid en
staat (Lk 2:52). We zien het ook in het leven grootte en gunst bij God en mensen.
(Lk 2:52)
van Samuel (1Sm 2:26; vgl. 2Ko 8:21).
“Gunst” is vrije goedheid, het is iets waarop geen aanspraak kan worden
gemaakt. Wanneer we gunst vinden bij de mensen, is geen verdienste van
onszelf; we kunnen het niet als een recht claimen, maar zullen het krijgen
als we goedertierenheid en trouw bewijzen. Hoewel Jozef een gevangene
was, vond hij gunst of genade in de ogen van Potifar (Gn 39:4). “Goed verstand” betekent ook wel ‘goed aanzien’. Wie goedertierenheid en trouw
laat zien, valt in gunstige zin op. Er wordt aandacht aan gegeven, er wordt
naar gekeken en er wordt waardering geuit, zowel door God als door mensen. Als wij naar de raad van deze vader luisteren, zullen wij dat ook ondervinden.
Vertrouw op de HEERE | verzen 5-6
5 Vertrouw op de HEERE met heel je hart,
en steun op je [eigen] inzicht niet.
6 Ken Hem in al je wegen,
dan zal Híj je paden rechtmaken.
De derde raad is om met heel het hart op de HEERE te vertrouwen en niets
van eigen inzicht te verwachten (vers 5). Vertrouwen met het hele hart is
het richten van het hele innerlijke leven – heel de wil, het gevoel en het
verstand – op God. Het gaat om een actief vertrouwen op Hem. Het geldt
voor elke minuut van ons leven, waar we ook zijn – thuis, in de maatschappij, op school of op het werk, in de gemeente – en bij wat we ook doen.
70
Spreuken 3
Er moet geen steun worden gezocht bij een
schepsel of iets van het bezit of de kundigheden van een schepsel, ook niet die van
onszelf (vgl. 2Kr 14:11). Het gaat hier niet om
een tegenstelling tussen het hart enerzijds en
het inzicht of het verstand anderzijds, maar
tussen eigen inzicht of verstand en de Heer.
We moeten op de Heer vertrouwen en niet op
onszelf.
Toen riep Asa tot de HEERE, zijn
God, en zei: HEERE, U bent de Enige
Die kan helpen, hem die geen kracht
heeft tegen de machtige. Help ons,
HEERE, onze God, want wij steunen
op U en in Uw Naam zijn wij
gekomen tegen deze troepenmacht.
HEERE, U bent onze God, laat geen
sterveling tegen U iets kunnen doen.
(2Kr 14:11)
De vader adviseert zijn zoon ook om God in al zijn wegen te kennen (vers
6). “Al je wegen” betekent alles wat hij zich voorneemt, wat hij zegt, zijn
hele doen en laten. Het slaat niet alleen op de crisismomenten, wanneer
grote en belangrijke beslissingen moeten worden genomen. Als we Hem
betrekken bij alle dagelijkse dingen, zullen we ook automatisch tot Hem
gaan met de grote dingen. Hem in al onze wegen kennen wil zeggen dat
wij alles met Hem beginnen, daarin met Hem onderweg gaan en het ook
met Hem afronden. Dat vraagt gehoorzaamheid en overgave op elk terrein
van ons leven.
Het betekent ook dat Hij ons niet Zijn gedachten en plannen dicteert en
oplegt. Hij staat ons toe het initiatief te nemen en een route te plannen.
Vervolgens nodigt Hij ons uit onze voornemens met Hem te bespreken,
zodat we ervoor bewaard blijven een route uit te zetten die naar de dood
leidt (vgl. Jk 4:15; Hd 18:21). Wij weten niet hoe de weg loopt. Dat hoeft ook
niet als we Hem kennen, dat wil zeggen dat we leven in gemeenschap met
Hem Die de weg kent.
Hem kennen betekent dat we Hem bij alles betrekken, altijd naar Hem
kijken, Hem altijd voor onze aandacht hebben, aan Hem denken als Degene Die altijd bij ons is. Dat doen we door bij al onze plannen Zijn Woord te
raadplegen en dat onze raadgever Ja, Uw getuigenissen zijn mijn bron van blijdschap,
te laten zijn (Ps 119:24). Daar hoort zij zijn mijn raadgevers. (Ps 119:24)
bij dat we door de Geest wandelen
(Gl 5:16).
Het gaat om totale toewijding, heel ons hart en al onze wegen. Als wij met
ons hele hart op Hem vertrouwen en Hem kennen in al onze wegen, dan
71
Spreuken 3
belooft Hij dat Hij onze paden recht zal maken. Hij zal ons recht naar het
doel leiden dat we in overleg met Hem hebben bepaald. Dat doel is uiteindelijk Hij Zelf. De rechte paden staan tegenover de kronkelwegen die de
mens gaat zonder Hem daarin te Ik weet, HEERE,
kennen. Geen mens kan zijn eigen dat het niet aan de mens is zijn weg,
[dat] het niet aan een man is [zijn] gang [te bepalen]
weg recht maken (Jr 10:23).
en zijn voetstappen te richten. (Jr 10:23)
Er staat niet dat de paden gemakkelijk en recht zijn in onze ogen. Vanuit ons perspectief kan het een kronkelig en moeilijk begaanbaar pad zijn.
Maar we mogen weten dat alle kronkels daarin door de Heer zijn voorzien
als deel van het proces van Zijn werk in ons. Zijn doel is dat wij een pad
gaan dat uitloopt op onze gelijkvormigheid aan Christus. Dat is voor Hem,
en dus ook voor ons, het rechte pad.
Het gaat hier, net als bij zoveel andere spreuken in dit boek, om een algemene waarheid, niet om iets wat zonder uitzondering altijd waar is. Als we
bijvoorbeeld het gezegde gebruiken ‘de haring in het land, de dokter aan
de kant’, betekent dat niet dat we gezond blijven als we haring eten, maar
dat haring gezond voedsel is. Het is geen spreuk die garandeert dat we
nooit ziek zullen worden als we haring eten. Spreuken zijn stukjes uit het
leven die laten zien hoe het leven gewoonlijk is, zonder te zeggen dat het
altijd en overal zo is. Er kunnen namelijk factoren een rol spelen die een
directe vervulling uitstellen. Die factoren zijn ons niet altijd bekend, maar
God kent ze en gebruikt ze voor Zijn plan met ons leven.
Spreuken zijn geen beloften van God voor hier en nu waarop we kunnen
gaan staan. Als we dat menen, trekken we verkeerde conclusies. Spreuken
zijn uitspraken van waarnemingen die hun waarheid na verloop van tijd
zullen bewijzen.
Vrees de HEERE | verzen 7-8
7 Wees niet wijs in je [eigen] ogen:
vrees de HEERE en keer je af van het kwade.
8 Het zal een medicijn zijn voor je navel
en verfrissing voor je beenderen.
72
Spreuken 3
Het vierde advies is om niet wijs in eigen Wee hun die in hun [eigen] oog wijs zijn
ogen te zijn (vers 7; Js 5:21; Rm 12:16). Het is en naar hun eigen mening verstandig.
(Js 5:21)
een waarschuwing tegen zelfvertrouwen.
Het sluit aan op de gedachten die in de vorige verzen zijn geuit, alleen
vanuit een ander gezichtspunt. In de vorige verzen wordt God gezien en
voorgesteld als de Bron van wijsheid en leiding. Nu worden we gewaarschuwd voor een wijsheid die losstaat van God.
Onze harten zijn bedrieglijk. We zijn in staat om met slimme manipulatie
onszelf te laten geloven dat we verstandige keuzes maken omdat we zo intelligent zijn of een bepaald karakter hebben. Het kan zo zijn, dat we God
vertrouwen en er trots op worden dat we dat doen. De Heer Jezus veroordeelde de farizeeën en rabbijnen van Zijn tijd niet vanwege hun bidden tot
God, maar omdat de motieven van hun gebeden niet deugden.
Ware wijsheid is niet het ontkennen van onze talenten, maar het herkennen van de bron ervan. We zijn wijs in onze eigen ogen als we de voorkeur
geven aan ons eigen gevoel of oordeel boven dat van de Heer. Het is het
handelen in onafhankelijkheid van Hem, het beter weten dan de Schrift.
Wie wijs is, zal bedenken dat hij geen wijsheid in zichzelf heeft, maar dat
hij zijn wijsheid van God krijgt.
De hogere bron van wijsheid is de vrees van de HEERE. Dat is de ware
wijsheid. Als die vrees er is, is er als direct logisch gevolg dat het kwade
de rug wordt toegekeerd. Het vrezen van de HEERE kan nooit samengaan
met het doen van het kwade, maar brengt tot haten van het kwade (Ps
97:10).
“Een medicijn” maakt het lichaam gezond (vers 8; Sp 15:4; Pr 10:4). Die gezegende ofwel gezonde uitwerking heeft het luisteren naar de raad van vers
7. Door de “navel” krijgt het kind in de baarmoeder eten en groeit het. De
navel is ook het centrum van het lichaam en vertegenwoordigt het hele lichaam. Door de “beenderen” kan het lichaam functioneren. Als de raad van
vers 7 wordt opgevolgd, heeft dat een verfrissend effect op de beenderen.
Ze doen er nieuwe kracht door op.
Het woord voor navel komt alleen nog voor in Ezechiël 16:4. Er is geen
beter voorbeeld van onze afhankelijkheid van God dan dat van de foetus
in de baarmoeder die door de navelstreng zijn voedsel krijgt. Dat gebeurt
73
Spreuken 3
zolang hij in de baarmoeder is. Daardoor groeit het kind tot het geboren
wordt. Wat in vers 7 is gezegd, is dus van wezenlijk belang voor de geestelijke groei van het leven uit God dat de gelovige bezit. Zonder vrees voor
de HEERE enerzijds en afwijken van het kwaad anderzijds is het onmogelijk geestelijk gezond te groeien.
Vereer de HEERE | verzen 9-10
9 Vereer de HEERE met je bezit,
met de eerstelingen van heel je opbrengst,
10 dan zullen je schuren gevuld worden met overvloed
en je perskuipen overlopen van nieuwe wijn.
Het vijfde advies heeft betrekking op het vereren van de HEERE door de
zoon met wat hij bezit (vers 9). Er staat niet dat hij iets aan de HEERE moet
geven, maar dat hij Hem moet vereren. Het gaat ook niet om iets van zijn bezit, het gaat erom dat hij het doet met zijn bezit. Het ziet dus op alles wat hij
“bezit”, zijn hele kapitaal, alles wat hij heeft gekregen door het te verdienen
of door het te erven. De “opbrengst” is wat hij heeft verkregen door ervoor
te werken, de opbrengst uit arbeid.
Het geven van “de eerstelingen” van een oogst houdt de erkenning in dat
heel de oogst van de HEERE is (Ex 23:19; Nm 28:26-27; Dt 18:4; 26:1-2). Tegen
de zoon wordt gezegd dat hij voor het bepalen van de eerstelingen moet
uitgaan van “heel“ zijn opbrengst. Hij mag niets vergeten of buiten de berekening laten. God vraagt dat we alles betrekken in onze beoordeling van
wat van Hem is.
De ‘eersteling’ wijst op een bijzondere wijze op Christus, de “Eersteling van
hen die ontslapen zijn” (1Ko 15:20). Hij heeft Zich volkomen gegeven voor
hen die van Hem zijn. Als wij de eerstelingen brengen, wordt God aan
Hem herinnerd. We begrijpen een waarheid pas als we die hebben leren
zien in verbinding met Christus. Dat maakt het hart ook gewillig om te
beantwoorden aan de verlangens van God.
Geven staat niet op zichzelf. Geven als zodanig betekent niets. Geven heeft
alleen waarde als het gebeurt om God erdoor te verheerlijken. We kunnen geven om er een goed gevoel door te krijgen, we verheerlijken onszelf
erdoor. Zo gaven de farizeeën. We kunnen ook geven om er beter van te
74
Spreuken 3
worden. Dan ‘investeren’ we in God, Hij wordt een ‘beleggingsobject’. Het
gaat echter niet om ons, maar om Hem. We hebben ons bezit van Hem gekregen om Hem ermee te vereren. Ook van onze aardse bezittingen geldt
dat het “uit Hem en door Hem en tot Hem” is (Rm 11:36).
We vereren God als we met vreugde voor Zijn werk geven. Dat doen we
als we vanuit ons hart tegen Hem zeggen: ‘U bent de Bron van alles wat ik
heb. Zonder U had ik niets kunnen verdienen en had ik niets om U mee te
vereren. Door de eerste vruchten, de beste, ervan aan U te geven erken ik
dat alles van U is’ (1Kr 29:14b). Dat laten we Want van U is alles, en uit Uw hand
zien door van alles wat we ontvangen Hem hebben wij het U gegeven.
(1Kr 29:14b)
eerst een deel te geven, nog voordat we iets
ervan voor onszelf hebben gebruikt.
Van het vereren met de eerstelingen wordt de zoon niet armer. Hij wordt er
juist rijker door. Hij zal worden gezegend met een overvloed die schuren
vult en perskui- Breng al de tienden
pen doet overlo- naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is.
pen (vers 10; vgl. Beproef Mij toch hierin,
zegt de HEERE van de legermachten,
Ml 3:10). Dit is of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen,
wat God belooft en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen [schuren] genoeg zullen zijn.
(Ml 3:10)
als Hij wordt erkend in Zijn rechten op alle dingen van het leven. Hier geldt zeker wat bij
de inleiding op dit hoofdstuk is opgemerkt, dat we moeten bedenken dat
het hier gaat om beloften die zeker worden vervuld, maar niet altijd tijdens
het leven op aarde. In elk geval zullen ze in de toekomst worden vervuld.
We passen dit vers verkeerd toe als we zeggen dat we, als we geld geven,
veel meer geld terugkrijgen dan we hebben gegeven. Zo misbruiken bijvoorbeeld sommige televisiepredikers dit vers wel. Ze roepen hun gehoor
op om geld te geven met de belofte dat ze veel meer krijgen dan ze hebben
gegeven. Zij zeggen: ‘Stuur mij € 100,00 voor mijn dienst en ik garandeer
u dat God uw gift met een gift van € 1000,00 zal zegenen!’ Een dergelijke
oproep is niets anders dan manipulatie.
De bedoeling van dit vers is ook niet dat mensen zichzelf moeten gaan
onderzoeken of er zonden in hun leven zijn die de zegen verhinderen als
ze geld voor Gods werk geven en niet overvloedig met geld worden geze75
Spreuken 3
gend. Ze hoeven het ook niet nog eens te proberen om te zien of het dan
wel werkt.
Als geven gebeurt vanuit de juiste gesteldheid van hart, geeft God meer
dan wij Hem hebben gegeven. Het gaat daarbij om een zegen die groter is
dan die van geld of aardse goederen. Dat zien we in de verzen 13-18 van dit
hoofdstuk. Als we alles opgeven om de Heer te volgen, betekent dat niet
dat we dan rijk worden aan aardse goederen.
Petrus begon tot Hem te zeggen:
Wat we ervoor terugkrijgen, is een overvloe- Zie, wij hebben alles verlaten en
dige gemeenschap met Hem met de blijd- zijn U gevolgd. Jezus zei: Voorwaar,
Ik zeg u: er is niemand die [zijn]
schap die daarmee samengaat. Dat gaat bo- huis, broers, zusters, moeder, vader,
ven alle aardse bezit uit. Aards bezit kunnen kinderen of akkers heeft verlaten ter
wille van Mij en ter wille van het
we verliezen. Wat we in Hem bezitten, kun- evangelie, die niet honderdvoudig
nen we nooit verliezen. Het kan alleen maar ontvangt, nu in deze tijd: huizen,
broeders, zusters, moeders, kinderen
meer worden, dat wil zeggen het genot er- en akkers, met vervolgingen, en in de
van. Wat we winnen door te geven, is altijd toekomstige eeuw eeuwig leven.
(Mk 10:28-30)
veel meer dan wat we geven (vgl. Mk 10:2830).
Bestraffing door de HEERE | verzen 11-12
11 Mijn zoon, verwerp de vermaning van de HEERE niet
en heb geen afkeer van Zijn bestraffing.
12 Want de HEERE straft wie Hij liefheeft,
zoals een vader [doet] met de zoon die hij goedgezind is.
De verzen 11-12 vormen het tegenwicht van de verzen 9-10. Algemeen is het
zo, dat God zegen geeft als wij Hem geven wat Hij van ons vraagt. Maar
dat betekent niet dat Hij ons niet vermaant en tuchtigt of bestraft. Het staat
niet tegenover elkaar, maar naast elkaar. Het toont de balans van Gods
Woord.
We zien dat bij Job. Van Job staat tot drie keer toe dat hij vroom, oprecht en
Godvrezend was en dat hij zich van het kwaad afkeerde (Jb 1:1,8; 2:3). Toch
neemt God hem alles af (Jb 1-2). Hoe onbegrijpelijk zoiets ook voor ons kan
zijn, toch is het Gods liefde voor Job dat Hij zo met hem handelt. We moeten het hele boek lezen om daar iets van te gaan begrijpen. Dit gedicht van
vier regels van de verzen 11-12 kan goed dienen als motto voor het boek
76
Spreuken 3
Job. Vers 11 beschrijft het probleem dat daarin aan de orde komt, en vers 12
de oplossing ervan.
De vader spreekt hier weer tot “mijn zoon”, wat aangeeft dat hij spreekt
vanuit de innige relatie die hij met hem heeft. Hij wijst hem erop de vermaning “van de HEERE” niet te verwerpen. Het is belangrijk eraan te denken
dat de vermaning van Hem komt. Hetzelfde geldt voor de bestraffing. Het
is Zijn bestraffing. Het motief voor de vermaning en bestraffing die God
geeft, is dat “Hij liefheeft”. Als God tuchtigt, is dat omdat Hij ons liefheeft.
Hij ziet wat er bij ons nog ontbreekt in de afhankelijkheid van Hem of
waar gevaren dreigen dat we onafhankelijk van Hem worden. Om ons dat
bewust te maken tuchtigt Hij ons.
De vraag is hoe wij op Gods tucht reageren. In vers 11 waarschuwt de vader zijn zoon om de vermaning of tucht van de HEERE niet te verwerpen
en geen afkeer te hebben van Zijn bestraffing.
Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj
De reden daarvan staat in vers 12. Daar lezen zal Mij tot een zoon zijn, wat [wil
we dat Zijn vermaning en bestraffing bewij- zeggen]: als hij zich misdraagt, zal Ik
hem terechtwijzen met een stok [als]
zen van Zijn liefde zijn (vgl. 2Sm 7:14). Zulke van mensen en met slagen [als] van
uitingen van liefde vinden plaats in de va- mensenkinderen. (2Sm 7:14)
der-zoon relatie (vgl. Dt 8:5).
‘De vermaning verwerpen’ wil zeggen dat we die minachten, dat we doen
alsof het niets voorstelt. Dan buigen we ons niet onder de tucht en mist die
het bedoelde effect. ‘Een afkeer hebben van de bestraffing’ wil zeggen dat
we die verafschuwen omdat het een ondraaglijke last is en dat we daarom
onwillig zijn om tucht te aanvaarden. Dan bezwijken we onder de tucht
en ook dan mist die het bedoelde effect. Het zijn twee tegenovergestelde
reacties. Allebei gegeven ze aan dat de bedoeling van de tucht niet wordt
begrepen en daarom niet wordt aanvaard.
De verzen 11-12 worden in de brief aan de Hebreeën geciteerd (Hb 12:5-11). Dat
bewijst dat de spreuken een ruimere toepassing hebben dan alleen voor
de zoon van Salomo. In de genoemde brief worden ze aan de gelovige Hebreeën voorgehouden van wie het geloof zwaar op de proef werd gesteld.
De schrijver van die brief houdt hun deze verzen voor om hen eraan te
herinneren dat verdrukkingen geen toevallige nare omstandigheden zijn,
maar dat ze Gods bemoeienissen met hen laten zien. Dat waren ze verge77
Spreuken 3
ten en daaraan moesten ze worden herinnerd. Bij ons is dat ook vaak zo.
Het is voor ons ook belangrijk dat we juist als we door een moeilijke periode heengaan, eraan herinnerd worden dat God Zich met ons bezighoudt.
De vermaning en tucht komen van een God Die met ons handelt “zoals een
vader [doet] met de zoon die hij goedgezind is”. Dit geeft aan welke gezindheid
God voor ons heeft. Hij is ons “goedgezind”. Hij heeft niets kwaads voor
ons in de zin, maar alleen het goede. De satan heeft alleen kwaad in de zin
en zoekt ons verderf (1Pt 5:8). Goddeloze personen haten ons en stoten ons
uit (Lk 6:22). Maar God brengt lijden over ons Want wie [de] Heer liefheeft, tuchtigt
omdat Hij ons liefheeft (Hb 12:6; Op 3:19; vgl. Hij en Hij geselt iedere zoon die Hij
aanneemt’. (Hb 12:6)
Sp 13:24). Omdat God in liefde tuchtigt, zal
Allen die Ik liefheb, bestraf en tuchtig
tucht of kastijding ons nooit beschadigen, Ik; wees dan ijverig en bekeer u.
(Op 3:19)
hoewel de pijn wordt gevoeld.
Tucht is het bewijs van zoonschap. Het doel van de tucht van God is dat
“wij aan Zijn heiligheid deel zouden krijgen” (Hb 12:10). Tucht gebeurt in liefde, door een Vader Die ons goedgezind is. In “de zoon die hij goedgezind is”
zien we bovenal de liefde van de Vader voor Zijn Zoon. Er is wel een groot
verschil tussen Christus als dé Zoon en ons als zonen. Wij hebben correctie
nodig, Hij had die nooit nodig. Hij was altijd het welgevallen van de Vader. Hij deed altijd wat Hem welbehaaglijk was. Daarom vond de Vader
Zijn volle vreugde in het leven dat de Zoon leefde. Het beantwoordde volmaakt aan Zijn wil. Daarom was er bij de Heer Jezus niets te vermanen of
te bestraffen (Mt 3:17; 1Pt 2:22; 2Ko 5:21; 1Jh 3:5).
Waarde van de wijsheid | verzen 13-18
13 Welzalig is de mens [die] wijsheid vindt,
de mens [die] inzicht verkrijgt,
14 want haar opbrengst is beter dan de opbrengst van zilver
en haar inkomen [beter] dan bewerkt goud,
15 zij is kostbaarder dan robijnen.
Al jouw wensen zijn met haar niet te vergelijken.
16 Lengte van dagen is in haar rechterhand,
in haar linkerhand zijn rijkdom en eer.
17 Haar wegen zijn lieflijke wegen,
al haar paden zijn vrede.
78
Spreuken 3
18 Zij is een boom des levens voor wie haar vastgrijpen:
wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen.
Om op de juiste wijze te reageren op de tucht waarover in de verzen 1112 wordt gesproken, is wijsheid nodig. Tucht of beproeving en wijsheid
worden ook door Jakobus met elkaar verbonden (Jk 1:2-5). Het kennen van
de wijsheid voert tot geluk, ook als er beproevingen zijn. De wijsheid van
de wereld geeft dat geluk niet (Pr 1:8). Over de wijsheid als de weg naar
geluk gaat het in het gedeelte van de verzen 13-18. Dit gedeelte begint in
vers 13 met “welzalig” en eindigt in vers 18 met “gelukkig te prijzen”. Tussen
beide verzen vinden we een serie oorzaken die voor dit geluk zorgen die
allemaal met wijsheid te maken hebben.
“Wijsheid” moet gevonden worden (vers 13), niet door toeval, maar door ernaar te zoeken als naar een schat die ergens begraven ligt. Zoeken betekent
in dit geval luisteren naar vermaning, want dan word je wijs (Sp 8:33). Het
houdt in dat er om wijs te worden naar het Woord van God moet worden
geluisterd.
“Inzicht” moet verkregen of verworven worden. Daarvoor is inspanning
nodig. Het gaat om inzicht in de manier waarop God het leven bestuurt,
vooral als er beproevingen in het leven zijn. Dat inzicht wordt verkregen
door te zien op Christus in de Schrift. In Hem zijn “al de schatten van de
wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3).
Als iemand haar (dat wil zeggen Christus) vindt, is de opbrengst daarvan
groter dan wat ooit met de handel aan zilver kan worden verdiend (vers
14). Het gaat hier niet om een ongelovige die Christus vindt, maar om een
gelovige die Hem ontdekt als Degene Die met wijsheid zijn leven leidt.
Daarom is wijsheid het allerbelangrijkste en is haar “inkomen [beter] dan
bewerkt goud” (Sp 8:11; 20:15; 31:10).
Als de waarde van de wijsheid wordt vergeleken met de waarde van zilver
of goud, blijkt dat de wijsheid van onschatbare waarde is. Het levert zoveel
meer op dan het bezit van de edelste metalen. Dat besef je als je ernstig ziek
bent. Je kunt alle zilver en goud van de wereld bezitten, maar je kunt je
gezondheid er niet mee betalen. Maar wat een rust kun je in je hart krijgen,
als je beseft dat Góds wijsheid achter de ziekte zit.
79
Spreuken 3
De wijsheid “is kostbaarder dan robijnen” (vers 15). Ook de kostbaarheid van
de duurste edelstenen verdwijnt in het niet als die wordt vergeleken met
de wijsheid. Je kunt van alles wensen, maar los van de wijsheid geeft een
vervulling van die wensen slechts een tijdelijk en beperkt gevoel van geluk. Salomo heeft, toen hij bij het begin van zijn regering zijn wensen bij
God mocht bekendmaken, het beste gewenst door wijsheid te vragen. God
beantwoordde deze wens door hem een wijs hart te geven (1Kn 3:5-13).
Wijsheid, Christus, is de bron van een lang en weldadig leven (vers 16).
De wijsheid strekt als het ware beide handen uit om aan te bieden wat ze
heeft. Je mag het uit beide handen aannemen. In haar rechterhand heeft
ze “lengte van dagen”. Wie wijsheid verkiest boven de rijkdommen van de
wereld, kiest voor eeuwig leven. In haar linkerhand heeft ze “rijkdom en
eer”. Wie wijsheid verkiest boven het kostbaarste, maar vergankelijke, bezit op aarde, kiest voor onvergankelijke geestelijke rijkdom en eer. Dit is
wat Christus aanbiedt en geeft aan ieder die Hem toebehoort.
Niet alleen wat ze in haar handen heeft, is van de grootste waarde en zo
heel anders dan wat de wereld aanbiedt. Ook haar wegen en paden zijn zo
heel anders dan de wegen en paden van de wereld (vers 17). Haar wegen
worden gekenmerkt door ‘lieflijkheid’. En “al haar wegen”, dus niet één
uitgezonderd, “zijn vrede”. Herkennen we hierin niet de wegen en paden
van de Heer Jezus op aarde? Als we wijsheid vinden, zullen we Hem in
deze wegen en paden kunnen navolgen. Wat een getuigenis zal dat zijn!
De wijsheid is ook “een boom des levens voor wie haar vastgrijpen” (vers 18; Gn
2:9; 3:24; Sp 11:30; 13:12; 15:4; Op 2:7; 22:2,14). In het woord “vastgrijpen” ligt
kracht besloten. Wie die boom krachtig vast- Wij die de toevlucht hebben genomen
grijpt, geeft blijk van de kracht van het geloof om de voorgestelde hoop aan te
(vgl. Hb 6:18). Het vastgrijpen van de boom grijpen. (Hb 6:18)
betekent dat er geloof is dat de boom leven geeft. En daar kan het niet bij
blijven, want haar vastgrijpen moet worden gevolgd door “haar vasthouden” (vgl. Hl 3:4). Wie eenmaal leven heeft, moet dat leven ook voeden. De
wijsheid geeft wat nodig is voor het leven van elke dag.
We vinden deze beide aspecten in wat de Heer Jezus zegt over het eten
van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed in Johannes 6. Om leven te ontvangen moet iemand Zijn vlees eten en Zijn bloed drinken, dat is geloven
80
Spreuken 3
in Zijn dood, dat Zijn dood nodig was om hem eeuwig leven te geven (Jh
6:53). Daarna is het voortdurend nodig Zijn vlees te eten en Zijn bloed te
drinken omdat het leven in Hem is. Dat betekent dat we elke dag met Hem
bezig zijn door Zijn Woord te lezen, dat is geestelijk van Hem te eten. Dan
blijven we bij wat ons is geleerd (2Tm 3:14).
De weg naar de boom des levens is de weg terug naar het punt waar de
geschiedenis van de mensheid verkeerd liep. De weg naar de boom des
levens was door de zonde afgesloten. Adam en Eva kozen de verkeerde
boom om van te eten. Wij hebben de keus om weer van de goede boom te
eten door voor de wijsheid te kiezen. Dat die boom “de boom des levens” is,
wil zeggen dat hij voortdurende vitaliteit geeft en een vol, eeuwig leven
(vgl. Gn 3:22-24). Dat is het deel voor ieder die zo de wijsheid vastgrijpt en
vasthoudt.
Wijsheid is het kennen van God in Christus. Christus is de boom des levens. Door Hem vast te grijpen krijgen we het eeuwige leven. Dat is meer
dan we in Adam zijn kwijtgeraakt. Het kruis van Christus is voor ons de
boom des levens geworden. Het kruis van Christus is het dwaze van God
dat wijzer is dan de mensen (1Ko 1:25). Wie dat gelooft, is “gelukkig te prijzen”, want die heeft het eeuwige leven.
Wijsheid bij en in de schepping | verzen 19-20
19 De HEERE heeft de aarde met wijsheid gegrondvest,
de hemel met inzicht gevestigd.
20 Door Zijn kennis hebben de diepe wateren zich een weg gebaand,
en druipen de wolken van dauw.
De wijsheid die het leven leidt (vers 18), is Hoe groot zijn Uw werken, HEERE,
dezelfde wijsheid die het universum ge- U hebt alles met wijsheid gemaakt,
de aarde is vol van Uw rijkdommen.
schapen heeft (vers 19; Ps 104:24; Jr 10:12). (Ps 104:24)
We zien hier dat de HEERE – dat is de Heer
Jezus, want Hij is de Schepper (Jh 1:1-3; Ko 1:16; Hb 1:2) – Zelf wijsheid gebruikte in het tot stand brengen van de schepping. Uit Genesis 1 weten we
dat God de hemel en de aarde in zes dagen heeft geschapen door op elk
van die zes dagen door Zijn Woord iets tot stand te brengen (Ex 20:11). Er is
wijsheid nodig om het werk van de wijsheid te herkennen.
81
Spreuken 3
De schepping is geen proces, maar een scheppingsdaad. Dat zien we hier,
waar staat dat God als de grote Architect de aarde met “wijsheid” heeft
“gegrondvest” en de hemel met “inzicht” heeft “gevestigd”. Het wordt hier
beschreven alsof het om een gebouw gaat. Hij heeft de aarde vastgelegd in
het heelal en de hemel daarboven gevestigd als een overkoepeling met een
schitterende versiering van zon, maan en sterren
Met “Zijn kennis”, de kennis die Hem eigen is, heeft Hij de diepe wateren
zich een weg laten banen op aarde (vers 20). Daardoor kunnen mensen, dieren en planten leven en verkwikt worden. Daartoe dienen ook de wateren
in de lucht, die Hij als dauw op de aarde geeft overal waar dat nodig is.
Alleen God heeft de kennis om een dergelijk systeem van bewatering aan
te leggen en te beheren.
Wijsheid geeft rust | verzen 21-26
21 Mijn zoon, laat ze niet wijken van je ogen:
neem wijsheid en bedachtzaamheid in acht.
22 Zij zullen leven zijn voor je ziel,
een sieraad voor je hals.
23 Dan zul je je weg onbezorgd gaan
en je voet niet stoten.
24 Als je neerligt, zul je niet angstig zijn,
je zult neerliggen en je slaap zal aangenaam zijn.
25 Wees niet bevreesd voor plotselinge angst
of voor verwoesting [door] goddelozen, als die komt,
26 want de HEERE is je hoop,
Hij zal je voet bewaren voor gevangenschap.
In dit gedeelte (verzen 21-26) klinkt de vermaning om op de weg van de
wijsheid te blijven, met daarbij de beloften die ons deel zijn als we naar de
vermaning luisteren. Maar dan mogen we de wijsheid ook geen moment
uit het oog verliezen (vers 21).
Er is een verbinding tussen vers 21 en de verzen 19-20. Na het tonen van
Gods wijsheid in de schepping wordt aan de zoon voorgehouden dat hij
die wijsheid niet mag laten wijken uit zijn ogen. De wijsheid die God in
de schepping tentoonspreidt, is de wijsheid die nodig is om ons leven te
leven tot eer van God. Wij bewonderen niet alleen de wijsheid, maar hebben
82
Spreuken 3
die ook ontvangen (1Ko 2:6-7). De Heer Jezus is de wijsheid van God in elk
opzicht. Hij is ons leven en in Hem hebben we die wijsheid ontvangen.
Hij mag niet wijken van onze ogen. We moeten Hem voortdurend in het
oog houden. Dan zullen we “wijsheid en bedachtzaamheid” in acht nemen.
We zullen er steeds op bedacht zijn bij wat er op ons afkomt. Als medescholieren of collega’s of een broeder of zuster ons vraagt ergens aan mee
te doen, of ergens heen te gaan, zullen we ons door wijsheid en bedachtzaamheid laten leiden. We zullen kijken naar de Heer Jezus, hoe Hij op die
vraag zou reageren.
Als ons oog voortdurend op Hem is gericht en we zien hoe Hij wijsheid en
bedachtzaamheid in acht heeft genomen, zal dat “leven” voor onze “ziel”
betekenen (vers 22). Het ware leven is het leven van Christus dat ons deel
is. Dat wordt dan ook gezien in onze praktijk. Voor Paulus was dat zo. Hij
kon zeggen dat het leven voor hem Christus was, hij leefde alleen voor
Hem (Fp 1:21).
Een dergelijk leven is “een sieraad voor je hals”, zo zegt de vader tegen zijn
zoon en tegen ons (vgl. Sp 1:9; 3:3). Wijsheid en bedachtzaamheid zijn echte
‘sieraden’. Wij zeggen ook wel eens tegen iemand dat hem of haar een
bepaalde eigenschap of daad ‘siert’. Het ‘siert’ iemand als hij bijvoorbeeld
een ander helpt of trouw is in zijn studie of in zijn werk. Tot deze dingen
wordt hij gebracht door wijsheid en bedachtzaamheid.
Het leven wordt in de volgende verzen (verzen 23-26) voorgesteld als een
reis, als een pad dat moet worden bewandeld. We gaan allemaal een pad
dat we nog nooit gegaan zijn, waarvan we niet weten hoe het loopt. We
worden daarbij niet geleid door onze kennis van de toekomst, want die
hebben we niet, maar door Hem van Wie de toekomst is. Hij is machtig ons
voor struikelen te bewaren en ons “onberispelijk voor Zijn heerlijkheid te stellen met vreugdegejuich” (Jd 1:24). Dat is de levensverzekering die we nodig
hebben, waarvan de voorwaarden in de verzen 21-22 staan.
Als wij de wijsheid en de bedachtzaamheid niet uit het oog verliezen, maar
steeds in acht nemen, zullen we onze “weg onbezorgd gaan” en onze “voet
niet stoten” waardoor we ten val zouden komen (vers 23). We wandelen dan
met God. Omdat Hij ons de weg wijst, zal Hij ons ook beschermen op onze
83
Spreuken 3
weg. Als we zo in vertrouwen op Hem onze weg gaan, zal Zijn vrede in
ons zijn (Fp 4:7) en zal Zijn beschermende kracht om ons heen zijn (1Pt 1:5).
Dat heeft de Heer Jezus laten zien. Hij wandelde met God en ging onbezorgd Zijn weg en werd ervoor bewaard Zijn voet te stoten. Hij werd door
de satan verzocht om God uit te dagen de waarheid van dit woord, dat
Hij Zijn voet niet zou stoten, waar te maken (Mt 4:5-7). Omdat Hij Zich liet
leiden door wijsheid en bedachtzaamheid, wist Hij hoe Hij de satan moest
weerstaan. Dus stootte Hij Zijn voet niet en kwam niet ten val.
Wijsheid en bedachtzaamheid bewaren niet alleen overdag, maar ook ’s
nachts (vers 24). Zij waken niet alleen over ons als we onderweg zijn, maar
ook als we slapen (Ps 121:4). Wie met zijn God wandelt, kan rustig slapen,
hoe het ook mag stormen in zijn leven. Daarom sliep de Heer Jezus in een
storm (Mt 8:24). We zien dat ook Petrus, in navolging van de Heer, niet
angstig was toen hij in de gevangenis zat en voor zijn leven moest vrezen.
Hij was gaan liggen, geketend aan twee soldaten, en had een aangename
slaap (Hd 12:6; vgl. Lv 26:6; Ps 4:8; 23:2).
Dat wijsheid en bedachtzaamheid rust en veiligheid geven, betekent niet
dat er niets in ons leven kan gebeuren wat ons leven volledig op zijn kop
zet. Dat heeft Job ervaren en we kennen ook wel voorbeelden uit ons eigen
leven of uit onze omgeving. De Heer garandeert ons niet dat geen kwaad
ons zal treffen. Hij geeft wel de garantie dat Hij erbij is. Hier zegt de vader
tegen zijn zoon dat hij niet be- Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen,
vreesd moet zijn voor wat er zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE.
(Ps 112:7)
eventueel kan gebeuren (vers 25;
vgl. Ps 112:7).
Er is een gezegde: ‘Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij
vreest en nooit komt opdagen.’ Voor wie dat geldt, heeft meer te dragen
dan God te dragen geeft. Vrees of angst voor wat misschien kan gebeuren,
verlamt ons in ons geloofsleven. De mensen in de wereld zijn bang voor
alles wat er gebeurt en nog kan gaan gebeuren, zowel in hun eigen leven
als in de wereld. Wij weten uit Gods Woord dat er inderdaad heel wat in
de wereld gaat gebeuren. Als we dat serieus nemen, zullen we ook de geruststelling van de Heer Jezus serieus nemen als Hij zegt dat we ons door
84
Spreuken 3
de aangekondigde gebeurtenissen niet van
slag moeten laten brengen (Mt 24:6).
En u zult horen van oorlogen en
geruchten van oorlogen; let op, wordt
niet verschrikt, want dit <alles> moet
gebeuren, maar het is nog niet het
einde. (Mt 24:6)
De gelovige leeft te midden van “goddelozen”,
die altijd uit zijn op de verwoesting van hen
die trouw naar Gods Woord willen leven. De vrees voor hen is reëler dan
voor iets onbestemds, want “ook allen die Godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden” (2Tm 3:12). Maar luister naar wat de Heer
Jezus zegt: “En weest niet bang voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet
kunnen doden, maar weest veeleer bang voor Hem Die zowel ziel als lichaam kan
verderven in [de] hel” (Mt 10:28).
De vader vertelt zijn zoon hoe hij vrij kan zijn van gedachten over wat hem
aan “plotselinge angst” of “verwoesting” zou kunnen overkomen. Hij wijst
hem op de HEERE als zijn “hoop” (vers 26). Als hij naar Hem kijkt, stijgt
hij uit boven de dreigingen van angstwekkende mogelijke gebeurtenissen
waarvan het leven vol is. Er is geen krachtiger middel om ons van angsten
te bevrijden en er ons vrij van te houden dan Christus als onze hoop voor
ons te hebben. Hoop is geen onzekerheid, maar een absolute zekerheid.
Als de Heer Jezus onze hoop is, wil dat zeggen dat Hij onze onwrikbare
steun en toeverlaat is.
Als we onze hoop, onze verwachting, op Hem stellen, zal Hij onze “voet
bewaren voor gevangenschap”. We zullen dan niet in een van de vele strikken
van de zonde lopen die overal om ons heen door de satan zijn gespannen
om onze voet te vangen waardoor we struikelen. De zonde kan ons eenvoudig omstrikken als we niet voortdurend ons oog op de Heer Jezus gericht houden (Hb 12:1-2; vgl. 2Tm 2:26). De Heer is ook hierin ons voorbeeld.
Toen Hij op aarde was, keek Hij voortdurend naar Zijn God. Daardoor
zette Hij Zijn voet nooit op een Ik stel mij de HEERE voortdurend voor [ogen];
plaats waar een strik verborgen omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet.
(Ps 16:8)
was (Ps 16:8).
De naaste geen kwaad doen | verzen 27-30
27 Onthoud het goede niet aan wie er recht op hebben
als het binnen je macht ligt [dat] te doen.
28 Zeg niet tegen je naaste: Ga heen en kom [nog eens] terug
en morgen zal ik [het] geven, terwijl het bij jou is.
85
Spreuken 3
29 Smeed geen kwaad tegen je naaste,
terwijl hij onbezorgd bij jou woont.
30 Klaag een mens niet zonder reden aan
als hij jou geen kwaad heeft gedaan.
De wijsheid is van belang voor onze relatie met God. Daarover heeft de
vader zijn zoon – en ons – in de vorige verzen onderwezen. Maar dat is niet
het enige. De wijsheid is ook van belang voor onze relatie met onze naaste.
Daarover spreekt de vader met zijn zoon in de verzen die we nu voor ons
hebben. Hij waarschuwt zijn zoon daarin niet egoïstisch, zelfzuchtig, te
zijn. Relaties kunnen op die manier misbruikt worden.
Wij moeten leren dat de naaste er niet is voor ons, maar dat wij er zijn voor
de naaste. We zien dat in de geschiedenis die de Heer Jezus over de barmhartige Samaritaan vertelt (Lk 10:30-37). De les is niet dat ik moet leren wie
mijn naaste is, wat ik beter van hem kan worden, maar hoe ik de naaste
van de ander kan zijn, wat ik voor de ander kan betekenen.
De verzen 27-30 beginnen allemaal met de raad om iets niet te doen. Dat
de vader zijn zoon deze raad geeft, betekent dat hij zijn zoon ertoe in staat
acht te doen wat hij hem afraadt. Dat is een belangrijke les voor ouders. Er
zijn ouders die geen kwaad over hun kinderen kunnen horen. Ze reageren
verbaasd, om niet te zeggen verontwaardigd, als er wordt verondersteld
dat hun kind iets heeft gedaan wat niet door de beugel kan. ‘Mijn kind
doet zoiets niet’, is dan vaak de afwijzende reactie. Het bewijst een groot
gebrek aan zelfkennis en een ongezonde kijk op hun ‘lieverdje’. Zo naïef of
hoogmoedig praat Salomo hier niet over zijn zoon.
De verzen 27-28 gaan over de verhouding tot de naaste en dan speciaal dat
hem moet worden gegeven wat hem toekomt. Het wordt echter op een negatieve wijze door de vader voorgesteld. Hij beveelt zijn zoon niet om iets
te doen, maar zegt tegen hem dat hij iets niet moet doen. Zijn zoon mag het
goede niet onthouden aan wie er recht op hebben, terwijl hij de middelen
heeft om het te geven (vers 27). Het gaat dus om de rechten van de naasten
en niet om het bewijzen van liefdadigheid.
We kunnen in de toepassing denken aan het eerlijk betalen van belasting,
want daar heeft de overheid recht op (Rm 13:7). Ook het voldoen van een
schuld die is ontstaan door een lening of een aankoop is de ander geven
86
Spreuken 3
waar hij recht op heeft. In meer algemene zin roept de vader zijn zoon op
om de naaste goed te doen met de mogelijkheden die hij tot zijn beschikking heeft. Wij zijn geen eigenaar van onze goederen, maar rentmeesters.
“Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde” (Jk 4:17).
We kunnen het doen van het goede, of meer nog het onthouden van het
goede aan wie er recht op hebben, ook toepassen op het evangelie en de
waarheid van God. De mensen om ons heen hebben er recht op dat wij
hun het evangelie verkondigen. Hoe zullen ze ervan horen als wij het hun
niet vertellen? Wij zijn het aan hen verplicht, want ze dreigen voor eeuwig
verloren te gaan. Hetzelfde geldt voor het onderwijs van de waarheid. De
medegelovigen hebben er recht op dat wij hen dienen met Gods Woord
(Sp 11:26a). Als wij navolgers van het goede, of beter van de Goede, zijn
geworden, hebben we de plicht om over Hem te vertellen.
Misschien dat de zoon iemand het goede niet wil onthouden, maar dat hij
het uitstelt tot “morgen” (vers 28). De vader onderkent dat gevaar en waarschuwt hem ervoor ook dat niet te doen. ‘Morgen’ is een uitdrukking die
aangeeft dat iets oneindig wordt uitgesteld, het wordt elke volgende dag
doorgeschoven naar ‘morgen’. Zo mag “het arbeidsloon van de dagloner ...
niet de nacht bij u overblijven tot de [volgende] morgen” (Lv 19:13b; Dt 24:15). Het
gaat niet om een liefdadigheid, maar om het voldoen van een schuld. Als
dat wordt nagelaten, is dat kwaad in de ogen van God (Jk 5:4).
Het gebod om de naaste het goede niet te onthouden wordt gevolgd door
het gebod om geen kwaad tegen de naaste te smeden (vers 29). Kwaad smeden betekent kwaad bedenken, voorbereiden. Kwaad bedenken tegen de
naaste, je erop voorbereiden om hem kwaad te doen, is een misdaad. Het
is nog erger als dat gebeurt terwijl de naaste denkt dat hij niets van je te
vrezen heeft, dat hij zich veilig bij je voelt. Het is een grove vorm van misbruik van vertrouwen. Het is de misdaad die Judas tegen de Heer Jezus
beging (Ps 41:10; Jh 13:18). Als wij zo door iemand zijn behandeld, mogen we
weten dat de Heer Jezus hierin met ons kan mee lijden (Hb 4:15).
De vader acht zijn zoon niet te goed voor het begaan van dit kwaad. Wij
moeten onszelf er ook niet te goed voor achten. Het is mogelijk dat wij
iemand die ons vertrouwt, die bij ons woont, dus ons dagelijks meemaakt,
misbruiken voor iets wat ons voordeel oplevert.
87
Spreuken 3
Er is niet alleen gevaar voor het stiekem smeden van kwaad, maar ook
voor het openlijk iemand aanklagen, en dat zonder reden, zonder dat de
ander jou kwaad heeft gedaan (vers 30). De vader waarschuwt zijn zoon ook
voor die vorm van kwaad. Het gaat hier om het openbaren van een ruziemakende geest. Het kan ook slaan op het aanspannen van een proces voor
de rechter. En dat alles zonder enige aanleiding. Iemand is er gewoon op
uit een ander te beschadigen. Het kwaad doen kan geestelijk, lichamelijk,
financieel, of zelfs seksueel, zijn.
Ook hierin is de Heer Jezus weer het Voorbeeld. Hij is aangeklaagd zonder
reden, want Hij heeft nooit iemand kwaad gedaan. Integendeel, Hij heeft
altijd alleen maar goed gedaan. Hij heeft Zich er niet tegen verdedigd, Hij
heeft niet Zijn eigen recht gezocht, maar alles overgegeven aan “Hem Die
rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:21-23).
Niet jaloers zijn op de goddeloze | verzen 31-35
31 Wees niet jaloers op een man van geweld
en verkies geen van zijn wegen,
32 want wie afwijkt [van de rechte weg] is voor de HEERE een gruwel,
maar met de oprechten gaat Hij vertrouwelijk om.
33 De vloek van de HEERE [rust] op het huis van de goddeloze,
maar de woning van de rechtvaardigen zal Hij zegenen.
34 De spotters zal Híj wel bespotten,
maar zachtmoedigen zal Hij genade geven.
35 Wijzen zullen eer ontvangen,
maar dwazen laden schande op zich.
Een volgend kwaad waar de vader zijn zoon voor waarschuwt, is voor “jaloers” zijn “op een man van geweld” (vers 31; vgl. Ps 73:3-5). De man van geweld
is de man die gewelddadig is, die een onrechtmatig gebruik van macht
maakt. In Spreuken 1 komt de man van geweld op de zoon af. Hier ziet de
zoon wat de man van geweld zich allemaal kan veroorloven, bijvoorbeeld
dure dingen aanschaffen en het gemakkelijke leventje dat hij lijkt te leiden.
De man van geweld oefent invloed uit op anderen, zowel op zijn vrienden
als op mensen die hem zien, zoals de zoon. Dan is het belangrijk niet onder
zijn invloed te komen. De vader houdt zijn zoon voor “niet jaloers” op die
man te zijn en “geen van zijn wegen” te verkiezen.
88
Spreuken 3
Om dit verbod te onderstrepen stelt de vader zijn zoon voor wat de gevolgen zijn als hij deze man in diens levenswijze volgt en wat de gevolgen
zijn als hij daar ver vandaan blijft. Dat gebeurt in de vorm van contrasten.
De zoon moet de man van geweld niet benijden, “want die man is voor de
HEERE een gruwel” (vers 32). Hij moet zich dat goed realiseren als hij door
het leven van die man wordt aangetrokken en ook zo wil gaan leven.
Een gruwel, iets walgelijks, moet je zo ver mogelijk van je vandaan houden. Daartegenover staat zo dicht mogelijk bij de HEERE zijn. Dat is het
deel van de oprechten Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, [samech]
met wie Hij “vertrouwe- Zijn verbond maakt Hij hun bekend. (Ps 25:14)
lijk” omgaat (Ps 25:14).
De vertrouwelijke omgang blijkt uit de mededelingen die Hij doet. Zo is
Hij vertrouwelijk met Abraham omgegaan en heeft hem bekendgemaakt
wat Hij ging doen (Gn 18:17-19). Ook met Zijn knechten, de profeten, gaat
Hij vertrouwelijk om (Am 3:7).
In de verzen 33-35 zien we enerzijds het deel van de rechtvaardigen (vers
33b), zachtmoedigen (vers 34b) en wijzen (vers 35a) en anderzijds dat van de
goddeloze (vers 33a), de spotters (vers 34a) en de dwazen (vers 35b). De goddeloze trekt zich niets van God aan, de spotters verachten God, de dwazen
verwerpen God. Op de laatsten moeten we niet jaloers zijn, want zij liggen
onder de vloek (vers 33a), de bespotting (vers 34a) en de schande (vers 35b).
De oprechten, met wie God vertrouwelijk omgaat, krijgen zegen (vers 33b),
genade (vers 34b) en eer (vers 35a).
Wie afwijkt van de HEERE (vers 32), bewijst een “goddeloze” (vers 33) te zijn.
Op het huis van zo iemand rust “de vloek van de HEERE” (Ml 2:2). We zien
hier dat afwijken niet alleen gevolgen voor onszelf heeft, maar ook voor
allen die tot ons huis behoren. Het omgekeerde geldt voor de oprechten.
Hun woning wordt door de HEERE gezegend (2Sm 6:11). Als gevolg van
de houding van de hoofdbewoner lijden de kinderen van de goddeloze en
die van de oprechte verblijden zich. We zijn voor ons gezin kanalen van
zegen of van vloek.
De vloek die op het huis van de goddeloze rust, is niet zozeer de beroving
van allerlei dingen die het leven aangenaam maken. De zegen is ook niet
zozeer het bezit van alles wat het hart begeert. Het centrale punt van de
89
Spreuken 3
vloek ligt in een voortdurende onrust van het geweten, een voortdurend
gevoel van onveiligheid, met als eindresultaat dat het huis zal instorten.
Het centrale punt van de zegen ligt in het voortdurende bewustzijn dat
God bij ons is, in de rust en vrede van het hart dat verzekerd is van de
genade en goedheid van God. Dat huis blijft vast staan.
Spotters krijgen met de spot van God te maken (vers 34). Spotters zijn mensen voor wie niets heilig is. Zij spotten met God en Zijn waarheid, ze lachen Hem uit en maken Zijn waarheid belachelijk (2Pt 3:3-4). Het offer van
Christus honen ze. Ze verheffen zichzelf en verachten en vernederen anderen en vooral God en Zijn Christus. Zulke mensen zondigen op een gruwelijke wijze. Er komt een moment dat de rollen omgedraaid zullen zijn. Dan
zal Hij de spot met hen drijven en hen vernederen (Ps 2:4; 59:9).
Tegenover de spotters staan de “zachtmoedigen”. Zij zijn de nederigen, zij
hebben zich vernederd en de juiste plaats voor God ingenomen. Ze erkennen Hem in alles wat Hij over hen zegt, hetzij in oordeel, hetzij in zegen.
Met hen drijft Hij niet de spot, maar hun geeft Hij genade. Dat geeft hun
de kracht om onder de spot van de spotters zachtmoedig te blijven en zich
niet te verzetten.
Zachtmoedigheid is een eigenschap van de Heer Jezus die Hem kenmerkte in Zijn leven op aarde. Hij geeft die eigenschap aan allen die Zijn juk
van gehoorzaamheid op zich nemen en van Hem willen leren (Mt 11:29).
Zij hebben zich vernederd onder de krachtige hand van God (Jk 4:6; 1Pt
5:5), terwijl de zondaars zullen worden gedwongen zich te vernederen als
Christus komt om te regeren.
Als Christus komt, zullen de wijzen eer ontvangen (vers 35). De wijzen zijn
dezelfde personen als de rechtvaardigen en de zachtmoedigen van de vorige verzen. Dat geeft aan dat dit niet de wijzen van de wereld zijn, maar
zij die het in Gods oog zijn. De eer die zij krijgen, is niet tijdelijk en niet die
van de wereld, maar het is eeuwigdurende eer die God geeft. Die eer is dat
zij zullen delen in de regering van de Heer Jezus.
De dwazen daarentegen krijgen niets anders dan wat ze zelf hebben gedaan. Zij “laden schande op zich”. Ze hebben zich nooit iets van Gods geboden aangetrokken en Hem zelfs bespot. Daardoor hebben ze de lachers
op hun hand gekregen en de eer van mensen ontvangen die net zo zijn als
90
Spreuken 3
zij. Tegelijkertijd hebben ze zichzelf buiten de zegen en onder de schande
geplaatst en dat voor eeuwig. Hun dwaasheid zal voor iedereen zichtbaar
zijn, zij zullen “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” zijn (Dn 12:2).
91
Spreuken 4
Een goede les gaat de generaties door | verzen 1-4
1 Luister, kinderen, naar de vermaning van [je] vader
en sla er acht op om inzicht te leren kennen,
2 want ik geef jullie een goede les:
verlaat mijn onderricht niet!
3 Want ik was een zoon voor mijn vader,
onervaren en een enig [kind] voor mijn moeder.
4 Hij onderwees mij en zei tegen mij:
Laat je hart mijn woorden vasthouden:
neem mijn geboden in acht en leef.
De vader roept zijn kinderen op om naar zijn vermaning te luisteren en
daar ook acht op te slaan met het doel “inzicht te leren kennen” (vers 1). Een
vader zoekt het beste voor zijn kinderen en geeft alleen wat nuttig voor
hen is. Hij zal hun geen verkeerde dingen geven (Lk 11:11-12). Het beste
wat hij kan geven, is iets wat dient tot vermeerdering van inzicht in Gods
gedachten over hoe het leven geleefd moet worden.
De vader is ervan overtuigd dat hij zijn kinderen “een goede les” geeft (vers
2). Het betreft de gezonde leer; hij geeft gezond onderwijs dat daarom ook
een gezonde uitwerking heeft. Dat is wat anders dan wat valse profeten
en valse leraren doen, die het volk naar de mond praten (Js 30:10; Jr 5:31;
Ez 33:31-32; Gl 1:6-7; 2Tm 4:3-4). Zij vertellen verhaaltjes die er goed bij het
godsdienstige volk ingaan, maar waardoor zij het naar het verderf voeren.
Zo spreekt de vader niet tot zijn zonen. Hij onderwijst hun Gods Woord en
gebiedt hun zijn onderricht niet te verlaten en zich niet te laten meeslepen
door de mooi weer predikers.
In vers 3 onderstreept de vader wat hij in de verzen 1-2 heeft gezegd. Het
redengevende woord “want” geeft dat aan. Hij spreekt tot zijn zonen als
iemand die weet wat het is om “een zoon” voor zijn vader te zijn, want dat
is hij zelf ook geweest. Als hij aan die periode terugdenkt, ziet hij hoe “onervaren” hij was (1Kr 22:5; 29:1). Hij heeft zich toen als “een enig [kind]” voor
zijn moeder gevoeld, verzekerd van haar liefdevolle aandacht en zorg.
92
Spreuken 4
Het is een zegen als wij ook zo kunnen terugdenken aan onze ouders in de
tijd dat zij nog voor ons zorgden. Steeds meer kinderen kunnen dat niet.
Wat die kinderen wel kunnen, is ervoor zorgen dat hun kinderen zo aan
hen zullen terugdenken.
We hebben hier weer het gezin als de sfeer waarin vorming en onderwijs
plaatsvinden (Dt 6:6-9). We zien hier opnieuw (Sp 1:8) dat het onderwijs
dat door vader en moeder wordt gegeven, niet wordt gegeven op formele,
academische, schoolse wijze, maar vanuit persoonlijke betrokkenheid, met
warmte en liefde. Dit is ongetwijfeld de beste manier van onderwijs.
De vader geeft aan zijn kinderen door wat zijn vader hem heeft verteld
(vers 4). Wat hij hun vertelt, verzint hij niet, maar heeft hij zelf ook weer van
zijn vader gehoord. Ook zijn vader nam de tijd om hem, zijn zoon, te onderrichten. Dat doet een vader als hij zich zijn verantwoordelijkheid bewust is om zijn kinderen te helpen goede keuzes in het leven te maken.
Vaders moeten hun kinderen opvoeden “in [de] tucht en vermaning van de
Heer” (Ef 6:4).
We horen de stem van de ervaring doork- Opdat u de HEERE, uw God, vreest
linken in de generaties (vgl. Dt 6:2; 2Tm 1:5; door al Zijn verordeningen en Zijn
geboden, die ik u gebied, in acht te
vgl. Jb 8:8-10). Dat maakt het onderwijs over
nemen: u, uw kind en uw kleinkind,
wijsheid tot een waardevolle traditie door de alle dagen van uw leven; en opdat uw
generaties heen. Het is ook een bemoediging dagen verlengd worden. (Dt 6:2)
Als ik mij in herinnering breng het
voor de zonen, want zij weten daardoor dat ongeveinsd geloof in jou, dat eerst gede ervaringen die zij doormaken, ook de er- woond heeft in je grootmoeder Loïs en
je moeder Eunice, en ik ben ervan
varingen van hun vader zijn. Het is gedeelde in
overtuigd ook in jou. (2Tm 1:5)
ervaring en geen opgelegd gedrag. Dit maakt
het onderwijs aantrekkelijk. Foto’s en anekdotes kunnen jongeren laten
zien dat hun vader ook jong en onervaren is geweest en dat hij tegenover
zijn vader de plaats heeft ingenomen die zij nu tegenover hem innemen.
Persoonlijke gemeenschap met God kan niet worden overgedragen, maar
wel worden getoond en aantrekkelijk gemaakt, waardoor het verlangen
wordt gewekt dat ook te bezitten. Salomo heeft de intimiteit gezien die zijn
vader David met God had en dat heeft hem jaloers gemaakt. Salomo heeft
zeker ook de zonden van zijn vader gezien. Maar dit is geen verhindering
93
Spreuken 4
voor onderwijs aan zijn zonen, omdat hij bij zijn vader ook de verslagenheid over de zonde heeft gezien.
Dat geldt in geestelijk opzicht ook in de gemeente. Zo houdt Paulus het
aan Timotheüs voor als hij tegen hem zegt: “Maar jij, blijf in wat je geleerd
hebt en waarvan je volkomen overtuigd bent, daar je weet van wie je het hebt geleerd” (2Tm 3:14). Het is een groot voorrecht als we een ‘geestelijke stamboom’ hebben, als wij leren van de vorige generaties en dat doorgeven aan
hen die na ons komen (2Tm 2:2). Dat zullen En wat je van mij gehoord hebt onder
we doen als we er volkomen van overtuigd vele getuigen, vertrouw dat toe aan
mensen, die bekwaam zullen
zijn dat wat we hebben geleerd, in overeen- trouwe
zijn ook anderen te leren. (2Tm 2:2)
stemming is met de Schrift.
In vers 4b laat de vader zijn vader, de grootvader van de zonen, aan het
woord. Opa spreekt en hij heeft wat te vertellen. Het lijkt erop dat hij tot
Spreuken 5:6 aan het woord is, want in Spreuken 5:7 horen we weer hoe de
vader zijn “kinderen” aanspreekt. De kleinzonen zullen er goed aan doen
goed te luisteren naar wat hun opa tegen hun vader zei. Hun vader geeft
dat aan hen door, opdat zij daar hun winst mee zullen doen. Die winst is
niets minder dan leven.
Dat de vader dit doet, bewijst dat hij vol overgave bezig is zijn zonen te
overtuigen van wat hij zegt, om hen de weg van de wijsheid te laten gaan
en hun leven te behoeden voor het verderf. Dit zou de gedrevenheid moeten zijn van alle ouders voor ieder kind dat hun is toevertrouwd. Het is het
voornemen van het hart, dat zegt: ‘Voor zover het van mij afhangt, zullen
mijn kinderen niet verloren gaan, maar trouwe dienaren van de Heer worden.’ Dat genade dit moet bewerken, verandert niets aan de inzet die van
de ouders wordt gevraagd.
Om die winst te hebben moet hij, de zoon, allereerst met zijn hart de woorden vasthouden die zijn vader tot hem heeft gesproken. Het gaat om het
hart, niet om het verstand, hoewel dat er natuurlijk niet los van staat. Als
het hart de woorden vasthoudt, zullen die woorden als “geboden” in acht
worden genomen, er zal naar worden gehandeld in de praktijk van het
leven. Dan wordt het leven geleefd zoals God het heeft bedoeld; het wordt
beleefd met al de zegeningen die een leven in gehoorzaamheid aan God
in zich bergt.
94
Spreuken 4
Verwerf wijsheid, verwerf inzicht! | verzen 5-9
5 Verwerf wijsheid, verwerf inzicht,
vergeet niet [een] van de woorden van mijn mond en wijk er niet van af.
6 Verlaat [de wijsheid] niet en zij zal je bewaren,
heb haar lief en zij zal je beschermen.
7 Het beginsel van wijsheid is: verwerf wijsheid,
en bij alles wat je verwerft: verwerf inzicht!
8 Houd haar hoog en zij zal je verheffen.
Zij zal jou vereren, als je haar omhelst.
9 Zij zal je hoofd een bevallige krans geven,
jou een sierlijke kroon schenken.
De vader dringt er bij zijn zoon op aan om tegen elke prijs “wijsheid” en “inzicht” te verwerven, welke inspanning daarvoor ook maar geleverd moet
worden (vers 5). Hij moet daar alles aan doen en er alles voor over hebben.
Salomo was al wijs, maar wijsheid kan en moet toenemen. Wie wijs is, zal
in wijsheid willen toenemen. Wijsheid en inzicht komen ons niet aanwaaien, ze moeten verworven worden. Je kunt van alles willen, maar denk er
wel aan dat wijsheid en inzicht verwerven het belangrijkste is.
Wijsheid verwerven betekent Christus beter leren kennen. Daar gaat het
om in het leven, alleen daarom. De zoon moet de woorden die de vader
heeft gesproken, niet vergeten. Hij moet daarover nadenken, mediteren,
en ze in gedachten houden. Daardoor blijft de herinnering levendig aan
wat Gods Woord zegt. Hij mag er niet van afwijken.
In vers 6 wordt de wijsheid voorgesteld als een persoon die bewaring en
bescherming geeft. De voorwaarde om die bewaring en bescherming te ervaren is dat de zoon de wijsheid niet verlaat (negatief), maar haar liefheeft
(positief). De wijsheid – of Christus – verlaten is een groot kwaad, met
kwalijke gevolgen. Dan is hij overgeleverd aan alle slechte elementen in de
wereld. Het is belangrijk de wijsheid, dat is Christus, lief te hebben. Dat is
de zekerste bescherming tegen alle verzoekingen tot zonde.
De eerste stap, het begin, om wijsheid te verwerven is het nemen van het
besluit om die te verwerven (vers 7). Hier wordt ons de sleutel aangereikt
om wijsheid te krijgen. Wijsheid verwerven kost tijd, geld, inspanning. Het
gaat niet om ons intellect of om de gelegenheid die we wel of niet hebben,
95
Spreuken 4
maar om beslistheid, of we het willen. Wie de superieure waarde van de
wijsheid ziet, zal die tegen elke prijs willen verwerven.
Hetzelfde geldt voor het inzicht, dat is het doorgronden en onderscheiden
van de aard van dingen of mensen, of ze goed of kwaad zijn, of ze het goed
of kwaad bedoelen. Wijsheid en inzicht horen bij elkaar. Wijsheid blijkt
uit inzicht. Wie inzicht heeft, doorziet bepaalde situaties en weet hoe hij
moet handelen; hij weet ook hoe hij bepaalde mensen moet benaderen of
inschatten.
Een van de hoofdverschillen tussen de wijze en de dwaas is het besef dat
ieder van zijn nood heeft. Zij die geloven dat ze geen probleem hebben,
hebben het grootste probleem. Als we ons realiseren wat ons grootste probleem is, zullen we alles op alles zetten om dat op te lossen. Hier gaat het
om ons gebrek aan wijsheid. Als we ons het gebrek daaraan bewust zijn,
zullen we alles op alles zetten en elk middel inzetten om die te krijgen. We
kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan tijd voor bijbelstudie, tijd om te
bidden, tijd voor het bezoeken van de samenkomsten van de gemeente,
tijd voor samenkomsten waar Gods Woord wordt uitgelegd, spreken met
of lezen van boeken van gelovigen die een ruime ervaring met de Heer
hebben opgedaan om van hen te leren.
Paulus spreekt over het ‘winnen’ van Chris- Jazeker, ik acht ook alles schade te
tus (Fp 3:8). Dat wijst op inzet, alsof het om zijn om de uitnemendheid van de
van Christus Jezus, mijn
het winnen van een prijs in een wedstrijd kennis
Heer, om Wie ik de schade van alles
gaat. Hij wilde Hem leren kennen. Natuurlijk heb geleden en het als vuilnis acht,
was Christus in hem en natuurlijk kende hij opdat ik Christus mag winnen.
(Fp 3:8)
Hem. Maar in plaats van daarmee genoegen
te nemen zette Paulus dat juist ertoe aan ‘Hem te winnen’, dat wil zeggen
meer en meer aan Hem gelijkvormig te worden, Hem steeds beter te leren
kennen.
De wijsheid moet worden hooggehouden, zoals een vaandel omhoog
wordt gehouden (vers 8). We moeten hoge gedachten van de wijsheid hebben. Er mag niets zijn wat een hogere plaats in ons denken heeft. Het gevolg is dat zij ons verheft. Iemand die de wijsheid hooghoudt, is in aanzien bij anderen. De wijsheid wordt vergeleken met de vrouw van wie je
houdt en die je omhelst. Dit staat tegenover het omhelzen van de vreemde
96
Spreuken 4
vrouw. De onervaren jongeling mag zijn volle toewijding en liefde aan de
wijsheid geven.
We kunnen dit ook weer betrekken op Christus, de wijsheid van God. Het
gaat er in ons leven om Hem te verhogen en te vereren. Hem omhelzen
betekent dat we heel dicht bij Hem zijn en Hem onze liefde laten voelen.
Dat doen we als Hij voor ons boven alles en iedereen uitsteekt. We vereren
Hem als we Hem vertellen welke eigenschappen we in Hem hebben ontdekt en Hem daarvoor prijzen. Dan zullen die eigenschappen ook in ons
zichtbaar worden, wat waardering vindt bij God. Hij zegt: “Wie Mij eren,
zal Ik eren” (1Sm 2:30).
De eer die de wijsheid verleent aan wie haar liefhebben, wordt vergeleken
met “een bevallige krans” en “een sierlijke kroon” op het hoofd (vers 9). Een
krans en een kroon worden als een duidelijk zichtbaar bewijs geschonken
als blijk van waardering voor de keus voor de wijsheid. Ze zijn het huldebetoon aan een overwinnaar. Liefde voor de wijsheid vraagt offers. Wie
die offers brengt, wordt daarvoor door de wijsheid (Christus) beloond (vgl.
1Ko 9:25; 2Tm 4:8; Jk 1:12; 1Pt 5:4; Op 2:10).
De weg van de wijsheid | verzen 10-13
10 Luister, mijn zoon, en neem mijn woorden aan:
de jaren van je leven zullen talrijk worden.
11 Ik onderwijs je in de weg van de wijsheid
en laat je in de rechte sporen treden.
12 Als je gaat, zullen je voetstappen niet belemmerd worden
en als je rent, zul je niet struikelen.
13 Houd vast aan de vermaning, laat niet los,
neem haar in acht, want zij is je leven.
In de verzen 10-19 worden weer twee paden voor de jonge mens geschilderd: de weg van de wijsheid (verzen 10-13) en de weg van de goddelozen
en kwaaddoeners (verzen 14-19). De ene weg is die naar de volle zon, de
andere naar de duisternis van de nacht. Het is de keus tussen de smalle en
de brede weg. De zoon wordt als het ware opnieuw voor de keus tussen de
twee bomen in het paradijs gesteld. De keus is uiteindelijk de keus tussen
wel of niet gehoorzaam zijn, waarmee het de keus tussen leven of dood is.
97
Spreuken 4
De vader herhaalt zijn vermaning om te luisteren en zijn woorden aan
te nemen (vers 10; vgl. vers 1). Hij verbindt daaraan de belofte van talrijke
levensjaren. Dat betreft niet alleen het aantal jaren, maar ook het genieten
van blijdschap in het leven. Het gaat om de kwaliteit van het leven, een vol
leven, en dat omvat meer dan de aardse duur ervan. Het gaat ten diepste
om het genot van het leven van het vrederijk, het leven tot in eeuwigheid.
De woorden van de vader bevatten onderwijs in het gaan van de weg van
de wijsheid, woorden die tevens de weg tonen die naar de wijsheid voert
(vers 11). Hij leidt hem op de weg daarheen. Het is de smalle weg “die naar
het leven leidt” (Mt 7:13). Als hij zich door de wijze woorden van zijn vader
laat leiden, zal hij “in de rechte sporen treden” en dus geen kronkelwegen
gaan. Zijn gedrag zal rechtuit zijn, rechtvaardig, heilig en in waarheid.
De weg van de wijsheid is vrij van belemmeringen, obstakels, en vrij van
vijanden en gevaren, waardoor de voortgang zeker is (vers 12). Er is vrijheid
van beweging. Hoewel de gelovige op de smalle weg wandelt, wandelt
hij in de vrijheid van Gods Woord. Wie leeft bij het onderwijs van Gods
Woord, zal door niets in zijn vooruitgang worden gehinderd. Zelfs als er
wordt gerend in de wedloop, als er haast wordt gemaakt met het doen van
Gods wil, is er geen gevaar om te struikelen en ten val te komen doordat
men verstrikt raakt in de zonde (Hb 12:1-2). We zien het gaan van de weg
van de wijsheid in volmaaktheid bij de Heer Jezus.
De vermaning om vast te houden aan de vermaning en die niet los te laten
(vers 13) betekent dat er tegengestelde krachten werkzaam zijn. Die krachten zijn erop uit ons ertoe te brengen het onderwijs prijs te geven dat we
hebben gekregen. ‘Niet loslaten’ houdt in dat de tegenstander eraan trekt
om het van ons af te nemen. We houden de vermaning alleen vast als we
de waarde ervan met ons hart kennen. Wijsheid is niet alleen het middel
om vooruit te komen in het leven, zij is zelf het leven. Iets wat zo wezenlijk
is, moet met kracht en enthousiasme worden vastgehouden.
Het is te vergelijken met een touw dat iemand wordt toegeworpen die in
het water ligt en niet kan zwemmen. Er wordt tegen hem geroepen dat hij
dat touw moet vastpakken en vasthouden. Als hij het loslaat, verdrinkt hij.
Dat touw is zijn leven. Zo moeten wij de vermaning, het onderwijs dat wij
krijgen, vastpakken en vasthouden.
98
Spreuken 4
De weg van kwaaddoeners | verzen 14-19
14 Kom niet op het pad van goddelozen,
en begeef je niet op de weg van kwaaddoeners.
15 Verwerp die, ga die niet op,
wijk daarvan af en ga voorbij!
16 Zij slapen immers niet als zij geen kwaad hebben gedaan,
zij worden van hun slaap beroofd als zij niet [iemand] hebben laten
struikelen.
17 Want zij eten brood van goddeloosheid
en drinken wijn van gewelddaden,
18 maar het pad van rechtvaardigen is als een schijnend licht,
dat gaandeweg [helderder] gaat schijnen tot het volledig dag is
geworden.
19 De weg van goddelozen is als de donkerheid.
Zij weten niet waarover zij struikelen zullen.
De jonge mens wordt gewaarschuwd de weg van slechte mensen te vermijden door zelfs niet één stap op die weg te zetten (vers 14). Als er geen
eerste stap op die weg wordt gezet, zal hij nooit verkeerd eindigen. Deze
waarschuwing sluit aan op de vermaning om vast te houden. Wie op het
pad van goddelozen gaat, verliest zijn vaste greep op het gezonde onderwijs, hij houdt er niet langer stevig aan vast en zal loslaten.
In vers 15 wordt in vier korte zinnen in de gebiedende wijs de noodzaak
van het vermijden van de weg van de kwaaddoeners aan de jongeling
voorgehouden. Die weg kiezen betekent de weg van de dood kiezen. De
vader is heel beslist.
1. Eerst is er de innerlijke houding van het verwerpen van die weg.
2.Daaraan is de duidelijke beslissing verbonden die weg niet op te
gaan.
3.Het is zelfs zo, dat hij er niet eens bij in de buurt moet willen komen;
hij moet ervan afwijken
4. en eraan voorbijgaan, er dus geen voet op zetten.
Als hij er dichtbij komt, kan de zuigkracht hem toch ineens te machtig
worden waardoor hij op die weg belandt. Hij moet er met een bocht omheen lopen en doorlopen. Hij moet er niet bij stilstaan en er ook niet, al is
99
Spreuken 4
het op een afstand, naar kijken. Die weg moet hij geen aandacht waardig
keuren, maar die totaal negeren.
Voor de praktijk van het leven houdt het in dat we ons niet moeten laten
beïnvloeden door het gedachtegoed dat de weg van de wereld bepaalt. Als
we er geen opdracht van de Heer voor hebben, moeten we ons er niet mee
inlaten en er ver vandaan blijven. We moeten niet willen weten wat er op
die weg allemaal te beleven is.
Dina, de dochter van Jakob, wilde wel eens
Dina, de dochter van Lea, die zij
weten wat er op die weg te beleven viel. Ze Jakob gebaard had, trok eropuit om
heeft het geweten. We zien in wat ze beleeft, bij de meisjes van dat land te gaan
kijken. En Sichem, de zoon van de
waar het negeren van deze opdracht toe leidt Heviet Hemor, de vorst van het land,
(Gn 34:1-2). Zij is een waarschuwend voor- zag haar; hij greep haar en sliep met
haar; hij verkrachtte haar.
beeld. Het is misschien aantrekkelijk om al- (Gn 34:1-2)
lerlei roddels in tijdschriften en op internet te
lezen. We kunnen dat willen doen met de smoes dat we toch moeten weten
wat er in de wereld te koop is. Maar we moeten die gedachte verwerpen.
We moeten niet alleen niet meedoen aan roddelen, maar er ook geen kennis van nemen. We moeten ervan afwijken en eraan voorbijgaan.
De reden om de slechte weg te mijden is de verslavende werking ervan
(vers 16). De goddelozen en kwaaddoe- Op zijn slaapplaats bedenkt hij onrecht;
ners zijn verslaafd aan het kwaad (Ps hij gaat op een weg staan die niet goed is,
36:5). Als ze hun dagelijkse portie kwaad het kwaad verwerpt hij niet. (Ps 36:5)
niet hebben kunnen doen, zijn ze van slag, zoals een drugsgebruiker van
slag raakt als hij zijn dagelijkse portie drugs niet krijgt. Ze worden hoe
langer hoe onrustiger, ze kunnen er niet van slapen als ze niet iets kwaads
hebben gedaan of iemand hebben laten struikelen. Zij zijn echte kinderen
van hun vader, de duivel.
Ze zijn niet eens meer uit op geld of macht. Het gaat hun om het kwaad
zelf. Er is liefde voor het kwaad. Kwaad doen is hun “brood” en “wijn”, dat
wil zeggen hun eten en drinken (vers 17). Dit zijn de middelen waarmee
Melchizedek bij de vermoeide Abraham kwam om hem te versterken (Gn
14:18). Deze mensen nemen dit eten en drinken echter niet aan uit de hand
van God, maar halen het uit “goddeloosheid” en “gewelddaden”. Daar eten ze
100
Spreuken 4
van, daar leven ze van, daar vinden ze hun plezier in. Bij mensen die deze
weg gaan, ontbreekt elke vorm van medemenselijkheid.
Vers 18, dat begint met het woord “maar”, toont het contrast met vers 17
en maakt duidelijk hoe gevaarlijk de weg en het leven van de goddelozen
zijn. Het is het contrast tussen duisternis en licht. Het pad van de rechtvaardigen is een licht dat in hun leven is opgegaan na een leven in de
duisternis (vgl. 1Pt 2:9). Het ademt de frisheid van de morgen en werpt de
schoonheid van de opgaande zon om hen heen.
Het pad zelf is een licht omdat daarop waarheid, gerechtigheid en heiligheid worden gezien. Christus wordt gezien en Hij is het licht. De rechtvaardigen worden ook het licht van de wereld genoemd, die hun licht
laten schijnen voor de mensen (Mt 5:14,16; Fp 2:15). Hoe verder de rechtvaardigen op dat pad vorderen, hoe helderder het licht zal gaan schijnen,
tot zij in het volle licht eindigen. Dan is het volop dag geworden. Dat is de
dag van het vrederijk.
De weg van de goddelozen is de diepe donkerheid van de zonde en het
ongeloof midden in de nacht (vers 19; vgl. Ex 10:22) waardoor zij zullen struikelen en vallen. Ze hebben er geen idee van waarover ze struikelen, want
ze zien niets. Struikelen is ook een gevolg van verkeerd onderricht in de
wet (Ml 2:8). Er is duister- U echter, u bent afgeweken van de weg:
nis om hen heen en in hen. velen hebt u door [uw onderwijs in] de wet doen struikelen.
(Ml 2:8)
Wie in het licht wandelt,
struikelt niet; wie in de duisternis wandelt, struikelt (Jh 11:9-10). Wie in de
duisternis wandelt, eindigt in de eeuwige duisternis, waar het licht van
God is veranderd in eeuwig vuur.
Waken over hart, lippen, ogen, voet | verzen 20-27
20 Mijn zoon, sla acht op mijn woorden,
neig je oor tot wat ik zeg.
21 Laat ze niet wijken van je ogen,
bewaar ze in het binnenste van je hart.
22 Ze zijn immers leven voor wie ze vinden,
en genezing voor heel hun vlees.
23 Bescherm je hart boven alles wat te behoeden is,
want daaruit zijn de uitingen van het leven.
101
Spreuken 4
24 Doe weg van jou valsheid van mond
en houd bedrog van lippen ver van je verwijderd.
25 Laten je ogen recht vooruitkijken
en je oogleden zich recht vóór je houden.
26 Baan het spoor voor je voet,
en laten al je wegen vaststaan.
27 Wijk niet af naar rechts of naar links,
keer je voet af van het kwade!
Het gedeelte van de verzen 20-27 gaat over leven. Er volgt een soort ‘medische keuring’ van het hart, de mond, de ogen en de voeten, om te zien in
welke conditie ze zijn, om de zoon te leren ze goed te gebruiken. Het hele
uiterlijke leven komt voort uit wat in het hart is (verzen 21,23). Met het hart
wordt het centrum van het bestaan bedoeld, het geheel van wie iemand is
als mens, met zijn verstand, zijn wil en zijn gevoel. In dat centrum moet het
Woord van God zijn plaats gegeven worden.
Het hart moet worden bewaakt, we moeten erop toezien wat erin komt.
Als het goede erin komt, komt het goede eruit. Wat eruit komt, komt naar
buiten via mond en lippen (vers 24), ogen en oogleden (vers 25), voet en
wegen (vers 26). Als het met het hart in orde is, weet de mond wat hij moet
zeggen, de ogen waar ze moeten kijken, de voeten waar ze moeten gaan.
Dat kan als het hart gevuld is met de vreze des HEEREN.
Opnieuw roept de vader zijn zoon op om acht te slaan op zijn woorden
(vers 20). Een dergelijke oproep komt keer op keer terug in dit boek, omdat
Godsvrucht voor een groot deel ligt in het vasthouden aan bekende waarheden. De zoon moet zijn oor neigen tot wat zijn vader zegt. Hij moet een
gewillig en goed luisteraar zijn, want het gaat om woorden die van het
grootste belang zijn.
Ook moet hij die woorden niet laten wijken uit zijn ogen, hij moet er steeds
zijn ogen op gevestigd houden (vers 21). Hij Verder moet het [zó] zijn, als hij op
kan dat heel letterlijk doen door ze op te de troon van zijn koninkrijk zit, dat
schrijven (vgl. Dt 17:18). Het zal hem helpen hij voor zichzelf op een boekrol een
afschrift van deze wet schrijft, vanuit
ze “in het binnenste” van zijn hart te bewaren. [de rol] die onder het toezicht van de
Door zijn oor, zijn ogen en zijn hart te gebrui- Levitische priesters is. (Dt 17:18)
102
Spreuken 4
ken zal zijn hele persoon door de woorden van zijn vader worden bestuurd.
Het gevolg is leven en genezing (vers 22). De woorden van de Schrift, de
woorden van Christus, “zijn geest en zijn leven” (Jh 6:63). Ze bevrijden van
kwade dingen die pijn veroorzaken en het leven van het ware leven hinderen. Het horen naar en gehoor geven aan het onderwijs bevordert het
welzijn van de hele mens. De zonde verwoest het lichaam. Enkele voorbeelden zijn aids als gevolg van zondige seksuele contacten en anorexia
als gevolg van een ongezonde controlegeest. Wie terugkeert met belijdenis
van zonden naar de weg van de wijsheid, kan genezing vinden.
Na in vers 21 de vermaning om de wijsheid in het hart te bewaren volgt in
vers 23 de vermaning om het hart te beschermen. Dat betekent dat er gevaar
is voor het binnendringen van verkeerde elementen die de controle willen
overnemen. Dat gebeurt via het verstand of het gedachteleven, de wil en
het gevoel. Het hart kan worden beschermd door voortdurend gebed, het
luisteren naar Gods Woord en de heiliging door Gods Geest. Het hart is
het startpunt van de activiteiten van het leven en bepaalt de loop van het
leven. Het omvat wat een mens zegt (vers 24), ziet (vers 25) en doet (verzen
26-27).
Wat er in het hart aanwezig is, blijkt het eerst en het meest duidelijk uit de
woorden die uit de mond en over de lippen
Want uit [de] overvloed van [het]
komen (vers 24; vgl. Lk 6:45c; Mt 12:34-35; 15:18- hart spreekt zijn mond. (Lk 6:45c)
19). Uit onze woorden moet worden verwijderd wat niet voortkomt uit een hart dat door Laat geen vuil woord uit uw mond
de wijsheid wordt bestuurd. Er moet een ra- komen, maar veeleer een dat goed
is tot opbouwing waar dat nodig is,
dicale breuk komen tussen de jongeling en opdat het genade geeft aan hen die
horen. (Ef 4:29)
valsheid in zijn woorden (vgl. Ef 4:29).
De “ogen” moeten recht vooruitkijken, dat wil zeggen dat de ogen eenvoudig zijn, gericht op één doel (vers 25). Dat doel is hier het verkrijgen van
wijsheid, dat is Christus, om Hem te winnen. We kunnen ook zeggen dat
het erom gaat dat de zoon “zijn blik richt op [de] volmaakte wet, die van de vrijheid, en daarbij blijft, niet een vergeetachtig hoorder geworden maar een dader van
[het] werk” (Jk 1:25). Hij moet voortdurend kijken naar de voorschriften van
103
Spreuken 4
Gods Woord die zijn vader hem voorhoudt. Daarin ziet hij beloften en ook
voorbeelden die hem bemoedigen om recht vooruit te kijken naar het doel.
De “oogleden” moet hij recht vóór zich houden. De concentratie op het doel
moet zo intens zijn, dat hij niet eens met zijn ogen knippert. Als het oog
doelloos en overspelig gaat dwalen, volgen overspelige daden. De Heer
Jezus spreekt over het recht vooruitkijken als Hij zegt: “Als dan uw oog eenvoudig is, zal uw hele lichaam verlicht zijn” (Mt 6:22). Daarmee zegt Hij dat als
het oog op het ene doel is gericht, het hele lichaam weet wat het moet
doen.
De opdracht om recht vooruit te kijken heeft
En maakt rechte paden voor uw
een direct effect op de “voet” van de jonge- voeten, opdat het kreupele niet ontling (vers 26). Hij moet het spoor voor zijn wricht maar veeleer gezond wordt.
(Hb 12:13)
voet banen (vgl. Hb 12:13). Hij moet zijn pad
begaanbaar maken, het vrij maken van kuilen en het effenen door het te
zuiveren van struikelblokken. Dan kunnen al zijn “wegen vaststaan”, dat
wil zeggen dat hij een betrouwbare weg kan gaan die constant rechttoe
rechtaan naar het doel leidt.
Er is een duidelijk verband tussen waarnaar onze ogen kijken en waar we
onze voeten plaatsen. Iedereen die een auto bestuurt, weet dat recht vooruitkijken de enige manier is om de auto recht op de weg te houden. Hetzelfde geldt voor de boer die ploegt. Hij kijkt ook naar het einde van het
veld om rechte voren te trekken. Als de vrouw van Lot recht voor zich uit
had gekeken en niet had omgekeken, was ze niet veranderd in een zoutpilaar (Gn 19:17,26). Niet recht vooruitkijken is fataal. De Heer Jezus zegt
daarom: “Denkt aan de vrouw van Lot” (Lk 17:32).
Het principe is duidelijk dat onze voeten de neiging hebben om onze ogen
te volgen. We bepalen de koers van onze weg door waar we onze ogen op
richten. De schrijver van de brief aan de Hebreeën spreekt over een wedloop.
Hij benadrukt dat het erom gaat dat we van alle andere dingen afzien, terwijl we ons oog uitsluitend op één voorwerp, Christus in de heerlijkheid,
gericht houden (Hb 12:1-2).
De vermaning in het laatste vers (vers 27) sluit aan op het voorgaande vers.
De zoon moet de weg die de vader hem wijst niet verlaten door naar rechts
of naar links te gaan (Dt 5:32; 28:13-14; Jz 1:7). Daarvoor moet hij luisteren
104
Spreuken 4
naar de stem van God (Js Met uw [eigen] oren zult u een woord van achter u horen:
is de weg, bewandel die.
30:21). Afwijken naar rechts Dit
[Dit] voor het geval u naar rechts of naar links zou gaan.
betekent voor ons dat we niet (Js 30:21)
moeten vervallen in wetticisme en orthodoxie, en afwijken naar links betekent dat we niet moeten vervallen in liberalisme en afgoderij.
Ook moeten bedreigingen hem niet tot afwijken van de weg brengen, net
zomin als vleierijen. Hetzelfde geldt voor tegenspoed en voorspoed. Hij
moet dus rechtdoor gaan op de aangewezen weg. Door zijn voet af te keren van het kwade zal hij afstand scheppen tussen zichzelf en het kwaad.
105
Spreuken 5
Inleiding
In dit hoofdstuk komt Salomo meer in bijzonderheden terug op het verdorven hart dat een man ertoe brengt om de vrouw van zijn jeugd te verlaten voor een andere (Sp 2:16-20). Hij toont aan dat die weg de hele mens
demoraliseert. Het is een waarschuwing van man tot man om elke seksuele verbinding met een vreemde vrouw – dat is iedere vrouw buiten de ene,
eigen, wettige vrouw – te vermijden.
Bedachtzaamheid en kennis | verzen 1-2
1 Mijn zoon, sla acht op mijn wijsheid,
neig je oor tot mijn inzicht,
2 zodat je bedachtzaamheid in acht neemt,
en je lippen kennis bewaren.
Als we ervan uitgaan dat in de verzen 1-6 de grootvader nog tot de vader
spreekt, zien we dat David over dit kwaad van de vreemde vrouw tot zijn
zoon Salomo heeft gesproken. Het is hoe dan ook een zaak waarmee elke
generatie te maken heeft. De seksuele begeerte houdt na het bereiken van
een bepaalde leeftijd niet op. Wie zich door de vreemde vrouw laat verleiden, is van de weg van het leven afgeweken en gaat de weg van de dood.
Het eindstation van de weg met de vreemde vrouw is de dood. Velen ontkennen dit. Zij willen, om zo te zeggen, het leven bereiken via de weg van
de dood. Daarbij heeft het leven voor hen wel een andere betekenis dan
voor God. Het is onmogelijk het ware leven via die weg te leven.
De vader begint weer met zijn zoon aan te sporen om acht te slaan op zijn
“wijsheid” en goed te luisteren naar zijn “inzicht” (vers 1). De “wijsheid” is
Gods wijsheid, wat God heeft geopenbaard; het “inzicht” is wat hij verworven heeft door ervaring en waarneming. Hij heeft vaker opgeroepen
naar hem te luisteren (Sp 2:1; 3:1,2; 4:1,10,20), maar hier doet hij dat in het
bijzonder met het oog op de verleiding waarmee een vreemde vrouw op
hem afkomt.
106
Spreuken 5
Als zijn zoon inderdaad luistert, zal hij “bedachtzaamheid in acht nemen”
(vers 2). Hij zal dan nadenken voordat hij iets doet en zorgvuldig en gedisciplineerd leven. Dat zal hem voor overhaaste, verkeerde keuzes bewaren. Zijn lippen zullen “kennis bewaren”, wat betekent dat hij zal spreken
wat hij van zijn vader heeft geleerd. Die kennis is kennis van God, kennis
die brengt tot eerbied voor Hem en gehoorzaamheid aan Zijn geboden.
Die kennis zal uit zijn woorden (“je lippen”) blijken. ‘Bedachtzaamheid’ en
‘kennis’ zijn de basis van het vermijden van de verleiding om de rampzalige dwaasheid van overspel te begaan.
Deze verzen zijn de inleiding op het onderwijs van de vader aan zijn zoon
over seksualiteit. Alleen door naar zijn wijze woorden te luisteren zal hij
ervoor bewaard blijven op een verkeerde manier aan zijn seksuele begeerten te voldoen. De verkeerde manier is buiten het huwelijk. De vader vertelt hem ook dat hij er binnen het huwelijk optimaal van kan genieten.
Daarom roept hij zijn zoon op om te luisteren naar zijn wijsheid en zijn
inzicht (Sp 6:20-24; 7:1-5).
De lippen en voeten van de vreemde vrouw | verzen 3-6
3 Want de lippen van een vreemde [vrouw] druipen van honingzeem,
haar gehemelte is gladder dan olie,
4 maar het laatste van haar is bitter als alsem,
scherp als een tweesnijdend zwaard.
5 Haar voeten dalen af naar de dood,
haar voetstappen sturen aan op het graf;
6 opdat je het pad ten leven niet zou inslaan,
zwalken haar sporen zonder dat je het beseft.
Vers 3 begint met het redengevende woord “want”, wat betekent dat nu
volgt waarom de vader tegen zijn zoon zegt dat hij bedachtzaamheid in
acht moet nemen (vers 2). Zonder enige verdere inleiding vertelt hij hem
dat hij te maken krijgt met “een vreemde [vrouw]”. Hij veronderstelt het niet
als een mogelijkheid, maar stelt het als feit. Dit gaat gebeuren.
De vreemde vrouw is de verboden vrouw, de onbevoegde vrouw. Ten eerste gaat het hier om een andere dan de eigen vrouw. Vervolgens betreft
het een vrouw die er doelbewust op uit is om te verleiden. De vader heeft
107
Spreuken 5
al eerder iets over haar gezegd, maar nu gaat hij tegen zijn zoon uitvoerig
over haar spreken.
Ze is een overspelige vrouw, dus een vrouw die aan haar eigen man ontrouw is. De zonde van ontrouw is de eerste grote zonde die bij overspel
begaan wordt. De vader vertelt zijn zoon hoe zij te werk gaat om hem tot
overspel te verleiden. Die ontrouwe vrouw komt tot hem met woorden die
honingzoet en nog gladder dan
Uw lippen druipen van honingzeem, [Mijn] bruid,
olie zijn (vgl. Hl 4:11a). Ze spreekt honing en melk zijn onder uw tong. (Hl 4:11)
vleiende, aangename woorden die
gemakkelijk in zijn oor en in zijn hart glijden.
Haar “lippen” vormen een groot contrast met die van de jongeling die kennis bewaren (vers 2). Wie erin getraind is om met zijn lippen gezonde woorden te spreken, wiens lippen de kennis bewaren, wie gewend is aan geloofsopbouwende conversatie, zal direct opmerken dat haar taal verdorven
is. Gezond taalgebruik krijgen we alleen als we naar Gods Woord en onderwijs daaruit luisteren.
De (groot)vader ontmaskert het verderf dat Zijn mond is gladder dan boter,
achter de verleidende taal schuilgaat (vers 4; maar zijn hart wil strijd;
zijn woorden zijn zachter dan olie,
vgl. Ps 55:22). Hij gaat direct van de verlei- maar het zijn getrokken zwaarden.
ding over naar de gevolgen, “het laatste van (Ps 55:22)
haar”. Daarmee bedoelt hij waar het op uitloopt, wat haar doel is, wat het
resultaat is van haar verderfelijke optreden. Wat ze zegt, lijkt zo zoet en zo
aangenaam. Maar waartoe omgang met haar leidt, is o zo bitter, “bitter als
alsem”. Haar tong is “scherp als een tweesnijdend zwaard”, letterlijk ‘een
zwaard met meer dan één mond’, waardoor pijn en vernietiging worden
veroorzaakt. Het zwaard stelt een verslin- Ik vond iets wat bitterder is dan de dood:
dend monster voor (2Sm 2:26; Js 1:20). De de vrouw die een vangnet is.
Haar hart is een sleepnet,
verleidster vergiftigt en doodt (vgl. Pr haar handen zijn boeien. (Pr 7:26a)
7:26a).
De vader schildert de gevolgen van een overspelig leven (vers 5). Zijn zoon
moet erop bedacht zijn dat hij via het bed van deze vrouw, het bed van de
zonde, terechtkomt op de weg naar beneden, naar de dood. Haar voetstappen gaan in de richting van het graf. Daar stuurt ze op aan. Voordat we
weten of we met iemand meegaan, moeten we weten waarheen de ander
108
Spreuken 5
op weg is. Zonde leidt altijd tot de dood: “Want het loon van de zonde is [de]
dood” (Rm 6:23; Jk 1:15).
Ze is er bewust op uit de jongeling ervan te weerhouden “het pad ten leven”
in te slaan (vers 6). Het is vandaag ook herkenbaar in de talloze verleidingen
in advertenties, op billboards en op pornosites. Hoe meer iemand daarnaar kijkt en daardoor in zich opneemt, des te meer stompt het geweten
af en wordt de weg van de dood gevolgd. Deze vrouw zwalkt van de ene
naar de andere doodsweg, er is niets stabiel in haar leven, er is geen peil
op te trekken. Doelloos, ongecontroleerd en wispelturig beweegt ze zich
voort. Dat zie je aan haar sporen, die grillig van links naar rechts en weer
terug lopen. Ze loopt zoals iemand die dronken is. Er is geen rust en geen
richting in te bekennen. Als de jongeling zich door haar laat verleiden, zal
hij niet beseffen dat hij net zo zwalkt als zij. Hij ziet alleen haar en let niet
op de weg die zij gaat.
Met de vreemde vrouw wordt in de eerste plaats een letterlijk gevaar bedoeld. Maar zij wijst in de toepassing ook op een geestelijk gevaar. We
kunnen namelijk in de vreemde vrouw ‘vrouw Dwaasheid’ zien die tegenover ‘vrouw Wijsheid’ staat (Sp 9). De verzoeking die van vrouw Dwaasheid uitgaat, is om ons van de vreze des HEEREN weg te trekken. Zij vindt
haar volle toepassing in “het grote Babylon, de moeder van de hoeren” (Op 17:5),
een beeld van de rooms-katholieke kerk.
De prijs van ontrouw | verzen 7-14
7 Nu dan, kinderen, luister naar mij
en wijk niet af van de woorden van mijn mond.
8 Houd je weg ver bij haar vandaan
en kom niet in de nabijheid van de deur van haar huis,
9 opdat je je waardigheid niet aan anderen geeft
en je jaren aan een meedogenloze,
10 opdat vreemden zich niet verzadigen met jouw kracht,
en je zwoegen [ten goede komt] aan het huis van een onbekende,
11 zodat je uiteindelijk kermt,
als het gedaan is met je vlees en je lichaam,
12 en je zegt: Hoe heb ik vermaning kunnen haten,
en heeft mijn hart bestraffing kunnen verwerpen,
109
Spreuken 5
13 en heb ik niet geluisterd naar de stem van mijn leraren,
mijn oren niet geneigd tot mijn leermeesters!
14 In bijna alle kwaad heb ik verkeerd,
in het midden van de gemeente en de gemeenschap!
Vanaf vers 7 gaat de vader (Salomo) verder met het onderwijs over het gevaar van de vreemde vrouw dat hij van zijn vader (David) heeft gekregen.
Dat onderwijs loopt door tot het eind van Spreuken 7, met een onderbreking in Spreuken 6:1-19. De vader spreekt uitvoerig over dit gevaar tot zijn
kinderen, dat, zoals gezegd, een gevaar voor elke generatie is. De aangesprokene is mogelijk een getrouwde zoon (verzen 15-19), maar het is voor
het onderwijs niet noodzakelijk. De gevaren gelden zowel de getrouwde
als de ongetrouwde zoon en blijven aanwezig zolang hij leeft.
De vader leidt zijn onderwijs over het gevaar van de vreemde vrouw in
met de oproep tot zijn kinderen om naar hem te luisteren en niet af te wijken van de woorden van zijn mond (vers 7). Hij heeft dat ook in de verzen
1-2 gedaan. Dat hij het opnieuw doet, is omdat hij wil dat ze hun aandacht bij zijn onderwijs houden en wel zolang zij leven. Afwijken naar een
vreemde vrouw is afwijken van het onderwijs van de vader.
Hij begint met de simpele redenering dat de zoon zo ver mogelijk van de
plaats van de verleiding vandaan blijft en niet in de nabijheid van de deur
van haar huis komt (vers 8). Als hij bij haar in de buurt komt, komt hij onder het gehoor van haar vleiende stem. Hij moet omlopen, zodat hij haar
niet hoort en niet ziet. We kunnen en moeten wel bidden “en leid ons niet
in verzoeking” (Mt 6:13), maar dat kunnen we alleen in oprechtheid doen als
we de verzoeking zelf niet opzoeken.
Vanaf vers 9 volgt de motivatie om zover mogelijk uit haar buurt te blijven.
Dat wordt aangegeven door het woord “opdat” in de verzen 9 en 10. Als
hij namelijk onder haar invloed komt en zich met haar inlaat, zal hij zijn
“waardigheid”, zijn goede naam en eer, verliezen (vers 9). Hij heeft de bloei
van zijn leven vergooid en die “aan anderen”, zoals de vreemde vrouw,
gegeven om daarvan te ‘genieten’. Zelf is hij elk genot ervan kwijt. Hij zal
nooit meer kunnen genieten van zijn eigen vrouw, zijn eigen kinderen, zijn
eigen gezin. Hij heeft zichzelf in de grootste ellende gedompeld.
110
Spreuken 5
Ook zal hij zich de beste jaren van zijn leven en ook daarna uitleveren aan
“een meedogenloze”. De meedogenloze is de vrouw. Zij heeft hem in haar
macht en stelt hem harde eisen. Hierbij kunnen we ook denken aan chantage, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij huwelijksontrouw.
Wat daarmee samenhangt, is dat anderen zich van zijn kracht meester
zullen maken en dat hij alles wat hij met werken verdient, inlevert bij de
“onbekende” (vers 10). In de “onbekende” kunnen we ook het best de meedogenloze vrouw van het vorige vers zien, de verleidster, de overspeelster.
We zien hier dat verbinding met de vreemde vrouw in financiële problemen brengt. Iemand die in de macht van zo’n ‘onbekende’ is, moet vaak
schulden maken om aan haar eisen te voldoen. Dit wordt in Spreuken 6:119 uitvoerig toegelicht.
Het eindresultaat is kermen en door uitputting lichamelijk een wrak zijn
(vers 11). Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door een geslachtsziekte en aids,
ziekten die het lichaam slopen. Het lichaam is vroegtijdig vervallen en opgebruikt. Het is duidelijk dat de prijs van ontrouw vanwege “een tijdelijke
genieting van de zonde” (Hb 11:25) enorm hoog is. Wie deze ontrouw begaat,
laadt een onbetaalbare schuld op zich. Het pad van de dood voert naar
verlies van eer, tijd, geld, kracht en gezondheid en naar pijn, spijt en eeuwige kwelling aan het einde van het leven.
Dan komt de gedwongen erkenning, die zich uit in wanhopige wroeging
en uitzichtloos zelfverwijt (vers 12). ‘Hoe heb ik zoiets kunnen doen? Hoe
heb ik vermaning kunnen haten en heeft mijn hart bestraffing kunnen verwerpen?’ Er is hem duidelijk en streng gezegd dat hij ver van de overspeelster moest blijven, maar hij heeft niet geluisterd en is eigenwillig die weg
gegaan. “Haten” wil zeggen er een afkeer van hebben. Hij heeft met afkeer
op de vermaning gereageerd.
Innerlijk, in zijn “hart”, heeft hij de “bestraffing” verworpen. Hij heeft zich
ertegen verzet in plaats van zich ervoor te buigen en die te aanvaarden. Hij
hoorde de vermaning en bestraffing wel, maar wilde er niet aan gehoorzamen. Nu veroordeelt zijn geweten hem, terwijl hij te laat beseft dat hij het
onderwijs en de vermaning heeft genegeerd. De hel zal vol zijn van mensen die keer op keer vol wroeging zeggen: ‘Had ik maar ...’
111
Spreuken 5
Hij moet dan erkennen dat het zijn eigen schuld is, omdat hij niet heeft
geluisterd naar “mijn leraren” en “mijn leermeesters” (vers 13). Deze mensen,
met wie vooral zijn vader en zijn moeder zullen worden bedoeld, hebben
hem privéonderwijs gegeven (de zoon spreekt twee keer over “mijn”). Ze
zijn intensief met hem bezig geweest om hem te leren hoe hij de juiste
keuzes kon maken. Daarin hebben ze hem geoefend en hem daaraan gewend. En toch heeft hij hun onderwijs verworpen en is hij ongehoorzaam
geweest aan de geboden die zij hem hebben voorgehouden. Hij vond zichzelf wijzer dan zij, hij was wijs in zijn eigen ogen (Sp 3:7). Dit maakt zijn
zonde extra groot.
De vader zegt dit allemaal tegen zijn de zoon als een indringende oproep
om naar zijn waarschuwingen te luisteren. Dan zal hem de volslagen ondergang en de eindeloze wroeging als gevolg van een verkeerde keuze
bespaard blijven.
De zonde van overspel voert tot een menigte van andere zonden. De jongeman moet tot zijn schande bekennen dat hij “in bijna alle kwaad” heeft
verkeerd (vers 14). Tevens zal hij zich bewust worden dat zijn hoererij niet
alleen een persoonlijke zonde is, maar dat ook de hele gemeente door hem
is bezoedeld (vgl. 1Ko 5). In het Oude Testament is voor deze zonde geen
plaatsvervangend offer, maar volgt de doodstraf (Lv 20:10; Dt 22:22). In het
Nieuwe Testament volgt op het begaan van deze zonde de tucht van de
gemeente, wat betekent dat zo iemand als een boze uit het midden van de
gemeente wordt weggedaan (1Ko 5:13).
De vreugde van trouw in het huwelijk | verzen 15-23
15 Drink water uit je [eigen] bak,
stromend [water] uit je [eigen] put.
16 Laten je bronnen zich naar buiten toe verspreiden,
de waterbeken op de pleinen.
17 Laten ze van jou alleen zijn
en van geen vreemde met jou.
18 Moge je [levens]bron gezegend zijn
en verblijd je over de vrouw van je jeugd:
19 een zeer lieflijke hinde, een bevallig steengeitje.
112
Spreuken 5
Laten haar borsten jou te allen tijde dronken maken,
dool voortdurend rond in haar liefde.
20 Waarom zou je, mijn zoon, ronddolen bij een vreemde vrouw,
de boezem van die onbekende omarmen?
21 Want de wegen van een man zijn vóór de ogen van de HEERE,
Hij weegt al zijn sporen.
22 Zijn ongerechtigheden nemen de goddeloze gevangen:
met de banden van zijn zonde wordt hij vastgehouden.
23 Híj zal sterven omdat er geen vermaning was,
oor zijn grote dwaasheid zal hij verdwalen.
Het alternatief om te ontkomen aan de verleiding van de vreemde vrouw
is niet een verplichte algehele onthouding of celibaat (1Tm 4:3). De vader
wijst zijn zoon op diens eigen vrouw. Het verlangen naar verboden genot
komt voort uit ontevredenheid met zegeningen die iemand bezit. Hij zegt
hem dat hij aan zijn eigen vrouw genoeg moet hebben (vers 15). In zijn eigen
huis heeft hij een bron die zijn dorst kan lessen. Daarmee bedoelt hij zijn
vrouw. Zo kan bij hem “het huwelijk ... in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4).
Zij voldoet aan zijn seksuele verlangens,
net zoals water voldoet bij iemand die dorst
heeft. Hij hoeft niemand anders te zoeken
voor de bevrediging van die verlangens (1Ko
7:2-5). De vergelijking met een waterbak
en een waterput wijst op de verkwikking
die seksualiteit geeft. In het droge Israël is
het beschikken over water een waardevolle
voorziening die grote vreugde geeft.
Maar laat vanwege de hoererijen
ieder zijn eigen vrouw hebben en
laat iedere [vrouw] haar eigen man
hebben. Laat de man voldoen wat
verschuldigd is aan de vrouw, en
evenzo ook de vrouw aan de man.
De vrouw heeft geen gezag over haar
eigen lichaam, maar de man; en evenzo heeft ook de man geen gezag over
zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
Onttrekt u niet aan elkaar, tenzij dan
met onderling goedvinden, voor een
tijd, opdat u zich aan het gebed wijdt
en [daarna] weer samen bent, opdat
de satan u niet verzoekt, omdat u zich
niet kunt onthouden. (1Ko 7:2-5)
Dat is een andere voorstelling van seksualiteit dan wel eens wordt gegeven dat alle seksuele beleving beteugeld moet worden en alleen moet gebeuren met het
oog op de voortplanting. Seksuele verlangens, zo wordt dan beweerd, zijn
veel te gevaarlijk, die stromende wateren zijn veel te krachtig. Maar dat is
niet de taal van de Bijbel. God heeft het verlangen naar seksualiteit in de
mens gelegd als iets goeds. Seksueel verkeer kan en mag in de band van
het huwelijk worden genoten tot Zijn eer.
113
Spreuken 5
God heeft het beleven ervan in het huwelijk als een bron van diepe vreugde gegeven (Dt 24:5; Pr 9:9; Gn 24:67). Dat zien we in deze verzen. Wij mogen
daarbij in het licht van het Nieuwe Testament zien dat het gaat om een
verborgenheid die spreekt van Christus en de gemeente (Ef 5:25-33). Het is
dus duidelijk een beleving die wordt geheiligd door Gods Woord.
De seksuele verlangens mogen ontwikkeld worden en wel voor en samen
met de eigen vrouw. Is het nodig daarop te wijzen? Ja, dat is nodig, ook als
we al wat langer of al een lange tijd getrouwd zijn. We moeten elk verlangen naar een andere dan de eigen vrouw vermijden en alle verlangens als
het ware ‘kanaliseren’ naar onze eigen vrouw. Het gaat om één richting,
die van de eigen vrouw. Dat geldt ook voor de vrouw ten opzichte van
haar man.
Het gezag of recht op elkaars lichaam (1Ko 7:4) mag niet worden misbruikt.
Dat zal niet gebeuren als de man eraan denkt dat hij zijn vrouw moet
liefhebben zoals Christus de gemeente heeft liefgehad en nog liefheeft
(Ef 5:25). Het is belangrijk dat de man verstand krijgt van zijn vrouw (1Pt
3:7). Daarom moeten man en vrouw elkaar leren kennen door met elkaar
te communiceren. Het is ook belangrijk elkaar te kunnen aanraken zonder seksuele opwinding, een aanraking die ook in het bijzijn van anderen
plaatsvindt. Dan zal ook de seksuele aanraking een uiting van liefde zijn
en geen misbruik van het lichaam van de ander.
Vers 16 is een moeilijk te vertalen vers, waardoor ook de uitleg niet eenvoudig is. De beste manier lijkt te zijn dit vers als een vraag te lezen: “Moeten
je bronnen zich naar buiten toe verspreiden, de waterbeken op de pleinen?” Een
verklaring die past in het kader van het vers ervoor en het vers erna, is als
volgt. Als de man zijn huis en zijn vrouw verlaat om naar een vreemde
vrouw te gaan, gaat hij “naar buiten toe”, naar “de waterbeken op de pleinen”.
De bronnen die buiten zijn, de vrouw die hem verleidt, zijn voor iedereen
beschikbaar, hoezeer de vrouw hem er ook van wil overtuigen dat zij er
alleen voor hem is (Sp 7:15).
In vers 17 komt het antwoord op de vraag van vers 16. De bron van verkwikking moet alleen zijn eigen vrouw zijn. Het mag geen optie zijn dat
zijn liefde ook naar een vreemde vrouw uitgaat.
114
Spreuken 5
Een geestelijke toepassing is dat we aan de Heer en alleen aan Hem genoeg
hebben. Hij heeft ons onvoorwaardelijk en Want ik ben na-ijverig over u met een
exclusief lief en rekent ook op onze onvoor- naijver van God; want ik heb u aan
één man verloofd om u als een reine
waardelijke, exclusieve liefde (2Ko 11:2). maagd voor Christus te stellen.
Ware bevrediging van elk verlangen dat wij (2Ko 11:2)
hebben, is alleen in Christus’ liefde te vinden.
Als we ouder worden, zal onze liefde voor onze vrouw niet verminderen,
maar juist toenemen, net zoals onze liefde voor Christus.
De vader wenst dat zijn zoon in de omgang met zijn vrouw in het huwelijk
gezegend zal zijn (vers 18). Hieruit blijkt dat de seksuele vreugde in het
huwelijk door God is gegeven en dat hij daarvan mag genieten. De jongeman wordt opgeroepen “verblijd” te zijn “over de vrouw van je jeugd”. Het is
een blijdschap die altijd moet blijven, tot in Geniet van het leven met de vrouw
de ouderdom toe (Pr 9:9a). Het is totale die u liefhebt, al de dagen van uw
dwaasheid als een man en zijn vrouw zeggen vluchtige leven die Hij u gegeven
heeft onder de zon, al uw vluchtige
dat ze op elkaar zijn ‘uitgekeken’ en daarom dagen. (Pr 9:9a)
maar een relatie met ‘een vreemde vrouw’
beginnen. Het is een leugen en een ongehoorzaamheid, want God roept op
tot blijdschap over de eigen vrouw, net zoals Hij oproept dat de man zijn
vrouw moet liefhebben.
In de vertrouwelijke omgang van de vader met zijn zoon zegt hij hem bij
zijn eigen vrouw de bevrediging van zijn verlangens te vinden (vers 19).
Hij wijst zijn zoon op het gedrag van de geliefde vrouw, dat hij vergelijkt
met “een zeer lieflijke hinde, een bevallig steengeitje”. Deze dieren bewegen
zich sierlijk en gracieus. Zo mag hij naar zijn vrouw kijken. Haar borsten
mogen hem in vervoering brengen, hij mag er dronken van worden, er
bedwelmd door raken.
Onophoudelijk mag hij in haar liefde ronddolen, dat wil zeggen dat hij
zich erdoor mag laten ‘vangen’ en er in de ban van mag raken. Hij mag
voortdurend over haar in verrukking komen, weg van haar zijn. Het is
een oproep en tevens een vermaning om zich alleen op de eigen vrouw te
richten voor de vervulling van de seksuele verlangens.
In vers 20 stelt de vader enkele retorische vragen. Als de zoon bij zijn verstand is, zal hij niet “ronddolen bij een vreemde vrouw” voor een kortstondige
115
Spreuken 5
verbinding met een tijdelijke genieting van de zonde. Hier wordt hetzelfde
woord ‘ronddolen’ gebruikt als in het vorige vers, maar daar is het een
voortdurend en geoorloofd ronddolen. Bij een vreemde vrouw is geen
plaats en geen tijd voor intimiteit. Intimiteit vereist een levenslange verbintenis met de vrouw van iemands jeugd.
De zonde van overspel vindt al- Het oog van de overspeler wacht op de schemering;
tijd in het geheim plaats, het is een hij zegt: Geen oog mag mij waarnemen;
en hij doet een masker voor [zijn] gezicht.
werk van de duisternis (Jb 24:15- In de duisternis dringt hij door in de huizen.
16). Maar voor God is niets verbor- Overdag sluiten zij zichzelf op;
zij willen niets weten van het licht. (Jb 24:15-16)
gen (vers 21; 2Kr 16:9; Jb 31:4; 34:21; Sp
15:3 Jr 16:17; 32:19). Hij is niet een menselijke inspecteur die af en toe eens
langskomt om iets of iemand te controleren. Hij ziet en weegt al de sporen
die een overspelige man nalaat. Het woord “sporen” laat zien dat het gaat
om een gedrag dat een ingesleten gewoonte is geworden. De weg naar de
vreemde vrouw is een platgetreden pad geworden. We kunnen ook nog
denken aan de sporen van ellende die worden achtergelaten zoals de gevolgen die een dergelijk gedrag voor de kinderen en andere familieleden
hebben.
Behalve dat God alles ziet, is Hij ook rechtvaardig. Hij kent het gewicht, de
ernst, van overspel en zal de overspeler daarvoor oordelen (Hb 13:4). ‘Wegen’ wil zeggen toetsen, wat Hij zal doen aan de hand van Zijn maatstaf,
de wet, in het bijzonder met verwijzing naar het zevende gebod: “U zult
niet echtbreken” (Ex 20:14).
Het besef dat er geen geheimen voor God zijn, zal ons helpen om niets te
doen wat het daglicht niet kan verdragen. Een open en intieme verhouding met God is een belangrijk middel om onze menselijke relaties zuiver
en rein te houden. De sleutel tot zelfbeheersing is het besef dat we nooit
alleen zijn, maar dat God ons overal ziet.
Door gebrek aan zelfbeheersing op het gebied van seksuele bevrediging
wordt de goddeloze een gevangene van zijn ongerechtigheden (vers 22).
Veel mensen denken dat ze na verloop van tijd wel met een bepaalde zonde kunnen stoppen. Ze hebben er echter geen besef van dat een zonde
die regelmatig wordt herhaald, verslavend werkt en elke weerstand wegneemt om ermee te breken.
116
Spreuken 5
We zien daarvan een voorbeeld bij Simson (hoewel die geen goddeloze
was) die door Delila gevangen wordt gehouden (Ri 16:19-21). Hij is verstrikt
in de zonde en wordt erin vastgehouden en kan zich er niet uit bevrijden. Zo wordt hij naar het verderf gevoerd. Als de jongeman niet wordt
‘geboeid’ door zijn eigen vrouw, maar in de ban raakt van een vreemde
vrouw, zullen zijn eigen ongerechtigheden hem boeien en zal hij naar de
ondergang worden geleid.
De weg van de overspeler eindigt in de dood (vers 23). Hij sterft “omdat er
geen vermaning was”, wat wil zeggen dat er geen vermaning was waar hij
naar luisterde. Het kan ook betekenen dat hij zonder zelftucht, zelfdiscipline, was. Wie niet luistert naar vermaning om zich ver van een overspeelster te houden, begaat een “grote dwaasheid”. Het is dus niet zomaar een
dwaasheid, maar een grote dwaasheid.
Voor de gelovige is hoererij of overspel niet zomaar een zonde, maar een
speciale zonde: “Elke zonde die een mens doet, gaat buiten het lichaam om, maar
wie hoereert, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Of weet u niet, dat uw lichaam [de]
tempel is van [de] Heilige Geest Die in u is, Die u van God hebt, en dat u niet van
uzelf bent?” (1Ko 6:18-19). Wie de “grote dwaasheid” van hoererij of overspel
begaat, verlaat de rechte weg en zal hopeloos verdwalen en omkomen.
117
Spreuken 6
Inleiding
De verzen 1-19 van dit hoofdstuk vormen een onderbreking in het betoog
van de vader tot zijn zoon over de vreemde vrouw. Toch staan de onderwerpen die hij in deze verzen aansnijdt ermee in verband: het gaat over
zonden die evenals overspel tot diepe armoede leiden (Sp 5:9-11).
Sta nooit borg | verzen 1-5
1 Mijn zoon, als je borg staat voor je naaste,
[en] je [iets] met handslag aan een vreemde bevestigt,
2 ben je verstrikt in de woorden van je [eigen] mond,
ben je in de woorden van je [eigen] mond gevangen.
3 Doe dan dit, mijn zoon, en red je,
want je bent in de greep van je naaste gekomen,
ga, onderwerp je en dring bij je naaste aan.
4 Geef je ogen geen slaap,
en je oogleden geen sluimer.
5 Red je als een gazelle uit de hand [van de jager],
en als een vogel uit de hand van de vogelvanger.
Een goede vader heeft ook zorg over de financiële positie van zijn zoon.
Daarover spreekt hij in de verzen 1-5, waarin hij speciaal waarschuwt voor
het borg staan voor iemand (vers 1). De zoon is naïef als hij borg wordt en
dat “met handslag ... bevestigt”. De vader is niet zo naïef dat hij zijn zoon
daartoe niet in staat acht. Hij gaat ervan uit dat zijn zoon zich kan laten
verleiden om borg te staan.
Niemand is verplicht borg te staan. Borg staan voor een ander is iets heel
anders dan de gebruikelijke en toegestane manier van hulp verlenen door
geld te lenen aan iemand die in financiële nood is (Mt 5:42). Borg staan betekent dat hij ervoor tekent – wat hier symbolisch gebeurt door de bevestiging met “handslag” – dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt om
118
Spreuken 6
de schuld van een ander te voldoen als deze in gebreke blijft om te betalen.
Daarvoor stelt hij zich garant.
Het is wijsheid om een dergelijke verantwoordelijkheid niet op zich te nemen. Voor dit gevaar wordt vaker in Spreuken gewaarschuwd (Sp 11:15;
17:18; 22:26). Het is een verkeerd gebruik van het geld waarover God de
beschikking heeft gegeven om dat voor Hem te gebruiken.
Wie een ander zover krijgt om borg voor hem te staan, heeft die ander in
diens woorden verstrikt en hem tot een gevangene van die woorden gemaakt (vers 2). Het is dom om borg te worden, want dan ben je door eigen
toedoen een slaaf van een ander geworden. De persoon voor wie je borg
bent geworden, zal jouw borg misbruiken. De goedgelovigheid en misplaatste vrijgevigheid kunnen tot gevolg hebben dat de zoon levenslang
slaaf is van degene voor wie hij borg is geworden.
Wie borg staat, is “in de greep” van zijn naaste gekomen (vers 3). Daarom
klinkt het dringende advies van de vader zich daarvan tegen elke prijs
te bevrijden. Hoe dringend het is, klinkt door in het nog eens expliciet
aanspreken van zijn zoon als “mijn zoon”. Hij moet ervoor zorgen dat hij
onmiddellijk uit de greep van de persoon vrijkomt voor wie hij borg is geworden. Hij moet zich eruit redden, want anders komt hij om. Zo dodelijk
is het gevaar.
Dat zal betekenen dat hij er alles aan doet dat de ander zijn verplichtingen
nakomt. Hij moet naar de naaste toegaan voor wie hij borg is geworden.
Het kan betekenen dat hij zich voor hem moet vernederen. Maar alles is
beter dan omkomen. Laat hij zijn trots inslikken en laat de ander hem maar
vertrappen, als hij zich maar bevrijdt uit de greep van zijn naaste. Hij moet
zijn nachtrust ervoor opofferen (vers 4; vgl. Ps 132:4-5), want uitstel is fataal.
Daarom moet hij het doen met de snelheid van een gazelle die vlucht voor
de jager en van een vogel die uit de hand van de vogelvanger wil blijven
(vers 5). Zij zien het gevaar en verliezen geen tijd om uit de gevarenzone
te komen.
Er is één goede borg en dat is God Zelf (Ps 119:122; Jb 17:3). De Heer Jezus
is Borg van het nieuwe verbond (Hb 7:22). Hij is de vervulling daarvan.
Wij konden de voorwaarden niet vervullen. De Heer kon het, Hij nam de
voorwaarden op Zich en voldeed eraan. Hij heeft onze verplichtingen op
119
Spreuken 6
Zich genomen, waardoor wij aan de zegeningen van het nieuwe verbond
deelhebben*.
De luiaard | verzen 6-11
6 Ga naar de mier, luiaard,
zie zijn wegen en word wijs.
7 Hoewel hij geen aanvoerder heeft,
[geen] leidinggevende of heerser,
8 maakt hij zijn eten gereed in de zomer,
verzamelt hij zijn voedsel in de oogst[tijd].
9 Hoelang, luiaard, blijft u liggen?
Wanneer staat u op uit uw slaap?
10 Een beetje slapen, een beetje sluimeren,
een beetje liggen met gevouwen handen!
11 Zo komt uw armoede [over u] als een wandelaar
en uw gebrek als een gewapend man.
Luiheid (verzen 6-11) is evenals borg staan (verzen 1-5) een weg tot armoede
(Sp 24:30-34). Borg staan heeft onnodig geldverlies tot gevolg; luiheid levert
helemaal geen geld op. De vader waarschuwt de zoon er indringend voor.
Het lijkt erop dat hij op een bepaald moment zag dat zijn zoon lui was.
Daarom roept hij hem op naar “de mier” te gaan, dat wil zeggen dat zijn
zoon eens goed naar dat diertje moet kijken (vers 6). Evenals hij van de gazelle en de vogel in vers 5 kan Maar vraag toch de dieren, en zij zullen je onderwijzen,
leren, kan hij van de mier leren de vogels in de lucht, en zij zullen het je bekendmaken.
(Jb 12:7). Laat hij eens zien hoe (Jb 12:7)
zijn wegen zijn, hoe hij bezig is, wat zijn gewoonten zijn. Daardoor zal hij
wijs kunnen worden.
De mieren hebben geen stimulans, geen stok achter de deur, nodig om
te werken. Er is geen “aanvoerder” die hen in hun werk voorgaat en die
ze kunnen volgen om te zien hoe hij het doet (vers 7). Ze hebben ook geen
“leidinggevende” die op hen let en hen corrigeert. Een “heerser” waaraan
zij gehoorzaam moeten zijn, is er ook niet. Mensen hebben daarentegen
* Voor de betekenis van het nieuwe verbond zie het commentaar op de brief aan de
Hebreeën, www.oudesporen.nl, Publicaties Ger de Koning.
120
Spreuken 6
‘het oog van de meester’ nodig, want anders lopen ze de kantjes ervan af.
Maar mieren werken zonder enige aansporing ijverig en goed samen en
verzetten veel werk zonder dat iemand hen daartoe aanzet. Er is ook geen
mier die niets doet.
Het gaat in het voorbeeld van de mier speciaal om de ijver waarmee hij
werkt. Daarbij komt ook dat hij werkt voor de toekomst. Hij maakt op de
geschikte tijd, dat is “in de oogst[tijd]” (vers 8), in de zomer, als het nog warm
is, eten gereed en “verzamelt” voedsel als er veel voedsel te verzamelen
is. Daardoor heeft hij voedsel in voorraad voor de tijd dat het koud is en
hij nergens voedsel kan vinden. Jozef is een voorbeeld van iemand die zo
heeft gehandeld (Gn 41).
Na de les van de mier komt in vers 9 de toepassing. De vader roept zijn
zoon tot de orde door hem bestraffend met zijn luiheid te confronteren.
Die jongen ligt maar te liggen. Hij verzaakt zijn plicht, want hij behoort aan
het werk te zijn. Het enige waarmee hij bezig is, is zijn rust. Dat alleen telt.
Aan de toekomst denkt hij niet, daarover bekommert hij zich niet.
Hoelang zal hij nog zo inactief blijven? Je weet van een echte luiaard nooit
wanneer hij uit zijn slaap opstaat. Als je denkt dat hij wakker wordt, draait
hij zich toch weer om. Wat is het toch heerlijk, zo horen we de luiaard
mompelen, om “een beetje” te slapen en te sluimeren en te liggen met gevouwen handen (vers 10).
Er is een toename in onwilligheid om op te staan en aan het werk te gaan.
Als “een beetje slapen” niet meer lukt, dan is “een beetje sluimeren” toch zo
heerlijk. En als dat niet meer lukt en je bent helemaal wakker, dan is “een
beetje liggen met gevouwen handen” achter je hoofd of op je borst toch ook
zo lekker. Wie weet, als ze je met rust laten, kun je toch weer ‘een beetje
gaan sluimeren’ en misschien lukt het zelfs wel om weer ‘een beetje te gaan
slapen’.
Al deze ‘beetjes’ leveren wel veel op, namelijk veel armoede. De handen
zijn niet gevouwen om te bidden, maar maken duidelijk dat hij niet van
plan is ze uit de mouwen te steken en ze te De dwaas vouwt zijn handen samen
gebruiken (Pr 4:5). Hij wil zijn handen niet en eet zijn eigen vlees. (Pr 4:5)
laten wapperen.
121
Spreuken 6
We verontschuldigen of vergoelijken een verkeerde daad of een verkeerde
leefwijze vaak door te zeggen dat het maar om “een beetje” gaat. Moet je
over zo’n kleinigheidje vallen? Wat doen die paar minuten te laat komen
er nu toe, die paar centen die te veel zijn gerekend, dat kleine leugentje?
Maar er is voor God niet zoiets als ‘een kleine’ afwijking van de weg van
gehoorzaamheid. Ongehoorzaamheid is ongehoorzaamheid.
De zoon moet wel beseffen dat er door zijn luiheid “armoede” over hem
komt “als een wandelaar” (vers 11). Een wandelaar heeft geen haast, maar
gaat wel gestaag door naar zijn doel. Die armoede veroorzaakt “gebrek”
dat over hem komt “als een gewapend man”. Een gewapend man is een bandiet die erop uit is zich meester van hem te maken.
Elke generatie moet deze woorden over de luiaard opnieuw horen. Dat
geldt zeker voor de huidige generatie. Steeds meer jongeren zakken weg in
doelloosheid, hangen en niets doen. Luiheid wordt een gewoonte. We zien
het in de maatschappij, maar we zien het ook in het koninkrijk van God. Er
zijn luie christenen. Elke vrije avond is voor henzelf. Ze vinden dat ze er
recht op hebben om eens lekker lui te zijn en lekker niets te doen. De Heer
Jezus zegt tegen een slaaf aan wie Hij ook wat te doen had gegeven, maar
die niet voor Hem aan het werk is gegaan, dat hij een “boze en luie” slaaf is
(Mt 25:26). Er is genoeg werk in het koninkrijk van God. Hiervoor zullen we
oog hebben als we met God leven.
Een verdorven mens | verzen 12-15
12 Een verdorven mens, een man van onrecht,
gaat rond met valsheid van mond,
13 knipoogt [heimelijk], geeft een teken met zijn voeten
en wijst met zijn vingers.
14 In zijn hart zijn verderfelijke dingen, hij smeedt te allen tijde kwaad
en hij brengt twisten teweeg.
15 Daarom zal plotseling zijn ondergang komen,
opeens zal hij gebroken worden, zonder dat er genezing [voor] is.
Het derde gevaar (na borg staan en luiheid) waarvoor de vader zijn zoon
waarschuwt, is “een verdorven mens, een man van onrecht” (vers 12). Het is een
Belialsmens, zoals het ook vertaald kan worden, dat is een boos en tegelijk nietswaardig, nutteloos mens. Belial is een eigennaam voor de satan
122
Spreuken 6
(2Ko 6:15). Een Belialsmens is een zoon van de duivel. Hij is verbonden aan
luiheid en boosheid en is in de macht van de duivel. Hij is een man van
onrecht, dat is zijn leefstijl. Uit de mond van zo iemand kan alleen valsheid
komen. Hij is een professionele bedrieger.
Behalve de verdorven taal die uit zijn mond komt, spreekt hij ook een duistere lichaamstaal (vers 13). Dat blijkt uit wat hij doet met zijn ogen, zijn voeten en zijn vingers. Stiekem knipogen doe je naar iemand met wie je een
complot smeedt om iemand anders ertussen te nemen. Het gaat hier echter
niet om een onschuldig grapje, maar om iemand te benadelen en pijn te
doen (Sp 10:10; Ps 35:19). Hetzelfde geldt voor het geven van “een teken met
zijn voeten”. Hij kan zijn metgezel in het kwaad onder de tafel met zijn voeten aanstoten om iets wel of niet te zeggen. Ook door een gebaar “met zijn
vingers” kan hij een signaal geven. Zijn blik en gebaren zijn insinuerend en
erop gericht iemand te misleiden.
Het is de geheimtaal van de duisternis die alleen wordt begrepen door de
ingewijden. Het is de taal van de mens van de zonde, de antichrist, die het
prototype is van “een verdorven mens, een man van onrecht”. De antichrist is
“de mens van de zonde ... de zoon van het verderf”, die zich bedient van “allerlei bedrog van [de] ongerechtigheid” (2Th 2:3,10). Deze mens is door en door
verdorven.
Het hart van de verdorven mens, het centrum van zijn wezen, is een smederij van het kwaad (vers 14; Mt 15:19). Hij is voortdurend bezig plannen te
beramen en middelen te bedenken om angst en ellende onder de mensen
te zaaien. Hij is “vol van alle bedrog en alle schurkerij”, een “zoon van de duivel” en een “vijand van alle gerechtigheid” (Hd 13:10). Wat er uit zijn hart naar
buiten komt, “brengt twisten teweeg” (vgl. vers 19b) in de meest intieme relaties. “Twisten” zijn de boodschappers die hij uitstuurt. Waar twist wordt
gevonden, is hij aanwezig en aan het werk. Twist, ruzie, is het tegenovergestelde van de harmonie en de eensgezindheid die er onder de gelovigen
behoren te zijn.
Deze onruststoker en twistveroorzaker, die op de val van anderen uit is,
zal plotseling, zonder voorafgaande waarschuwing, door het verderf worden overvallen (vers 15). Zo zal de antichrist plotseling door het oordeel van
Christus worden getroffen, evenals allen die hem volgen (1Th 5:3). Hij zal
123
Spreuken 6
totaal geruïneerd worden, waarbij een kans op herstel uitgesloten is (vgl.
2Kr 36:16; Sp 29:1; Jr 19:11).
Wat de HEERE haat | verzen 16-19
16 Deze zes haat de HEERE,
ja, zeven zijn een gruwel voor Zijn ziel:
17 hoogmoedige ogen, een valse tong
en handen die onschuldig bloed vergieten,
18 een hart dat zondige plannen smeedt,
voeten die zich haasten om naar het kwade te rennen,
19 een valse getuige [die] leugens blaast,
en die tussen broeders twisten teweegbrengt.
Deze verzen sluiten aan op de vorige verzen over de verdorven mens
en vooral op vers 14. Om enkele ondeugden van die mens aan zijn zoon
voor te houden gebruikt de vader voor zijn onderwijs de vorm van een
getalsspreuk, “zes ... ja, zeven” (vers 16; Sp 30:15,18,21,24,29; Jb 5:19; Pr 11:2; Am
1:6,9,13; 2:1,4,6; Mi 5:5). Dat betekent dat de ondeugden die hij noemt, geen
uitputtende opsomming ervan is. Seksuele zonden en stelen worden bijvoorbeeld niet genoemd. Wat de HEERE “haat”, wat “een gruwel voor Zijn
ziel” is, zijn dingen die totaal vreemd zijn aan Wie Hij is.
De zeven dingen die de HEERE haat, en die wij dus ook moeten haten, zijn
specifieke persoonlijke houdingen en gedragingen.
1.“Hoogmoedige ogen” (vers 17) zijn ogen met een trotse blik die arrogante
ambitie verraadt. Het is een “hooghartige oogopslag” (Js 10:12-14).
2.“Een valse tong” is een misleidende tong, een tong die woorden
spreekt waardoor bij de luisteraar een verkeerde indruk wordt gewekt, waardoor hij op het verkeerde been wordt gezet. Dit zien we
bij de valse profeten, die Gods volk misleiden (Jr 14:14). Het wordt
ook gezegd van de goddeloze verrader Judas (Ps 109:2; Hd 1:20b). Een
valse tong veroorzaakt verwondingen (Sp 26:28), maar hij zal een keer
verstommen (Sp 12:19).
3.“Handen die onschuldig bloed vergieten”, zijn moordenaarshanden die
een onschuldige hebben omgebracht. Koning Manasse “vergoot ... heel
veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem [daarmee] vervuld had” (2Kn
21:16; 24:3-4).
124
Spreuken 6
In de kenmerken 1-3 – trots, leugen en moord – zien we de hoofdzonden
van de satan die in hoogmoed viel en daardoor “een mensenmoordenaar van
[het] begin af” en “een leugenaar” is (Jh 8:44).
4.“Een hart dat zondige plannen smeedt” (vers 18), is een volgende gruwel
voor God. In het hart vinden de overleggingen plaats. Andere mensen zien die niet, maar God wel. Hij gruwt ervan wanneer mensen in
hun hart zonden bedenken.
5.“Voeten die zich haasten om naar het kwade te rennen” (Js 59:7; Rm 3:15),
getuigen van een duister enthousiasme en een duivelse snelheid om
het beraamde kwaad uit te voeren en bij anderen leed te veroorzaken.
6.“Een valse getuige [die] leugens blaast” (vers 19), kunnen we verbinden
met de eerder genoemde valse tong (zie 2.). Er worden nu geen lichaamsdelen meer gebruikt om personen mee aan te duiden, maar
het betreft de hele persoon. Hier gaat het om overtreding van het negende gebod: “U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste” (Ex
20:16).
7.“Die tussen broeders twisten teweegbrengt”, is een algemene beschrijving van iemand die verdeeldheid en
En ik vermaan u, broeders, geeft acht
ruzie veroorzaakt en aanwakkert (vgl. op hen die tweedracht en aanleidin­
Rm 16:17-18). Mogelijk is dit een diepte- gen tot vallen verwekken tegen de
die u geleerd hebt, en onttrekt
punt in de dingen die de HEERE haat. leer
u aan hen. Want zulke [mensen]
Het zevende punt wordt speciaal bena- dienen niet onze Heer Christus, maar
drukt (“ja, zeven”). Het is het resultaat hun eigen buik; en door vleitaal en
lofspraak bedriegen zij de harten van
van het voorgaande. De zes voorgaande de argelozen. (Rm 16:17-18)
gruwelen lopen hierop uit.
De tegenhangers van deze zeven hatelijke gruwelen zijn (1) nederigheid,
(2) het spreken van waarheid, (3) het behoud van het leven, (4) zuivere
gedachten, (5) ijverig zijn om goede dingen te doen, (6) eerlijke getuigen
en (7) vreedzame harmonie.
Wat bewaart voor een slechte vrouw | verzen 20-24
20 Mijn zoon, neem het gebod van je vader in acht
en veronachtzaam het onderricht van je moeder niet.
21 Bind ze voortdurend op je hart,
hang ze om je hals.
125
Spreuken 6
22 Als je [op weg] gaat, zal het je leiden,
als je neerligt, over je waken,
als je ontwaakt, zal dat tot je spreken.
23 Want een gebod is een lamp, en onderricht is een licht,
bestraffingen [en] vermaning zijn de weg van het leven,
24 om je te bewaren voor een slechte vrouw,
voor het gevlei van de tong van een onbekende.
Na het onderwijs over verschillende onderwerpen in de verzen 1-19 gaat de
vader vanaf vers 20 door met onderwijs over de zonde van hoererij waarmee hij in Spreuken 5 is begonnen. Dit onderwijs loopt door tot en met
Spreuken 7. Hij beschrijft twee nieuwe aspecten van die zonde. In Spreuken 2 spreekt hij over de verhouding tussen de hoer en haar man en in
Spreuken 5 belicht hij de verhouding tussen de overspelige man en diens
eigen vrouw. In de nu volgende verzen stelt hij de verhouding aan de kaak
tussen de man van de overspelige vrouw en zijn zoon als hij met de overspelige vrouw overspel pleegt. Zijn zoon zal in geval van overspel met die
man te maken krijgen.
De vader is heel praktisch. Overspel is niet alleen een zaak waarover de
gemeente tucht moet uitoefenen. Dat is een belangrijk aspect, maar er zijn
meer aspecten aan deze zonde verbonden. Zoals we eerder hebben gezien, spreekt de vader over de financiële gevolgen van overspel. Een ander
praktisch aspect is dat de zoon met de man van die vrouw te maken zal
krijgen. Daarover gaat hij nu spreken.
Voordat hij dat doet, stelt hij de zoon eerst het belang en de schoonheid
van het gebod van de vader en het onderricht van de moeder voor (vers 20).
Dit onderstreept opnieuw het belang van het onderwijs dat thuis door vader en moeder wordt gegeven. Vader en moeder voeden samen de kinderen op. Als de kinderen naar hun onderwijs luisteren, zal hen dat bewaren
voor een immoreel leven.
Om deze reden dringt de vader erop aan dat zijn zoon het gebod en het
onderricht “voortdurend” op zijn “hart” bindt (vers 21). Als het hart de bewaarplaats is van het onderwijs van de ouders, zal dat zijn beschermende functie kunnen uitoefenen op de handelingen en wegen van de jonge
mens. Hij moet ze ook om zijn hals hangen (vgl. Sp 3:3; 7:3). Dat zal hem
126
Spreuken 6
ervoor bewaren zijn hoofd te draaien naar een mooie, slechte vrouw om
haar aandacht te geven.
Het totale leven van de jonge mens zal erdoor worden bestuurd (vers 22).
Het leidt hem als hij “[op weg] gaat”, het waakt
U moet ze uw kinderen inprenten
over hem als hij “neerligt” en het spreekt tot en erover spreken, als u in uw huis
hem als hij “ontwaakt”. Het is een samenvat- zit en als u over de weg gaat, als u
neerligt en als u opstaat. (Dt 6:7)
ting van alles wat hij doet (Dt 6:7; 11:19). ´Op En leer ze aan uw kinderen door
weg gaan´ is de dagelijkse activiteit. ‘Neerlig- erover te spreken als u in uw huis
gen’ doet hij na zijn dagelijkse activiteiten. zit en als u over de weg gaat, als u
neerligt en als u opstaat. (Dt 11:19)
Nadat hij zich heeft neergelegd, ‘ontwaakt’
hij om weer ‘op weg te gaan’. Maar voordat hij gaat, is het belangrijk om
raad te vragen voor de komende dag en het gebod tot zijn hart te laten
spreken. We kunnen dit toepassen op het houden van ‘stille tijd’ voor het
lezen van Gods Woord.
Het “gebod” van de vader (vers 20a) en het “onderricht” van de moeder (vers
20b) werken als “een lamp” en “een licht” (vers 23; Ps 19:8; 119:130). Het maakt
dingen duidelijk en openbaar, het laat zien wat goed en wat verkeerd is,
zodat we weten wat we moeten doen. De “bestraffingen [en] vermaningen”
die bij de opvoeding horen, zijn een weg die naar het “leven” leidt. Wie de
terechtwijzingen opvolgt, bereikt het leven.
Licht en leven horen bij elkaar. Ze worden in het Nieuwe Testament verdiept (Jh 1:4-5). Het Woord van God is een Uw woord is een lamp voor mijn voet
lamp en een licht (Ps 119:105). Een lamp ver- en een licht op mijn pad.
licht de volgende stap; het licht schijnt ver (Ps 119:105)
vooruit, over de hele weg. De lamp en het licht corrigeren wat verkeerd is
en voeden op in wat juist is. Als we de Heer Jezus volgen, zullen we niet in
de duisternis wandelen, maar zullen we het licht van het leven hebben (Jh
8:12).
Het Woord geeft leiding en bescherming. Hier gaat het er vooral om dat
het Woord de zoon zal bewaren voor en beschermen tegen de slechte,
overspelige vrouw als hij luistert naar het gebod en het onderricht (vers 24).
De jongeling zal zich dan niet door de gladde en vleiende tong van deze
slechte vrouw laten misleiden en verleiden (Sp 2:16). Zij is “een onbekende”,
iemand die niet van of voor hem is, maar aan een ander toebehoort.
127
Spreuken 6
Neem geen vuur in je boezem | verzen 25-29
25 Begeer haar schoonheid niet in je hart
en laat ze je niet vangen met haar oogleden,
26 want door een vrouw [die] een hoer is, [komt men] tot een homp brood,
en de vrouw van een [getrouwde] man jaagt op een kostbare ziel.
27 [Als] iemand vuur in zijn boezem neemt,
zullen dan zijn kleren niet in brand vliegen?
28 Als iemand op [gloeiende] kolen loopt,
zullen dan zijn voeten niet verbranden?
29 Zo ook wie naar de vrouw van zijn naaste gaat:
al wie haar aanraakt, zal niet voor onschuldig gehouden worden.
De eerste waarschuwing voor de slechte, onbekende vrouw betreft het
hart van de jongeman (vers 25), “want daaruit zijn de uitingen van het leven”
(Sp 4:23). In het hart wordt de verzoeking geboren (Jk 1:14-15). Hij mag niet
toelaten dat in zijn hart de begeerte postvat vanwege de schoonheid van
die vrouw. Immoreel handelen begint met een begerige blik (2Sm 11:2; 13:114).
Zodra een dergelijke begeerte de kop wil opsteken, moet die direct worden geoordeeld. Wie de begeerte koestert, Maar Ik zeg u, dat ieder die een
zondigt en begaat de daad van overspel (Mt vrouw aanziet om haar te begeren,
5:28). Daarom moet hij niet naar haar ogen al overspel met haar gepleegd heeft in
zijn hart. (Mt 5:28)
kijken, want die werken als touwen waarmee
hij gebonden kan worden. Voor het begaan van de zonde van overspel
moet een hoge prijs worden betaald (vers 26). Het brengt tot de diepste armoede, “een homp brood”, en zelfs tot doodsgevaar: er wordt gejaagd op
zijn “kostbare ziel”.
Er is hier sprake van twee soorten slechte vrouwen. Er is “een vrouw die
een hoer is”, dat is iemand die haar verdorven ‘diensten’ aanbiedt om het
geld. Wie zich met haar inlaat, verarmt erdoor. Er is ook “de vrouw van een
[getrouwde] man”. Zij is uitgekeken op haar man en zoekt iemand anders
voor seksuele bevrediging. Zich met haar inlaten is nog gevaarlijker dan
zich inlaten met een hoer, want wie zich met haar inlaat, is zijn leven niet
meer zeker. Hij is volledig in haar macht. Daarbij komt dat de jaloerse
echtgenoot op zijn “kostbare ziel” zal jagen om hem te doden. De vrouw zal
128
Spreuken 6
hem met een stalen gezicht aan haar jaloerse echtgenoot overleveren (vgl.
Gn 39:16-20).
De vreemde vrouw moet worden gemeden als vuur (verzen 27-28). De kleren van wie zich toch met haar inlaat, zullen in brand vliegen (vers 27).
Toegepast wil dat zeggen dat het gedrag van de hoereerder en overspeler, zijn aanzien en waardigheid, waarvan de kleren spreken, verachtelijk
wordt (Gn 38:13-18). Er hangt niet alleen een ‘brandlucht’ aan, wat soms
even zo lijkt, maar zijn hele gedrag en waardigheid zijn verdwenen. Hij
wordt veracht.
Iemand zal niet zo dom zijn om op gloeiende kolen te lopen en dan te denken dat zijn voeten niet verbranden (vers 28). ‘Lopen’ wijst op een herhaaldelijk gebeuren; het gaat niet om iets wat incidenteel gebeurt. Het ziet op
doorgaand seksueel contact, op iemand die een hoerenloper is. Het is onmogelijk zoiets te doen zonder zichzelf te beschadigen. Dit past de vader
toe op wat er gebeurt als zijn zoon zich inlaat met de vrouw van een andere man. Hij moet dan de gevolgen dragen. Daaraan valt niet te ontkomen.
Het zijn de ‘natuurwetten’ van hoererij. Aan het einde wacht het verderf.
In vers 29 geeft de vader de slotsom. Het naar de vrouw van zijn naaste
gaan heeft de betekenis van seksuele omgang met haar hebben. Dezelfde
betekenis heeft het aanraken van haar. Wie zo intiem met de vrouw van
een ander is, wie overspel pleegt met de vrouw van zijn naaste, blijft niet
ongestraft. De straf voor de overspeler is onvermijdelijk.
Er is geen losgeld voor overspel | verzen 30-35
30 Men veracht een dief niet als hij steelt
om zijn mond te vullen, als hij honger heeft.
31 Als hij gevonden wordt, vergoedt hij het zevenvoudig:
al het bezit van zijn huis moet hij geven.
32 Wie met een vrouw overspel pleegt, is zonder verstand.
Wie dat doet, richt zijn ziel te gronde.
33 Plaag en schande zal hij vinden
en zijn smaad zal niet uitgewist worden,
34 want jaloersheid is [de] woede van een man
en hij zal geen medelijden hebben op de dag van de wraak.
129
Spreuken 6
35 Hij zal geen enkel losgeld aannemen,
en er niet in bewilligen, al vergroot men het geschenk.
In de verzen 30-31 wordt de zonde van overspel vergeleken met de zonde
van stelen. Als een dief steelt om zijn honger te stillen, is daar begrip voor,
hoewel het verkeerd is wat hij doet (vers 30). Als ze hem te pakken krijgen,
moet hij zwaar boeten voor zijn misdaad (vers 31; Ex 22:1; Lk 19:8). Het kan
hem zijn hele bezit kosten. Maar als hij zijn schuld heeft voldaan, is hij
weer een vrij man.
Bij iemand die overspel pleegt, ligt het totaal anders (vers 32). Voor iemand
die steelt omdat hij honger heeft, is begrip, maar voor iemand die de vrouw
van een ander ‘steelt’, is nooit begrip. De jongeman had bij ‘honger’ naar
zijn eigen vrouw kunnen gaan. Hij zit niet zonder brood, maar “zonder
verstand”, of zoals er letterlijk staat, hem ontbreekt het hart, hij heeft gebrek
aan hart. Wat hij doet, lijkt op genot, maar het is zelfmoord. Hij “richt zijn
ziel te gronde”.
Overspel verschaft hem een kortstondig ‘plezier’, maar wat hij vindt, is
“plaag en schande” en een “smaad” die niet uitgewist kan worden (vers 33).
Het is onmogelijk ongestraft te blijven. Er blijft alleen wraak over. Er is
niets wat die smaad kan wegnemen. Het is een hatelijke zonde voor God
en er zijn ook afschuwelijke gevolgen voor de betrokkenen. Zo praktisch is
de vader, zo praktisch is de Schrift.
Het woord dat in vers 29 is vertaald met “aanraakt”, is in dit vers vertaald
met “plaag”. We zien hier dat de relatie tussen de zonde en de straf wordt
getoond door een Hebreeuwse woordspeling. Wie een overspelige vrouw
liefkozend aanraakt, zal hard aangeraakt worden door de plagen die over
hem zullen komen.
Hij krijgt te maken met een in jaloersheid ontstoken man die woedend op
hem is (vers 34). Het medelijden dat er kan zijn voor een dief die uit honger
steelt, ontbreekt volledig voor een echtbreker bij de man met wiens vrouw
hij overspel heeft gepleegd. Op de dag van de wraak, dat is de dag dat hij
het overspel ontdekt, is wraak het enige waarin hij genoegdoening kan
vinden. De man die met zijn vrouw overspel heeft gepleegd, moet geoordeeld worden.
130
Spreuken 6
In tegenstelling tot de dief kan de overspeler of echtbreker niets vergoeden voor zijn zonde (vers 35). De jaloerse echtgenoot accepteert geen enkele
compensatie. Hoe groot het bedrag ook zou zijn, deze zaak is niet met geld
af te kopen. De overspeler kan niets doen om goed te maken wat hij heeft
gedaan. Hij kan zijn zonde niet terugdraaien. Hij moet de rest van zijn
leven met die zonde leven, als hij tenminste in leven blijft en niet door de
jaloerse man wordt gedood.
131
Spreuken 7
Inleiding
De noodzaak van seksuele zelfbeheersing, de noodzaak om ‘nee’ te zeggen
tegen aanbiedingen van lichamelijke intimiteit buiten het huwelijk, is het
overheersende thema in de toespraken van de wijsheid in Spreuken 1-9.
In dit hoofdstuk spreekt de vader daarover opnieuw tot zijn zoon (Sp 2:1619; 5:1-23; 6:20-35). Hij doet dat in de vorm van een verhaal. Het is een opvoedkundig verhaal dat de vader vertelt om de zoon ernstig te waarschuwen voor de verleiding door de vreemde vrouw. In Spreuken 6 gaat het om
een man die zo dwaas is, dat hij niet genoeg heeft aan zijn eigen bron en
naar de vrouw van zijn naaste gaat. In Spreuken 7 gaat het om een jonge,
onervaren man die zich in zijn domheid laat verleiden.
In de verzen 1-5 houdt de vader eerst weer als inleiding de waarde en
schoonheid van het gebod aan zijn zoon voor. Daarna vertelt hij in de verzen 6-23 vanuit zijn ervaring wat hij heeft gezien. Hij beschrijft een jongeman die niet per ongeluk in de buurt van de verleidster komt, maar de gevarenzone opzoekt. De jongen komt, tegen de waarschuwing van Spreuken
5:8 in, in de buurt van haar huis. Hij wilde niet hoereren, maar doet het
toch. In de verzen 24-27 houdt de vader zijn kinderen voor wat de gevolgen
zijn als zij in hun hart afwijken naar de wegen van de hoer.
Waarschuwing tegen de vreemde vrouw | verzen 1-5
1 Mijn zoon, neem mijn woorden in acht,
berg mijn geboden bij jou op.
2 Neem mijn geboden in acht en leef,
en [neem] mijn onderricht [in acht] als je oogappel.
3 Bind ze aan je vingers,
schrijf ze op de tafel van je hart.
4 Zeg tegen de wijsheid: Jij bent mijn zuster,
en noem het inzicht [je] bloedverwant,
5 opdat zij je bewaren voor de vreemde vrouw,
voor de onbekende die [jou] met haar woorden vleit.
132
Spreuken 7
Dit gedeelte begint er weer mee dat de vader zijn zoon wijst op zijn “woorden” om die in acht te nemen en op zijn “geboden” om die bij zich op te
bergen (vers 1). Als hij dat doet, zal hij leven (vers 2). Dat staat tegenover
de dood die het resultaat is van het niet luisteren ernaar (verzen 24-27). Het
leven in de ware zin van het woord wordt bedreigd als er niet wordt geluisterd. Het gaat om een zaak van leven of dood.
Daarom moet de zoon het onderricht van zijn vader in acht nemen als
zijn “oogappel”. Dit houdt in dat gehoorzaamheid aan het onderricht van
vitaal belang voor hem is, dat hij dat met de grootste zorgvuldigheid moet
bewaren om het goede zicht op deze dingen te kunnen houden. Er is geen
gevoeliger lichaamsdeel dan de oogappel (Dt 32:10; Ps 17:8; Zc 2:8).
In vers 3 worden de geboden verbonden aan de vingers. Alles wat hij met
zijn vingers doet, moet door de geboden worden aangestuurd. Ook moet
hij ze schrijven op ‘de tafel van zijn hart’. Het hart is het centrum van de
persoon. Als de geboden daar geschreven zijn, zal alles wat hij doet, overal
waar hij gaat en kijkt en alles wat hij zegt en denkt, door de geboden worden bestuurd.
“De wijsheid” moet voor hem zijn als zijn “zuster” en “het inzicht” moet
hem als het ware in het bloed zitten (vers 4). De verhouding broer-zus geeft
in het Oude Testament een nauwe band van genegenheid weer. “Zuster”
wordt ook wel gebruikt voor de echtgenote of geliefde (Hl 4:9-10). Als hij de
wijsheid als zijn zuster omhelst, zal de vreemde vrouw geen kans krijgen
hem te omhelzen (vers 13). De mens moet een voorwerp hebben waarover
hij verrukt is. Als dat niet de wijsheid is, zal de leegte met verkeerde begeerten worden gevuld. Liefde voor Gods Woord zal de macht van het
kwaad verdrijven.
Deze instructies worden allemaal gegeven met het oog op de vreemde
vrouw (vers 5). Hij zal alleen uit de strik van de verleiding blijven als hij
naar dit onderwijs van zijn vader luistert. Wie de woorden en geboden van
de vader bewaart, dat wil zeggen wie het Woord van God bewaart, wordt
daardoor zelf bewaard. Kort gezegd: Wie bewaart, wordt bewaard.
133
Spreuken 7
Het slachtoffer | verzen 6-9
6 Want door het venster van mijn huis,
door mijn traliewerk, zag ik neer.
7 Ik zag bij de onverstandigen,
ik merkte onder de jongeren een jongen zonder verstand op
8 die de straat overstak bij haar hoek
en voortschreed in de richting van haar huis,
9 in de schemering, in de avond van de dag,
te middernacht en [in] het donker.
In de verzen 6-23 geeft de vader een van de levendigste beschrijvingen van
de verleiding tot zonde die we in de Schrift hebben. Hij geeft een ooggetuigenverslag, niet als een gluurder, maar als een leraar. Zijn verslag stelt de
zonde niet als aantrekkelijk voor, maar bevat een ernstige waarschuwing
om de zonde te ontwijken en te ontvluchten.
We vinden er de elementen in waarvoor hij eerder heeft gewaarschuwd:
−−
−−
−−
−−
verkeerd gezelschap (Sp 1:10-19),
doelloos rondhangen (Sp 6:6-10),
plaatsen waar de verleiding loert (Sp 5:8) en
vooral het niet luisteren naar de woorden en geboden van de ouders
(Sp 4:1,10; 5:1,7; 6:20-22).
Het scenario van de ramp is als zo vaak een combinatie van het verkeerde
gezelschap op de verkeerde plaats op de verkeerde tijd.
In het ooggetuigenverslag vinden we
−−
−−
−−
−−
het slachtoffer in de verzen 5-9,
de verleidster in de verzen 10-12,
de verleiding in de verzen 13-20 en
de capitulatie van het slachtoffer in de verzen 21-23.
De vader begint zijn verhaal met te zeggen dat hij thuis was en door het
getraliede venster naar buiten keek (vers 6). Vervolgens gaat hij beschrijven
wat hij zag toen hij naar beneden keek. Hij zag een groep “onverstandigen”,
een groep argeloze, onervaren jongeren, die langs de weg slenterde (vers 7).
Onder die jongeren viel zijn aandacht op “een jongen zonder verstand”, let-
134
Spreuken 7
terlijk ‘een jongen zonder hart’ of ‘een jongen die het ontbreekt aan gezond
verstand’, een leeghoofd dus, een domkop.
Al slenterend stak deze jongen doelbewust de straat “bij haar hoek” over
en ging langzaam “in de richting van haar huis” (vers 8). Het is een actie die
plaatsvindt onder dekking van de duisternis (vers 9). Er worden maar liefst
vier verschillende woorden gebruikt om de duisternis te beschrijven. Het
is in de schemering op de avond van de dag, na zonsondergang, waardoor
het in het oosten heel snel middernacht lijkt, gezien de direct invallende
donkerheid.
Zowel zijn doelloosheid als de donkerheid ontneemt hem het geestelijke
inzicht om het gevaar te zien waaraan hij zich blootstelt. Daarom is hij niet
in staat om te doen wat Jozef deed en dat is de hoererij ontvluchten (Gn
39:7,10-12; 1Ko 6:18). Het is niet mogelijk, voor wie dan ook, om in een dergelijke situatie stand te houden. De enige optie is vluchten.
De verleidster | verzen 10-12
10 En zie, een vrouw kwam hem tegemoet,
uitgedost als een hoer en arglistig van hart.
11 Zij was onrustig en opstandig,
haar voeten bleven niet thuis.
12 Nu eens op straat, dan weer op de pleinen,
zij loerde bij alle hoeken.
In vers 10 verschijnt de verleidster op het toneel. Ze komt uit haar huis en
loopt de jongen tegemoet. Er kan geen onzekerheid bestaan over wat zij
wil. Ze laat dit zien in haar kleding. Ze is “uitgedost als een hoer” (vgl. Gn
38:14-15). De jongeman weet wie hij voor zich heeft. Zij is een geslepen, sluwe vrouw. Ze is “arglistig van hart”, wat haar diepgaande onoprechtheid
aangeeft, vastbesloten om de jongen te verleiden. Wat ze voorgeeft voor de
jongen te voelen, ontbreekt totaal.
Deze vrouw is “onrustig” (vers 11). Ze is vol onrust, luidruchtig en opgewonden. Ze is ook “opstandig” wat betreft Gods bedoeling met het huwelijk. Het huwelijk is voor haar een drukkend en knellend juk dat ze afwerpt. Thuis kan ze het niet uithouden. Haar onreine begeerten jagen haar
op, de straat op. Rusteloos zwerft ze buitenshuis (vers 12). Ze ligt als een
135
Spreuken 7
vijand op de loer, in een hinderlaag, om een argeloze jongen die haar weg
kruist te verleiden tot de zonde van overspel.
De verleiding | verzen 13-20
13 Zij greep hem vast en kuste hem.
Zij trok een stalen gezicht en zei tegen hem:
14 Ik moet dankoffers brengen,
ik ben vandaag mijn geloften nagekomen.
15 Daarom ben ik naar buiten gegaan, jou tegemoet
om je ijverig te zoeken en – [daar] vond ik je!
16 Ik heb mijn rustbank opgemaakt met dekens,
kleurige spreien van Egyptisch linnen.
17 Mijn slaapplaats heb ik besprenkeld
met mirre, aloë en kaneel.
18 Kom, laten we dronken worden van liefde, tot de morgen toe,
laten we samen genieten van grote liefde.
19 Want mijn man is niet thuis,
hij is voor een verre reis vertrokken.
20 Hij heeft de geldbuidel in zijn hand meegenomen,
op de dag van de volle maan zal hij thuiskomen.
De etappes in de verleiding zijn door haar zorgvuldig voorbereid. Ze weet
precies wat ze wanneer moet doen en wat ze wanneer moet zeggen. Wanneer de jongen vlak bij haar is, overrompelt ze hem (vers 13). Ze grijpt hem
vast en kust hem. Ze heeft hem in haar macht. Zonder een spier te vertrekken begint ze hem verder in te palmen, zodat ook het laatste restje innerlijke weerstand bij de jongen afgebroken wordt.
Het eerste wat ze zegt, heeft te maken met de dienst aan God (vers 14). Hieruit kunnen we opmaken dat we met een vrouw uit het volk van God te
doen hebben. Deze verdorven vrouw schrikt er niet voor terug een godsdienstig sausje over haar verwerpelijke voornemen te gieten en zo de indruk te wekken dat God aan haar kant staat. Ze had God beloofd, zo zegt
ze, dat ze Hem dankoffers zou brengen. Die had ze Hem gebracht, beweert
ze. Het dankoffer is een maaltijdoffer (Lv 7:11-21). De gedachte is dat ze het
vlees van het dankoffer bij zich heeft dat de offeraar mag eten. Nu zoekt
136
Spreuken 7
ze iemand om dat samen met haar te eten. Dat moet wel snel gebeuren,
vandaag nog, want anders bederft het.
Laat deze jongen nu toch op haar weg komen. Hij is precies de jongen voor
wie ze naar buiten is gekomen om hem tegemoet te gaan (vers 15). Wat heeft
ze haar best ervoor gedaan om hem te zoeken. En kijk eens, nu heeft ze
hem gevonden. Als dat geen leiding van God is ... Ze doet alsof ze alleen
aan hem heeft gedacht, dat hij en hij alleen haar enige liefde is. Zo geeft ze
hem het gevoel dat hij heel speciaal voor haar is.
Maar wat een wereld vol leugen en bedrog vertegenwoordigt zij. Zo gaat
een overspelige altijd te werk, met leugen en bedrog. Er is voor haar niets
speciaals aan haar prooi. In een overspelige verhouding ben je niet geliefd,
ben je niet speciaal. Integendeel, je wordt bedrogen, gebruikt, verkracht.
Het pad van de dood is niet aangenaam, maar veroorzaakt eindeloze
kwelling.
De handeling van overspel is volkomen onpersoonlijk. Iemand die met een
hoer gemeenschap heeft, is één lichaam met haar en niet één vlees. In het
huwelijk zijn man en vrouw één vlees, dat is een totale eenheid van geest,
ziel en lichaam. Bij hoererij gaat het alleen om het lichaam. Het lichaam
is speelgoed, je bent zelf niets, niets meer dan een onpersoonlijk speeltje.
Van de eetkamer, waarheen ze hem uitnodigt om daar samen te eten, verplaatst ze ineens de aandacht naar haar slaapkamer. Ze beschrijft het beddengoed en de geur die zij heeft aangebracht (verzen 16-17). Zo visualiseert
ze haar zondig bedrijf en prikkelt ze zijn begeerte. Daar en in die atmosfeer
moet de liefde worden ‘bedreven’. Dit is nog eens extase, daar is niets mee
te vergelijken. Ze heeft alles zorgvuldig en ‘met smaak’ voorbereid.
Dan komt onomwonden de uitnodiging om bij haar te komen (vers 18). Ze
biedt hem een hele nacht lichamelijk plezier aan. Kom bij mij en laten we
dronken worden van liefde, de hele nacht door. Dit is het grote genieten,
dit is pas liefde! Dit is puur genot, de echte, complete en diepe verzadiging
van liefde.
Over haar man hoeft de jongen zich niet druk te maken (vers 19). Letterlijk
staat er niet ‘mijn’ man, maar ‘de’ man. Door zich zo over hem uit te laten
toont ze dat ze hem heeft opgegeven als haar man. Ook zou het spreken
over ‘mijn man’ de jongeling er alsnog van kunnen weerhouden met haar
137
Spreuken 7
mee te gaan. Ze verzekert hem dat hij niet bang hoeft te zijn dat ‘de man’
plotseling zal thuiskomen. Hij is niet thuis en zal voorlopig ook niet thuiskomen, want “hij is voor een verre reis vertrokken”.
Ze onderstreept die leugen door te zeggen dat hij veel geld heeft meegenomen voor zijn levensonderhoud (vers 20). Dat hij pas op de dag van de
volle maan zal thuiskomen, is een extra argument ter geruststelling. Als
het volle maan is, kan het niet aardedonker zijn. Nu is het geen volle maan,
maar aardedonker en kunnen zij gewoon hun gang gaan (vers 9).
Haar hele verhaal komt erop neer dat God tevreden is gesteld, dat de man
buiten beeld is en dat haar volgen het enige is wat de jongen hoeft te doen.
Al de leugens die zij gebruikt, zijn keer op keer en door de eeuwen heen
herhaald:
−− Overspel is een ‘geheiligde’ actie.
−− De verleidster doet alsof de ander heel veel voor haar betekent, ze
doet alsof ze alleen van hem houdt.
−− Wat er te genieten valt, is het toppunt van liefde en daarvoor is de
ander gemaakt.
−− Degene die verleid wordt, hoeft niet bang te zijn, want het wordt geheim gehouden.
De meeste van deze leugens worden gebruikt in elke overspelige verhouding. Ze duiken op in een breed scala van seksuele zonden, ook in ‘privézonden’, zoals zelfbevrediging en het kijken naar pornografie. Maar het is
duidelijk dat wie overspel pleegt, een leugenaar is, iemand die absoluut
niet te vertrouwen is. Wie de intiemste band van vertrouwen breekt, de
belofte van trouw, is in geen enkele andere relatie te vertrouwen. Hoe zou
iemand trouw zijn aan welke belofte dan ook als hij niet trouw is aan de
belofte van trouw aan zijn vrouw?
De capitulatie van het slachtoffer | verzen 21-23
21 Zij haalde hem over door haar grote overredingskracht,
zij verleidde hem door het gevlei van haar lippen.
22 Meteen ging hij achter haar aan,
zoals een rund ter slachting gaat
en zoals een dwaas [in] een enkelboei als straf,
138
Spreuken 7
23 totdat een pijl zijn lever splijt,
zoals een vogel zich haast naar een strik,
en niet weet dat het tegen zijn leven gericht is.
De wijsheid en de oprechtheid van een Jozef zijn nodig om zich tegen een
dergelijke redenering en vleierij te kunnen verzetten. “Haar grote overredingskracht” (vers 21) heeft alle kracht om ‘nee’ te zeggen uit hem verdreven.
“Het gevlei van haar lippen” is bij hem binnengekomen en heeft alle weerstand bij hem weggesmolten. Ze heeft de jongeman overgehaald om haar
te volgen.
De nederlaag is plotseling en onherroepelijk een feit (vers 22). Hij gaat meteen met haar mee. We zien hem achter haar aansjokken als een rund, echter niet als een rund dat naar een grazige weide gaat, maar “zoals een rund
ter slachting gaat”. Hij gaat niet het plezier tegemoet, maar zijn dood. Een
reclamecampagne tegen onverantwoord gebruik van vuurwerk heeft de
slagzin: Je bent een rund als je met vuurwerk stunt. Een variant in verband
met wat Salomo hier zegt, is: Je bent een rund als je met porno stunt.
Hij is “een dwaas” die met “een enkelboei als straf” naar de gevangenis wordt
gebracht (vgl. Pr 7:26; Ri 16:16-19). Stompzinnige dieren zien geen verband
tussen een valstrik en de dood. Evenzo zien stompzinnige mensen geen
verband tussen hun zonde en de dood. Hij moet de prijs voor de zonde betalen, de dood: “Want het loon van de zonde is de dood” (Rm 6:23). Deze zonde
kost hem zijn leven.
De uitdrukking “totdat een pijl zijn lever splijt”, verwijst mogelijk naar het
knagen van een schuldig geweten, het besef dat hij geestelijke en lichamelijke verwoesting zal oogsten (vers 23). Hij is als een vogel die alleen
maar oog heeft voor het aas, maar daarbij de strik niet ziet. Hij vliegt op
het aas af omdat het zo aantrekkelijk is en omdat hij het nodig heeft om
verder te kunnen leven. Maar hij beseft niet dat het tegenovergestelde het
geval is. Het aas is tegen zijn leven gericht. Door eropaf te vliegen, vliegt
hij zijn dood tegemoet. De geur van het bed van de hoer verandert in een
doodsgeur en de korte nacht van genot verandert in een eeuwige nacht
van kwelling.
139
Spreuken 7
Laat je hart niet afwijken naar haar wegen | verzen 24-27
24 Nu dan, kinderen, luister naar mij
en sla acht op de woorden van mijn mond.
25 Laat je hart niet afwijken naar haar wegen,
laat het niet afdwalen op haar paden.
26 Zij heeft immers vele dodelijk gewonden doen neervallen,
geweldig [veel] zijn allen die zij heeft gedood.
27 Haar huis is een weg naar het graf,
die afdaalt naar de binnenkamers van de dood.
In de verzen 24-27 hebben we de straat de rug toegekeerd en zijn we terug
in de kamer van de onderwijzende vader. Daar schildert hij nog een keer
in felle kleuren voor zijn kinderen wat de gevolgen van overspel zijn. Hij
heeft het voorgaande verhaal niet verteld om zijn kinderen te vermaken,
maar om hen te waarschuwen. Nu de les getrokken wordt, moeten ze goed
bij de les blijven.
Met de woorden “nu dan” sluit hij aan op wat hij heeft laten zien als het
resultaat van de zonde (vers 24). Hij roept zijn “kinderen” op naar hem te
luisteren en acht te slaan op zijn woorden. Ze moeten zich in hun hart
voornemen om niet naar de wegen van de hoer af te wijken en het hart
niet te laten afdwalen naar haar paden (vers 25). Onder “haar wegen” en
“haar paden” kunnen we bijvoorbeeld het koesteren van onreine gedachten, verderfelijke fantasieën, vuile conversatie, smerige lectuur en dwaas
gezelschap verstaan. We moeten een eerste stap op die wegen en paden
schuwen als de dood. Als we vertrouwd raken met de zonde, verzwakt
de afschuw ervan. Van lieverlee zal er zelfs genegenheid voor de zonde
ontstaan.
Omgang met een hoer leidt naar de dood (vers 26). Velen die op haar weg
zijn gekomen, zijn in de dood terechtgekomen, onder wie vooraanstaande
of “geweldige” mensen. Een voorbeeld daarvan is Simson (Ri 16).
De weg naar het huis van de vreemde vrouw “is een weg naar het graf”. Het
is de weg naar beneden, “naar de binnenkamers van de dood” (vers 27). Het
einde van een overspelige relatie is niet ultiem plezier, maar verwoesting.
Het geeft niet het speciale gevoel dat ware intimiteit wel geeft. De kinderen moeten zich niet vergissen: het pad van schijnbaar plezier is het pad
140
Spreuken 7
van de dood. Het huis van de hoer staat in de ware zin van het woord op
een doodlopende weg.
141
Spreuken 8
Waar en tot wie de Wijsheid roept | verzen 1-5
1 Roept Wijsheid niet
en laat Inzicht Haar stem [niet] klinken?
2 Op de top van hoogten, langs de weg,
[op] een kruispunt van paden, staat Zij.
3 Terzijde van de poorten, voor aan de stad,
[bij] de ingang van de deuren, roept Zij luid:
4 Tot u, mannen, roep Ik
en Mijn stem [klinkt] tot de mensenkinderen.
5 Onverstandigen, begrijp [met] schranderheid
en dwazen, begrijp [met] verstand.
Nadat de verleidende en misleidende vreemde vrouw aan het woord is
geweest (Sp 7), verheft nu de “Wijsheid” Haar stem (vers 1; vgl. Sp 1:20-22).
De Wijsheid wordt hier weer als een Goddelijk Persoon voorgesteld. De
Wijsheid is Christus. Hetzelfde geldt voor “Inzicht”. Ook dat is een personificatie van Christus. De verzen 1-21 wijzen op de Heer Jezus. Hij heeft in
Zijn leven als de Wijsheid tot de mensen geroepen en als het Inzicht Zijn
stem tot hen laten klinken. Nu Hij in de hemel is, doet Hij dat door Zijn
dienaren.
De vragende vorm waarin vers 1 staat, benadrukt het feit dat niemand een
geldig excuus heeft om de oproep van de Wijsheid of het Inzicht te negeren.
Het antwoord op de vraag kan niet anders dan bevestigend zijn. Niemand
kan zich aan Haar roepstem onttrekken, want die dringt tot iedereen door.
Ze spreekt niet geheimzinnig, in het donker, zoals de overspelige vrouw
in Spreuken 7, maar “roept” luid en “laat ... Haar stem klinken”. ‘Roepen’ en
‘de stem laten klinken’ hebben beide de betekenis van de stem verheffen.
We zien in dit vers weer het Hebreeuwse parallellisme, waarbij de tweede
regel de eerste regel met andere woorden bevestigt.
De plaatsen waar Ze staat, zijn met zorg uitgekozen. Het zijn plaatsen
waar Ze door iedereen gezien kan worden, “op de top van hoogten”, en waar
veel mensen uit allerlei richtingen aanwezig zijn, “langs de weg” en “[op]
142
Spreuken 8
een kruispunt van paden” (vers 2). Ze laat Haar stem ook horen “terzijde van de
poorten, voor aan de stad” (vers 3). Dat zijn de plaatsen waar handel wordt gedreven en recht wordt gesproken, waar dus ook veel mensen zijn. Iedereen
die de stad ingaat of uitgaat, hoort Haar. Ze staat ook “[bij] de ingangen van
de deuren”, waarbij we kunnen denken aan de tempeldeuren of de deuren
van de huizen. Ze is overal waar mensen zijn.
Ze roept tot de “mannen” en Haar stem klinkt “tot de mensenkinderen” (vers
4). Iedereen wordt aangesproken. De Wijsheid richt Zich niet slechts tot
een uitverkoren groepje intellectuelen of godsdienstig ingewijden alsof Zij
alleen ‘op niveau’ zou willen praten. Nee, Ze is voor iedereen beschikbaar
en sluit niemand buiten. Het is ermee als met de zendingsopdracht om
wereldwijd het evangelie te verkondigen en En Hij zei tot hen: Gaat heen in de
daarmee zonder uitzondering ieder mens te hele wereld en predikt het evangelie
aan de hele schepping. (Mk 16:15)
bereiken (vgl. Mk 16:15).
Alle mensen weten wel wat goed en kwaad is. Ze doen echter niet het goede, maar het kwade. Dat houdt de Wijsheid alle mensen voor. Niemand
die zich voor de rechterstoel van Christus moet verantwoorden, zal kunnen zeggen: ‘Ik wist het niet.’
De Wijsheid richt Zich te midden van alle mensen met een speciaal woord
tot “onverstandigen ... en dwazen” (vers 5). Zij hebben Haar het meest nodig
en zijn het meest geneigd Haar te negeren. In Haar genade zegt Ze tot de
onverstandigen, de dommeriken, dat zij toch “[met] schranderheid” zullen
begrijpen waar het in het leven om gaat. Ze wil dat zij zich bekeren van
hun domheid en Haar in hun leven toelaten. Dan zullen ze leven en niet
omkomen.
Hetzelfde geldt voor de dwazen. De dwazen zijn al veel verder van de
Wijsheid verwijderd dan de onverstandigen. Toch betrekt de Wijsheid ook
hen in Haar oproep. Het is nog niet te laat om “[met] verstand” te gaan
begrijpen, dat wil zeggen om hun dwaasheid in te zien en bij zinnen te
komen. Als ze tot zichzelf komen, zullen ze inzien en er inzicht in krijgen
dat ze het oordeel tegemoet lopen en zich bekeren.
143
Spreuken 8
Wat de Wijsheid roept | verzen 6-9
6 Luister, want Ik zal vorstelijke dingen spreken,
het openen van Mijn lippen [brengt] wat billijk is.
7 Ja, Mijn gehemelte zal waarheid tot uiting brengen:
goddeloosheid is voor Mijn lippen een gruwel.
8 Alle woorden uit Mijn mond zijn in gerechtigheid [gesproken],
er is niets verdraaids of slinks in.
9 Ze zijn oprecht voor ieder die begrijpt,
juist voor hen die kennis willen vinden.
De Wijsheid roept alle mensen op om naar Haar te luisteren (vers 6). Zij is
er voor iedereen. Er is geen bijzondere intelligentie nodig om te begrijpen
wat Zij zegt, maar een gewillig hart. De inhoud van haar woorden is van
de grootste zuiverheid en bijzonder waardevol. Wat Zij zegt, zijn “vorstelijke dingen”. Het zijn verheven dingen, dingen van uitstekende kwaliteit
en van een edel, hoogstaand karakter. Als Ze Haar lippen opent, laat Ze
horen “wat billijk is”, dat wil zeggen wat oprecht en terecht is.
Voorafgegaan door een bekrachtigend “ja” zegt Ze: “Mijn gehemelte zal
waarheid tot uiting brengen” (vers 7). Ze spreekt de waarheid, dat wil zeggen
Gods waarheid, over alle dingen. Als de hoer de jongeling voorhoudt hoe
haar slaapkamer eruitziet en hoe het er ruikt (Sp 7:16-17), liegt ze hem niets
voor, maar spreekt ze daarover de waarheid. Het is echter niet Gods waarheid. In het licht van Gods waarheid kunnen mensen weten hoe de dingen
zijn, of ze goed of slecht zijn, en hoe ze verband met elkaar houden.
Tegenover de waarheid die de Wijsheid spreekt, staat dan ook niet de onwaarheid of de leugen, maar de “goddeloosheid”. “Goddeloosheid” betekent
dat er zonder God wordt geleefd, dat er met Hem geen rekening wordt gehouden. Voor de lippen van de Wijsheid is het spreken van goddeloosheid
daarom ook “een gruwel”.
Het is van het grootste belang om naar de waarheid uit de mond van de
Wijsheid te luisteren. “Alle woorden” die Zij spreekt, “zijn in gerechtigheid
[gesproken]” (vers 8). Je kunt elk van Haar woorden absoluut vertrouwen.
Het zijn woorden die aan ieder mens en elke zaak recht doen en mensen
op de rechte weg leiden. In Haar woorden is niets van het tegenovergestel-
144
Spreuken 8
de aanwezig. Er is absoluut “niets verdraaids of slinks in”, niets wat tegen de
waarheid van de Schrift ingaat of in strijd is met de gezonde leer.
Wie de juiste gezindheid heeft, begrijpt dat Haar woorden “oprecht” zijn
(vers 9). Wie al op het pad van de wijsheid wandelt, is nog beter in staat
Haar te begrijpen. Oprechtheid is nodig om de wijsheid te begrijpen, en
niet intelligentie, geleerdheid of slimheid. De juistheid van Haar woorden
wordt begrepen door allen die ernaar verlangen om kennis te vinden.
De waarde van de wijsheid | verzen 10-21
10 Neem Mijn vermaning aan en niet zilver,
want kennis is verkieslijker dan bewerkt goud.
11 Want wijsheid is beter dan robijnen,
en al uw wensen zijn er niet mee te vergelijken.
12 Ik, Wijsheid, Ik woon [bij] schranderheid
en vind kennis door [alle] bedachtzaamheid.
13 De vreze des HEEREN is het kwade te haten;
hoogmoed, trots en de verkeerde weg
en een mond [vol] verderfelijke dingen haat Ik.
14 Bij Mij is raad en wijsheid.
Ik ben Inzicht, bij Mij is kracht.
15 Door Mij regeren koningen,
verordenen vorsten gerechtigheid.
16 Door Mij heersen vorsten,
en edelen, alle rechters op aarde.
17 Ik heb lief wie Mij liefhebben,
en wie Mij ernstig zoeken, zullen Mij vinden.
18 Rijkdom en eer is [er] bij Mij,
duurzaam bezit en gerechtigheid.
19 Mijn vrucht is beter dan bewerkt goud en dan zuiver goud,
Mijn opbrengst [beter] dan het beste zilver.
20 Ik loop op het pad van de gerechtigheid,
midden op de paden van het recht,
21 om wie Mij liefhebben, in erfelijk bezit te laten nemen wat er is,
en Ik zal hun schatkamers vullen.
145
Spreuken 8
Als iemand de vermaning (of het onderwijs) van de Wijsheid aanneemt,
wordt hij daardoor rijker dan hij ooit van De wet uit Uw mond is mij beter
zilver kan worden (vers 10; vgl. Ps 119:72). dan duizenden [stukken] goud of zilver.
Het aannemen van vermaning leidt tot (Ps 119:72)
“kennis”. Het bezit van kennis is te verkiezen boven “bewerkt goud”. “Wijsheid” gaat de waarde van “robijnen” ver te boven (vers 11). Wat iemand ook
maar aan aardse rijkdom zou kunnen wensen, het is niet te vergelijken met
de Wijsheid en wat Zij oplevert. Door de waarde die Wijsheid voor het leven heeft, is Zij meer te wensen dan iets anders.
Haar woonplaats, waar de Wijsheid thuis is, is bij “schranderheid” (vers 12).
Dit houdt in dat Zij scherpzinnig is, dat Ze een scherp en helder inzicht
bezit zowel in mensen als in dingen en gebeurtenissen. De juiste kennis om
te handelen vindt Ze door “bedachtzaamheid” of nadenkendheid. Bedachtzaamheid is de bekwaamheid om goede plannen te maken en doordachte beslissingen te nemen. Ze laat Zich niet verleiden tot een overhaast en
daardoor verkeerd handelen. Ze heeft de kennis om te weten wat Ze moet
doen omdat Ze bedachtzaam is.
We zien deze eigenschappen – schranderheid en bedachtzaamheid – op
volmaakte wijze bij de Heer Jezus. Hij wist altijd wat Hij op welke tijd
moest doen. Zo betaalde Hij, om nodeloze aanstoot te voorkomen, de tempelbelasting, hoewel Hij daarvan als Koning vrij was en Hij ook Zijn discipelen als Zijn onderdanen daarvan vrij verklaarde (Mt 17:27). Wat de mens
betreft, wist Hij wat er in hem was en liet Hij Zich niet bedriegen door
uiterlijke schijn (Jh 2:23-24). We zien hier enkele van de vele schatten van
wijsheid en kennis die in Hem verborgen zijn (Ko 2:3).
Schranderheid en bedachtzaamheid (vers 12) functioneren alleen als ze bestuurd worden door “de vreze des HEEREN” (vers 13). Tegelijk is het zo, dat
de vreze des HEEREN voert tot het haten van “het kwade”. Het kwade is te
zien in de verleiding van de overspelige vrouw in het vorige hoofdstuk.
Meer algemeen heeft het betrekking op het haten van hoogmoed, trots, een
verkeerde weg en verkeerde woorden.
“Hoogmoed” en “trots” zitten in de mens, in het zondige vlees. Als we deze
zonden hun gang laten gaan en ze niet oordelen als ze zich willen laten
gelden, brengen ze ons op “de verkeerde weg”. Op die verkeerde weg zijn
146
Spreuken 8
mensen met “een mond [vol] verderfelijke dingen”, dingen die God haat. Wereldse mensen kijken heel anders aan tegen de dingen die wij moeten haten. Zij spreken over ‘een andere manier van leven’, over het maken van
‘een andere keus’, en dwingen ons om hun manier van leven te tolereren
en die zeker niet als kwaad en zondig te betitelen.
Wijsheid komt tot uiting in raad en wijsheid, inzicht en kracht (vers 14).
Ze zijn bij de Wijsheid aanwezig. Inzicht is niet alleen als een eigenschap
in Haar aanwezig, maar Zij is Inzicht, het is Haar Wezen. Wat bij Haar
aanwezig is, is wat Haar kenmerkt. Bij Haar is “raad en wijsheid”. Bij Haar
is ook “kracht” om alles te doen wat Zij naar Haar raad en wijsheid nodig
acht. We zien hier weer dat de Wijsheid Christus is. Een van Zijn Namen
is “Raadsman” (Js 9:5). De Geest Die Hem leidt, is “de Geest van wijsheid en
inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN” (Js 11:2).
De Wijsheid is ook de bron van alle aardse macht en gezag. Door Haar
regeren de koningen (vers 15), niet omdat Zij het toelaat, maar omdat Zij
het bepaalt (Rm 13:1-6). Zij stelt koningen aan (Dn 2:21). Een koning heeft
meestal het besef dat hij goed of slecht kan regeren. Regeren kan alleen
goed gebeuren door de Wijsheid. Wie niet naar de Wijsheid vraagt, zal
slecht regeren, zoals we zien bij de koningen van Israël en sommige koningen van Juda.
De Wijsheid laat vorsten (mogelijk provinciebestuurders, lagere overheden) gerechtigheid verordenen. Deze vorsten schrijven zaken voor en leggen die schriftelijk vast; het zijn zaken die de gerechtigheid, het recht van
God, dienen. Zonder de Wijsheid kunnen zij niets voorschrijven wat in
overeenstemming met het recht van God is; door de Wijsheid kan dat wel.
Evenals de koningen heersen ook de vorsten door de Wijsheid (vers 16). Dit
geldt ook voor de “edelen”, de voorname mannen, als zij op een weldadige
manier leiding geven. Ook allen die overal op aarde hun functie als rechter
uitoefenen, kunnen dat alleen op de juiste wijze, dus rechtvaardig in overeenstemming met het recht van God, doen door de Wijsheid. Uit zichzelf
kunnen zij dit niet. Hoe wijs en rechtvaardig moet de Wijsheid zijn als de
machtigste mensen op aarde niet zonder Haar op een rechtvaardige en
weldadige wijze kunnen besturen.
147
Spreuken 8
Iemand zal alleen waardering voor de Wijsheid hebben als hij liefde voor
Haar heeft (vers 17). Dan is er verbinding met Haar. Het gaat dus om de
gesteldheid van het hart tegenover de Wijsheid. Waar liefde voor de Wijsheid is, wordt die liefde door Haar beantwoord met wederliefde. Liefde
voor de Wijsheid blijkt uit het “ernstig zoeken” Als nu aan iemand van u wijsheid
of ijverig zoeken naar Haar. Dit heeft Salomo ontbreekt, laat hij die aan God vraDie aan allen mild en zonder
gedaan (1Kn 3:9). De belofte voor wie dat gen,
verwijt geeft en zij zal hem gegeven
doet, is dat hij Haar vindt, Haar aantreft, worden. (Jk 1:5)
Haar in bezit krijgt (Jk 1:5).
De Wijsheid stelt een rijke beloning in het vooruitzicht voor wie Haar zoeken, want Ze wijst erop dat “rijkdom en eer” bij Haar is (vers 18). Zo maakt
Ze het wel heel aantrekkelijk om ernstig naar Haar op zoek te gaan. Ze
voegt er nog aan toe dat ook “duurzaam bezit Verzamelt u geen schatten op de
en gerechtigheid” bij Haar is. Het mag duide- aarde, waar mot en afvreter ze bederft
en waar dieven inbreken en stelen;
lijk zijn dat het hier niet om aards bezit gaat, maar verzamelt u schatten in [de]
want dat kan iemand zomaar ontvallen (Sp hemel, waar geen mot of afvreter ze
bederft en waar dieven niet inbreken
23:5). Het gaat om schatten in de hemel die
of stelen. (Mt 6:19-20)
niemand kan wegnemen (Mt 6:19-20).
Duurzaam bezit kan per definitie alleen eeuwig bezit en niet het tijdelijke
bezit zijn en wordt daarom uiteindelijk in het leven na dit leven genoten
en niet in het leven hier en nu. Ook gerechtigheid is iets wat zich niet in
termen van goud of zilver laat vertalen. Goud kun je krijgen of erven, wijsheid niet. Wijsheid kan alleen gevonden worden door wie ernaar zoeken.
Ook gerechtigheid is een kwaliteit die niet met de aarde, maar met God in
verbinding staat. Het is een kenmerk van God in Zijn handelen met mensen. In de manier waarop Hij met mensen omgaat, is Hij altijd in overeenstemming met Zijn eigen rechtvaardige Wezen.
Wie de Wijsheid hebben gevonden, zullen Haar “vrucht” genieten (vers 19).
Haar vrucht is wat Zij voortbrengt, alles wat uit Haar voortkomt. We kunnen daarbij denken aan alle zegeningen die door genade ons zijn gegeven,
zoals verlossing, verzoening, vergeving, rechtvaardiging, het zoonschap,
het eeuwige leven. We kunnen ook denken aan de vrucht van de Geest
(Gl 5:22), die Hij geeft aan ieder die met de Wijsheid in verbinding is. Die
vrucht behoort Haar toe, maar Zij geeft die aan allen die Haar vinden. Die
148
Spreuken 8
vrucht “is beter dan bewerkt goud en dan zuiver goud”. Het is duidelijk dat het
niet om aardse voorspoed gaat, maar om geestelijke vrucht.
Dat geldt ook voor Haar “opbrengst”. Opbrengst is een begrip van de
markt, van de handel, een begrip dat hier geestelijk moet worden toegepast. Wat de Wijsheid oplevert aan vrucht en opbrengst, betreft geen materiële rijkdom, want Haar vrucht en opbrengst zijn beter dan wat goud en
zilver in hun zuiverste vorm op- Fijn goud kan niet in ruil voor haar gegeven worden,
leveren (vgl. Jb 28:15). Het pro- en haar prijs kan niet met zilver worden afgewogen.
(Jb 28:15)
duct van de wijsheid, wat uit de
wijsheid voortkomt, is beter dan wat je met goud en zilver kunt verkrijgen.
De Wijsheid loopt (vers 20). Het is de bedoeling dat wij Haar volgen zoals
kinderen hun ouders doen, soldaten hun generaal, leerlingen hun leraar
en schapen hun herder. Zij leidt Haar volgelingen “op het pad van de gerechtigheid”. Wie Haar volgen, wandelen op hetzelfde pad. Ze gaat hen voor
“midden op de paden van het recht” en vermijdt daardoor een afwijking naar
rechts of naar links. De volgeling van de Wijsheid is niet formeel en ook
niet losbandig. Hij blijft van beide uitersten ver verwijderd. Hij volgt geen
droog, doods systeem, en ook geen opgeklopte, vrijblijvende beginselen.
Het erfelijk bezit is het deel van allen die de Wijsheid liefhebben (vers 21).
Het is geen verdienste, ook geen gift, maar een recht. Het is wel een geschonken recht, omdat het verbonden is aan de Heer Jezus Die dit recht
heeft verworven. Het erfelijk bezit is Hijzelf. Van hen die Hem als hun
erfelijk bezit hebben, vult Hij ook nog de “schatkamers” van hun hart (Lk
6:45). Wat Hij van Zichzelf in hun hart legt, is niet aan waardevermindering
onderhevig.
De Wijsheid is een eeuwige Persoon | verzen 22-31
22 De HEERE bezat Mij [aan] het begin van Zijn weg,
[al] vóór Zijn werken, van oudsher.
23 Van eeuwigheid af ben Ik gezalfd geweest,
vanaf het begin, vanaf de tijden voordat de aarde [er was].
24 Toen er [nog] geen diepe wateren waren, werd Ik geboren,
toen er [nog] geen bronnen waren, zwaar van water.
25 Voordat de bergen waren verzonken,
vóór de heuvels, werd Ik geboren.
149
Spreuken 8
26 Hij had de aarde en de velden nog niet gemaakt,
evenmin het begin van de stofjes van de wereld.
27 Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar,
toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed,
28 toen Hij de wolken daarboven sterk maakte,
Hij de bronnen van de watervloed versterkte,
29 toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde,
zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden,
toen Hij de fundamenten van de aarde verordende,
30 was Ik bij Hem, [Zijn] Lievelingskind,
Ik was dag aan dag [Zijn] bron van blijdschap,
te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht,
31 al spelend in de wereld van Zijn aardrijk.
Mijn bron van blijdschap [vond Ik] bij de mensenkinderen.
In de vorige verzen hebben we de Wijsheid horen roepen. Haar roep is
zonder uitzondering tot ieder mens gekomen. In de verzen 22-31 vertelt de
Wijsheid Wie Zij is. We vinden in deze verzen een prachtige beschrijving
van de Heer Jezus, want om Hem gaat het. Hij, de eeuwige Zoon, is de
Wijsheid in Persoon. Als we de vraag zouden stellen hoelang God al wijs
is, is het antwoord eenvoudig dat de Wijsheid net zolang heeft bestaan als
God bestaat, dus eeuwig. Er is immers geen moment te bedenken waarop
God niet wijs was om dat vervolgens op een zeker moment te worden.
Hiermee wordt een afdoend antwoord gegeven op de vraag hoelang de
Heer Jezus bestaat.
Dat blijkt uit het eerste wat de Wijsheid over Zichzelf zegt. Zij was bij God,
de HEERE, nog voordat er iets van Gods werken zichtbaar was (vers 22).
Vóór de grondlegging van de wereld was de Wijsheid als een onderscheiden Persoon bij God. De evangelist Johannes bevestigt dat. Hij schrijft: “In
[het] begin was het Woord; en het Woord was bij God” (Jh 1:1). “Het Woord” is
ook de Heer Jezus.
Het is opmerkelijk dat de Wijsheid begint met te spreken over de HEERE,
de God van het verbond met Zijn volk. Met Hem is Zij ten nauwste verbonden. Hoe nauw, dat zegt Zij vervolgens. De HEERE bezat Haar “[aan]
het begin van Zijn weg”. Een verkeerde en misleidende vertaling zegt dat de
HEERE Haar ‘schiep’ in plaats van ‘bezat’. Maar Christus, de Zoon, zegt
150
Spreuken 8
als de Wijsheid dat de HEERE
Hem bezat “[aan] het begin van
Zijn weg, al vóór Zijn werken,
van oudsher” (vgl. Mi 5:1).
En u, Bethlehem-Efratha,
[al] bent u klein om te zijn onder de duizenden van Juda,
uit u zal Mij voortkomen
Die een Heerser zal zijn in Israël.
Zijn oorsprongen zijn van oudsher,
van eeuwige dagen af. (Mi 5:1)
Toen God Zijn weg met de
wereld begon, toen Hij Zijn werken tot stand bracht, deed Hij dat door de
Zoon, Die “van oudsher”, dat is van eeuwigheid af, bij Hem was. Christus
is het begin van de schepping van God, wat betekent dat Hij aan het begin
van al Gods scheppingswerken staat, dat Hij is begonnen met de schepping en die ook heeft voltooid (Gn 1-2; Jh 1:3; Ko 1:16-17; Hb 1:2). Uit Hem is
de hele schepping voortgekomen. Hij was bij God als de Wijsheid van al
Gods werken. Al Gods werken zijn door Zijn wijsheid tot stand gebracht.
De Wijsheid Zelf is dus niet geschapen, maar is van eeuwigheid bij God.
De Wijsheid is van eeuwigheid af gezalfd (vers 23). Zalving heeft te maken
met de bestemming tot een bepaald doel. In het Oude Testament werden
koningen en priesters gezalfd om te zijn waartoe ze waren bestemd. Op
dezelfde wijze is de Wijsheid, Christus, door God tevoren tot een bepaald
werk bestemd. Iets dergelijks zien we met betrekking tot het verzoeningswerk van Christus, waarvoor Hij door God tevoren als het Lam was “voorgekend vóór de grondlegging van de wereld” (1Pt 1:20). Het werk waarover het
hier gaat, is het werk van de schepping. De Wijsheid was er “vanaf het
begin, vanaf de tijden voordat de aarde [er was]”.
Dat de Wijsheid “geboren” is – dat wordt twee keer gezegd: in vers 24 en in
vers 25 –, wil zeggen dat Christus op een bepaald moment als Schepper is
gaan handelen. Wat in God aanwezig is, wordt zichtbaar. Het is vergelijkbaar met wat er bij de geboorte van een kind gebeurt. Een kind dat geboren
wordt, is al in de moederschoot aanwezig, maar wordt bij de geboorte
zichtbaar. De Wijsheid bewijst Haar voorbestaan door te gaan handelen
als er nog niets is, als er “[nog] geen diepe wateren” zijn en “[nog] geen bronnen ..., zwaar van water” (vers 24). Hetzelfde geldt voor “de bergen” en “de
heuvels” (vers 25) die ook hun [Al] vóór de bergen geboren waren
ontstaan te danken hebben en U de aarde en de wereld voortgebracht had,
ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U God. (Ps 90:2)
aan Hem Die er was (Ps
90:2).
151
Spreuken 8
De nadruk in dit hele gedeelte ligt op het eeuwig (voor)bestaan van Christus. Het is van groot belang om daaraan vast te houden. Alles wat er is,
is door Hem geschapen. Het heeft dus een begin, terwijl Hij dat Zelf niet
heeft. Er is niet zoiets als ‘eeuwige materie’. Alleen de drie-enige God is
eeuwig. De Zoon was er “toen de aarde en de velden nog niet gemaakt” waren
(vers 26). Na de wateren en de hoogten van de beide vorige verzen lijkt het
hier te gaan om de meer bewoonbare delen van de aarde. Met “de stofjes
van de wereld” worden de bestanddelen bedoeld waaruit de aarde bestaat,
waaronder ook de bodemschatten. Alles heeft een begin en dat begin is er
door Hem.
Het Woord was in het begin, wat betekent dat Hij er was bij alles wat een
begin heeft en dat Hij Zelf geen begin heeft. Hij is het begin van alles (Jh
1:1). God is de grote Architect, Die alles ge- Dan is er toch voor ons maar één
bouwd heeft door de Wijsheid. Hij heeft alles God, de Vader, uit Wie alle dingen
zijn, en wij voor Hem; en één Heer,
door de Zoon geschapen (1Ko 8:6). Alles is Jezus Christus, door Wie alle dingen
door het Woord geworden. Dit gedeelte uit zijn, en wij door Hem. (1Ko 8:6)
Spreuken 8 wordt in de eerste verzen van Johannes 1 verklaard.
De Zoon is ook betrokken bij het gereedma- En: ‘U, Heer, hebt in [het] begin de
ken van de hemel (vers 27). Hij was geen toe- aarde gegrondvest, en de hemelen
zijn werken van Uw handen.
schouwer, maar de Uitvoerder (Hb 1:10). Hij (Hb 1:10)
heeft de hemel zijn vorm, schittering en bekleding van zon, maan en sterren gegeven. De hemel is door Hem als een
overkoepelende overspanning over de watervloed getrokken, zoals je met
een passer een cirkel trekt (vgl. Js 40:22; Jb 26:9-10). In die overspanning heeft
Hij de wolken sterk gemaakt, zodat ze het water kunnen vasthouden om
op Zijn tijd en waar Hij wil dat water over de aarde uit te gieten (vers 28; Jb
26:8; 28:27-29; 37:11). Ook “de bronnen van de watervloed” zijn sterk en kunnen
opspringen door de kracht die Hij hun verleent.
De plaats van de zee is niet door evolutie bepaald, maar is hem aangewezen door de Zoon (vers 29). Daarbij heeft Hij ook bevolen dat de zee zich
aan de door Hem bepaalde grens houdt en die niet zal overtreden (Jr 5:22;
Jb 38:10-11). Hij heeft de fundamenten van de aarde zodanig verordend, dat
de aarde onwankelbaar staat (Ps 104:5).
152
Spreuken 8
Al de scheppingshandelingen die zojuist door de Wijsheid beschreven zijn,
getuigen van de Goddelijke wijsheid die daaraan ten grondslag ligt. Dat
bewijst het voorbestaan van de Wijsheid vóór de schepping. God heeft Zijn
werk uitgedacht en dat met Wijsheid, dat is door Zijn Zoon, uitgevoerd.
In vers 30 gaat het niet meer over de schepping, maar over de verhouding
tussen de HEERE, Jahweh, en de Wijsheid. De Wijsheid was eeuwig “bij
Hem”. Zij wordt door God geliefd, want de Wijsheid is de Persoon van
Christus. Hij is het Woord dat in het begin bij God was (Jh 1:1). In het Nieuwe Testament zien we diezelfde verhouding van liefde terug in de liefde
tussen de Vader en de Zoon. De verhouding tussen de Vader en de Zoon is
er een van eeuwige liefde (Jh 17:5,24b).
Terwijl er in de eeuwigheid geen tijd is, wordt het toch zo uitgedrukt, dat
de Vader “dag aan dag” van Zijn Zoon genoot. Zo laat Hij ons delen in de
gevoelens van Zijn hart voor Zijn Zoon. Het is tegelijk een voorbeeld voor
ons om ons elke dag met de Zoon bezig te houden, Hem te zien en ons in
Hem te verheugen. Er kan voor ons toch geen ander voorwerp van liefde
en vreugde zijn dan Hij naar Wie het hart van God uitgaat?
Hij is vanaf alle eeuwigheid Gods “Lievelingskind” en Zijn “bron van blijdschap”. Deze uitdrukkingen geven aan hoezeer God Hem liefhad en hoezeer Hij Zich in Hem verheugde. Er is nooit een tijd geweest waarin dit
anders was. God keek eeuwig met de grootste en diepste liefde en blijdschap naar Hem. De oorzaak daarvan is de volkomen eenheid in natuur,
eigenschappen en verlangens die er tussen Hen is. Er was en is volkomen
harmonie in gedachten en gevoelens. Alles wat God is, zag en ziet Hij in
Zijn Zoon.
Dat veranderde niet toen de Zoon de Schepper werd, want Zijn scheppingswerk is de uitvoering van het voornemen van God. Toen Hij de hemel en de aarde schiep, was Hij als het ware met een spel bezig dat Hij met
grote vreugde speelde. Het doet denken aan de voldoening die Hij had
toen Hij na de schepping alles zag en toen constateerde dat het “zeer goed”
was (Gn 1:31).
Door wat de Zoon heeft geschapen, ontstaat er een nieuw terrein waarin
de Zoon Zelf Zijn vreugde vindt (vers 31). Hij Die altijd de vreugde van
Gods hart was en voor Diens aangezicht speelde, speelde ook in de wereld
153
Spreuken 8
van Gods aardrijk. Vervolgens lijkt het alsof Hij daarin iets ontdekt wat
Hem met blijdschap vult en dat zijn “de mensenkinderen”. Hij noemt hen
“Mijn bron van blijdschap”.
Hij heeft een vreugde in al Zijn scheppingswerken, maar in de mens vindt
Hij een speciaal welgevallen. Zijn vreugde in de mens blijkt op de duidelijkste wijze uit het feit dat Hij Mens is geworden. De engelen hebben gejubeld toen Hij de wereld schiep (Jb 38:6-7). Maar als de Zoon Mens wordt,
zien zij Gods welbehagen in mensen en prijzen zij zonder enige jaloersheid
Hem daarvoor met de woorden: “Heerlijkheid zij God in [de] hoogste [hemelen], en vrede op aarde, in mensen van [Zijn] welbehagen” (Lk 2:14).
God heeft in mensen Zijn welbehagen. Daarom werd Christus Mens. God
heeft geen welbehagen in zondige mensen. Hij heeft behagen in die ene
Mens, Zijn Zoon Jezus Christus, Die kwam als de uiting van Gods welbehagen in alle mensen, want Hij kwam om mensen te redden van het
eeuwig oordeel. Ieder mens die zijn zonden belijdt en gelooft in Christus
en Zijn verlossingswerk op het kruis, gaat delen in Gods welbehagen. God
heeft behagen in ieder mens die met Zijn Zoon verbonden is door geloof
in Diens werk.
De wereldgeschiedenis is geen toeval, waarin spontaan een keer de Zoon
van God binnenkwam. Aan het begin van alle wegen van God staat de
Wijsheid, de personificatie van de Heer Jezus. Dit is de diepe bedoeling
van de wereld en zijn geschiedenis. In Hebreeën 1:2-3 wordt dit in een notendop weergegeven. Christus is het middelpunt van Gods wegen.
Het kennen van Zijn Persoon geeft niet alleen antwoord op de vragen van
ons hart, maar voert ons binnen in de wereld van de Vader en de Zoon.
Daarvan krijgen we door het spreken van de Wijsheid vanuit die eeuwigheid hier een indruk. We zijn niet alleen toeschouwers in dit majestueuze
en soevereine handelen van de Wijsheid, maar we in Zijn genade betrokken bij dit eeuwige plan van God. We zijn ingevoerd in het huis van de
Wijsheid, zoals we in Spreuken 9 zien.
Het is deze Wijsheid Die elke handeling van God met deze aarde heeft begeleid, of het nu de schepping of de heilsgeschiedenis betreft. Alle dingen
zijn door Hem en voor Hem. Deze heerlijkheid als Middelaar staat hier voor
154
Spreuken 8
ons in de vreugde die God in Hem heeft. En Hij is niet een Middelaar van
engelen, maar Zijn vreugde is met de mensenkinderen (Hb 2:16).
De zegen van luisteren naar de Wijsheid | verzen 32-36
32 Nu dan, kinderen, luister naar Mij:
Welzalig zijn zij [die] Mijn wegen in acht nemen.
33 Luister naar vermaning en word wijs,
verwerp [die] niet.
34 Welzalig is de mens die naar Mij luistert,
door dag aan dag te waken aan Mijn poorten,
door Mijn deurposten te bewaken.
35 Want wie Mij vindt, vindt het leven
en verkrijgt de goedgunstigheid van de HEERE.
36 Wie echter tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan.
Allen die Mij haten, hebben de dood lief.
Na de beschrijving van de Persoon van de Wijsheid en Haar werk moet de
logische conclusie, ingeleid door “nu dan”, zijn dat de kinderen naar Haar
luisteren (vers 32). Daartoe roept Zij de kinderen die Haar natuur hebben,
die wijs zijn, op. Allen die Haar “wegen in acht nemen”, prijst Zij “welzalig”,
want zij laten zien dat ze niet alleen hoorders, maar ook daders zijn.
Ze roept op naar vermaning te luisteren, want op die manier kan iemand
wijs worden (vers 33). Als een extra aansporing klinkt nog de oproep om
de vermaning niet te verwerpen. Niet luisteren betekent verwerpen. Wie
dat doet, toont dat hij een dwaas is. Hij zal de eeuwige straf niet ontlopen.
Wie naar de Wijsheid luistert, is “welzalig” (vers 34). Wie luistert, zal er alles
aan doen om geen woord te missen dat de Wijsheid uitspreekt. Hij waakt
“dag aan dag” aan de “poorten” van de Wijsheid, om elk woord dat Zij
spreekt op te vangen en op te slaan. We kunnen bij de “poorten” en de
“deurposten” denken aan de ingang van de En al het volk kwam ‘s morgens vroeg
stad en de tempel van God (vgl. Lk 21:38). naar Hem toe in de tempel om Hem te
Waken en bewaken wil zeggen dat we ergens horen. (Lk 21:38)
met volle aandacht op gericht zijn. Het spreekt ervan dat er met grote concentratie wordt gewacht op wat de Wijsheid, het Woord van God, gaat
zeggen.
155
Spreuken 8
Dit geduldige wachten op de Wijsheid, waakzaam en dicht bij Haar woning, wordt beloond met het vinden van het leven (vers 35). Wijsheid en
leven zijn op het nauwst met elkaar verbonden. Het doel van de wijsheid
is dat het ware leven, dat is leven in gemeenschap met God, wordt geleefd.
“Goedgunstigheid” wil zeggen aangenomen zijn door God. Het is het besef
van de welwillendheid van of erkenning door God.
Wat een dwaas is iemand die tegen de Wijsheid zondigt (vers 36). Zondigen
betekent het doel missen, hier dus het missen van de Wijsheid, dat is Christus. Christus is het middelpunt van al Gods plannen. We zien dat in de
Schriften. Wie tegen Hem zondigt, Hem dus mist, mist alles wat voor God
belangrijk is. Dat gemis is fataal. Wie dit gemis accepteert omdat hij de
Wijsheid niet wil, doet zichzelf enorm veel kwaad aan. Het bewijst haat
tegen de Wijsheid en liefde voor wat zijn dood zal zijn. Zondaars sterven
omdat ze tegen Christus kiezen (vgl. Het is uw verderf, Israël,
[dat u zich keert] tegen Mij, tegen uw hulp!
Hs 13:9).
(Hs 13:9)
156
Spreuken 9
Inleiding
Dit hoofdstuk is de conclusie en tevens samenvatting van Spreuken 1-8 die
de inleiding op dit boek vormen. Zowel vrouw Wijsheid als vrouw Dwaasheid doet een laatste oproep. De twee vrouwen illustreren het onderwijs
van de voorgaande acht hoofdstukken.
Ze richten zich beiden tot de onverstandigen (verzen 4,16), bij wie het aan
wijsheid ontbreekt. Het zijn de naïevelingen, de lichtgelovigen. Zij hebben
wijsheid nodig om te leven, maar ze worden heel gemakkelijk beïnvloed
door dwaasheid. De beide vrouwen dingen om hun gunst. Ze doen dat
ieder op een eigen manier met een daarbij passend resultaat. Ingaan op de
uitnodiging van vrouw Wijsheid betekent ingaan in het leven. Ingaan op
de uitnodiging van vrouw Dwaasheid betekent ingaan in het dodenrijk.
Vrouw Wijsheid biedt het leven aan, zonder iets over plezier te zeggen.
Vrouw Dwaasheid biedt plezier aan, zonder iets over de dood te zeggen.
Vrouw Wijsheid wordt voorgesteld als de Bouwster en Bewoonster van
een prachtig huis Die Haar dienstmeisjes erop uitstuurt om gasten uit te
nodigen. Vrouw Dwaasheid wordt voorgesteld als een ontuchtige vrouw
die op een stoel bij de deur van haar huis zit en de voorbijgangers lokt
om bij haar te komen. Beide vrouwen hebben een feest met een maaltijd
georganiseerd.
De uitnodiging van de Wijsheid | verzen 1-6
1 De hoogste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd,
Haar zeven pilaren uitgehakt.
2 Zij heeft Haar vee geslacht, Haar wijn gemengd,
ook heeft Zij Haar tafel gereedgemaakt.
3 Zij heeft Haar dienstmeisjes uitgezonden:
Zij roept op de toppen van de hoogten van de stad.
4 Wie is er onverstandig? Laat hij hierheen afwijken.
[Wie] zonder verstand is, tegen hem zegt Zij:
5 Kom, eet van Mijn brood
en drink van de wijn [die] Ik gemengd heb.
157
Spreuken 9
6 Verlaat de onverstandige dingen en leef,
en begeef u op de weg van het inzicht.
De Wijsheid, Die hier voor de laatste keer in deze inleidende hoofdstukken
optreedt, wordt hier “de hoogste Wijsheid” genoemd (vers 1). Dat betekent
dat in Haar een volheid van wijsheid is, alle wijsheden zijn in Haar. Opnieuw zien we hierin een duidelijk beeld van Christus “in Wie al de schatten
van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 3:3).
Van Haar wordt gezegd dat Zij “Haar huis gebouwd” heeft. Het gaat om iets
nieuws, dat door Haar is gemaakt en dat beschikbaar is voor allen die op
Haar uitnodiging ingaan. Het is Haar huis. Dat heeft Ze niet alleen voor
Zichzelf gebouwd, maar daarin wil Ze anderen ontvangen en zich thuis laten voelen. Haar huis vormt een enorm contrast met het huis van de hoer.
De hoer bouwt haar huis niet, maar breekt het af.
De Wijsheid heeft ook “Haar zeven pilaren uitgehakt” om daarop Haar huis
te laten rusten. Het getal zeven spreekt van volkomenheid, zonder gebrek,
en volmaaktheid, zonder gemis. Het gebouw is op een volmaakte grondslag gevestigd, waardoor het onwankelbaar vaststaat.
Jakobus noemt zeven kenmerken van “de wijsheid die van boven is” (Jk 3:17),
die we kunnen toepassen op de zeven pilaren. Het zijn kenmerken die
volmaakt in de Heer Jezus te zien zijn.
1. Het eerste kenmerk van de wijsheid is dat zij “rein” is. Jakobus benadrukt het belang daarvan door van de reinheid te zeggen dat zij “de
eerste plaats” inneemt. De volgende kenmerken vloeien daaruit voort.
Reinheid is een eerste vereiste omdat het gaat om Christus Die rein is.
2. De wijsheid is “vervolgens vreedzaam”. Christus is de grote Vredestichter. Wie Hem aanneemt en wijs wordt, zal ook een vredestichter zijn.
De Heer Jezus spreekt in de bergrede ook eerst over reinheid en daarna over vrede (Mt 5:8-9).
3. Een volgende pilaar van het huis van vrouw Wijsheid heet “inschikkelijk”. Het is een huis waarin niemand voor zijn eigen rechten opkomt.
Hoe inschikkelijk was Christus.
4. Wie wijs is, is ook “gezeglijk”. Christus liet Zich in alles door Zijn Vader gezeggen, dat wil zeggen dat Hij Zich volkomen voegde naar de
wil van Zijn Vader. Dat zal ook bij ieder zo zijn die de uitnodiging van
de Wijsheid aanneemt.
158
Spreuken 9
5. In Zijn verhouding tot anderen was Christus “vol barmhartigheid en
goede vruchten”. Hij was en is bewogen met anderen die in ellende zijn
en is voor hen tot zegen. Ieder die wijs is, zal dat ook zijn.
6. Christus was en is in Zijn omgang met anderen “onpartijdig”. Hij trekt
niemand voor en sluit niemand buiten. Er is bij Hem geen aanzien des
persoons, zoals dat ook niet aanwezig is bij hen die wijs zijn.
7. Ten slotte was en is Hij “ongeveinsd”. Er is geen huichelarij bij Hem. Hij
doet Zich niet anders voor dan Hij is, maar is Wie Hij zegt te zijn. Dat
geldt ook voor ieder die wijs is.
De Wijsheid heeft niet alleen het huis en de pilaren klaargemaakt. Ze heeft
ook in dat huis Zelf alles klaargemaakt om de genodigden te ontvangen
en te eten te geven (vers 2). Het menu bestaat uit vlees en wijn, uit eten en
drinken, van de beste soort.
Dat “Zij ... Haar vee geslacht” heeft, laat zien dat Zij Haar eigen vee gebruikt.
Hierin kunnen we een verwijzing zien naar Christus Die Zichzelf in de
dood heeft gegeven als een voorziening voor zondaars. Alleen op grond
van Zijn dood kunnen zij tot het feestmaal komen. Het is om zo te zeggen
geen vegetarisch banket, maar een banket waarvoor bloed is vergoten en
waar vlees wordt gegeten.
Jezus dan zei tot hen: Voorwaar,
In beeld, ofwel wat de geestelijke betekenis
betreft, gaat het om het eten van het vlees van
de Zoon des mensen en het drinken van Zijn
bloed. Door het eten ervan krijgt iemand eeuwig leven, maar dat moet gevolgd worden
door het voortdurend eten ervan (Jh 6:53-56).
Omdat er, gezien de uitnodiging van vrouw
Wijsheid, door anderen van dit vlees gegeten
mag worden, kunnen we denken aan Christus als het vredeoffer. Het vredeoffer stelt
Christus voor in Zijn werk aan het kruis op
grond waarvan gemeenschap met Hem, met
God en met elkaar mogelijk is (vgl. 1Ko 5:7-8).
voorwaar, Ik zeg u: tenzij u het vlees
van de Zoon des mensen eet en Zijn
bloed drinkt, hebt u geen leven in
uzelf. Wie Mijn vlees eet en Mijn
bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en Ik
zal hem opwekken op de laatste dag.
Want Mijn vlees is waarlijk spijs en
Mijn bloed is waarlijk drank. Wie
Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt,
blijft in Mij en Ik in hem.
(Jh 6:53-56)
Zuivert het oude zuurdeeg uit,
opdat u een nieuw deeg bent; u bent
immers ongezuurd. Want ook ons
Pascha, Christus, is geslacht. Laten
wij daarom feestvieren, niet met oud
zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van
slechtheid en boosheid, maar met
ongezuurde [broden] van oprechtheid
en waarheid. (1Ko 5:7-8)
Dit banket, waar gemeenschap wordt beleefd, geeft behalve leven ook vreugde. Die vreugde zien we in de wijn
die Zij heeft gemengd. Wijn is een beeld van vreugde (Ri 9:13; Ps 104:15).
159
Spreuken 9
Ook met de wijn heeft Zij Zich beziggehouden. Ze heeft die met water of
met kruiden gemengd, zodat die van de beste kwaliteit is. De wijn spreekt
van volkomen blijdschap die wordt genoten als er gemeenschap is met de
Vader en de Zoon en met elkaar (1Jh 1:1-4).
Vervolgens zien we dat Zij “ook” Haar tafel heeft gereedgemaakt. Het
woord “ook” wijst op een extra werkzaamheid. Een “tafel” spreekt van gemeenschap, van iets gemeenschappelijk bezitten en dat delen. Dat er over
“Haar tafel” wordt gesproken, wil zeggen dat het Haar er niet alleen om
gaat de gasten van eten en drinken te voorzien, maar dat zij ook samen met
hen eet en drinkt. “Haar tafel” spreekt van gemeenschap met Haar, van het
delen in wat Haar deel is.
Als de Wijsheid alles heeft klaargemaakt om de gasten te ontvangen, zendt
Ze “Haar dienstmeisjes” uit (vers 3). Door hen roept Zij “op de toppen van de
hoogten van de stad”. De dienstmeisjes vertolken Haar stem. Ze doet er alles aan om iedereen met Haar uitnodiging te bereiken. Iedereen kan Haar
horen, want Ze “roept”. Iedereen kan Haar zien, want ze neemt een hoge
plaats in de stad in. Zo zendt Christus Zijn dienaren uit met Zijn uitnodiging om tot Zijn feestmaaltijd te komen.
En wie nodigt Zij uit? Ieder die onverstandig is en dat ook erkent, want
aan hem wordt gevraagd om naar Haar af te wijken (vers 4). Wat Zij maakt,
Haar huis, is ruim en heeft een onwankelbare grondslag (vers 1). Wat Zij
aanbiedt, Haar maaltijd, is vorstelijk (vers 2). Wie Zij uitnodigt, passen daar
niet bij. Ze zijn het tegenovergestelde van vorstelijk, want ze komen van de
straat en missen elke kwalificatie om daar aanwezig te zijn. De Heer Jezus
gebruikt in een gelijkenis hetzelfde beeld (vgl. Lk 14:21-23).
Er moet dan ook iets gebeuren, voordat iemand de uitnodiging aanneemt.
De roep om te komen houdt namelijk ook een oproep tot bekering in. Dat
klinkt door in de woorden “laat hij hierheen afwijken”. Wat de Wijsheid aanbiedt, kan alleen worden genoten als het pad van de zonde wordt verlaten.
Wie inziet dat hij “zonder verstand is”, zal afwijken van zijn onverstandige
weg, hij zal die weg verlaten, zich bekeren, en tot de Wijsheid komen.
Ze nodigt uit, niet om alleen maar te komen kijken, maar om van Haar
brood te komen eten en te komen drinken van de wijn die Zij heeft gemengd (vers 5). Hoeveel mensen blijven op een afstand staan kijken naar
160
Spreuken 9
wat Christus aanbiedt, zonder daadwerkelijk het eeuwige leven aan te nemen dat Hij aanbiedt. Sommigen denken dat het te gemakkelijk is. Je kunt
het niet zomaar aannemen. Zij menen dat er eerst wat door hen gedaan
moet worden. Anderen willen eerst nog van het leven genieten. Zij menen
dat ze zelf wel kunnen bepalen wanneer ze zullen komen. Maar het is een
uitnodiging zonder voorwaarden en tevens
O, alle dorstigen, kom tot de wateren,
een uitnodiging die onvoorwaardelijk moet en u die geen geld hebt, kom,
worden aangenomen. Het enige wat de ge- koop en eet, ja, kom, koop zonder geld,
zonder prijs, wijn en melk. (Js 55:1)
nodigden moeten doen, is komen en dat direct doen (vgl. Js 55:1).
Elk excuus om de uitnodiging niet aan te nemen (vgl. Lk 14:18-20) valt onder de “onverstandige dingen” die moeten worden verlaten. Wie die verlaat,
gaat leven. Zolang er geen bekering heeft plaatsgevonden, bevindt iemand
zich in de dood. Maar Wie luistert naar de stem van de Wijsheid, dat is de
stem van de Zoon van God, zal uit de dood overgaan in het leven (Jh 5:24).
Dit is het leven in de ware en volle zin ervan dat wordt aangeboden bij
bekering.
Wie zich bekeert en leeft, begeeft zich “op de weg van het inzicht”, dat is
de weg waarop men inzicht toont, een handel en wandel die door inzicht
worden bepaald. Het is de weg waarop de gelovige de gemeenschap met
God en de Zijnen zoekt. Op die weg wordt de Schrift gelezen en geraadpleegd en wordt Gods leiding in het gebed gevraagd. Ook wordt de raad
of vermaning van medegelovigen gewaardeerd. Deze dingen getuigen
van inzicht.
Christus, de Wijsheid van God, is niet meer hier op aarde. Hij is nu de
verhoogde Wijsheid geworden, verheerlijkt aan de rechterhand van God.
Gods Wijsheid wordt nu zichtbaar, komt tot uiting, in de bouw van een
geestelijk huis, de gemeente (Ef 3-4; 2Kr 9:12). Dit huis bestaat uit de vele zonen die Christus tot heerlijkheid leidt. Zij kennen God en de verborgenheden, waardoor zij hun leven in het licht van de eeuwigheid kunnen leven.
De spotter en de wijze | verzen 7-12
7 Wie een spotter bestraft, laadt schande op zich,
en wie een goddeloze terechtwijst, [draagt] zijn schandvlek.
161
Spreuken 9
8 Wijs een spotter niet terecht, anders zal hij u haten.
Wijs een wijze terecht, en hij zal u liefhebben.
9 Geef [onderricht] aan een wijze, en hij zal nog wijzer worden,
onderwijs een rechtvaardige, en hij zal inzicht vermeerderen.
10 Het beginsel van wijsheid is de vreze des HEEREN
en de kennis van de heiligen is inzicht.
11 Want door Mij zullen uw dagen talrijk worden,
en zullen jaren van leven u worden toegevoegd.
12 Als u wijs bent, bent u wijs ten bate van uzelf.
Bent u een spotter, [dan] moet u dat alleen dragen.
De verzen 7-12 vormen een overgangsgedeelte dat het vorige gedeelte (verzen 1-6) met het volgende (verzen 13-18) verbindt. We horen hier nog de Wijs-
heid spreken, Die de belangrijkste dingen van Haar onderwijs samenvat.
We kunnen deze woorden zien als gesproken tot de onverstandige. Hij
moet zich niet met een spotter inlaten, ook niet om hem te bestraffen. Als
hij hem wil bestraffen, zal hij namelijk “schande op zich laden”. Met een
spotter in debat gaan betekent dat je wordt overladen met vuiligheid.
Een spotter is in wezen “een goddeloze” (vers 7). Het is iemand die moedwillig zondigt en voor geen rede vatbaar is (2Pt 3:3-5). Het is gevaarlijk iemand
die moedwillig God tart terecht te wijzen. Zo iemand volgt zijn eigen lusten en gaat doelbewust tegen alle geboden van God in. Het is parels voor
de varkens gooien als we hem het moois van het evangelie voorhouden.
De kans is groot dat hij zich zal omkeren om zijn vermaner te verslinden
(Mt 7:6).
Wat in dit gedeelte staat, is een indringende voorstelling van de twee soorten mensen die we in dit boek zijn tegengekomen: de spotter en de wijze.
De “spotter” is de persoon die leeft met verachting voor wijs en gezond
onderwijs. Zijn spotternij zit zo diep, dat hij het ook niet kan verdragen
dat anderen daar wel naar luisteren. Dat uit hij door daarover cynische
opmerkingen te maken.
De Wijsheid adviseert dringend de spotter niet terecht te wijzen, want je
bewerkt er alleen maar mee dat hij je gaat haten (vers 8a). De spotter is onverbeterlijk. Daarom waarschuwt de Wijsheid dat ieder die probeert een
spotter te corrigeren, om problemen vraagt. Ruzie maken en beledigingen
162
Spreuken 9
uiten zitten deze cynische rustverstoorders in het bloed. Het enige antwoord dat de spotter geeft, is haat. Wie probeert de spotter te corrigeren,
wordt door hem met afkeer verworpen.
Het komt erop neer dat er een situatie kan zijn dat wie wijs is, nog wijzer
moet worden, en dat wie een spotter is, nog meer moet spotten (vgl. Op
22:11). De Wijsheid maakt duidelijk dat het karakter van ieder mens zich
verder zal ontwikkelen in de richting die hij heeft gekozen. De Wijsheid
stelt voor een keus met eeuwige consequenties.
Tegenover de reactie van de spotter op een bestraffing staat de reactie van
de wijze op een bestraffing (vers 8b). De wijze zal degene liefhebben die
hem terechtwijst. Hij bewijst dat hij een wijze is door naar een vermaning
te luisteren. En dat niet alleen. Hij zal de vermaner liefhebben. Vermaning
die wordt aangenomen, bewerkt liefde, het tegenovergestelde van de haat
die bij de spotter opkomt als hij wordt vermaand.
Het laat zien dat iemand niet hoog van zichzelf denkt en bereid is om
verder onderwijs te ontvangen. Hij is behalve een wijze, ook een rechtvaardige (vers 9). Zo iemand wil meer inzicht krijgen in Wie God is en in wie
hij zelf is. Dat inzicht geeft het leven zijn ware rijkdom en betekenis. Het
wordt dan met steeds meer voldoening geleefd, omdat steeds meer wordt
beantwoord aan Gods bedoeling ermee.
Ware wijsheid vindt haar oorsprong in “de vreze des HEEREN” (vers 10).
Zonder vrees, in de zin van eerbied, voor God kan er geen sprake van
wijsheid zijn. Niemand is wijs zolang hij God niet vreest. Vrezen betekent
bang zijn voor zichzelf om God oneer aan te doen. Het is niet de vrees van
een slaaf voor een meester, maar van iemand die God liefheeft. Het eerste
bewijs van wijsheid, het begin ervan, is God vrezen.
Wie wijs is vanuit de vreze des HEEREN, is niet bang voor Hem, maar wil
juist dicht bij Hem zijn om Hem beter te leren kennen. Door ”de kennis van
de Heiligen” – met Wie God als de drie-enige God wordt bedoeld en niet de
Godvrezenden – krijgt de wijze inzicht in het leven, hoe het geleefd moet
worden.
Wie luistert naar de roepstem van de Wijsheid en het begin daarvan, de
vrees voor God, omarmt, krijgt daarvoor een prachtige beloning. Die beloning wordt als een extra argument aangevoerd om de uitnodiging van de
163
Spreuken 9
Wijsheid te aanvaarden. De Wijsheid stelt talrijke dagen en toevoeging van
jaren ofwel het eeuwige leven in het vooruitzicht (vers 11). Het gaat hier,
zoals steeds, over het leven van de ziel en niet over het lichamelijk leven.
“Maar wie de wil van God doet” – wie dus naar de Wijsheid luistert –, “blijft
tot in eeuwigheid” (1Jh 2:17).
In vers 12 volgt de conclusie met een overeenkomst en een tegenstelling.
Zowel wie wijs is als wie een spotter is, krijgt met de gevolgen te maken
van wie hij is. Wie wijs is, zal daar zelf het voordeel van hebben, terwijl wie
een spotter is daarvan zelf de gevolgen moet dragen. Wie wijs is en zich
door wijsheid in zijn leven laat leiden, wordt daarvoor door de wijsheid
beloond. De wijsheid draagt de beloning in zichzelf. De spotter, hij die
met de wijsheid spot, verwondt alleen zichzelf en zal uiteindelijk in de
eeuwige pijn zijn.
“Ieder” – zowel wie wijs is als wie een spotter is – “zal zijn eigen pak dragen”
(Gl 6:5), wil zeggen dat ieder verantwoorde- Dwaalt niet, God laat Zich niet
lijk gesteld wordt voor alles wat hij heeft ge- bespotten. Want wat een mens zaait,
dat zal hij ook oogsten. Want wie
daan. De wijze zaait voor de Geest en de voor zijn eigen vlees zaait, zal uit
spotter zaait voor zijn eigen vlees. De resulta- het vlees verderf oogsten; maar wie
ten zijn daarmee in overeenstemming (Gl 6:7- voor de Geest zaait, zal uit de Geest
eeuwig leven oogsten. (Gl 6:7-8)
8).
Wijsheid en spot geven Zou een man God tot nut zijn?
God geen voordeel of na- Maar voor zichzelf zal de verstandige tot nut zijn.
deel (vgl. Jb 22:2-3). God Is het een vreugde voor de Almachtige dat jij rechtvaardig bent;
of winst dat jij je wegen vervolmaakt? (Jb 22:2-3)
vindt geen gemis in Zichzelf. Hij is de alleen gelukkige God. Wijsheid en spot hebben vaak wel
gevolgen voor anderen, maar ook dat is hier niet aan de orde. Hier gaat
het om wat het uiteindelijke deel van de wijze en de spotter persoonlijk zal
zijn, de resultaten van hun persoonlijke keus. Voor wie de overeenkomst
en het verschil ziet, zal de juiste keus niet moeilijk zijn.
De uitnodiging van vrouw Dwaasheid | verzen 13-18
13 Vrouwe Dwaasheid is onrustig,
louter onverstand: zij heeft nergens weet van.
14 Zij zit bij de deur van haar huis,
op een troon, [op] de hoogten van de stad
164
Spreuken 9
15 om naar de voorbijgangers op de weg,
die rechtdoor willen gaan, te roepen:
16 Wie [ook maar] onverstandig is, laat hij [van zijn weg] hiernaartoe
afwijken.
[Wie] zonder verstand is, tegen hem zegt zij:
17 Gestolen water is zoet,
en in het geheim [genuttigd] brood is aangenaam.
18 Maar men weet niet dat daar gestorvenen liggen,
haar genodigden liggen in de diepten van het graf.
“Vrouwe Dwaasheid” is de vreemde vrouw, de hoer (vers 13). We hebben
haar al eerder gehoord en gezien (Sp 2:16; 5:3; 7:5). Ze “is onrustig”. Haar leven is een en al ongedurigheid. Ze heeft geen stabiliteit en kan die dus ook
niet bieden, dit in tegenstelling tot vrouw Wijsheid. Het ontbreekt haar
aan het geringste beetje verstand, ze is “louter onverstand” en dus extreem
dwaas. “Zij heeft nergens weet van”, dat wil zeggen dat ze geen enkele kennis van het goede heeft. God is de grote Afwezige in haar leven.
Al dit gemis aan rust, verstand en kennis maakt haar niet beschaamd. Het
interesseert haar in het geheel niet wat anderen van haar denken, wat voor
kwaad ze aanricht in families, lichamen en zielen van anderen en waarvan
ze zichzelf berooft en wat ze uiteindelijk over zichzelf brengt. Wie op haar
uitnodiging ingaat, is natuurlijk niet minder schuldig, maar hier gaat het
initiatief van haar uit. Aan haar schaamteloze houding en gedrag wordt
ook in onze dagen op steeds schaamtelozer manier uiting gegeven. De
aanplakbiljetten langs de wegen en de advertenties in allerlei media zijn
de schaamte allang voorbij.
Het contrast met vrouw Wijsheid is enorm. Vrouw Wijsheid heeft een
prachtig huis gebouwd en daarvoor zeven pilaren uitgehakt (vers 1). Ze
heeft er dus hard voor gewerkt. Vervolgens heeft Ze een maaltijd klaargemaakt en de tafel gedekt (vers 2). Vrouw Dwaasheid heeft niets gedaan. Ze
bouwt niet, maar breekt af. Ze heeft geen huis klaargemaakt en ook geen
maaltijd bereid.
Vrouw Dwaasheid zit “bij de deur van haar huis” en wel “op een troon” (vers
14). Schaamte kent ze niet en ook een minderwaardigheidsgevoel is haar
vreemd. Dat ze op een troon zit, betekent dat ze zich een koningin voelt.
165
Spreuken 9
Ze waant zich daardoor “[op] de hoogten van de stad”. Zoals ze zich voelt, zo
gedraagt ze zich ook. Ze wil gezag uitstralen, alsof het een voorrecht is met
haar in contact te komen.
Het doet denken aan “het grote Babylon, de moeder van de hoeren” (Op 7:5), die
van zichzelf in haar hart zegt: “Ik zit als koningin” (Op 18:7). Het is een symbolische weergave van de roomse kerk, die in Rome zetelt en gebouwd is
op zeven heuvels (Op 17:9). Dit verdorven systeem heeft in geestelijke zin
hoererij gepleegd met de koningen van de aarde en zich als een van hen
opgesteld.
Ze is nadrukkelijk aanwezig in het straatbeeld (vers 14) en ze nodigt iedere
voorbijganger uit (vers 15). Ze is op verschillende terreinen een imitatie van
de Wijsheid, zoals bij het roepen vanaf de hoogten van de stad, de uitnodiging en de maaltijd. Vrouw Dwaasheid bezit ogenschijnlijk Godsvrucht,
maar de kracht ervan verloochent zij (2Tm 3:5). Ze is bedorven van denken
en verwerpelijk wat het geloof betreft (2Tm 3:8). In haar zien we de duivel
als een meester-imitator aan het werk.
De duivel is ook een uitstekende reclamemaker. We zien dat in de reclamefolders en promotiefilmpjes, waarin altijd wordt ingespeeld op de behoeften van de mens. Hij weet heel goed waar de behoeften van de mens
liggen. Hij kent de behoeften van de mens aan eten en drinken en seksualiteit. Dat zijn in zichzelf geen zondige behoeften, want ze zijn door God
in de mens gelegd. Het zijn echt menselijke behoeften. Het worden pas
zondige behoeften als de mens erin gaat voorzien zonder God te vragen
en ingaat op de aanbiedingen die de duivel doet.
Vrouw Dwaasheid richt zich als spreekbuis van de duivel tot iedereen,
niet alleen tot hen die er doelbewust op uit zijn om te zondigen. Zij roept
tot hen “die rechtdoor willen gaan”, die niet willen afwijken, maar het goede pad willen lopen in gehoorzaamheid aan wat hen is geleerd uit Gods
Woord. Zij stelt het goede pad echter als saai voor. Heel listig laat ze zien
dat afwijking van de gebruikelijke weg de nodige variatie geeft, waardoor
het leven schijnbaar spannend en uitdagend wordt.
Ze doet de Wijsheid ook na door zich speciaal te richten tot wie “onverstandig” is (vers 16; vgl. vers 4). Laat die maar een keer van zijn weg afwijken en
naar haar toe komen. Tussen al die voorbijgangers loopt beslist ook wel
166
Spreuken 9
iemand die “zonder verstand is”. Voor hem heeft ze een heel aantrekkelijke
uitnodiging.
Ze biedt onomwonden “gestolen water” aan (vers 17), waarmee ze de voorbijgangers oproept tot ongeoorloofde seksuele omgang met haar. Ze speelt
hiermee in op de hartstocht als dorst (vgl. Sp 5:15). Deze wijze van dorstlessen is inderdaad stelen, want het is het stelen van de intimiteit van iemand
die daar alleen recht op heeft. Zij stelt het als “zoet” voor. De satan stelt de
zonde altijd ‘zoet’ voor, terwijl de nasmaak ervan o zo bitter is.
Bij het gestolen water hoort ook “in het geheim [genuttigd] brood”, dat is
‘brood van verborgenheden’, ‘brood van verborgen plaatsen’ (vgl. Dt 13:6).
Het genieten van dit brood kan het daglicht niet verdragen. Zij stelt het als
“aangenaam” voor, terwijl de nasmaak ervan heel vies is.
Door het water en het brood op deze wijze aan te bieden doet ze een beroep op de neiging die in ieder mens schuilgaat en dat is de neiging om iets
te doen wat onwettig is, wat tegen de regels van God ingaat. Maar wat zij
aanbiedt, kan met recht ‘een gevangenismaaltijd’ worden genoemd, zoals
het spreekwoord zegt dat iemand in de gevangenis ‘op water en brood
zit’. Wie dit water drinkt en dit brood eet, wordt een gevangene van haar.
De afloop is nog veel erger dan een gevangenis. Wie haar huis binnengaat,
ontmoet daar een gezelschap van “gestorvenen” (vers 18). Al zijn voorgangers die op haar uitnodiging zijn ingegaan, “liggen in de diepten van het graf”
(Sp 2:18; 5:9-14). Het huis van vrouw Dwaasheid blijkt ‘het keelgat naar de
hel’ te zijn. Allen die op aarde van haar water drinken en van haar brood
eten, zullen dat tot in eeuwigheid verteren in de hel. Deze confrontatie met
de dood moedigt de keus voor het leven aan.
Vrouw Wijsheid en vrouw Dwaasheid illustreren twee wegen met elk een
eigen einde. De Heer Jezus noemt deze wegen de brede weg en de smalle
weg (Mt 7:13-14). Hij roept op de brede weg te vermijden en het rechte en
smalle pad van een rechtvaardig en wijs leven te volgen. De brede weg
leidt naar het verderf, de smalle weg leidt naar het leven. Bijna alle volgende verzen in dit boek stellen deze twee wegen voor: de weg van en naar het
leven en de weg van en naar de dood.
167
Spreuken 10
Inleiding
Vanaf Spreuken 10:1 is er een opvallende verandering in de vorm waarin Salomo zijn spreuken doorgeeft. Deze veranderde vorm loopt door tot
Spreuken 22:16. We vinden daarin niet de krachtige vermaningen om wijsheid te zoeken en geen lange toespraken met duidelijke situaties en personen of personificaties. In plaats daarvan vinden we, wat overeenkomt met
de naam van het boek, Spreuken, een verzameling korte, bondige spreuken
of uitspraken. Het zijn er ongeveer driehonderd vijfenzeventig.
In het eerste deel van het boek, Spreuken 1-9, gaat het over twee personen:
vrouw Wijsheid en vrouw Dwaasheid. In dit tweede gedeelte, Spreuken
10:1-22:16, gaat het over twee soorten personen van wie elke soort een van
de genoemde vrouwen volgt. De ene soort is wijs, rechtvaardig, goed, enzovoort; de andere soort is dwaas, goddeloos, slecht, enzovoort.
De vorm van de spreuken in dit tweede deel bestaat, op een enkele uitzondering na, uit twee versregels, waarbij de tweede regel de gedachte van
de eerste regel uitwerkt. Deze wijze van schrijven wordt ‘parallellisme’
genoemd. De regels lopen parallel, ze lopen evenwijdig.
We zullen drie hoofdtypen van parallellisme tegenkomen. Het is de moeite
waard om daarop te letten:
1.Er zijn parallellen die met elkaar overeenkomen, ook wel synoniem
parallellisme genoemd. In dat geval wordt in de tweede versregel met
andere woorden een soortgelijke gedachte als in de eerste versregel
herhaald. Het zijn twee delen die één gedachte weerspiegelen. Een
voorbeeld daarvan is:
Trots komt vóór de ondergang,
en hoogmoed komt vóór de val. (Sp 16:18)
2.Er zijn ook parallellen die tegenover elkaar staan, die een contrast
vormen, ook wel antithetisch parallellisme genoemd. In dat geval wordt
in de tweede versregel het tegenovergestelde gezegd van wat in de
eerste versregel staat. Vaak wordt dat weergegeven door het woord
168
Spreuken 10
‘maar’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan
is:
Een wijze zoon verblijdt [zijn] vader,
maar een dwaze zoon betekent verdriet [voor] zijn moeder. (Sp 10:1).
3.Een derde vorm van parallellisme is de aanvullende vorm, ook wel
synthetisch parallellisme genoemd. Daarbij geeft de tweede versregel een aanvulling op de eerste. De gedachte van de eerste versregel wordt in de tweede versregel verder uitgewerkt. Vaak wordt dat
weergegeven door het woord ‘en’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan is:
In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen,
en voor Zijn kinderen zal Hij een toevlucht zijn. (Sp 14:26)
Het gebruik van deze verschillende soorten van ‘parallellisme’ zal ons de
kracht van de afzonderlijke spreuken des te meer laten voelen. Overigens
vinden we dit gebruik van parallellisme ook in de Psalmen en in Prediker.
De spreuken in dit tweede deel gaan vooral over de gevolgen van goed of
fout handelen. In de brief aan de Galaten zegt Paulus het zo: “Want wat een
mens zaait, dat zal hij ook oogsten. Want wie voor zijn eigen vlees zaait, zal uit het
vlees verderf oogsten; maar wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven
oogsten” (Gl 6:7a-8). De spreuken die nu volgen, helpen bij en stimuleren tot
het maken van de goede keuze ofwel het zaaien voor de Geest. Er bestaat
niet zoiets als een voorbestemming tot het maken van een keus, alsof het
onvermijdelijk zou zijn die keus te maken. Dat zou de eigen verantwoordelijkheid uitsluiten. Dit boek maakt duidelijk dat ieder verantwoordelijk
is voor de keus die hij maakt en daarmee voor de gevolgen van die keus.
Dat maakt dit boek zo belangrijk.
Er is geen duidelijke volgorde in dit gedeelte van het boek op te merken, hoewel het wel eens voorkomt dat twee of meerdere opeenvolgende
spreuken met elkaar verbonden zijn. In dat geval blijkt dit uit een thema
of een woord dat in de opeenvolgende verzen wordt genoemd. Dat er in
de meeste gevallen geen verband tussen de verzen is, dwingt de lezer om
zich diepgaand met de betekenis van één bepaald vers, dus één bepaalde
spreuk, bezig te houden, voordat hij naar de volgende spreuk gaat.
169
Spreuken 10
Dat het verband ontbreekt, in elk geval voor ons oog, sluit ook aan bij
de gang van het dagelijkse leven, waarin ook niet altijd alles volgens een
bepaald patroon, een vaste volgorde, verloopt. Hoewel we een zeker verwachtingspatroon hebben op basis van ervaring, zit het leven toch ook vol
verrassingen. Als we bij de Heer zijn, kan blijken dat allerlei gebeurtenissen waartussen wij geen verband zien, toch verband met elkaar hebben
gehouden, maar dat dit ons is ontgaan.
Juist vanwege de ogenschijnlijke onsamenhangendheid nodigt dit boek uit
dat we er elke dag in lezen. Het is niet zozeer de bedoeling om elke dag een
hoofdstuk te lezen. Dat is zeker niet verkeerd, want daardoor raken we in
algemene zin steeds meer met de inhoud vertrouwd. Waar het om gaat, is
dat we een vers of enkele verzen lezen en daarover nadenken. Wie weet,
komen we met een situatie in aanraking waarop van toepassing is wat we
hebben gelezen en overdacht.
Zo geven de spreuken in dit deel van het boek steeds weer nieuwe impulsen door ons telkens een andere waarheid of dezelfde waarheid vanuit
een ander perspectief voor te stellen. Gods Geest heeft Salomo deze ‘losse’
spreuken, waarin op het eerste gezicht geen bepaalde volgorde te ontdekken is, aan ons gegeven met een doel. Hij weet wat we op een bepaalde dag
of in een bepaalde situatie nodig hebben. Hij kan ons daarvoor een bepaalde spreuk in herinnering brengen of ons die op dat moment laten lezen.
Een wijze zoon en een dwaze zoon | vers 1
1 De Spreuken van Salomo.
Een wijze zoon verblijdt [zijn] vader,
maar een dwaze zoon betekent verdriet [voor] zijn moeder.
Dit tweede deel van Spreuken (Sp 10:1-22:16) heeft dezelfde aanhef als het
eerste deel, “de Spreuken van Salomo” (vers 1; vgl. Sp 1:1). Het bevestigt dat het
boek hier doorgaat, hoewel de vorm anders is dan in het eerste deel. Het
tweede deel van vers 1, met daarin de eerste spreuk, onderstreept dat. De
eerste spreuk gaat over een zoon in zijn relatie met zijn vader en moeder.
Dat wijst erop dat de sfeer waarin het onderwijs wordt gegeven net als in
het eerste deel die van het gezin is (Sp 1:8). Het benadrukt het belang van
een opvoeding in de vrees van God.
170
Spreuken 10
Alle volgende spreuken hebben de bedoeling de zoon te helpen als een
wijze zoon te handelen en hem ervoor te bewaren als een dwaze zoon te
handelen. Wie als een wijze zoon handelt, toont een zoon van de wijsheid
te zijn. Het resultaat is blijdschap bij zijn vader, die hem in de wijsheid
heeft opgevoed, zoals de vorige hoofdstukken hebben laten zien. Daarbij
hoort ook de waarschuwing zich niet als een dwaze zoon te gedragen, wat
tot verdriet voor zijn moeder leidt. Ezau was een dwaze zoon. Hij bezorgde zijn ouders verdriet door zijn huwelijk met Hethietische vrouwen (Gn
26:34-35; 27:46).
Vader en moeder hebben beiden een eigen, onmisbare rol bij de opvoeding. De vader zorgt door zijn krachtige liefde voor veiligheid en geborgenheid. De moeder geeft door haar warme, gevoelvolle liefde het kind
het gevoel dat het gewenst en aanvaard is.
Het kind kan een zoon of een dochter zijn. Dat er steeds over een ‘zoon’
wordt gesproken, is omdat het gaat om het ‘mannelijke’ aspect van het
leven als gelovige, dat wil zeggen het in praktijk brengen van een relatie.
Het ‘vrouwelijke’ aspect van de gelovige stelt meer de relatie zelf voor, de
verhouding waarin de gelovige is geplaatst.
Een wijze zoon is niet wijs omdat hij simpelweg veel kennis heeft en ook
de nodige ervaring heeft opgedaan. Wijsheid is niet ‘kennis plus ervaring’,
maar kennis van Christus als de wijsheid van God. Het begin van de wijsheid is het vrezen van de Heer. Het is onmogelijk om wijs te worden als
Hij niet het centrum van ons hart en leven is. Wijsheid is ‘Christus-gecentreerd’.
We zien in de eerste spreuk wat het gevolg is als er naar het onderwijs
van en over de wijsheid wordt geluisterd en wat het gevolg is als er niet
naar wordt geluisterd. Wie ernaar luistert, is “een wijze zoon”. Hij is een
voortdurende bron van vreugde voor zijn vader. Wie er niet naar luistert,
is “een dwaze zoon”. Hij is een voortdurende oorzaak van intens verdriet
voor zijn moeder. Het zal duidelijk zijn dat de moeder zich met de vader
voortdurend verblijdt over een wijze zoon en de vader met de moeder
voortdurend verdriet heeft over een dwaze zoon.
We zien dat de gevolgen van wijsheid of dwaasheid in de zoon anderen
raken. Dat zijn in de eerste plaats de beide ouders die hem de wijsheid en
171
Spreuken 10
de dwaasheid hebben voorgehouden (vgl. Sp 17:21,25; 23:24-25). Maar ook
anderen die met God leven, zullen blij of ver- Ik heb mij zeer verblijd, dat ik
drietig zijn als ze naar jonge mensen kijken [sommigen] van uw kinderen heb
gevonden die in [de] waarheid wanen wijsheid of dwaasheid waarnemen (vgl. delen, zoals wij een gebod ontvangen
hebben van de Vader. (2Jh 1:4)
2Jh 1:4).
Gerechtigheid is leven | verzen 2-3
2 Schatten aan goddeloosheid baten niet,
maar gerechtigheid redt van de dood.
3 De HEERE laat een rechtvaardige ziel geen hongerlijden,
maar de begeerte van goddelozen stoot Hij weg.
De volgende spreuk gaat over leven en dood (vers 2). De goddeloze leeft
voor het hier-en-nu en probeert zoveel mogelijk schatten in dit leven te
bemachtigen. Hij doet dat op zijn eigen, goddeloze manier. Al die schatten
zijn “schatten aan goddeloosheid”, schatten gekenmerkt door goddeloosheid.
Dat kan zijn vanwege de goddeloze manier waarop ze zijn verkregen of
vanwege de manier waarop ermee wordt omgegaan. Met deze door goddeloosheid gekenmerkte schatten denkt hij een aangenaam leven te kunnen leiden.
Maar die schatten baten hem niet als hij sterft. Om het met een bekend
spreekwoord te zeggen: Gestolen goed gedijt niet. Welke baat heeft Achab
gehad bij het zich toe-eigenen van de wijngaard van Naboth (1Kn 21:4-24;
22:39)? Welke voordeel hebben de dertig zilverlingen Judas opgeleverd
voor het overleveren van de Heer Jezus (Mt 27:5)? Beiden zijn omgekomen
in hun zonden.
Alleen “gerechtigheid redt van de dood”. In het bestuur van God zal het doen
van gerechtigheid ons niet in de dood brengen, maar ons daarvan vrijwaren. We doen gerechtigheid als we ieder geven waar hij recht op heeft, zowel God als een mens. Dit kan alleen worden waargemaakt door iemand
die de gerechtigheid van God in Christus bezit. Zo iemand bezit een schat
van onschatbare waarde. Die schat staat los van alle aardse schatten. Wie
die schat bezit, kan zonder angst de dood tegemoet zien, want de dood
is voor hem van zijn verschrikking beroofd. Christus heeft de dood overwonnen.
172
Spreuken 10
Gerechtigheid is van veel grotere waarde dan aardse welvaart zeker als
die ook nog eens oneerlijk is verkregen. Daarbij kan welvaart slechts voor
een beperkte tijd worden genoten, op zijn langst tijdens het korte verblijf
op aarde, terwijl gerechtigheid door de dood heen gaat om ook daarna
genoten te worden.
De HEERE zorgt ervoor dat het een rechtvaardige aan niets ontbreekt (vers
3). De Heer Jezus wijst Zijn discipelen op de vogels van de hemel waarvoor
Hij zorgt. Vervolgens zegt Hij dat de Zijnen die vogels ver te boven gaan
(Mt 6:25-26). Wie in verbinding met Hem leeft, krijgt van Hem wat hij nodig
heeft. Ook al heeft hij gebrek, toch zal zijn ziel geen hongerlijden, want in
zijn ziel heeft hij gemeenschap met God. Habakuk kan daarom zingen,
terwijl hij gebrek aan alles heeft (Hk 3:17-19).
Goddelozen krijgen niets van God. Zij hebben ook nooit iets aan Hem gevraagd, maar hun bezit van anderen en bovenal van God gestolen. Hun
begeerte stoot Hij weg. Een goddeloze is nooit tevreden, hij zegt nooit dat
hij genoeg heeft, maar wil altijd meer. Zijn begeerten zijn ook boze begeerten, begeerten die hij wil bevredigen ten koste van anderen. Soms lukt hem
dat ook, maar God zal het hem allemaal afnemen. Hij zal eeuwig moeten
leven met onvervulde begeerten. Het is een van de kwellingen van de hel
dat de goddelozen nooit zullen krijgen wat ze verlangen, omdat zij nooit
naar God verlangden toen Hij hun Christus aanbood.
Vlijtig werken in de zomer | verzen 4-5
4 Wie met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm,
maar de hand van de vlijtigen maakt rijk.
5 Wie in de zomer verzamelt, is een verstandige zoon,
wie in de oogst[tijd] diep slaapt, is een zoon die beschaamd maakt.
Deze verzen sluiten aan op het vorige vers. Dat God zorgt (vers 3), betekent
niet dat de mens niet moet werken om zijn brood te verdienen (vers 4).
Hier worden aan de ene kant luiheid en armoede aan elkaar gekoppeld en
aan de andere kant vlijt en rijkdom. Luiheid veroorzaakt armoede, en vlijt
heeft rijkdom tot gevolg. Een “bedrieglijke hand” is een slappe, luie hand,
een hand die wel wat lijkt te presteren, maar in werkelijkheid niets doet.
Het is een hand die bedriegt, die teleurstelt, omdat er niets mee wordt
gedaan. Wie lui is, zal arm worden. Vlijt, of ijver, is een voorwaarde om
173
Spreuken 10
rijk te worden. Paulus waarschuwt voor luiheid (2Th 3:7-12). Ruth is een
voorbeeld van iemand die ijverig is (Ru 2:2,19).
Bij vlijt hoort ook dat de tijd om te werken wordt gezien en benut. Het is
niet de bedoeling dat we pas gaan werken als we er zin in hebben. Er moet
worden gewerkt wanneer de gelegenheid ervoor aanwezig is, of, zoals de
Heer Jezus van Zichzelf zegt, dat Hij werkt “zolang het dag is” (Jh 9:4). Een
zoon van de wijsheid zal “in de zomer” verzamelen (vers 5; Sp 6:6-8; 30:25).
Daarmee bewijst hij dat hij “een verstandige zoon” is. De oogst is de juiste
tijd om het juiste te doen. Jozef handelde als een verstandige zoon door in
een tijd van overvloed die overvloed te verzamelen en te bewaren voor de
‘magere’ jaren (Gn 41:46-56).
Als wij de geschikte gelegenheid ten volle benutten, de tijd uitkopen (Ef
5:15-16), handelen wij als “een verstandige zoon”. Dit heeft alles te maken met
het leren kennen van de wil van God, die Hij bekendmaakt aan hen die
gehoorzaam willen zijn. Jonge mensen laten zien dat ze ‘een verstandige
zoon’ zijn, als ze ijverig zijn in het bestuderen van het Woord van God.
Ze geven dan gehoor aan de aansporing die Salomo in het boek Prediker
geeft: “Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd, voordat de kwade dagen
komen” (Pr 12:1a).
Tegenover een verstandige zoon staat de zoon die “in de oogst[tijd] diep
slaapt”. Terwijl iedereen hard aan het werk is om de oogst binnen te halen,
ligt deze zoon in diepe slaap verzonken op bed. Zo laat hij de tijd van
verzamelen voorbijgaan en zal niets hebben als hij wakker wordt. De Heer
Jezus zegt: “De velden ... zijn al wit om te maaien” (Jh 4:35). Maar Hij moet helaas ook zeggen: “De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinig” (Mt 9:37;
Lk 10:2). Veel christenen zijn in een diepe geestelijke slaap verzonken. Ze
zijn bezig met veel dingen voor zichzelf en niet met het werk voor de Heer.
Een zoon die in de oogsttijd slaapt, doet niet alleen zichzelf tekort. Hij
“is een zoon die beschaamd maakt”, dat wil zeggen dat hij ook zijn vader,
die hem wijsheid heeft onderwezen, beschaamd maakt en tekortdoet. Hij
gedraagt zich schandelijk door uit luiheid zijn plicht te verzaken, terwijl
hij die kent. Demas is een voorbeeld van iemand die anderen beschaamd
maakt. Paulus moet met droefheid tegen Timotheüs zeggen dat Demas
“de tegenwoordige eeuw heeft lief gekregen” (2Tm 4:10). Ontrouwe gelovigen
174
Spreuken 10
maken gelovigen beschaamd die voor hun
geestelijk welzijn hebben gebeden en gestreden (vgl. 1Jh 2:28).
En nu, kinderen, blijft in Hem, opdat wij als Hij geopenbaard wordt,
vrijmoedigheid hebben en niet be­
schaamd worden voor Hem bij Zijn
komst. (1Jh 2:28)
Christenen die niet beantwoorden aan de roeping waarmee God hen heeft geroepen, maken God de Vader beschaamd.
God schaamt zich voor hen. Het volk van God dat uit Babel was teruggekeerd naar Juda en Jeruzalem, maakte God beschaamd door te zeggen dat
het voor de bouw van het huis van God niet de juiste tijd was (Hg 1:2-3). Zij
liepen hard voor hun eigen huizen, terwijl elke inspanning voor Gods huis
hun te veel was.
Zegen of wegteren | verzen 6-7
6 Zegeningen rusten er op het hoofd van de rechtvaardige,
maar geweld overdekt de mond van de goddelozen.
7 De herinnering aan de rechtvaardige is tot zegen,
maar de naam van goddelozen zal wegteren.
“De rechtvaardige” en “zegeningen” horen bij elkaar (vers 6). Op het hoofd
van de rechtvaardige rusten zegeningen van God (vgl. Gn 49:26; Dt 33:16),
wat mensen hem ook mogen aandoen of over hem mogen zeggen. God
spreekt Zijn zegen uit over de rechtvaardige en zegent hem met stoffelijke
en geestelijke zegeningen. Hierbij mogen we weer in de eerste plaats aan
de Heer Jezus denken Die de Gezegende is.
Tegenover het hoofd van de rechtvaardige staat “de mond van de goddeloze”.
Zijn mond wordt door “geweld overdekt”. Dat kan betekenen dat zijn mond
met geweld wordt gesnoerd. Voor hem is er geen zegen, maar hem wordt
hardhandig het zwijgen opgelegd (vgl. Ps 107:42). Het kan ook betekenen
dat geweld als een kleed over zijn mond ligt, dat uit zijn mond alleen geweld komt. Elk woord van zegen voor een ander is hem vreemd.
Wat het leven van de rechtvaardige en de goddelozen heeft gekenmerkt,
wordt na de dood voortgezet (vers 7). Hoe gezegend is de herinnering aan
dé Rechtvaardige, Christus Jezus De rechtvaardige zal eeuwig in gedachtenis blijven.
(Ps 112:6b), en hoe afschrikwek- (Ps 112:6b)
kend is de naam van Judas. Het
nadenken over rechtvaardigen die vóór ons hebben geleefd, is een bezig175
Spreuken 10
heid waar zegen voor ons van uitgaat (Hb 11). We ervaren dat wanneer we
biografieën van toegewijde gelovigen lezen. Zulke gelovigen houden we
in dankbare herinnering.
“De naam van goddelozen” bewerkt het tegendeel. Het denken eraan of noemen ervan roept afschuw op. We zullen onze kinderen niet de naam van
een goddeloos iemand geven. Van zo’n naam gaat geen zegen uit, maar die
naam “zal wegteren”, wat duidt op een rottingsproces. De naam van koning
Jerobeam is zo’n naam. Hij wordt na zijn dood aangeduid als de koning
“die Israël deed zondigen” (1Kn 14:16; 15:30; 22:53; 2Kn 3:3; 10:29,31; 13:2,6,11;
14:24; 15:18,24,28; 23:15).
De vraag die op ons afkomt, is hoe wij herinnerd willen worden. Bij begrafenissen worden vaak alleen de goede dingen genoemd, terwijl de persoon
soms heel anders bekendstond. Maar de geur van het leven dat iemand
heeft geleefd, blijft na de dood hangen, welke woorden er bij de begrafenis
ook gesproken mogen zijn. Laten we een aangename geur of stank na? Zal
onze naam met dankbaarheid of met afschuw genoemd worden?
Ten val komen of een veilige weg gaan | verzen 8-10
8 Wie wijs van hart is, neemt de geboden aan,
maar wie dwaas van lippen is, komt ten val.
9 Wie in oprechtheid [zijn weg] gaat, gaat [een] veilige [weg],
maar wie kromme wegen gaat, zal opgemerkt worden.
10 Wie [heimelijk] knipoogt, richt leed aan,
en wie dwaas van lippen is, komt ten val.
“Wie wijs van hart is, neemt de geboden aan” die zijn vader of iemand anders
die boven hem staat, hem voorhoudt (vers 8). Hij doet dat omdat hij zich
bewust is van zijn behoefte daaraan en de waarde ervan. In zichzelf heeft
hij geen kracht om nee te zeggen tegen de zonde in zichzelf en tegen de
verleidingen van de wereld om zich heen. Daarom verlangt de wijze van
hart naar geboden die hij in zijn hart kan bewaren om daardoor in zijn leven geleid te worden (Sp 4:23). Hij wil onderwezen worden om nog wijzer
te worden.
De dwaas is voortdurend zelf aan het woord met gepraat dat kant noch
wal raakt. Daardoor is hij niet in staat om te luisteren naar de geboden die
176
Spreuken 10
hem worden voorgehouden en die ten leven zijn. Je kunt proberen hem
erop te wijzen dat hij wijsheid nodig heeft, maar hij praat er direct overheen met breedsprakige onzinnigheden. Zo omzeilt hij de confrontatie
met zijn werkelijke nood, want die wil hij niet zien.
Iemand gaat “in oprechtheid [zijn weg]” als hij Toen Abram negenennegentig jaar
met God wandelt en niet voor het oog van oud was, verscheen de HEERE aan
de mensen (vers 9; Gn 17:1). Dan gaat hij een Abram en zei tegen hem: Ik ben God,
de Almachtige! Wandel voor Mijn
“veilige [weg]”. Veiligheid gaat samen met op- aangezicht en wees oprecht.
rechtheid. Jozef ging in oprechtheid zijn weg (Gn 17:1)
en genoot daarop de bescherming van God. “Maar wie kromme wegen gaat”,
dat wil zeggen zondige wegen, blijft niet onopgemerkt. God ziet al zijn
wegen en zal hem daarmee confronteren. Die ontdekking, dat “opgemerkt
worden”, brengt straf met zich mee (Ps 125:5).
Petrus ging een kromme weg toen hij uit vrees voor de Joden zijn christelijke positie verloochende. Hij wandelde niet recht naar de waarheid van het
evangelie. Paulus heeft dat opgemerkt en hem daarover streng vermaand
(Gl 2:11-14).
Er zijn mensen die leed bij anderen veroorzaken door geheime communicatie (vers 10; vgl. Sp 6:12-14; Ps 35:19). Iets met een knipoog zeggen heeft
de betekenis dat wat wordt gezegd, niet waar is. Een “dwaas van lippen”
veroorzaakt zijn eigen val. Hier is de tweede versregel niet een vergelijking
met de eerste versregel, het is ook geen tegenstelling, maar een aanvulling
daarop, wat wordt weergegeven door het woord “en” aan het begin van
de tweede versregel.
De mond van de rechtvaardige en de dwaas | verzen 11-14
11 De mond van de rechtvaardige is een bron van leven,
maar geweld overdekt de mond van de goddelozen.
12 Haat wekt twisten op,
maar liefde bedekt alle overtredingen.
13 Op de lippen van verstandigen wordt wijsheid gevonden,
maar op de rug van [mensen] zonder verstand de stok.
14 Wijzen bergen kennis op,
maar de mond van de dwaas is de ondergang nabij.
177
Spreuken 10
“De mond van de rechtvaardige”, dat wil zeggen wat de rechtvaardige zegt,
“is een bron van leven” voor wie naar hem luistert (vers 11). Zijn woorden
zijn weldadig en geven levenskracht. Een bron geeft telkens fris water. Dit
is volmaakt waar van de mond van de Heer Jezus. Uit Zijn mond komen
woorden van genade (Lk 4:22). Zijn woorden “zijn geest en zijn leven” (Jh
6:63).
We vinden het ook bij alle profeten die Gods Woord hebben gesproken. Al
hun woorden van vermaning die zij namens God spraken, waren bedoeld
om het volk van God het ware leven te laten leven. Hetzelfde geldt voor
de mond van de nieuwtestamentische gelovige. Die is een bron van leven
als hij zich in zijn woorden door de Heilige Geest laat leiden. Dan komen
er uit zijn binnenste “stromen van levend water” voor anderen (Jh 7:38-39).
Wat de goddeloze zegt, heeft een totaal andere inhoud. Hij verspreidt geweld. Wat hij zegt, richt alleen maar schade bij anderen aan (vers 6b). De
kwaliteit van het leven wordt door hem verwoest. Waar hij is en zijn mond
opendoet, wordt de atmosfeer vergiftigd. In plaats van verkwikking en
leven zaait hij met zijn gepraat dood en verderf.
De goddelozen worden gedreven door “haat”, maar de rechtvaardige door
“liefde” (vers 12). Uit haat ontspringen twisten en ruzies. De woorden van
de goddelozen zijn met geweld overdekt, maar de liefde van de rechtvaardige bedekt zonden door ze te vergeven. Liefde brengt vrede door vergeving, door de bedekking van “alle overtredingen”.
Er is een wezenlijk verschil tussen de overdekking of bedekking van vers
11 en de bedekking van vers 12. In vers 11 gaat het om de bedekking zelf.
Er wordt niets bedekt, maar zichtbaar en wel geweld. In vers 12 wordt door
de bedekking iets verborgen en weggenomen en wel alle overtredingen.
De Heer Jezus heeft in Zijn liefde alle overtredingen van wie in Hem geloven met Zijn bloed bedekt en daardoor vergeven. Liefde “rekent het kwade
niet toe” (1Ko 13:5). Petrus past dit woord krachtig toe op onze onderlinge
omgang als gelovigen die in de eindtijd leven Het einde van alles nu is nabij, weest
(1Pt 4:7-8). Het bedekken van overtredingen dus bezonnen en nuchter tot gebeden. Vóór alles, hebt vurige liefde tot
of zonden doen we ook als we een zondaar elkaar, want liefde bedekt een menigte
van zijn dwaalweg terugbrengen (Jk 5:19-20). van zonden. (1Pt 4:7-8)
178
Spreuken 10
Wie “wijsheid” zoekt, vindt die “op de lippen van de verstandigen” (vers 13).
Daar wordt wijsheid aangetroffen. Zoals wijsheid en lippen van de verstandigen bij elkaar horen, zo horen ook “de stok” en “de rug van [mensen] zonder verstand” bij elkaar. De enige taal die mensen zonder verstand
verstaan, is de taal van de stok die op hun rug slaat als een bestraffing.
Zij hebben anderen pijn gedaan met hun gepraat en krijgen als straf pijn
toegediend.
Rehabeam, de dwaze zoon van Salomo, is iemand die als een man zonder
verstand heeft gehandeld toen het volk om verlichting van de lasten vroeg.
Hij luisterde niet naar verstandige raad, maar volgde een dwaas advies
op. Daarom kreeg hij met de stok, dat is de tucht van God, te maken (1Kn
12:1-24).
“Wijzen” zijn een bergplaats van “kennis” (vers 14). Zij kunnen op de juiste
tijd bij de juiste gelegenheid het juiste naar voren brengen (Mt 12:35a; 13:52).
Wijzen kennen de waarde van het zwijgen. De kennis is een kostbare schat,
die je niet zomaar te grabbel gooit. Ze strooien niet te pas en te onpas met
woorden van wijsheid. De dwaas laat van zich horen op de meest ongelegen tijden en in de meest ongepaste situaties. Uit wat hij zegt, blijkt dat hij
zichzelf naar de ondergang leidt.
Veiligheid en leven of ondergang | verzen 15-17
15 Het bezit van een rijke is zijn sterke stad,
de armoede van de armen is hun ondergang.
16 Het werk van de rechtvaardige is ten leven,
het inkomen van de goddeloze tot zonde.
17 Het pad ten leven is voor hem die vermaning in acht neemt,
maar wie bestraffing achter zich laat, doet dwalen.
Wie rijk is, voelt zich daardoor net zo veilig als iemand die in een versterkte stad zit (vers 15). Hij kan zich van allerlei middelen voorzien om zichzelf
tegen kwaad te beschermen. De armen hebben dat niet en vallen gemakkelijk aan kwaadwillende lieden ten prooi. Dit is wat de wijze waarneemt in
de wereld. Iemand kan rijk of arm zijn, wat iemand een bepaalde onkwetsbaarheid of kwetsbaarheid geeft.
179
Spreuken 10
Geestelijk kunnen we dit toepassen op rijk of arm zijn in het geloof. Wie
beseft hoe rijk hij in Christus is, weet zich in een sterke stad. Maar de gelovige die daarvan geen besef heeft, heeft een armzalig en kwetsbaar geloofsleven. De rijke gelovige is veilig tegen dwaalleer, hij zal zich zijn rijkdom
niet laten ontroven. De arme is een prooi van “elke wind van leer” (Ef 4:14).
Iemands beloning hangt af van zijn morele karakter, dat wil zeggen of hij
een rechtvaardige of een goddeloze is (vers 16). Wat een rechtvaardige doet,
bevordert het leven; wat een goddeloze verwerft, zijn inkomen, leidt tot
zonde en dood. In nieuwtestamentische taal gezegd: “Want wat het vlees
bedenkt, is [de] dood, maar wat de Geest bedenkt, is leven en vrede” (Rm 8:6). Bovenal is “het werk van de Rechtvaardige”, Christus, een werk “ten leven”. Zijn
werk heeft als gevolg dat “ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar
eeuwig leven heeft” (Jh 3:16).
Als iemand “de vermaning in acht neemt”, naar vermaning luistert en die
accepteert, komt hij op “het pad ten leven” terecht (vers 17). Hij zal daaraan
ook vasthouden en daardoor op het pad van het leven blijven. Zo is hij een
uitnodigend voorbeeld voor anderen om ook naar vermaning te luisteren.
Wie geen oor heeft voor vermaning, brengt anderen op een dwaalweg.
Hoe we zijn, heeft niet alleen gevolgen voor onszelf. We geven daardoor
een voorbeeld dat anderen tot een bepaald handelen brengt. Goed voorbeeld doet goed volgen, slecht voorbeeld doet slecht volgen.
Het gebruik van de lippen | verzen 18-21
18 Wie haat toedekt, heeft valse lippen,
en wie een kwaad gerucht verspreidt, die is een dwaas.
19 In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet,
maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig.
20 De tong van de rechtvaardige is het beste zilver,
het hart van de goddelozen is weinig [waard].
21 De lippen van de rechtvaardige voeden velen,
maar de dwazen sterven door gebrek aan verstand.
“Haat” toedekken, het verkeerde verbergen, is hypocriet en getuigt van
“valse lippen” (vers 18). Wie haat toedekt, is een leugenaar, want hij houdt
zijn ware bedoelingen verborgen. Hij doet lief, maar in zijn hart brandt de
haat. Zo iemand was Absalom in zijn benadering van Amnon (2Sm 13:22180
Spreuken 10
29). De tweede versregel spreekt over een mogelijk nog groter kwaad. Dat
betreft het verspreiden van “kwaad gerucht”. Wie dat doet, breekt iemand af
bij allen aan wie hij het kwaad gerucht vertelt. Wie dat doet, is een dwaas.
In de eerste versregel wordt iets toegedekt of verborgen gehouden, in de
tweede wordt iets verspreid of openbaar gemaakt.
Een veelprater kan onmogelijk in alles wat hij zegt voor honderd procent
de waarheid spreken (vers 19). Vooral voor hem geldt wat Jakobus zegt van
de woorden die een mens spreekt: “Want wij allen struikelen dikwijls” (Jk
3:2a). Een dwaas gebruikt
Want [zoals] de droom komt door veel bezigheid,
veel woorden (Pr 5:2). Een [zo] ook het gepraat van de dwaas door veelheid van woorden.
“overtreding” wil zeggen (Pr 5:2)
een grens overschrijden, op verboden terrein komen. Het getuigt van verstand als we onze lippen inhouden. Het is verstandig om niet altijd en zeker niet direct alles te zeggen wat we denken. Ieder mens moet “snel zijn
om te horen, traag om te spreken” (Jk 1:19).
“De tong van de rechtvaardige”, dat betekent wat de rechtvaardige zegt, is
veel meer waard dan “het hart van de goddeloze”, dat wil zeggen zijn beste
bedoelingen (vers 20). Het contrast tussen beide uitdrukkingen is dat tussen
het uiterlijk en het innerlijk. Het uiterlijk is de tong, ofwel wat wordt gezegd. Het innerlijk is de gezindheid van het hart, ofwel wat men van plan
is. Daar hoort een gezond evenwicht tussen te zijn.
Wat de rechtvaardige zegt, heeft de waarde van “het beste zilver”, terwijl
wat de goddeloze van plan is, geen enkele waarde heeft. De Heer Jezus
had een tong van “het beste zilver”, want Hij gebruikte Zijn tong nadat Hij
onderwijs had ontvangen. Daardoor wist Hij “met de vermoeide een woord
op de juiste tijd te spreken” (Js 50:4). Zilver is een beeld van de prijs die voor
de verlossing moet worden betaald (Ex 30:11-16). De woorden van de Heer
Jezus waren erop gericht om mensen te verlossen.
De waarde van de woorden van de rechtvaardige is dat velen er (geestelijk) door worden gevoed en erdoor in leven blijven (vers 21). Voeden wil
zeggen weiden, zoals een herder dat doet. Het gaat niet alleen om voedsel,
maar ook om zorg voor het juiste voedsel. De woorden worden met zorg
doorgegeven. Dat geldt wel bijzonder voor de woorden van de Heer Jezus.
Hij is het Brood van het leven. Ook de profeten die in Zijn Naam hebben
181
Spreuken 10
gesproken, hebben met hun woorden het volk gevoed, ze hebben het goede geestelijke voedsel gegeven (Jr 3:15). Die Ik zal u herders geven naar Mijn
woorden bouwen op. De taak van de herder hart, die u zullen weiden met kennis
en verstand. (Jr 3:15)
en leraar in de gemeente is ook om de gemeente op te bouwen.
De dwazen ontbreekt het aan verstand. Zij willen niet door de lippen van
de Rechtvaardige gevoed worden, zij verachten Diens woorden. Daarmee
wijzen ze het leven af en sterven. Wie Hem verwerpt en Zijn woorden niet
aanneemt, zal geoordeeld worden door het woord dat Hij heeft gesproken
(Jh 12:48).
De zegen van de HEERE | verzen 22-26
22 De zegen van de HEERE, die maakt rijk,
Hij voegt er geen zwoegen aan toe.
23 Zoals het voor een dwaas een spel is zich schandelijk te gedragen,
zo is wijsheid [dat] voor iemand met inzicht.
24 Wat de goddeloze vreest, dat zal hem overkomen,
maar van rechtvaardigen vervult [God] het verlangen.
25 Zoals een wervelwind voorbijgaat, is de goddeloze er niet [meer],
maar de rechtvaardige is een eeuwig fundament.
26 Zoals zure wijn voor de tanden en rook voor de ogen,
zo is de luiaard voor wie hem ergens opuit sturen.
Alle rijkdom die we hebben, is ons door God gegeven (vers 22). Het is Zijn
zegen, zonder dat Hij enige prestatie, Een pelgrimslied, van Salomo.
enig “zwoegen”, van onze kant vraagt Als de HEERE het huis niet bouwt,
(vgl. Ps 127:1). Het woord “die” legt de tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan;
als de HEERE de stad niet bewaart,
volle nadruk op “de zegen van de HEE- tevergeefs waakt de wachter. (Ps 127:1)
RE”. Alleen die zegen maakt rijk. Dit vers
is een waarschuwing tegen zelfvoldaanheid, tegen de gedachte dat wij
onze rijkdom aan onszelf te danken hebben.
Er is geen tegenspraak met vers 4, waar staat dat de hand van de vlijtigen
rijk maakt. Zowel het een als het ander is waar. We moeten werken, maar
ook beseffen dat de Heer ons de kracht ervoor moet geven en tevens de
zegen erop. Dan beseffen we dat alles van Hem komt en zullen we Hem
daarvoor de eer geven.
182
Spreuken 10
Iemands karakter wordt openbaar door de dingen waarin hij plezier vindt
(vers 23). Voor een dwaas is zich schandelijk gedragen als sport en spel. Het
gaat hem net zo gemakkelijk af als spelen een kind afgaat. Hij vindt er het
grootste plezier in om schandelijk te praten, wat blijkt uit de schunnigste
uitdrukkingen die hij gebruikt. “Schandelijk gedrag” is een aanduiding voor
heel zondig gedrag. De dwaas beschouwt zelfs het ergste op het gebied
van de zonde als vermaak, als een grap. Hij lacht erbij en erom.
Dat staat tegenover de wijsheid die iemand met inzicht volle vreugde geeft
alsof het een plezierig spel betreft. Het gaat niet om wat iemand doet, maar
om de houding die iemand heeft bij wat hij doet. Wijsheid geeft vermaak
aan iemand die inzicht heeft. Ondersteun mij, dan ben ik verlost
Dat vermaak wordt gevonden en vermaak ik mij voortdurend in Uw verordeningen.
(Ps 119:117)
in Gods Woord (Ps 119:117).
De goddeloze kan wel plezier hebben in zijn schandelijke gedrag, maar
tegelijk is hij innerlijk heel bang voor wat komen gaat. Hij krijgt inderdaad
ook waar hij bang voor is (vers 24). Hij leeft zonder God en daarom zonder enige zekerheid en dus altijd in angst. De rechtvaardige daartegenover
krijgt waar hij naar verlangt, want hij leeft met God en verwacht alles van
Hem. Hier wordt een enorm contrast geschilderd.
Wie geen fundament in zijn leven heeft, dat wil zeggen wie geen bijbelse
uitgangspunten heeft, lijkt op een wervelwind die voorbijgaat (vers 25). Een
wervelwind raast een ogenblik en verdwijnt dan weer, terwijl hij een spoor
van verwoesting achterlaat. Zo is de goddeloze. Dit sluit aan bij het vorige vers, waarin staat dat over de goddeloze komt wat hij vreest. Hij kan
in zijn leven alles genieten wat hij wenst, zoals rijkdom, aanzien, familie,
terwijl hij in angst leeft dat het hem allemaal een keer zal ontvallen. Het
zal hem inderdaad ook als door een razende storm afgenomen worden.
Mogelijk al in dit leven, maar zeker bij zijn (mogelijk plotselinge) dood.
De rechtvaardige is het tegenovergestelde. Hem kunnen dezelfde dingen
overkomen als de goddeloze. Ook zijn rijkdom, aanzien en familie kunnen
hem ontvallen (Jb 1-2). Maar als er in zijn leven rampen komen, blijkt hij
“een eeuwig fundament” te zijn (vgl. Mt 7:24-27). Het toont de onwrikbaarheid van de positie van de rechtvaardige die hij heeft omdat zijn leven is
183
Spreuken 10
gebouwd op Christus de Rots. Daardoor blijft zijn levenshuis vaststaan,
hoezeer de wervelwind er ook tegenaan beukt.
Zure wijn voelt heel naar aan de tanden als je die drinkt (vers 26). Ook rook
aan de ogen is heel irritant, want je ogen beginnen te tranen, je ziet niets
meer en kunt geen stap meer verzetten. Met deze onaangename ervaringen wordt een luiaard vergeleken die erop uit wordt gestuurd met een
bepaalde opdracht. Hij voert die opdracht niet uit, of te laat, of onnauwkeurig en onvolledig. Een luiaard veroorzaakt alleen maar irritatie als je
iets van hem verwacht. Traagheid in het werk van de Heer is ook een kwalijke en irritante zaak. Wie daarin Vervloekt wie het werk van de HEERE traag uitvoert,
traag is, haalt daardoor zelfs een ja, vervloekt wie zijn zwaard bloed onthoudt.
(Jr 48:10)
vloek over zich (Jr 48:10).
Verwachting en hoop | verzen 27-28
27 De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen,
maar de jaren van de goddelozen worden bekort.
28 De verwachting van de rechtvaardigen is blijdschap,
maar de hoop van de goddelozen zal vergaan.
De normale verwachting voor iemand die de HEERE vreest, is dat hij lang
zal leven, terwijl de jaren van de goddeloze “worden bekort” (vers 27). Dat
een Godvrezend iemand soms jong sterft en een goddeloze lang leeft, kan
twijfel aan dit vers veroorzaken (Ps 49; 73). Die twijfel verdwijnt als we eraan denken dat de betekenis over de dood heen reikt.
De verwachting die de rechtvaardige heeft, geeft hem nu al blijdschap en
niet pas straks, bij de vervulling van die verwachting (vers 28). De oorzaak
daarvan is dat zijn verwachting is verbonden aan de trouwe God en Zijn
Christus. Die God is nu ook al bij hem. Op Hem vertrouwt zijn hart. Het
oog van de rechtvaardige is niet in de eerste plaats gericht op wat hij verwacht, het leven tot in eeuwigheid, maar op Hem Die zijn verwachting niet
zal beschamen.
Iemand heeft gezegd dat het niet gaat om een lang leven, maar om een vol
leven. Een vol leven is een leven gevuld met de wil van God en is daarom
een lang leven, want “wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” (1Jh
2:17). De Heer Jezus heeft gesproken over het leven in overvloed (Jh 10:10b).
184
Spreuken 10
Aan dat leven komt nooit een einde en is tevens leven dat in zijn volheid
wordt genoten. Het gaat niet alleen om de duur, maar ook om de inhoud.
Het korte verblijf op aarde wordt gevolgd door een leven tot in eeuwigheid bij de Heer Jezus in het Vaderhuis.
De goddelozen hebben ook hun hoop (vers 29). Ze rekenen zichzelf rijk als
ze voorspoed hebben en gezond zijn door te leven alsof dit eindeloos zo
zal blijven. In hun droomhuis wanen ze zich nu al in de hemel, maar ze
zullen ontwaken in de hel. Zij hebben geen enkele grond voor hun hoop
dat hun voorspoed altijd zal voortduren, omdat zij niet met God rekenen.
Hun hoop zal daarom ook vergaan. Koning Zedekia is hiervan een duidelijk voorbeeld (Jr 39:1-8).
De weg van de HEERE | verzen 29-30
29 De weg van de HEERE is kracht voor de oprechte,
maar de ondergang voor hen die onrecht bedrijven.
30 De rechtvaardige zal voor eeuwig niet wankelen,
maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.
“De weg van de HEERE”, dat wil zeggen de weg die Hij gaat en de handelingen die Hij verricht, het werk dat Hij doet, betekent voor de oprechte
kracht (vers 29). De oprechte voelt zich op Gods weg, onder Zijn leiding,
volkomen veilig, beschermd tegen allerlei gevaren. Hij geeft in vertrouwen
alles aan God over, omdat hij weet dat Die rechtvaardig handelt. Dat deed
de Heer Jezus (1Pt 2:23b). Hetzelfde handelen van God dat de kracht is voor
de oprechte, betekent voor hen die onrecht bedrijven “de ondergang”. God
gebruikt Zijn kracht tegen hen. Hij is rechtvaardig in Zijn handelen zowel
met de rechtvaardige als met de goddeloze.
“De rechtvaardige” zal met zekerheid “voor eeuwig niet wankelen” (vers 30).
Hij zal onwankelbaar, ononderbroken standhouden en alle beloften krijgen die hem door God zijn toegezegd. Hij zal altijd in het land wonen
(Lv 20:22). Maar de goddelozen krijgen niets van de toekomstige zegen die
God op aarde aan Zijn volk zal geven (Dt 4:25-27). Zij worden van de aarde
uitgeroeid en zullen die dus “niet bewonen”.
185
Spreuken 10
Mond en lippen van de rechtvaardige | verzen 31-32
31 De mond van de rechtvaardige loopt over van wijsheid,
maar de tong van [wie] verderfelijke dingen [spreekt], wordt afgesneden.
32 De lippen van de rechtvaardige weten wat aangenaam is,
maar de mond van de goddelozen [alleen] verderfelijke dingen.
“De mond van de rechtvaardige” spreekt niet alleen wijsheid, maar “loopt”
ervan “over” (vers 31). Zoals steeds denken we ook hier bij ‘de rechtvaardige’ in de eerste plaats aan de Heer Jezus. Hij spreekt voortdurend en
overvloedig wijsheid. Daaraan kunnen anderen zich verkwikken. Hij is de
Bron uit Wie onophoudelijk wijsheid stroomt.
Heel anders is het met “de tong van [wie] verderfelijke dingen [spreekt]”. Zijn
tong zal worden “afgesneden”, zoals een “boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in [het] vuur geworpen” (Mt 3:10). De mens van de
zonde, de antichrist, is het prototype hiervan. Het geldt ook voor alle valse
profeten en valse leraren. Als de tong is afgesneden, is het onmogelijk om
nog een woord te zeggen. Het resultaat is dat hij niemand meer met zijn
schandelijke praat kan verderven.
“De lippen van de rechtvaardige” spreken aangename dingen die een mens
goed doen (vers 32). De rechtvaardige weet “wat aangenaam is” voor anderen om naar te luisteren, hij weet zijn woorden goed te kiezen. De Heer
Jezus heeft gesproken wat aangenaam is. Hij heeft woorden van genade
gesproken, waarover de mensen zich hebben verbaasd (Lk 4:22). Tegen ons
wordt gezegd dat we een woord spreken “dat goed is, waar dat nodig is, opdat het genade geeft aan hen die horen” (Ef 4:29). Dit zijn aangename woorden.
Daartegenover laat de goddeloze slechts verderfelijke dingen horen. Hij
spreekt zonder daarover na te denken. Wat hij zegt, zal hemzelf en anderen in het verderf brengen.
186
Spreuken 11
Eerlijkheid in de handel | vers 1
1 Een bedrieglijke weegschaal is voor de HEERE een gruwel,
maar een zuivere [weeg]steen is Hem welgevallig.
Dit vers gaat over het zakendoen, zoals dat op de markt en in de winkel gebeurt, dus in het alledaagse leven. God wil dat alle handel eerlijk gebeurt.
Als dat niet gebeurt, is dat “een gruwel” voor Hem; als dat wel gebeurt, is
dat “Hem welgevallig”. We zien hier Gods persoonlijke reactie op de manier
waarop handel wordt gedreven. Het hanteren van “een bedrieglijke weegschaal” houdt in dat een van de leden van Zijn volk tekortgedaan wordt.
God komt hier voor de misdeelde op. In Zijn ‘afweging’ van het gedrag
van de verkoper hanteert Hij een absoluut eerlijke maat.
Er is niets in het dagelijkse leven waar Hij buiten staat. Het leven van Zijn
volk in hun onderlinge omgang behoort Zijn eigenschappen te reflecteren.
Alles behoort in overeenstemming met Zijn wil te gebeuren, dat wil zeggen in overeenstemming met Wie Hij is als licht en liefde. Dat geldt ook
voor de handel.
Omdat het bij de handel om winst, om geld, gaat, zijn vooral daar de gevaren groot om oneerlijk te zijn. Iemand kan zomaar door geldzucht gedreven worden. Een beetje meer rekenen dan het product waard is, een beetje
minder product leveren dan waarvoor is betaald, maakt de winst groter.
God kent Zijn volk en wil daarom dat het “een zuivere weegschaal, een zuiver
efa en een zuivere bath” gebruikt (Ez 45:10).
De hele Schrift door wordt oneerlijkheid in de handel veroordeeld (Lv
19:35-36; Dt 25:13-16; Am 8:5). God verbiedt het niet alleen, het is voor Hem
een gruwel. God aanvaardt iemands handelwijze alleen als die eerlijk is.
Hij let erop of wij product geven voor het geld dat we voor dat product
vragen. Oneerlijkheid tiert welig als er met God geen rekening wordt gehouden. Een bedrieglijke weegschaal is letterlijk een ‘gewicht van bedrog’.
Wie een bedrieglijke weegschaal gebruikt, ontbreekt het aan oprechtheid
in het hart (vers 20).
187
Spreuken 11
Eerlijk zijn wordt door God in de wet gekoppeld aan de verlossing van
Zijn volk uit Egypte (Lv 19:35-36). Door de verlossing heeft Hij hen tot Zijn
eigen volk gemaakt. Daarom moeten ze eerlijk zijn, zoals Hij dat is. Zo
behoren ook wij, die tot de gemeente van God behoren, op grond van onze
verlossing uit de wereld, eerlijk te zijn in ons zakendoen. Elk onrecht, elke
oneerlijkheid, moet door ons worden vermeden (1Ko 6:8). Dat geldt niet
alleen voor stoffelijke zaken, maar ook als we ons met geschillen of zonden
moeten bezighouden. Leggen we dan een eerlijke norm aan, of laten we
ons in onze afweging beïnvloeden door familie- of vriendschapsbanden?
Ootmoed en oprechtheid | verzen 2-3
2 Komt overmoed, dan komt [ook] schande,
maar bij de ootmoedigen is wijsheid.
3 De oprechtheid van de oprechten leidt hen,
maar de verkeerdheid van de trouwelozen verwoest henzelf.
“Overmoed”, of trots, is letterlijk ‘overkoken’, ofwel het overschrijden van
grenzen en het kenmerk van opstandigheid (vers 2). Overmoedige mensen
blazen zichzelf op tot het niveau van een godheid. In het kielzog van hun
opgeblazenheid volgt “schande”, een woord dat ‘licht gemaakt worden’ betekent. De overmoedige, opgeblazen mens is als een ballon die leegloopt,
tot er slechts een vod overblijft.
Een treffende illustratie daarvan is Herodes Agrippa die zich als God laat
bejubelen en ogenblikkelijk daarna door de wormen wordt gegeten en
sterft (Hd 12:21-23). Hij was een opgeblazen god die verschrompelde tot een
vod. Ook de farizeeën zijn opgeblazen. Zij denken groot van zichzelf in
hun relatie met God en kijken verachtelijk neer op anderen (Lk 18:9-12; Mt
6:5). De Heer spreekt het ‘wee u’ over hen uit (Mt 23). Nog een voorbeeld
van overmoed is het grote Babylon, dat is de roomse kerk, dat daarvoor
ook geoordeeld zal worden (Op 18:7-8). Het enige wat ervan overblijft, is “de
rook van haar brand” (Op 18:17).
Tegenover overmoed staat ootmoed of nederigheid. “Bij de ootmoedigen is
wijsheid”, wat blijkt uit de plaats die zij tegenover God en mensen innemen. Zij matigen zich niets aan, zij zijn niet opgeblazen. Bij hen is de vrees
voor God aanwezig en dat is hun wijsheid. Zij zullen op Gods tijd worden
verhoogd (Lk 14:11; 1Pt 5:11).
188
Spreuken 11
Wie ootmoedig is, is ook oprecht (vers 3). Het gevolg of resultaat van innerlijke “oprechtheid” is dat het “de oprechten leidt” op de weg die zij gaan
en in de contacten die zij hebben. Er is vrijheid en leven in hun gaan en
staan, zowel voor henzelf als voor hen die zij ontmoeten. We zien hier de
gezegende invloed die oprechtheid op de oprechten heeft. Oprechtheid is
een gezindheid van hart, die tot uiting komt in eerlijk en trouw handelen.
Tegenover de oprechten staan “de trouwelozen”. Bij hen is geen oprechtheid,
maar het tegenovergestelde, “de verkeerdheid”. Deze verkeerdheid blijkt uit
de verkeerde wegen die ze gaan en de verkeerde leer die zij verkondigen.
Ze ondergaan daarvan zelf het effect. Door hun verkeerdheid verwoesten
zij zichzelf. We zien hier de verwoestende invloed die verkeerdheid op de
trouwelozen zelf heeft. Wie erop uit is anderen te beschadigen, beschadigt
zichzelf.
Gerechtigheid redt en leidt | verzen 4-6
4 Bezit baat niet op de dag van de verbolgenheid,
maar gerechtigheid redt van de dood.
5 De gerechtigheid van de oprechte maakt zijn weg recht,
maar de goddeloze komt ten val door zijn [eigen] goddeloosheid.
6 De gerechtigheid van de oprechten zal hen redden,
maar de trouwelozen worden gevangen in [hun eigen] begeerten.
Al bezit iemand al het goud en zilver van wereld, het is van geen enkele
betekenis “op de dag van de verbolgen- Ook hun zilver, ook hun goud
heid”, dat is de dag van de toorn van zal hen niet kunnen redden
God over de zonde (vers 4; Zf 1:18; Ez op de dag van de verbolgenheid van de HEERE.
(Zf 1:18a)
7:19; Mk 8:37-38). ‘De dag van de verbolgenheid’ kan zowel de sterfdag als het toekomstige oordeel zijn. In dit
leven kan met bezit een rechter worden omgekocht en een straf worden
afgekocht. Maar zo werkt het niet bij God. Het enige waarop het op die
dag aankomt, is of iemand verlost is door het bloed van het Lam (1Pt 1:1819). Wie daardoor is verlost, heeft de gerechtigheid van God door het geloof in Christus. Alleen die “gerechtigheid redt van de dood”.
Gerechtigheid redt niet alleen van de dood, maar heeft ook grote praktische waarde voor het leven. Gerechtigheid maakt de weg van de oprechte
recht (vers 5). De oprechte is onomkoopbaar, onkreukbaar, altijd eerlijk. Dat
189
Spreuken 11
blijkt uit zijn gerechtigheid, uit het doen wat recht is. Daardoor is zijn weg
ook recht. Er is niets verdraaids of dubbelzinnigs in. Hij gaat een veilige
en zekere weg door het leven. De weg die Jozef te midden van zijn broers
en in Egypte ging, is daarvan een voorbeeld. Het is volmaakt waar van de
Heer Jezus, de volkomen Oprechte, en het is ook waar voor ieder die Hem
in oprechtheid volgt.
Wat de weg van de oprechte kenmerkt, ontbreekt totaal bij de goddeloze.
Bij hem zien we het tegenovergestelde. Zijn goddeloosheid geeft hem geen
enkele stabiliteit in het leven, maar veroorzaakt juist zijn val.
In vers 6 is opnieuw sprake van “de gerechtigheid van de oprechten”. In vers
5 is het enkelvoud, ‘de oprechte’, nu is het meervoud, ‘de oprechten’. Het
gaat nu om de redding uit gevaarlijke, levensbedreigende situaties. De
rechte weg van vers 5 is een weg met gevaren. Dezelfde gerechtigheid die
de weg recht maakt, helpt ook bij het overwinnen van moeilijkheden op
die weg. De oprechten zoeken daarvoor hun hulp bij Hem Die de gerechtigheid heeft gegeven.
“De trouwelozen” ontbreekt het aan gerechtigheid en daardoor aan hulp
in gevaren. Zij zien die gevaren niet eens, maar worden geleid door hun
“begeerten”. Ze worden door hun begeerten “gevangen”, waardoor ze erin
als in een gevangenis opgesloten zitten. Hun begeerten brengen hen tot
het begaan van zonden, die hen omgeven als een net waaruit ze zichzelf
niet kunnen bevrijden. Door dat net worden ze naar het oordeel gesleept
en uiteindelijk naar de eeuwige dood.
Het lot van de goddeloze | verzen 7-8
7 Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn hoop,
dan vergaat [zelfs] de allersterkste verwachting.
8 De rechtvaardige wordt uit benauwdheid gered,
maar de goddeloze komt in zijn plaats.
Van “de goddeloze mens” vergaat op het moment dat hij sterft “zijn hoop”
(vers 7; Ps 49). Uit dit vers spreekt een grote tragiek die is verbonden aan
de hoop die de goddeloze mens meent te hebben. Elke hoop op een lange
levensduur of succes zal eindigen in een desillusie omdat die hoop verankerd ligt in het vertrouwen op aards bezit.
190
Spreuken 11
Hij kan “de allersterkste verwachting” hebben gehad dat hij altijd in voorspoed zou blijven leven, met een rotsvast vertrouwen op het uitvoeren van
zijn plannen, maar het vergaat allemaal als een damp als hij sterft. De Heer
Jezus vertelt over een rijke man die zonder God sterft. Deze man heeft bij
zijn dood al zijn rijkdom moeten achterlaten en heeft in het hiernamaals
zelfs geen druppel water om zijn tong ook maar enigszins te verkoelen (Lk
16:19-31).
Wat een genade dat de gelovige een zekere hoop mag hebben, een hoop
die als hij sterft niet vergaat, maar juist in vervulling gaat. De hoop van de
gelovige is een zekerheid, het is een hoop die niet beschaamt (Hb 11:1; Rm
5:5). Daarom hoopt hij “met volharding” (Rm 8:24-25).
“De rechtvaardige wordt” door God “uit benauwdheid gered” (vers 8). De rechtvaardige kan in benauwdheid terechtkomen. We kunnen daarbij denken
aan beklemmende, beknellende situaties, die hem beperken in zijn vrijheid en hem angst bezorgen. Goddeloze mensen kunnen het leven heel
benauwd voor hem maken. Maar God zorgt ervoor dat hij niet omkomt en
zal hem eruit redden.
Wat “de goddeloze” treft, staat daar tegenover en wel op een opmerkelijke
manier. De goddeloze krijgt niet alleen een verdiende straf, maar hij krijgt
de plaats waar hij zelf eerst de rechtvaardige Toen hingen zij Haman aan de galg
hij voor Mordechai had laten
in heeft gebracht. De rollen worden omge- die
oprichten. (Es 7:10)
draaid. Een duidelijk voorbeeld daarvan is Toen werd de koning zeer verheugd
Haman die in de plaats van Mordechai wordt daarover, en hij beval Daniël uit de
kuil te trekken. Toen Daniël uit de
opgehangen (Es 7:10; 9:1). Bij de mannen die kuil was getrokken, werd er geen
in de plaats van Daniël in de leeuwenkuil enkel letsel bij hem aangetroffen,
hij op zijn God had vertrouwd.
worden geworpen, zien we hetzelfde (Dn omdat
Vervolgens beval de koning en
6:24-25). Deze omkering van rollen zal ook men haalde die mannen die Daniël
plaatsvinden wanneer de Heer Jezus ver- openlijk hadden beschuldigd, en
men wierp hen, hun kinderen en
schijnt. De gelovigen worden dan uit de ver- hun vrouwen, in de leeuwenkuil. Zij
drukking bevrijd en de goddelozen komen hadden de bodem van de kuil [nog]
niet bereikt, of de leeuwen maakten
dan in de verdrukking (2Th 1:6-7).
zich van hen meester en verbrijzelden
al hun beenderen. (Dn 6:24-25)
Kennis die redt van de huichelaar | vers 9
9 De huichelaar richt zijn naaste met [zijn] mond te gronde,
maar door kennis worden de rechtvaardigen gered.
191
Spreuken 11
“De huichelaar” is een onoprecht iemand. Hij doet zich voor als een hulpvaardige naaste, maar is een vijand. Hij is erop uit “zijn naaste met [zijn]
mond te gronde” te richten, wat benadrukt hoe intens gemeen hij is. Hij
wekt bij zijn naaste de verwachting dat hij iets voor hem wil betekenen, dat
hij het goede voor hem zoekt. In plaats van die verwachting waar te maken
is hij uit op zijn verderf. Hij spreekt allerlei kwaad over zijn naaste om hem
daardoor een slechte naam te bezorgen. Dit wordt wel ‘karaktermoord’
genoemd. Hierdoor maakt hij het leven van de naaste tot een kwelling.
Maar “de rechtvaardigen” zullen niet aan zijn verderfelijke bezigheid ten
prooi vallen. Zij bezitten namelijk “kennis”. Door hun kennis doorzien zij
de huichelaar. Zij zien de werkelijke bedoeling achter de woorden van de
huichelaar, ze ontmaskeren hem en weerstaan hem. De mond van de huichelaar wordt gestopt en de rechtvaardigen zijn gered. De trouwe christen
weet door het vasthouden “aan het naar de leer betrouwbare woord ... de tegensprekers te weerleggen”, waardoor hij “hun de mond stoppen” kan (Tt 1:9-11).
De vreugde en verhevenheid van een stad | verzen 10-11
10 Een stad springt op van vreugde over de welstand van de rechtvaardigen,
maar als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
11 Door de zegen van de oprechten wordt een stad verheven,
maar door de mond van goddelozen wordt ze met de grond gelijkgemaakt.
In de verzen 10-11 gaat het niet over personen, maar over “een stad”, een
leefgemeenschap. Een leefgemeenschap weet het te waarderen als het de
rechtvaardigen goed gaat (vers 10). De rechtvaardigen hebben hun
“welstand”, hun toestand van voorspoed, te Mordechai ging bij de koning weg in
danken aan hun eerlijke handel en daar vaart een blauwpurperen en wit koninklijk
de stad wel bij. Een stad, dat wil zeggen de gewaad, met een grote gouden kroon
en een mantel van fijn linnen en
burgers van de stad, springt daarover zelfs in roodpurper. En de stad Susan juichte en was blij. (Es 8:15)
uitbundige vreugde op (vgl. Es 8:15).
De hele bevolking van het land was
Er is ook gejuich als de goddelozen vergaan blij en de stad bleef rustig, nadat zij
(2Kn 11:20). Zo zal er ook gejuich in de hemel Athalia [bij] het huis van de koning
met het zwaard gedood hadden.
zijn als het goddeloze Babylon is verwoest (2Kn 11:20)
(Op 18:20-21; 19:1-2). In het eerste geval is er
vreugde over de goede invloed van de rechtvaardigen. In het tweede ge-
192
Spreuken 11
val is er gejuich over het uitschakelen van de verderfelijke invloed van de
goddelozen.
De goede invloed van de oprechten en de slechte invloed van de goddelozen op het leven in een stad worden in vers 11 onderstreept. “De oprechten”
spreken zegen over de stad uit en wensen haar voorspoed toe. Het blijft
niet alleen bij zegenwensen, maar de oprechten bewerken ook zegen. Zo
wordt de stad “verheven”. Ze krijgt een goede naam, het is aangenaam om
er te wonen en te zijn. De stad wordt aantrekkelijk.
Daartegenover staat ‘de reclame’ die de goddelozen ervoor maken. Zij breken de stad met hun woorden tot de grond toe af. Dat doen ze door negatief over de stad te spreken, maar ook door hun algemene taalgebruik. Uit
hun mond komt alleen maar vervloeking en vuiligheid. Zelfs bij een net
taalgebruik, zoals veel politici dat meestal hanteren, schuilt in hun woorden valsheid en volgen ze een verborgen agenda. Ze werpen zich op als
beschermers, maar hun praktijk zal tonen dat ze de stad afbreken.
We kunnen dit toepassen op de plaatselijke gemeente van God als een
stad. Als we oprecht zijn, zullen we over de gemeente als een plaatselijke
gemeenschap goede dingen zeggen en er een zegen voor willen zijn. Allen
die deel uitmaken van de plaatselijke gemeente, zullen zich daarover verheugen. Mensen die er geen enkele binding mee hebben omdat ze buiten
God leven, zullen een plaatselijke gemeente geen enkele bestaansgrond
gunnen. Ze zullen er lasterpraat over verspreiden en er alles aan doen om
hun het leven en samenkomen onmogelijk te maken. Zulke mensen kunnen zich ook in de gemeente bevinden en hun afbrekend werk verrichten
door het verspreiden van valse leringen.
Inzicht, betrouwbaarheid | verzen 12-13
12 Wie zonder verstand is, veracht zijn naaste,
maar iemand met inzicht zwijgt.
13 Wie al lasterend [zijn weg] gaat, openbaart geheimen,
maar wie betrouwbaar van geest is, bedekt een zaak.
Wie zijn naaste veracht, bewijst dat hij “zonder verstand is” (letterlijk ‘zonder hart is’) (vers 12). Het ontbreekt zo iemand volledig aan zelfkennis. Hij
geeft ook uiting aan zijn verachting. Dat blijkt uit de tweede versregel. Ie193
Spreuken 11
mand die inzicht heeft in wie hij zelf is, zal zich niet verachtelijk over zijn
naaste uitlaten, maar “zwijgt”. Hij beseft dat zijn naaste niet minder is dan
hijzelf en dat hijzelf is als zijn naaste. De norm voor de christen ligt zelfs
nog hoger: hij zal “in nederigheid de ander uitnemender” achten dan zichzelf
(Fp 2:3; Ef 4:25).
Een persoon die “al lasterend” zijn weg gaat, En tevens leren zij ook in ledigheid
is slecht bezig en niet te vertrouwen (vers 13; rond te gaan bij de huizen, en niet
alleen in ledigheid, maar ook babvgl. 1Tm 5:13). Als hem iets in het geheim belachtig, bemoeiziek, sprekend wat
wordt toevertrouwd, zal hij dat met plezier niet behoort. (1Tm 5:13)
openbaar maken. Tegenover de lasteraar staat de persoon die “betrouwbaar
van geest is”. Als hem iets in vertrouwen wordt gezegd, zal hij die zaak
bedekken en niet openbaar maken. Hij maakt geen misbruik van het vertrouwen dat hem is geschonken en zal degene die hem in vertrouwen heeft
genomen dan ook niet beschadigen en beschamen.
Wijze raad, geen borg zijn | verzen 14-15
14 Als er geen wijze raad is, komt een volk ten val,
maar er komt verlossing door een veelheid van raadgevers.
15 Wie borg is voor een vreemde, zal het beslist slecht vergaan,
maar wie handslag haat, leeft veilig.
“Wijze raad” is wezenlijk voor de stabiliteit van een volk (vers 14). Wijze
raad is te vergelijken met het besturen van een schip. Dat schip is hier het
volk, de natie. De oude uitdrukking ‘het schip van staat’ duidt dat aan.
De vergelijking wordt gemaakt omdat ook een schip voor zijn veiligheid
afhankelijk is van de leiding van een kapitein die ter zake kundig dient te
zijn. Zonder mensen aan het roer van ‘het schip van staat’ die bekwaam
zijn om het volk te besturen, zinkt een schip, dat wil zeggen “komt een volk
ten val”. Maar “door een veelheid van raadgevers”, door veel wijzen op allerlei
gebied, “komt verlossing” uit de nood en wordt het volk van de ondergang
gered.
Dit geldt ook voor het volk van God, waarvan de plaatselijke gemeente een
representatie is. Overleg onder gebed en aan de hand van Gods Woord is
nodig om een gemeente te zijn waar de Heer Jezus in het midden kan zijn.
Bij de bespreking in Jeruzalem over de twistvraag of de volken de wet
194
Spreuken 11
moeten houden, is men door de bijdragen van meerdere wijze raadgevers
tot een verlossend antwoord gekomen (Hd 15).
Voor een financieel solide beleid is het noodzakelijk geen ondoorzichtige
financiële verplichtingen aan te gaan. Een van dat soort ondoorzichtige
verplichtingen is “borg” zijn “voor een vreemde” (vers 15). Borg zijn is een
uiterst domme zaak (vgl. Sp 6:1-6), zeker als het gedaan wordt voor een
vreemde. Salomo is hier zeer duidelijk in zijn waarschuwing: wie borg
staat, “zal het beslist slecht vergaan”. Wie borg staat, garandeert de ander
dat hij diens schuld zal voldoen als deze in gebreke blijft, terwijl hij zonder
enige garantie is dat de ander hem zal terugbetalen. Dat kan tot zijn failliet
en de bedelstaf leiden.
Door de tegenstelling in de tweede versregel wordt onderstreept hoe gevaarlijk het is om borg te zijn. Het gaat om niets minder dan “veilig”, onbezorgd, leven. Dat is het perspectief van “wie handslag haat”. De handslag is
de bevestiging van een overeenkomst, wat wij tegenwoordig onder andere
doen met het zetten van een handtekening. Zet nooit een handtekening
of geef nooit wat voor soort bekrachtiging ook voordat je volledig weet
waartoe je jezelf met je handtekening verplicht.
Een bevallige vrouw en geweldplegers | vers 16
16 Een bevallige vrouw houdt vast aan [haar] eer,
zoals geweldplegers vasthouden aan [hun] rijkdom.
“Een bevallige vrouw” is een charmante, innemende vrouw. De vrouw is
wel ‘het zwakkere vat’ (1Pt 3:7), maar toch bezit zij de kracht om “aan [haar]
eer” vast te houden. Zij doet dat “zoals geweldplegers vasthouden aan [hun]
rijkdom”. Haar kracht komt wel op een heel andere manier tot uiting dan
bij geweldplegers. Haar kracht is niet lichamelijk, maar geestelijk van aard.
Ze is een vrouw met deugd, dat is geestelijke moed of kracht, een vrouw
die op God vertrouwt. Een voorbeeld van zo iemand is Ruth (Ru 3:11).
Ze is “bevallig” of innemend omdat zij aan onvergankelijke “eer” vasthoudt. Die eer blijft bestaan, ook als de uiterlijke schoonheid afneemt. Zij
kent de waarde daarvan. Dat er moet worden ‘vastgehouden’, betekent
dat er krachten werkzaam zijn die haar eer van haar willen afnemen. In het
Nieuwe Testament wordt de eer van de vrouw verbonden aan haar lange
195
Spreuken 11
haar dat een symbool is van haar onderdanigheid ten opzichte van de man
(1Ko 11:15). Daaraan houdt ze vast, ondanks alle emancipatiegeweld.
Geweldplegers houden vast aan vergankelijke “rijkdom”. Om hun rijkdom
veilig te stellen gebruiken ze lichamelijk geweld tegen hun naaste. Ze hebben hun rijkdom met geweld verkregen en zullen die met geweld vasthouden. Als een naaste bij hen aanklopt om het van hem geroofde bezit terug
te halen, zullen ze hem met geweld wegjagen.
Gevolgen van rechtvaardig of goddeloos gedrag | verzen 17-21
17 Een goedertieren mens doet zijn [eigen] ziel goed,
maar een meedogenloze stort zijn [eigen] vlees in het ongeluk.
18 De goddeloze doet een bedrieglijk werk,
maar wie gerechtigheid zaait, [oogst] betrouwbaar loon.
19 Ware gerechtigheid is ten leven,
najagen van kwaad [leidt] tot de dood.
20 De verkeerden van hart zijn voor de HEERE een gruwel,
maar de oprechten van weg zijn Hem welgevallig.
21 Hand op hand: een kwaaddoener zal niet voor onschuldig gehouden
worden,
maar het nageslacht van rechtvaardigen zal ontkomen.
Wie voor andere mensen “goedertieren” is, zal het weldadige gevolg daarvan in zijn eigen “ziel”, dat wil zeggen zelf, persoonlijk, ervaren (vers 17).
Een “goedertieren mens” heeft liefde voor zijn naaste, voor hen die aan hem
verbonden zijn of met wie hij in contact komt. Zo iemand is een navolger
van God, Die goedertieren is en Zijn goedertierenheid aan mensen bewijst
(Tt 3:4). Rachab heeft de verspieders goedertierenheid bewezen en daarmee
haar eigen ziel goed gedaan en ook de ziel van hen die tot het huis van
haar vader behoren (Jz 2:12,14).
Op dezelfde manier werkt dat bij “een meedogenloze”, maar dan omgekeerd.
Wie zonder mededogen is, bewerkt zijn eigen ongeluk. Zo iemand is een
wreedaard bij wie alle liefde voor zijn naaste ontbreekt, zowel in zijn gedachten als in zijn optreden. Hij stort zichzelf in het ongeluk. Dat hebben
Achab en Izebel ondervonden (1Kn 22:37-38; 2Kn 9:36-37).
196
Spreuken 11
“De goddeloze” is bezig met een werk dat “bedrieglijk” is, dat wil zeggen met
werk dat niets oplevert, dat zonder resultaat [De] vrucht van [de] gerechtigheid
is (vers 18). “Wie gerechtigheid zaait” (vgl. Jk nu wordt in vrede gezaaid voor hen
3:18), vergaat het anders. Zo iemand brengt die vrede maken. (Jk 3:18)
anderen ertoe gerechtigheid in hun leven te doen, wat een weldaad is voor
weer anderen. Wat gezaaid wordt, zal vrucht dragen (1Ko 9:11; 2Ko 9:6). De
oogst die dat oplevert, wordt hier “betrouwbaar loon” genoemd.
Wanneer “ware gerechtigheid” wordt gezaaid (vers 18), is dat “ten leven” (vers
19). Met leven wordt hier het leven in zijn diepste en rijkste vorm bedoeld,
dat wil zeggen het leven in gemeenschap met God, het eeuwige leven. Het
doen van gerechtigheid en het leven horen bij elkaar. Daartegenover staat
het “najagen van kwaad”, het met inspanning van alle krachten het kwaad
najagen om het te doen. Dat leidt altijd en onvermijdelijk “tot de dood”.
Evenals gerechtigheid en leven horen kwaad doen en de dood bij elkaar,
“want het loon van de zonde is de dood” (Rm 6:23).
“De verkeerden van hart” (vers 20) zijn de mensen die een kromme, verwrongen geest hebben. Hun hele geestelijke leven is door het kwaad beïnvloed
en ervan doortrokken. Zij zijn “voor de HEERE een gruwel”, omdat zij met
hun hart slinkse dingen bedenken en op geen enkele manier rekening houden met Gods wil. Maar “de oprechten van weg”, dat zijn zij die innerlijk op
Hem zijn gericht en daarom Zijn weg gaan, “zijn Hem welgevallig”.
Net als in vers 1 gaat het om wat “voor de HEERE een gruwel” is en daartegenover om wat “Hem welgevallig” is. In vers 1 gaat het om eerlijk of oneerlijk zakendoen, de praktijk van het leven. Hier gaat het om de gezindheid
van het hart, of die verkeerd of oprecht is. Het gaat niet alleen om het
uiterlijke gedrag, maar vooral ook om de motieven die daarachter zitten.
God let op onze wegen en ziet tevens wat er in ons hart is (1Sm 16:7). We
kunnen wel eerlijk zijn, maar daarmee enkel en alleen ons eigen belang op
het oog hebben. Dan zijn we Hem niet welgevallig.
Er komt een dag van vergelding, daar kun je zeker van zijn, daar kan “hand
op hand” op gegeven worden, zoals iets met een handslag wordt bevestigd
(vers 21). Ieder zal voor de rechterstoel van God gesteld worden en daar
verantwoording moeten afleggen voor zijn daden (Rm 14:10b-12; 2Ko 5:10).
Dan zal de kwaaddoener zichzelf niet “onschuldig” kunnen verklaren. De
197
Spreuken 11
Rechter doorziet hem volkomen. Maar “het nageslacht van de rechtvaardigen”, dat zijn niet de nakomelingen, maar al- Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie
len die tot het geslacht van de rechtvaardigen Mijn woord hoort en gelooft Hem Die
behoren, zullen aan het oordeel ontkomen Mij heeft ge-zonden, die heeft eeuwig
leven en komt niet in [het] oordeel,
(vgl. Jh 5:24).
maar is uit de dood overgegaan in het
leven. (Jh 5:24)
Een mooie vrouw zonder inzicht | vers 22
22 Een mooie vrouw zonder inzicht
is een gouden ring in een varkenssnuit.
Een uiterlijk “mooie vrouw” die “zonder inzicht” is, is vergelijkbaar met een
mooie “gouden ring” die in “een varkenssnuit” is gedaan. De Israëlitische
vrouwen droegen als versiering onder andere een neusring (Gn 24:22,30,47;
Js 3:21). Het is onzinnig te denken dat het dragen van een neusring een dier
dat voortdurend smerig is, mooi zou maken. Het komt overeen met ons
spreekwoord: het is een vlag op een modderschuit.
De vergelijking is dat een prachtig sieraad wordt verbonden aan een onwaardig lichaam. Een varken kent de waarde er niet van. Je kunt dat dier
wel willen optuigen met sieraden en zo proberen het aantrekkelijk te maken, maar het dier blijft stinken en vindt er een genoegen in om in de modder en de stank te leven. De ring verliest er zijn schoonheid door. Izebel
was zo’n vrouw. Tussen haar gedrag en haar opgedofte uiterlijk was geen
enkele overeenstemming. Haar uiterlijke verfraaiing verbleekte in het licht
van haar verdorven binnenste (2Kn 9:30). We kunnen dit ook toepassen op
het fraaie uiterlijk van de roomse kerk die echter van binnen vol verderf is
(Op 17:4-6).
De ware versiering van een vrouw zit van Laat uw versiering niet de uiterlijke
binnen, in haar hart, in haar gezindheid (1Pt zijn: [het] vlechten van [het] haar en
[het] omhangen van gouden [dingen]
3:3-4). Van Abigaïl wordt eerst opgemerkt of [het] aantrekken van kleren, maar
dat zij “goed van verstand” was en daarna de verborgen mens van het hart, in
de onvergankelijke [versiering] van
dat zij “mooi van gestalte” was (1Sm 25:3). Een de zachtmoedige en stille geest, die
vrouw is aantrekkelijk als zij de gezindheid kostbaar is voor God. (1Pt 3:3-4)
en kenmerken van Christus vertoont. De bruid, de vrouw van het Lam, zal
die kenmerken in volle heerlijkheid bezitten (Op 21:9-10).
198
Spreuken 11
De zegen van de rechtvaardige | verzen 23-27
23 Het verlangen van rechtvaardigen is alleen het goede,
maar de hoop van goddelozen is verbolgenheid.
24 Er zijn er die mild uitdelen en nog meer ontvangen,
en [er zijn er] die meer inhouden dan rechtmatig is, maar het is tot
gebrek.
25 Een zegenende ziel wordt verzadigd,
en wie te drinken geeft, die zal ook te drinken krijgen.
26 Het volk vervloekt wie [hun] koren onthoudt,
maar zegening rust er op het hoofd van wie het verkoopt.
27 Wie het goede nastreeft, zoekt welgevallen,
maar wie het kwade najaagt, die zal het overkomen.
Het karakter van “rechtvaardigen” en “goddelozen” blijkt niet alleen uit wat
zij doen, maar ook uit wat zij verlangen en hopen (vers 23). “Rechtvaardigen”
hebben geen ander verlangen dan “alleen het goede”. Zij staan in verbinding
met God en hebben daarom een verlangen naar goede materiële en geestelijke dingen om daarmee ook zelf weer goed te doen.
“De hoop van de goddelozen” zal hun niets anders brengen dan “verbolgenheid”. Zij hebben geen verbinding met God en hopen zoveel mogelijk voordeel uit hun goddeloze leven te halen. Maar hun hoop zal op niets anders
uitlopen dan op Gods “verbolgenheid” over hen, omdat al hun verlangens
Gods toorn oproepen.
In de regering van God is het zo geregeld, dat er eerst moet worden uitgedeeld, gegeven, gezaaid, en dat daarna de winst, de opbrengst, het voordeel, komt (vers 24). God wil ook dat er “mild” of rijkelijk wordt uitgedeeld
en niet mondjesmaat. Als dat gebeurt, zal iemand ervaren dat de opbrengst
veel overvloediger is dan wat is uitgedeeld, Geeft en u zal worden gegeven; een
weggegeven of gezaaid (Lk 6:38a; 2Ko 9:6-9; Ps goede, ingedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot
112:9). We kunnen ook mild tijd en aandacht
geven. (Lk 6:38a)
uitdelen.
Het tegenovergestelde is ook waar. Er zijn mensen “die meer inhouden dan
rechtmatig is”. Zij menen daardoor rijk te worden. Maar behalve dat ze
anderen onrecht aandoen, bedriegen ze ook zichzelf. Al hun oneerlijk verkregen winst zal tot hun gebrek leiden, want God zal de rekening met hen
199
Spreuken 11
vereffenen. Uiteindelijk zullen ze met lege handen staan en met een lijst
vol schulden die niet meer te vereffenen zijn.
Iemand niet geven wat hem toekomt, is ook een vorm van meer inhouden dan rechtmatig is. Nabal had die houding tegenover David (1Sm 25:1011,38). De oppertollenaar Zacheüs heeft het zondige van dit gedrag tijdig
ingezien en zich van deze zonde bekeerd (Lk 19:8).
Vers 25 sluit aan op vers 24. “Een zegenende ziel” is iemand die met woord
en daad zegen om zich heen verspreidt, weldaden bewijst en het geluk van
de ander zoekt. Wie dat doet, zal daarvan zelf de zegen ontvangen. Men
zal hem weldoen, hij zal zelf verzadigd worden. Wie iemand anders (geestelijk) verkwikt, zal daardoor ook zelf worden verkwikt. Dat zien we bij
de Heer Jezus in Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw. Het geestelijke
voedsel dat Hij de vrouw heeft gegeven, heeft Hem Zelf ook verkwikt (Jh
4:31-34; Mt 10:42; Jr 31:24).
Wie geen zegen uitdeelt (vers 25), maar integendeel egoïstisch alles voor
zichzelf houdt, en dat in een tijd van schaarste, wordt door het volk vervloekt (vers 26). God wil dat wij van de zegen die Hij ons heeft gegeven,
aan anderen uitdelen. Dat geldt zowel voor stoffelijke als voor geestelijke
zegen. Als we van de zegen die wij hebben gekregen beschikbaar stellen en
te koop aanbieden, zal er zegen op ons hoofd rusten. Bij verkopen hoeven
we niet alleen aan geld of een ruilmiddel te denken. Verkopen betekent
dat de ander moeite moet doen om in het bezit te komen van wat te koop
wordt aangeboden (vgl. Sp 23:23).
Wie het goede weet te waarderen, zal dat nastreven, dat wil zeggen dat hij
zich ervoor zal inzetten om in het bezit ervan te komen (vers 27). Zo iemand
is bezig “welgevallen” te zoeken, waarbij we vooral mogen denken aan het
welgevallen van God. Wie “het kwade najaagt”, doet dat omdat hij meent
daar beter van te worden. Hij zal wat hij najaagt niet als kwaad zien. Niemand jaagt voor zichzelf het kwade na. Het gaat om kwade dingen in het
oog van God. Wat hij najaagt, zal hij echter niet krijgen, maar het zal hem
“overkomen”. Dat ziet op een oorzaak van buitenaf. Het betekent dat hij ten
slotte door het kwaad van Gods oordeel zal worden getroffen.
200
Spreuken 11
De groei van de rechtvaardige | verzen 28-31
28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal ten val komen,
maar de rechtvaardigen zullen groeien als loof.
29 Wie zijn huis in het ongeluk stort, zal wind erven,
en de dwaas zal een slaaf zijn van wie wijs is van hart.
30 De vrucht van de rechtvaardige is een boom des levens,
en wie zielen vangt, is wijs.
31 Zie, een rechtvaardige krijgt vergelding op aarde,
hoeveel te meer de goddeloze en de zondaar!
Rijk willen worden en rijkdom misbruiken zijn te veroordelen. Er is nog een
kwaad aan rijkdom verbonden en dat is op rijkdom vertrouwen (vers 28).
“Wie op zijn rijkdom vertrouwt”, zal daarmee beschaamd uitkomen. Dat zal
hij tot zijn schade en schande merken als hij “ten val” komt. Rijkdom biedt
geen vaste grondslag voor het leven. Ten val komen wil zeggen dat zijn
leven in een puinhoop eindigt. De oorzaak daarvan is dat hij God geen
plaats in zijn leven geeft (Lk 12:16-21).
Voor “de rechtvaardigen” geldt het tegenovergestelde. Zij vertrouwen op
God en “groeien als loof”. Hun leven is geworteld in Hem en wordt gekenmerkt door voorspoed en vruchtbaarheid (vgl. Ps 92:13-16; Jr 17:7-8). Het
leven van wie op rijkdom vertrouwt, is als een afgevallen en verdord blad,
terwijl dat van de rechtvaardige is als een groenend blad vol vitaliteit dat
blijft groeien.
Iemand die in zijn hebzucht alleen aan zichzelf denkt, stort zijn huis in het
ongeluk (vers 29). Er is geen enkele belangstelling voor de medehuisgenoten, die hij slechts als lastig beschouwt bij het najagen van het kwaad. Wat
er van zijn inspanningen overblijft, is slechts wind, niets wat hij kan beetpakken. Uit de manier waarop hij zijn huis heeft bestuurd, blijkt dat hij een
dwaas is. De tweede versregel veronderstelt dat hij alles is kwijtgeraakt en
dat hij zoveel schulden heeft gemaakt, dat hij zich als slaaf moet verhuren
aan “wie wijs is van hart”.
Wat de rechtvaardige voortbrengt (vers 30), staat in tegenstelling tot de
dwaas van vers 29. Zijn leven als een rechtvaardige laat zien dat hij leven
heeft. Dat leven heeft hij niet in zichzelf. Wat uit hem komt, wat zichtbaar
wordt van het leven dat in hem is, komt voort uit de ware Boom van het
201
Spreuken 11
leven, de Heer Jezus. Het leven van de rechtvaardige lijkt daarom op het
leven van Hem, de volmaakt Rechtvaardige.
Deze overeenkomst komt ook tot uiting in de verhouding tot andere mensen. Iemand die een boom des levens als vrucht voortbrengt, is erop uit
om anderen in verbinding met de ware Boom van het leven te brengen.
Het gaat er in de eerste plaats om dat anderen worden aangetrokken door
en gewonnen worden voor de wijsheid. Wie dat doet, wie op deze manier
zielen vangt, is wijs.
We kunnen het ook toepassen op het evangelie. We kunnen vissers van
mensen worden en hen vangen (Mt 4:19) door ze voor Christus te winnen,
opdat ze achter Hem aangaan. Paulus is een bijzonder voorbeeld van zo’n
wijze man (vgl. 1Ko 9:20-22; 10:33). Zijn hele dienst is een bron van leven en
geestelijk voedsel voor de generaties na hem.
“Een rechtvaardige” heeft evengoed als “de goddeloze en de zondaar” met de
regering van God te maken (vers 31). God moet in Zijn gerechtigheid met
elke zonde handelen, ongeacht wie die zonde begaat. Een rechtvaardige
die zondigt, moet de gevolgen daarvan ondergaan en dragen. Mozes is
daarvan een voorbeeld. Omdat hij zondigde, mocht hij het volk niet in het
beloofde land brengen. Ook het leven van David laat de waarheid zien van
wat hier staat. Deze vergelding gebeurt op aarde. Een troost daarbij is dat
de rechtvaardige mag weten dat Christus hem helpt bij het dragen van de
gevolgen van zijn zonden, omdat Hij het oordeel over zijn zonden heeft
gedragen op het kruis.
“De goddeloze en de zondaar” krijgt evenzeer met de gevolgen van zijn zonden op aarde te maken en zal die moeten dragen. Maar er is voor hem een
“hoeveel te meer” – dit is de eerste van de vier ‘hoeveel te meer’ spreuken
(Sp 11:31; 15:11; 19:7; 21:27). Hij zal de last alleen moeten dragen omdat hij
zonder Christus leeft en, als hij zich niet alsnog bekeert, zonder Hem sterft.
Het lijkt erop dat Petrus dit woord in zijn eerste brief aanhaalt wanneer hij
schrijft: “En als de rechtvaardige met moeite behouden wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” (1Pt 4:18).
202
Spreuken 12
Kennis liefhebben en goedgunstigheid verkrijgen | verzen 1-2
1 Wie vermaning liefheeft, heeft kennis lief,
maar wie bestraffing haat, is onverstandig.
2 De goede verkrijgt de goedgunstigheid van de HEERE,
maar een man [vol] listige plannen verklaart Hij schuldig.
Vers 1 is een goede illustratie van het gegeven dat liefde niet draait om een
aangename emotie. Een “vermaning” accepteren is vaak niet eenvoudig.
Om een vermaning te aanvaarden moet je die liefhebben. Dat doe je als je
het belang ervan inziet. Het gaat er daarbij om of wij de uitdrukkelijke wil
hebben om een vermaning te aanvaarden of dat we niet vermaand willen
worden. Als we de wil hebben om vermaning te aanvaarden, zullen we
vermaning liefhebben. Het is een liefde die geleerd moet worden. Het andere geval, een “bestraffing” haten, gebeurt vrijwel automatisch. Zo zitten
we van nature in elkaar.
Wie geestelijk wil groeien, moet leren om “vermaning” of correctie te accepteren en daarvan te leren. Daarvoor is nodig zich vrijwillig als een leerling
op te stellen tegenover iemand die hem vermaant. Het toont de nederige
gezindheid van iemand die niet hoog van zichzelf denkt. Degene die hem
vermaant, kan God zijn Die door Zijn Woord tot hem spreekt. God kan
ook spreken door een mens, wie dan ook, of door een gebeurtenis.
“Wie vermaning liefheeft”, dat houdt in dat iemand ernaar verlangt vermaand te worden, bewijst dat hij “kennis” liefheeft. Vermaning wordt verbonden aan “kennis”. Het gaat om de kennis van God en Christus, dat is
het kennen van Gods wil om tot Zijn eer te leven. Om kennis op te doen
is inspanning door training nodig. Als het gaat om “de kennis van Jezus
Christus, mijn Heer” (Fp 3:8), kan geen weg te zwaar en kunnen geen kosten
te hoog zijn. Er is geen gemakkelijke weg naar geestelijke kennis. Eva koos
de gemakkelijke weg en de zonde deed zijn intrede.
De tweede versregel begint met “maar”, wat aangeeft dat nu het contrast
met de eerste versregel volgt. Er zijn twee contrasten: “haat” staat tegen203
Spreuken 12
over liefde en “onverstandig” tegenover kennis. “Wie bestraffing haat”, die
verachtelijk weigert en verwerpt, handelt dom en stompzinnig als een dier
dat geen verstand heeft. Haten wil zeggen een afkeer hebben van. Die afkeer komt uit het hoogmoedige hart dat niet van bestraffing wil weten.
Wie bestraffing haat, toont het onverstand van een dier dat zich niet realiseert dat het tot zijn bestwil is als het pijn gedaan wordt.
“De goede” (vers 2) is hij die door de genade van God goed is, want “er is
niemand die goed doet, er is er zelfs niet één” (Rm 3:12b). “Niemand is goed dan
één: God”, dat is de Heer Jezus (Mk 10:18). Wie Hem als zijn leven heeft, kan
ook goed zijn en daardoor ook goed doen. De goede is vol goedheid, wat
alleen door Gods Geest gewerkt kan worden. Goedheid is een onderdeel
van de vrucht van de Geest (Gl 5:22).
De goede wil alleen wat God, de Goede, wil en wat door de Geest tot uiting komt. Dat levert hem “de goedgunstigheid van de HEERE” op. God verbindt Zich met hem, want in hem herkent Hij Zichzelf. Er is harmonie
tussen de goede en de Goede. Dit geldt voor iedere gelovige die met God
wandelt. Het geldt bovenal voor Christus. Hij is de volmaakt goede Mens
en tevens de volmaakt goede God. Als Mens heeft Hij Gods goedgunstigheid verkregen.
Tegenover de man vol goedheid staat de man vol “listige plannen”. In zo iemand is geen goedheid, hij heeft geen leven uit God. Hij handelt naar zijn
zondige natuur, wat blijkt uit de plannen die hij maakt om anderen te benadelen. Zo iemand verkrijgt niet de goedgunstigheid van God, maar een
schuldigverklaring. Hier zien we dat niet alleen een zondige daad iemand
schuldig voor God maakt, maar ook het hebben van listige plannen. Absalom was een man vol listige plannen die erop uit was zijn vader David van
de troon te stoten en de macht te grijpen (2Sm 15:2-6).
Wat niet en wat wel standhoudt | vers 3
3 Door goddeloosheid kan geen mens standhouden,
maar de wortel van de rechtvaardigen is onwankelbaar.
In goddeloosheid is geen stabiliteit aanwezig. Dit geldt zowel voor de samenleving als voor individuen. Het staat hier in de meest algemene zin,
“geen mens”. Niemand, welke goddeloze dan ook, verkrijgt standvastig204
Spreuken 12
heid in wat hij ook doet. Goddeloosheid betekent los van God, zonder dat
naar Zijn wil wordt gevraagd door Zijn Woord te raadplegen. Mensen als
Abimelech en Achab hebben in de dagen van hun regering de samenleving ontwricht en geen standgehouden.
Alleen rechtvaardigen hebben door hun gerechtigheid stabiliteit in het leven. Rechtvaardigen hebben geen stabiliteit in zichzelf, maar ze zijn “onwankelbaar” omdat ze zijn geworteld in Christus (Ef 3:17), in Zijn Woord (Ko
2:7). Aan het leven van de rechtvaardigen kan heftig geschud worden, zodat het lijkt alsof ze omvallen, maar hun wortel, het beginsel waarop hun
leven is gebaseerd, wankelt niet. Goddeloosheid houdt geen stand, omdat
er geen wortel in hen is die in Christus is.
Een deugdelijke vrouw | vers 4
4 Een deugdelijke vrouw is de kroon van haar man,
maar zij die [hem] beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen.
“Een deugdelijke vrouw” is een ‘flinke’, ‘dappere’, ‘ferme’ vrouw, een vrouw
die haar taak kent en die met voldoening uitvoert. Door haar optreden
vergroot ze de waardigheid van haar man. Ze is zijn “kroon”, zijn roem,
een sieraad van eer. Als hij wat zegt en de mensen weten wie en hoe zijn
vrouw is, geeft dat zijn woorden extra kracht. Deze waardevolle bijdrage
levert de vrouw omdat ze beantwoordt aan Gods doel met haar en dat is
haar man tot hulp zijn.
Het is altijd goed om, als een dienaar van de Heer getrouwd is, te weten
hoe zijn vrouw is, te weten wie de vrouw achter de man is. Boaz zegt tegen
Ruth dat iedereen weet dat zij “een deugdelijke vrouw” is (Ru 3:11). Iedere
getrouwde vrouw kan een deugdelijke vrouw zijn door te zijn zoals God
haar bedoelt (vgl. Sp 31:10).
Het tegenovergestelde van een vrouw die “de kroon van haar man” is, is de
vrouw die haar man “beschaamd maakt”. Er staat niet bij waardoor zij hem
beschaamd maakt, maar we kunnen bijvoorbeeld denken aan een onverantwoord uitgavenpatroon, verwaarlozen van haar kinderen en de huishouding, overmatig praten, immoreel gedrag. Zij ondersteunt haar man
niet door haar gedrag, maar maakt hem krachteloos in zijn getuigenis. De
“verrotting in zijn beenderen” wil zeggen dat wat hem kracht moet geven om
205
Spreuken 12
te lopen, van binnenuit wegrot, waardoor hij krachteloos wordt. Beenderen geven vastheid en structuur aan het leven. Een vrouw die niet deugt,
vernietigt dat. Zij is als de worm in het hout die het hout verrot.
De rechtvaardigen tegenover de goddelozen | verzen 5-7
5 De gedachten van de rechtvaardigen zijn [een en al] recht,
de wijze raadgevingen van de goddelozen zijn bedrog.
6 De woorden van de goddelozen loeren op bloed,
maar de mond van de oprechten zal hen redden.
7 De goddelozen worden omvergeworpen, zodat zij er niet [meer] zijn,
maar het huis van de rechtvaardigen zal blijven staan.
In deze verzen met tegenstellingen tussen de rechtvaardigen en goddelozen zit een opklimming. Bij de rechtvaardigen gaat het van hun rechte
gedachten in vers 5 via hun redding brengende woorden in vers 6 naar hun
vast staande huis in vers 7. Bij de goddelozen gaat het van hun bedrieglijke
raadgevingen in vers 5 via hun bloeddorstige woorden in vers 6 naar hun
omverwerping in vers 7.
Van ieder mens die buiten God leeft, zijn “al de gedachtespinsels van zijn
hart elke dag alleen maar slecht” (Gn 6:5), maar door bekering en nieuw leven
wordt iemand een rechtvaardige. Van alle rechtvaardigen is God de bron
van hun gedachten geworden. Wat zij bedenken, wordt in het nieuwe leven door Hem en Zijn genade bestuurd. Daardoor kan worden gezegd dat
de gedachten van de rechtvaardigen “[een en al] recht” zijn (vers 5). God wil
dat we ons denken richten op Hem en Christus. Dan zijn onze gedachten
recht. Dit vers laat zien dat de gedachten of bedoelingen van goede mensen gericht zijn op wat recht is voor God, voor andere mensen en voor
zichzelf.
Bij goddelozen is het tegenovergestelde het geval. Hun “wijze raadgevingen
... zijn bedrog”. Hun gedachten zijn alleen maar slecht. Daarom kunnen
hun raadgevingen alleen maar tot het kwaad leiden. De oorzaak daarvan
is dat zij geen verbinding met God hebben. Zij hebben een verdorven hart
en wat kan daaruit anders komen dan bitter water (Jr 17:9; Mt 15:19). Terwijl
de rechtvaardigen hun zinnen erop zetten anderen goed te doen, zetten
goddelozen hun zinnen erop anderen kwaad te doen.
206
Spreuken 12
Nehemia was zo’n rechtvaardige. Van hem wordt door zijn vijanden
gezegd dat hij “gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten” (Ne
2:10). Ook Mordechai en Esther hebben het goede voor hun volk gezocht.
Daartegenover staat wat Haman bedacht. Hij deed uit ‘vaderlandsliefde’
het voorstel aan koning Ahasveros om de Joden om te brengen (Es 3:8-9).
Dezelfde geest bezat Herodes. Hij zei dat hij het Kind wilde aanbidden,
terwijl hij Het in werkelijkheid wilde vermoorden (Mt 2:8,16). Achitofel gaf
Absalom “goede raad” (2Sm 17:14) hoe hij zijn vader David kon uitschakelen
en het koningschap kon veroveren (2Sm 16-17).
De woorden zijn het natuurlijke middel om gedachten (vers 5) bekend te
maken (vers 6). “De woorden van de goddelozen” zijn als een hinderlaag. Het
levendige beeld van het “loeren op bloed” houdt in dat de goddelozen valse beschuldigingen uiten als een valkuil voor de oprechten. Ze handelen
welbewust, niet in een opwelling, en zijn kinderen van hun vader, de duivel, die een mensenmoordenaar is vanaf het begin (Jh 8:44). Veel goddeloze
getuigen hebben tegen de Heer Jezus woorden gesproken om Hem veroordeeld te krijgen. Ze legden Hem valstrikken en wilden Hem op Zijn
woorden vangen (Lk 20:20-21).
“De oprechten”, die door tucht en onderwijs kennis en ervaring hebben opgedaan, zijn in staat om valstrikken van de goddelozen te vermijden. Zij
vermijden niet alleen woorden waaruit bloed voortkomt, maar gebruiken
de macht van het woord om hen die door de woorden van de goddelozen
gevangen zijn, daaruit te redden. Mordechai heeft gepleit bij Esther en Esther bij de koning om de Joden te redden van Hamans list om de Joden uit
te roeien (Es 4:7-14; 7:4-6).
De Heer Jezus heeft als de volmaakt Oprechte steeds door Zijn wijze antwoorden Zijn tegenstanders beschaamd gemaakt. Ze hebben op Zijn bloed
geloerd, maar nooit hebben ze Hem kunnen vangen op iets wat Hij zei. Zij
hebben Hem ten slotte kunnen doden omdat Hij Zich naar de wil van God
in hun handen overgaf. Toen pas konden ze met Hem doen wat zij wilden:
Zijn bloed vergieten.
De bozen zijn erop uit anderen kwaad te doen, terwijl de oprechten erop
uit zijn anderen te redden van het kwaad. De laatsten worden geleid door
de Heilige Geest, Die leven bewerkt. Zij spreken vanuit hun nieuwe leven
207
Spreuken 12
en laten daardoor zien dat Christus hun leven is. Als zij vanwege hun getuigenis gedood worden, zullen ze door het getuigenis van hun mond van
de eeuwige dood gered worden. Zij worden door hun woorden gerechtvaardigd (Mt 12:36).
Na de gedachten in vers 5 en de woorden in vers 6 zien we in vers 7 het einde van de goddelozen en de rechtvaardigen. Het is de tegenstelling tussen
wat verdwijnt en wat blijft. De goddelozen verdwijnen doordat God hen
met macht omverwerpt. Ze kunnen een nog zo machtig imperium hebben
opgebouwd en de indruk wekken dat niets en niemand hen kan bedreigen, maar ze hebben hun hele bestaan op zand gebouwd.
Uit het beeld van het lot van de goddelozen, dat zij “omvergeworpen” worden, straalt kracht. Het betekent een volledige verdelging, die doet denken
aan wat God met Sodom en Gomorra deed Hij keerde deze steden en heel de
(Gn 19:25). De goddelozen verdwijnen van vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op
het wereldtoneel zonder iets achter te laten het land. (Gn 19:25).
wat van blijvende waarde is.
Daartegenover staat “het huis van de rechtvaardigen”. Het huis betekent de
familie, zoals we lezen dat Noach en zijn huis werden gered (Hb 11:7). Het
huis wil zeggen het nageslacht. Het huis van de rechtvaardigen zal blijven staan, omdat het fundament ervan Christus, de Rots, is. Daardoor zal
het in tijden van nood blijven staan, wat betekent dat het altijd zal blijven
staan. Het tekent het blijvende gevolg van gerechtigheid tegenover het
kortstondige verblijf op aarde van de goddelozen. (Mt 7:24-27).
Bij “het huis van de rechtvaardigen” kunnen we ook nog denken aan het huis
van Israël in de toekomst. Dat huis zal alleen uit rechtvaardigen bestaan
(Js 60:21), want het wordt gevormd door een gelovig overblijfsel uit Israël.
Dit overblijfsel is door God gevormd en beschermd tijdens de grote verdrukking. Aan hen, die het nieuwe Israël zijn, maakt God Zijn beloften
waar. Hun huis blijft gedurende het duizendjarig vrederijk staan. De goddelozen zijn de afvallige massa van de Joden die samen met de antichrist
aan het einde van de grote verdrukking omvergeworpen zullen worden en
voorgoed van het wereldtoneel zullen verdwijnen.
208
Spreuken 12
Lof of verachting oogsten | vers 8
8 Naar de mate van zijn verstand wordt iemand geprezen,
maar wie verkeerd van hart is, zal tot verachting worden.
De term voor “verstand” verwijst naar het vermogen om helder te denken.
Uit dit gezegde blijkt de waardering voor helder denken. Het gaat hier niet
om intelligentie. Bij de geboorte krijgt ieder een bepaalde mate van verstand in de zin van intelligentie. Daarvan zegt God in Zijn Woord van alle
mensen dat zij “verduisterd in hun verstand” zijn (Ef 4:18) en dat er niemand
is die verstandig is (Rm 3:11). Het verstand dat hier wordt bedoeld, is het
denken dat iemand krijgt als hij zich bekeert en nieuw leven ontvangt. Dan
krijgt hij het “denken van Christus” (1Ko 2:16).
De gelovige heeft “het verstand” gekregen waardoor hij “de Waarachtige”
kent (1Jh 5:20). Voor de praktijk betekent het dat iemand door dit nieuwe
verstand God en Christus beter kan leren kennen. Dat staat open voor iedere gelovige, ongeacht de mate van intelligentie. “Naar de mate” dat hij
Hen heeft leren kennen en dat in zijn woorden en daden laat zien, zal
hij “geprezen” worden. Mensen zullen de weldadige uitwerking opmerken, hoewel ze misschien innerlijk vijandig tegenover het evangelie blijven
staan. De Heer Jezus is geprezen voor Zijn woorden en daden, hoewel dat
niet tot een nationale bekering heeft gevoerd, maar het volk Hem uiteindelijk zelfs heeft verworpen en vermoord.
Bij “wie verkeerd van hart is”, ontbreekt het vermogen om de dingen te zien
zoals ze werkelijk zijn. Hij keert zich tegen God en Christus en Gods volk.
Verkeerd van hart wil zeggen een hart dat afgeweken, krom, gebogen,
ontaard, is. Het is afgeweken van Gods Woord. Iemand die verkeerd van
hart is, hoeft geen gebrek aan logisch denkvermogen te hebben. Hij kan
zelfs bijzonder intelligent zijn. Het gaat om zo te zeggen om de aard van
het beestje. Omdat hij verkeerd van hart is, maakt hij verkeerde keuzes.
Daardoor haalt hij zich de verachting van zijn medemensen op de hals.
Abimelech was zo’n verkeerde van hart (Ri 9).
Nederigheid, zorg en ijver | verzen 9-11
9 Beter af is wie zichzelf geringschat, maar een knecht heeft,
dan wie zich groot voordoet, maar gebrek [heeft] aan brood.
209
Spreuken 12
10 De rechtvaardige kent het leven van zijn vee,
maar barmhartigheid van goddelozen is meedogenloos.
11 Wie zijn land bewerkt, zal met brood verzadigd worden,
maar wie leeglopers navolgt, is [een mens] zonder verstand.
Wie in nederigheid tevreden is met wat hij heeft, is beter af dan de opschepper die honger heeft (vers 9). Het gaat hier om de fraaie schijn die
iemand kan ophouden, terwijl hij er in werkelijkheid ellendig aan toe is.
Het kan iemand zijn die aan lager wal is geraakt, maar met alle geweld
naar de buitenwereld toe zijn stand wil ophouden. Sommige mensen maken van hun leven een holle show. Ze doen alsof ze belangrijke personen
zijn. Simon de tovenaar zei van zichzelf “dat hij een groot man was” (Hd 8:9).
De les is om met het beetje comfort dat we hebben – een knecht hebben is
toch wel gemakkelijk – tevreden te zijn. Het gaat in de eerste plaats om de
gezindheid van nederigheid, om het zichzelf geringschatten. Wie echter in
weelde wil leven en zich van alle gemakken wil voorzien en zich daarvoor
in de schulden steekt, terwijl hij niet in de basisbehoeften van zijn gezin
kan voorzien, is dwaas. Met een op de pof gekochte caravan kun je je maag
niet vullen.
Het vers is een waarschuwing tegen grootdoenerij, opschepperij. God kijkt
naar de nederige, “maar de hoogmoedige kent Hij van verre” (Ps 138:6). De
hoogmoed van het leven “is niet uit de Vader, maar is uit de wereld” (1Jh 2:16).
God is dicht bij de nederige. Bij hem woont Hij, daar voelt Hij Zich als het
ware net zo thuis als in de hemel (Js 57:15). Maar er is een enorme afstand
tussen Hem en de hoogmoedige, die ziet Hij in de verte.
Zoals God zorgt voor de dieren, bijvoorbeeld de mussen (Mt 10:28-31; Ps
147:9; 36:6), doet de rechtvaardige dat ook (vers 10). Dat God onze aandacht
vestigt op Zijn zorg voor de dieren, is om ons te laten zien dat Zijn zorg
voor de mens nog veel groter is dan die voor de dieren. De Heer Jezus zegt,
nadat Hij over Gods zorg voor de raven heeft gesproken: “Hoe ver gaat u de
vogels te boven!” (Lk 12:24).
Dat moeten we bedenken in een tijd dat men van alles doet om dieren
een ‘menselijk bestaan’ te geven, terwijl men baby’s in de moederschoot
doodt. Dit soort ‘barmhartigheid’ kenmerkt de goddelozen, terwijl zij
meedogenloos zijn tegenover het meest weerloze dat er is. De zogenaamde
210
Spreuken 12
barmhartigheid van een goddeloze dierenactivist is wreed. Dat blijkt uit
zijn verwoesting van bezittingen of zelfs mensenlevens van hen die in zijn
ogen verkeerd met dieren omgaan en dat rechtvaardigt door zijn bewering
voor de rechten van het dier op te komen.
Dat neemt niet weg dat Gods zorg ook naar de dieren uitgaat. Mededogen
voor dieren toont iemands karakter. Het gaat wel om “zijn vee”, dus zijn
eigen vee, en niet om dierenwelzijn in het algemeen. Nog minder is het
een oproep om een partij voor de dieren op te richten om zo de dieren
‘een stem’ te geven. Wat we ons bewust moeten zijn, is dat we met de dieren delen dat wij en zij door dezelfde Schepper zijn gemaakt. Dieren zijn
medeschepselen van de mens en dat moet onze houding ten opzichte van
hen bepalen. God heeft bijvoorbeeld voor de mens een rustdag bepaald,
maar daarbij tevens laten vastleggen dat ook de dieren op die dag moeten
rusten (Ex 20:8-11).
Dieren zijn aan de mens gegeven om hem te dienen en ook tot voedsel, niet
om ze te misbruiken. De rechtvaardige zorgt niet alleen voor zijn vee, maar
hij “kent het leven van zijn vee”. Hij zal er rekening mee houden wat een dier
kan en nodig heeft (Gn 24:32; 33:13-14). Als een lastdier bezwijkt, zelfs al is
het dier eigendom van een vijand, dan moeten we het helpen (Ex 23:5). Als
God Ninevé spaart, houdt Hij ook rekening met de dieren (Jn 4:11). De
rechtvaardige zal het dier te eten geven als
Een rund mag u niet muilkorven als
het werkt (vgl. Dt 25:4). In dit alles toont hij hij aan het dorsen is. (Dt 25:4)
de gelijkenis met God Die ook zorgt voor
Zijn schepping met de volmaakte kennis die Hem eigen is, waardoor Hij
weet wat elk schepsel kan en nodig heeft.
De bedoeling van het vers is erop te wijzen dat de rechtvaardige voor iedereen goed is, zelfs voor zijn vee, hoeveel te meer dan voor zijn naaste.
Daartegenover staat de wreedheid van de goddelozen, zelfs tegenover
mensen, zijn naasten. In zijn innerlijk is geen barmhartigheid, maar zijn
binnenste is verhard.
Het land of de grond bewerken (vers 11) is geen gevolg van de zondeval,
maar is een opdracht van God aan Adam die dateert van vóór de zondeval
(Gn 2:15). Na de zondeval bleef de opdracht om te werken, al werd het werken zwaarder (Gn 3:19; Js 28:23-26). Wat ook bleef, is de belofte dat werken
211
Spreuken 12
loont. Er is loon voor het bewerken van het land in de vorm van brood.
Wie dat erkent en daarom werkt, zal met brood verzadigd worden.
Dit beginsel geldt ook voor het werk dat we voor de Heer doen. We worden opgeroepen altijd overvloedig te zijn in het werk voor de Heer en mogen weten dat dit niet tevergeefs is, maar beloond zal worden (1Ko 15:58).
Iedere gelovige heeft een stuk ‘land’ om te bewerken (2Ko 10:13). Als hij
een gezin heeft, is dat ‘land’ in de eerste plaats zijn gezin. Daaraan zal hij
aandacht moeten geven en tijd moeten investeren. Ook in de gemeente
moet werk worden gedaan. Wie zijn taak trouw verricht, zal door de Heer
beloond worden.
Tegenover het bewerken van het land staat het navolgen van “leeglopers”.
Leeglopers zijn mensen die ‘ijdele dingen’ of ‘lege dingen’ nalopen, ofwel
fantasieën of dromen. Wie zich graag bij zulke mensen aansluit, bewijst
daarmee dat hij ‘werkschuw’ is. Het gezelschap van leeglopers bestaat uit
leeghoofden, dat zijn hoofden “zonder verstand”. Er is geen aandacht voor
God en Zijn Woord. God heeft gezegd dat wie niet wil werken, ook niet zal
eten (2Th 3:10-12). Dat zullen de leeglopers zeker een keer tot hun schande
ervaren.
Vrucht en ontkomen | verzen 12-14
12 Wat de goddeloze begeert, is een vangnet van kwaad,
maar de wortel van de rechtvaardigen brengt [vrucht] voort.
13 In de overtreding van de lippen ligt een kwade valstrik,
maar de rechtvaardige ontkomt aan de benauwdheid.
14 Door de vrucht van [zijn] mond wordt iemand met goed verzadigd,
en wat mensenhanden verdienen, keert bij hem terug.
“De goddeloze” heeft begeerten (vers 12). Die begeerten vormen een vangnet
waarin kwaad wordt gevangen en vastgehouden. Met de goddeloze wordt
vooral de antichrist bedoeld, want die is de belichaming van het kwaad.
Alles wat hij begeert, is kwaad. Er is niets goeds in die man. Hij is een gevangene van het kwaad, hij kan er niet van loskomen, en zelf houdt hij het
kwaad gevangen, hij wil het niet loslaten. Ieder die hem volgt, vertoont
hetzelfde kenmerk.
212
Spreuken 12
Het kwaad wordt bedreven en de slachtoffers of de geroofde goederen
worden door hem omsloten in zijn “vangnet”. Dood en verderf zijn de
resultaten van zijn werk, zowel wat zijn slachtoffers betreft als wat hem
persoonlijk betreft, want hij zal omkomen in het kwaad waarin hij gevangenzit.
Tegenover de boze begeerten van de goddeloze staat “de wortel van de rechtvaardigen” met een overeenkomstige vrucht. Vrucht voortbrengen is geen
activiteit, maar het gevolg van de wortel die in goede grond zit en goede
voeding krijgt. De rechtvaardigen hebben hun wortel in Christus (Ko 2:67). De Heer Jezus zegt dat wie in Hem zijn verblijf heeft en in wie Hij is,
veel vrucht draagt (Jh 15:5). Het gaat dus om het hebben van een levende
verbinding met Christus.
“De overtreding van de lippen” gebeurt als er onbezonnen uitspraken worden gedaan en zeker ook als er bewust gelogen wordt (vers 13). Dan ligt
er “een kwade valstrik” in wat is gezegd. Wie overtreedt in wat er over zijn
lippen komt, loopt gevaar daarop afgerekend te worden. Soms probeert
een politicus door een hele woordenstroom zijn uitspraken te nuanceren.
Het kan gebeuren dat dit niet overtuigt en dan moet hij het veld ruimen.
De leugen van een Amelekiet tegen David over de dood van Saul werd zijn
dood, terwijl hij dacht een beloning te krijgen (2Sm 4:9-12).
“De rechtvaardige” zal niet in de problemen raken door wat hij zegt. Hij
weet wat hij wel en niet moet zeggen. Daardoor ontkomt hij “aan de benauwdheid”. Hij hoeft zich nergens uit te praten of zich te rechtvaardigen.
Wat hij zegt, is in overeenstemming met de waarheid. Daarom is het niet
mogelijk hem klem te praten.
De taal van de rechtvaardige wordt vergeleken met “de vrucht van [zijn]
mond” (vers 14). Wie in zijn taalgebruik de waarheid in liefde spreekt, zal
“met goed verzadigd” worden. Goede taal geeft grote voldoening. God heeft
de mens een mond gegeven opdat daaruit vrucht voor Hem zou voortkomen, dat wil zeggen lofprijzing, “[de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam
belijden” (Hb 13:15). God reageert daarop en geeft een verzadiging in het
hart dat die vrucht heeft voortgebracht.
Ook in het algemeen zal er zegen of het goede zijn voor iemand die in een
gesprek wijs en verstandig is, terwijl hij God eert. Een goede raad, een ge213
Spreuken 12
zonde lering die wordt doorgegeven, is een vrucht van de mond. De mond
wordt hier vergeleken met een boom die vruchten voortbrengt. Vrucht
veronderstelt groei, schoonheid en de bekwaamheid om anderen voldoening te geven. Vrucht vraagt erom gegeten te worden. Woorden kunnen
worden gegeten (Jr 15:16).
Timotheüs was opgevoed in “de woorden van het geloof en van de goede leer”
die hij nauwkeurig had nagevolgd (1Tm 4:4). Daardoor kon hij die als de
vrucht van zijn mond doorgeven. Jozua en Kaleb hebben goede woorden
over het land gesproken en zijn “met goed verzadigd”.
De wijze en schrandere tegenover de dwaas | verzen 15-16
15 De weg van de dwaas is juist in zijn [eigen] ogen,
maar wie naar raad luistert, is wijs.
16 De toorn van de dwaas wordt dezelfde dag bekend,
maar wie schrander is, bedekt schande.
De dwaas is zo ingesteld, dat hij alleen op zichzelf vertrouwt (vers 15). Hij
bepaalt zelf zijn weg die dan in zijn eigen ogen ook helemaal juist is. Hij
volgt zijn eigen manier en zal niet naar advies luisteren. “De weg van de
dwaas” wordt gekenmerkt door halsoverkop acties. Hij zet die acties door,
ondanks goede raad om het niet te doen. Zelfs als hij lang over een bepaalde weg zou nadenken en alle argumenten voor en tegen zou hebben
afgewogen, is het nog een halsoverkop besluit, want hij duldt geen enkel
advies. Hij heeft een hoge pet op van zichzelf en zijn verstand. Dat is het
wezen van dwaasheid. God speelt voor hem geen enkele rol want Hij bestaat voor hem niet eens (Ps 14:1).
Mensen tonen hun (on)volwassenheid door hoe ze reageren op adviezen.
Een redelijk denkend mens, dat wil zeggen een wijs mens, zal goede raad
erkennen en aanvaarden, zelfs als hij zelf vaak raad aan anderen geeft.
Raad is een toepassing van wijsheid en kennis in een specifieke situatie,
gebaseerd op scherpe waarneming of een goed doordachte mening, waarbij ook de mening van anderen wordt betrokken.
Een van de namen van de Heer Jezus is “Raadsman” (Js 9:5). Het is vooral
belangrijk naar Zijn raad te luisteren. Die raad geeft Hij in Zijn Woord. We
doen er ook goed aan bij Godvrezende mensen te rade te gaan of naar hen
214
Spreuken 12
te luisteren als zij ons ongevraagd raad geven. David heeft naar de goede
raad van Abigaïl geluisterd en zich ervan laten weerhouden om Nabal te
doden toen hij naar hem onderweg was (1Sm 25).
De dwaas maakt zichzelf als dwaas bekend door zijn toorn, die “dezelfde
dag bekend” wordt, dat wil zeggen dat Wees niet te snel geërgerd in uw geest,
zijn toorn direct ontvlamt (vers 16; vgl. want ergernis rust in de boezem van dwazen.
Pr 7:9). Hij is altijd heetgebakerd en (Pr 7:9)
overtuigd van zijn eigen gelijk. Als hij wordt tegengesproken, reageert hij
als door een wesp gestoken. Hij heeft een kort lontje en explodeert terstond. Bezonnenheid en bedachtzaamheid ontbreken bij hem. Daardoor
wordt zijn schande openbaar. Een uitbarsting van woede oogst geen bewondering, maar verachting. Sauls momenten van razernij waren hem tot
schande.
Wie schrander is, beheerst zich en bedekt daardoor schande, hij stelt zich
daar niet aan bloot. Hij is in staat om met kritiek om te gaan zonder instinctief en irrationeel te reageren. Het is niet zozeer dat de schrandere man
zijn woede of gevoelens onderdrukt, maar dat hij daar bedachtzaam mee
omgaat en die voor zichzelf houdt. Hij kent zichzelf en weet dat hij zich
kan vergissen. Hij zal, als hij wordt tegengesproken, de zaak nog eens bij
zichzelf overwegen en niet impulsief reageren. We zien hierin zelfbeheersing, een vrucht van de Geest (Gl 5:22).
Spreken gebeurt vanuit het hart | verzen 17-20
17 Wie waarheid voortbrengt, maakt gerechtigheid bekend,
maar een valse getuige bedrog.
18 Er zijn er die als met dolksteken praten, ondoordacht,
maar de tong van de wijzen betekent genezing.
19 Een waarachtige lip houdt voor eeuwig stand,
maar een valse tong [slechts] voor een ogenblik.
20 Bedrog is in het hart van wie kwaad smeden,
maar wie vrede aanraden, hebben blijdschap.
Als iemand “waarheid voortbrengt” (vers 17), komen er woorden uit zijn
mond die eigen zijn aan de Goddelijke natuur die hij bezit. Hij kan niet
anders dan “gerechtigheid” bekendmaken. Waarheid voert tot het bekendmaken van gerechtigheid. Gerechtigheid kan alleen gerechtigheid worden
215
Spreuken 12
genoemd als het uit de waarheid voortkomt. Gezien het contrast met de
tweede versregel, waarin het gaat over “een valse getuige”, kunnen we aan
een rechtszaak denken. Maar het kan ook breder worden toegepast.
De waarachtige of waarheidsgetrouwe getuige is betrouwbaar omdat hij
de waarheid vertelt. Hij geeft de juiste kijk op de zaak. Wie de waarheid
voortbrengt, zal het recht niet buigen, maar bekendmaken.
Een valse getuige doet de waarheid geweld aan. Hij pleegt “bedrog” ten
aanzien van de feiten. Hij liegt daarover. We kunnen ons allemaal wel eens
vergissen in het weergeven van bepaalde feiten. Maar bedrog is doelbewust een andere voorstelling van zaken geven, en dat als getuige, dan met
de werkelijkheid overeenkomt.
De Heer Jezus heeft altijd waarheid voortgebracht en daarmee gerechtigheid bekendgemaakt. Hij heeft ook te maken gehad met valse getuigen.
Het een roept het ander op. Wie niet voor de waarheid wil buigen, gaat
liegen tegen en over de waarheid.
Het gaat in vers 17 over iemands karakter, wat hem bezielt en wat hij als
gevolg daarvan voortbrengt. Wat we zeggen, maakt duidelijk wie we zijn.
Waarheid voortbrengen wil zeggen dat het van binnen komt. Johannes de
doper bracht de waarheid van God over het huwelijk voort door Herodes
bekend te maken met Gods gerechtigheid over zijn ongeoorloofde verhouding met de vrouw van zijn broer (Mk 6:18).
Woorden kunnen als “dolksteken” werken (vers 18). Woorden die haastig en
ondoordacht worden gesproken (Lv 5:4; Nm 30:6), kunnen iemand beschadigen in zijn ziel. Het zijn woorMijn ziel verkeert te midden van leeuwen,
den die verwonden en pijn ik lig [tussen] mensen die verzengen [als vuur],
doen (vgl. Ps 57:5; 59:8; 64:4). De mensenkinderen van wie de tanden speren en pijlen zijn,
en hun tong een scherp zwaard. (Ps 57:5)
vijanden van Jeremia zeggen
dat ze hem willen “treffen met de tong” (Jr 18:18). De vrienden van Job hebben veel ware woorden tot Job gesproken, maar het waren woorden als
dolksteken. En wat te denken van de vreselijke insinuatie, uitgesproken
door de Joden tegen de Heer Jezus, dat Hij uit hoererij geboren zou zijn (Jh
8:41). Wat een dolksteek! En wat een rustige, bedaarde en bezonnen reactie
van de Heer. Hun dolksteek maakte duidelijk dat ze duivel als vader hadden en dat zegt de Heer hun dus ook (Jh 8:44).
216
Spreuken 12
Iemand kan met woorden zo kapotgemaakt worden, dat hem het leven onmogelijk wordt gemaakt. Veel mensen kennen de stekende pijn van valse,
onvriendelijke, ondoordachte opmerkingen over zijn persoon of over een
geliefde. We moeten er ook rekening mee houden dat we het zelf, mogelijk
onbewust, ook wel eens hebben gedaan.
Omgekeerd bewerkt wat de wijzen zeggen genezing. Van onszelf hebben
we geen “tong van de wijzen”. We kunnen die wel krijgen door van de Heer
Jezus te leren, want Hij had die tong. Hij heeft geleerd als een wijze te spreken en is daarin voor ons een voorbeeld. Van Hem kunnen we leren hoe
we moeten spreken De Heere HEERE gaf Mij een tong van een die onderwijs ontving,
(Js 50:4). Dan zullen zodat Ik weet met de vermoeide een woord op de juiste tijd te spreken.
wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor,
onze woorden he- Hij
zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen. (Js 50:4)
lend zijn, want dan
zijn ze betrouwbaar en waarachtig. We spreken zacht en vriendelijk, opbeurend en bemoedigend tot hen die het mikpunt van lasterpraat zijn.
Barnabas had een tong van de wijzen. Hij sprak geruststellende woorden
tot de gemeente te Jeruzalem over Paulus (Hd 9:27). De tong moet een helend instrument zijn, zowel voor beschadigde harten van personen als
voor kritieke situaties in gemeenten. Dat gebeurt als er een goed woord
wordt gesproken, een woord dat opbouwt en genade geeft aan hen die het
horen (Ef 4:29). Ook een vermanend woord kan dat effect hebben als het
op het juiste moment, tegen de juiste persoon en in de juiste gezindheid
wordt gezegd.
“Een waarachtige lip”, waarachtigheid, overleeft alle leugens, altijd, en sterft
nooit (vers 19). Waarheid is van God. God is de God van de waarheid. Daarom is waarheid verbonden met de eeuwigheid. Wat in waarheid wordt
gezegd, zal nooit tenietgedaan worden. Alle aanvallen op de waarheid,
alle tegenstand tegen de waarheid, kunnen de waarheid op geen enkele
manier ongedaan maken, nooit.
Dat is anders met “de valse tong”, de leugen. Die kan zo oud zijn als de
duivel, hij is en blijft een tijdelijke indringer. Leugens kunnen slechts een
beperkte tijd een bepaalde macht uitoefenen en zich handhaven. Het is
“[slechts] voor een ogenblik”. Deze uitdrukking geeft aan dat het voor niet
meer dan voor de duur van een knipoog is. Het is zo kort, dat de tijdsduur
217
Spreuken 12
niet te berekenen valt (vgl. Jb 20:5). Het leven van wie met een valse tong
spreekt, is van korte duur in vergelijking met de eeuwigheid die wacht.
Alle valse leraren zullen dat ervaren. Hun leugen verdwijnt, terwijl de
waarheid blijft.
Iedere gelovige moet een waarachtige lip hebben. Dan spreekt hij de waarheid en die houdt eeuwig stand. Lip staat hier voor de persoon die de lip
gebruikt.
Het contrast in vers 20 is tussen “kwaad smeden” en “vrede aanraden” en in
beide gevallen met het oog op de gevolgen. Omdat er “in het hart” bedrog
is, is het hart de smederij van het kwaad. Kwaad vloeit voort uit bedrog.
Het gevolg van het beramen van kwaad is alleen maar verdriet en moeite.
“Kwaad” houdt hier het idee van pijn in.
Daartegenover staan “wie vrede aanraden”. Vrede, shalom, veroorzaakt geen
pijn, maar bewerkt heelheid en welzijn, zowel voor een individu als voor
een gemeenschap (Ps 34:14; 37:37). Wie vrede aanraden, zullen de innerlijke
tevredenheid oogsten van het doen wat goed is, evenals het plezier van het
zien van positieve resultaten.
Het verschil tussen waarheid en leugen is het verschil tussen vrede en oorlog. Alle oorlogen worden uit een leugen geboren, behalve de oorlogen
van God. De leugen werd geboren toen de satan God de oorlog verklaarde.
Geen leed treft de rechtvaardige | vers 21
21 De rechtvaardige zal geen enkel leed overkomen,
maar de goddelozen zullen door onheil overstelpt worden.
In dit vers gaat het over het contrast tussen “de rechtvaardige” en “de goddelozen” met betrekking tot leed en onheil. Dat de rechtvaardige “geen enkel
leed overkomen” zal, wil zeggen dat hij niet definitief aan het leed ten onder
zal gaan. Het leed van de hel zal hem op geen enkele manier treffen omdat
Christus de straf over zijn zonden droeg. Hij is een rechtvaardige geworden en leeft als een rechtvaardige.
Het betekent niet dat hij nooit ziek zal worden of iets ergs zal meemaken.
Dat zien we bij een man als Job die een rechtvaardige was. Zijn vrienden
leggen het onheil dat Job treft wel zo uit. Job moet, zo oordelen zij, wel een
goddeloze zijn gezien het leed dat hem overkomt. Het einde van het boek
218
Spreuken 12
Job laat zien dat God Job rechtvaardigt tegenover zijn vrienden en hem
alles dubbel vergoedt wat hem is afgenomen. Het gaat om het goede dat
God voor de rechtvaardige op het oog heeft (Gn 50:20; Rm 8:28,35-39). God
heeft het laatste woord, niet het leed.
Bij de goddelozen is het omgekeerd. Zij kunnen een voorspoedig leven
leiden, maar er is in hun voorspoed geen enkele bescherming tegen het
onheil. Bescherming is alleen te vinden bij Christus en Hem willen ze niet.
Daarom zullen zij uiteindelijk “door onheil overstelpt worden”, zonder enige mogelijkheid tot herstel, laat staan tot het ontvangen van een dubbele
zegen. Zij zullen de volle consequenties van hun zondige leven tot in eeuwigheid moeten dragen.
Betrouwbaar handelen en spreken | verzen 22-23
22 Valse lippen zijn voor de HEERE een gruwel,
maar wie betrouwbaar handelen, zijn Hem welgevallig.
23 Een schrander mens houdt kennis bedekt,
aar het hart van de dwazen roept dwaasheid uit.
“Valse lippen” spreken voortdurend leugentaal (vers 22). Dat kan gebeuren
door leugens te spreken over alledaagse dingen. Het kan ook gebeuren
door valse leringen te verkondigen, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk dat
doet in de verering van Maria. Leugen voor waarheid verkopen is “voor de
HEERE een gruwel”. Het is in directe tegenspraak met Zijn natuur als de
God van de waarheid. Leugen spreken is een misbruik van de door God
gegeven bekwaamheid om te spreken.
Tegenover de valse lippen staan zij die “betrouwbaar handelen”. Zij “zijn
Hem welgevallig”, wat staat tegenover wat voor Hem een gruwel is. Met
wat een gruwel voor Hem is, heeft Hij geen enkele gemeenschap. Met hen
die betrouwbaar handelen kan Hij Zich met vreugde verbinden. Zij spreken
niet alleen de waarheid, maar doen de waarheid, ze leven die uit. Woorden
en daden, leer en leven, stemmen met elkaar overeen. Wie betrouwbaar
handelen, vertonen de kenmerken van Gods Zoon in Wie al Gods welgevallen is.
“Een schrander mens” weerhoudt zich ervan “kennis” tentoon te spreiden
(vers 23). Het werkwoord ‘bedekken’ betekent niet dat hij nooit spreekt,
219
Spreuken 12
maar dat hij voorzichtig, bedachtzaam, met zijn woorden omgaat. Hij zal
niet spreken om zijn kennis te etaleren of om zich te wreken op onrecht dat
hem is aangedaan. Hij bezit zelfbeheersing om het juiste woord op de juiste tijd in de juiste situatie te zeggen. (Pr 3:7b). Elihu kon zijn beurt afwachten om te spreken (Jb 32:4). Maria bewaarde in haar hart wat de engel haar
vertelde (Lk 2:19). Jozef wachtte het juiste moment af om zich aan zijn broers
bekend te maken (Gn 42:7).
Omgekeerd is er in “het hart van de dwazen”
Ook wanneer de dwaas op de weg
dwaasheid die zij niet voor zich kunnen hou- loopt, ontbreekt zijn verstand: hij
den, maar uitroepen (Pr 10:3). De dwaas ra- zegt tegen iedereen dat hij een dwaas
is. (Pr 10:3)
telt aan één stuk door en zwetst over tal van
onderwerpen, niet gehinderd door enige kennis van zaken. Het is onmogelijk om met hem een goed inhoudelijk gesprek te voeren. Luisteren kan
hij niet en op zijn beurt wachten al helemaal niet. Veelpraters verspillen
tijd en kwetsen anderen.
Vlijt tegenover ledigheid | vers 24
24 De hand van de vlijtigen zal heersen,
maar ledigheid leidt tot herendienst.
Wie ijverig zijn werk doet, komt vooruit in de maatschappij. Hij zal klimmen op de maatschappelijke ladder en een kaderfunctie krijgen. IJver is
de gebruikelijke weg die tot voorspoed leidt. De ijverige is op weg naar
de top, maar de luie zakt weg naar een slavenbaan. Voor hem is geen topfunctie weggelegd. Dat heeft hij aan zijn luiheid te wijten. Hij doet niets
en heeft nergens zin in. Om toch wat te verdienen moet hij zich aanbieden
voor de minste karweitjes.
In het koninkrijk van God gaat het op dezelfde manier. Als we ijverig zijn
in het werk van de Heer en werken met onze talenten, zullen we in de toekomst gezag krijgen over steden. Als we lui zijn, krijgen we niets en wordt
ons zelfs afgenomen wat we hadden (Mt 25:14-30; Lk 19:11-27). We zullen met
Christus heersen als we nu als onderdanen in Zijn koninkrijk Hem dienen.
Laten we de aansporing ter harte nemen om “niet traag in de ijver” te zijn
(Rm 12:11).
220
Spreuken 12
Een goed woord en raad vragen | verzen 25-26
25 Bezorgdheid in iemands hart drukt het terneer,
maar een goed woord verblijdt het.
26 De rechtvaardige gaat te rade bij zijn naaste,
maar de weg van de goddelozen laat hen dwalen.
“Bezorgdheid” kan iemand zo in beslag nemen, dat hij een bezwaard hart
heeft en terneergedrukt zijn weg gaat (vers 25). Zijn geest kan zich met niets
anders meer bezighouden dan met die bepaalde zorg of zorgen. Hij komt
er niet los van. Als het zijn hart in bezit heeft genomen, beïnvloedt het al
zijn bezigheden en denken. Zijn vreugde is weg. De toekomst is somber.
Hoe bemoedigend, zelfs verblijdend, is dan “een goed woord”. Het gaat niet
om allerlei goedbedoelde raadgevingen om de dingen anders te zien, want
dat kan zo iemand niet. De problemen, de zorgen, blijven. Een goed woord
is een woord waaruit medeleven blijkt. Het is een vriendelijk en niet een
vermanend woord. Het is iets zeggen wat de persoon nodig heeft om weer
het juiste perspectief te krijgen en hoop en vertrouwen te vernieuwen.
Barnabas was een man van vertroosting die anderen bemoedigde (Hd 4:36).
Als we ertoe kunnen komen boven de moeilijkheden uit naar de Heer Jezus te kijken, komen de zorgen in een ander perspectief. We kunnen dan
blij worden dwars door de zorgen heen, omdat we dan Hem zien Die heeft
gezegd: “Weest niet bezorgd” (Mt 6:25-34). We mogen onze bezorgdheid op
Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (1Pt 5:7; Ps 55:23).
De eerste versregel van vers 26 is op meerdere manieren te vertalen. Een
vertaling die recht doet aan de tegenstelling in de tweede versregel, is: “De
rechtvaardige begeleidt zijn naaste juist.” De goddelozen doen het tegendeel.
Zij misleiden zichzelf en anderen, waardoor ze gaan dwalen en op de verkeerde weg terechtkomen. De algemene strekking is dat de rechtvaardige
goede aanwijzingen geeft, terwijl de goddelozen zichzelf en anderen in
moeilijkheden brengen.
De gevolgen van luiheid en ijver | vers 27
27 De bedrieger zal zijn wildbraad niet roosteren,
maar een vlijtig mens [heeft] het kostbaarste bezit van mensen.
221
Spreuken 12
De eerste versregel beschrijft een mens die iets begint, maar het niet afmaakt. Het beeld is dat van een bedrieger die met bedrog een stuk wild
heeft bemachtigd, maar het niet zal roosteren, wat betekent dat hij er niets
van zal eten. Door de tegenstelling met de tweede versregel lijkt de bedrieger iemand te zijn die zich van bedrog bedient omdat hij zich niet wil
inspannen. Hij is een luiaard. Dat verhindert hem om wat hij met bedrog
heeft bemachtigd te nuttigen.
Tegenover de luie bedrieger staat “een vlijtig mens”. Hij is in het bezit van
het kostbaarste dat een mens kan hebben: zijn vlijt. Dit is zijn kostbaarste
bezit, want daardoor kan hij alles verkrijgen wat hij wenst.
Wat naar het leven leidt en niet naar de dood | vers 28
28 Op het pad van de gerechtigheid is leven,
en de weg in [haar] spoor [voert] niet naar de dood.
Zij die door het geloof de gerechtigheid binnengaan en streven naar een
rechtschapen leven, zijn op de weg naar het eeuwige leven. Dat de weg in
haar spoor “niet naar de dood” voert, onderstreept dat het om het eeuwige
leven gaat. De dood is volkomen afwezig in het eeuwige leven. Het is een
staat van ‘onsterfelijkheid’, waaraan duurzaamheid en stabiliteit verbonden zijn.
Zij die op het pad van de gerechtigheid lopen, hebben daar nu al deel aan.
Door het gaan van de weg van het onderhouden van Gods Woord en het
doen wat recht is, wordt de dood in zijn volle omvang en met al zijn verschrikkingen vermeden. De dood is geen spelbreker, want het leven dat
wordt genoten op het pad van de gerechtigheid is immuun voor de dood.
Hij Die dit leven is, heeft de dood overwonnen (Op 1:17-18), zodat “de dood
is verslonden tot overwinning” (1Ko 15:54).
222
Spreuken 13
Een wijze zoon of een spotter | vers 1
1 Een wijze zoon [luistert naar] de vermaning van [zijn] vader,
maar een spotter luistert niet naar bestraffing.
De tegenstelling in dit vers, aangegeven door het woord “maar”, is die van
“een wijze zoon” en “een spotter”, een spottende zoon. Het is op te vatten als
een inleidend vers. Deze tegenstelling zien we in de volgende verzen in tal
van dagelijkse situaties terug en toegepast.
Een wijze zoon zal “de vermaning” van zijn vader omhelzen. Hij luistert
naar vaderlijke vermaning, hij bewaart en waardeert die, hij heeft er respect voor en handelt ernaar. ‘Luistert naar’ staat niet in de tekst, wat wordt
aangegeven door de vierkante haken. Uit de tweede versregel kan worden
afgeleid dat luisteren wordt bedoeld. Maar het kan ook omhelzen of bewaren of respecteren of nog andere positieve waarderingen betekenen. De
zin kan zelfs zo worden weergegeven: “Een wijze zoon [is de vrucht van] de
vermaning van [zijn] vader” (Darby-vertaling in een voetnoot). Zo gezien,
heeft hij zijn wijsheid aan zijn goede opvoeding te danken. Omdat hij wijs
is, heeft hij geluisterd, en omdat hij heeft geluisterd, is hij nu wijs.
De spotter lacht zijn vader uit als deze hem bestraft. “Bestraffing” is een
sterker woord dan vermaning. Hoe krachtig de vader de zoon ook toespreekt, als de zoon een spotter is, luistert hij niet. Hij sluit zich ervoor
af, hij wil er niet van leren. Daarmee begeeft hij zich buiten de sfeer van
vaderlijke liefde die noodzakelijk is voor zijn geestelijke en emotionele
ontwikkeling. Wie niet luistert naar ouderlijke bestraffing, luistert ook niet
naar Gods bestraffing. Beide zijn bedoeld om de zoon de weg van zegen te
laten gaan en tot een zegen te laten zijn.
Een spotter bevindt zich op het hoogste niveau van dwaasheid. Hij heeft
geen respect voor autoriteit, hij lastert godsdienst, en, omdat hij denkt dat
hij weet wat het beste is, wijst hij elke onderwijzing af. De verandering
naar het sterkere woord ‘bestraffing’ in de tweede versregel toont aan dat
hij niet op enige tucht reageert.
223
Spreuken 13
Wie ware wijsheid bezit, erkent dat iemand die meer ervaren is hem kan
bewaren voor struikelen op de weg die hij gaat. Het is voor hem een nieuwe, onbekende weg, maar voor de ervaren vader niet. Wie niet wijs is en
niet luistert, wie een spotter is en vermaning van een ‘ervaringsdeskundige’ veracht, zal door bittere ervaring leren wat hem bespaard was gebleven
als hij had geluisterd.
De vrucht en bescherming van de mond | verzen 2-3
2 Van de vrucht van [zijn] mond zal iemand het goede eten,
maar het verlangen van de trouwelozen is geweld.
3 Wie zijn mond behoedt, bewaart zijn ziel,
wie zijn lippen openspert, hem [wacht] de ondergang.
Met “de vrucht van [zijn] mond” wordt het spreken van de rechtvaardige
bedoeld (vers 2). Vrucht is hier het resultaat van innerlijke overwegingen,
van overleggingen in het hart. We kunnen al- De goede mens brengt uit de goede
leen goede vruchten uit onze mond laten ko- schat van zijn hart het goede voort,
de boze brengt uit de boze [schat]
men, als er in ons hart goede overwegingen en
het boze voort; want uit [de] over­
zijn (Lk 6:45). Het verlangen dat het hart van vloed van [het] hart spreekt zijn
de trouwelozen bezielt, is niets anders dan mond. (Lk 6:45)
geweld. Er is sprake van een verschillende bron. “Het goede” en het “geweld” bewijzen wat er in het hart is. Het goede is aangenaam van smaak en
geur; geweld is kwetsend, ruw en hard.
De christen die in gemeenschap met God wandelt, zal Godvrezende taal
met zijn mond communiceren. Hoe anderen daar ook op mogen reageren,
het zal zijn eigen ziel in elk geval goed doen, die verkwikken en opbouwen. Voor hemzelf zijn de woorden die hij spreekt goed voedsel. Dat geldt
ook voor hen tot wie hij spreekt. Zij worden door zijn woorden verkwikt.
Het resultaat daar weer van is dat hij zegen krijgt van hen die hij door zijn
woorden heeft verkwikt.
De trouwelozen zijn de verraderlijken, de onbetrouwbaren. Hun verlangen, hun ‘eetlust’, is niet om anderen iets goeds te eten te geven, maar
geweld te plegen. Zij zijn er niet op uit om anderen te helpen, maar te beschadigen door geweld. Dit kan lichamelijk geweld zijn, maar ze kunnen
ook verbaal geweld gebruiken en kwetsende woorden spreken. Kwetsende spreekkoren bij voetbalwedstrijden zijn hiervan een voorbeeld.
224
Spreuken 13
Vers 3 sluit aan op vers 2. De lippen worden gevoed door wat er uit het hart
komt, zegt vers 2. Tegelijk moet de mond worden behoed (vers 3), want niet
alles wat goed is, moet altijd worden gezegd. Ook moet ervoor worden
gewaakt dat er toch iets slechts uit de mond komt. Ook in de gelovige
woont de zonde nog. De mond wordt hier voorgesteld als een stad die of
een huis dat behoed moet worden. We kunnen ook de toepassing maken
naar het gebruik van ‘moderne monden’ als facebook en twitter, die nogal
eens worden gebruikt om te kwetsen. Wat een ellende heeft dit al veroorzaakt. Denk maar aan de pesterijen via ‘sociale’ media onder leerlingen op
middelbare scholen.
Het behoeden van de mond wil zeggen dat er acht wordt gegeven op wat
uit de mond komt, wat men zegt, de woor- HEERE, zet een wacht voor mijn mond,
den die men spreekt (vgl. Ps 141:3). Het is behoed de deur van mijn lippen.
het veiligst om je mond te houden. De les is (Ps 141:3)
dat een strakke controle over wat men zegt, problemen voorkomt. Het advies om eerst eens ergens ‘een nachtje over te slapen’ voordat er wordt
gereageerd, is waardevol.
Een oud-Arabisch spreekwoord luidt: ‘Let erop dat je met je tong niet je
keel doorsnijdt.’ Dat is wel van toepassing op “wie zijn lippen openspert”,
dat wil zeggen er alles altijd maar ineens uitflappen. Het betreft iemand
die zonder enige zelfcontrole en zonder enig nadenken altijd meent zijn
zegje te moeten doen. De tegenstelling in het vorige vers is de vruchtbare
tong tegenover de valse tong. Hier staat de ‘teugelloze tong’ tegenover de
‘beteugelde tong’. Wie zorgvuldig met zijn tong omgaat, neemt een veilige
route om zijn leven te bewaren. Zijn leven is vaak in gevaar door veel en
onbezonnen praten, door er alles maar uit te flappen. Wie zijn tong niet in
bedwang kan houden, gaat zijn ondergang tegemoet.
Begeerte van de luiaard tegenover vlijt | vers 4
4 Begerig is de ziel van de luiaard, maar tevergeefs,
de ziel van de vlijtigen wordt echter verzadigd.
De luiaard wenst welvaart en overvloed en droomt daarvan. Maar zijn begeerte blijft onvervuld, leeg, tevergeefs, omdat de vervulling ervan inspanning vraagt, en die wenst hij niet te leveren. Vlijtige mensen beantwoorden
aan Gods bedoeling met hun leven en zullen de voldoening daarvan erva225
Spreuken 13
ren. Zij zoeken eerst het koninkrijk van God en krijgen het andere erbij (Mt
6:33). De vlijtigen liggen niet de hele dag te dromen over wat ze allemaal
wel zouden willen hebben, maar werken voor de vervulling van hun dromen.
De ijverige wordt verzadigd met wat de luiaard tevergeefs wenst. De luiaard heeft de wens, maar niet de wil. Hij wenst de opbrengst van de vlijt,
zonder de vlijt die iets opbrengt. Hij is jaloers op wat anderen weten en
hebben, maar hij wil wijs zijn zonder (bijbel)studie en (geestelijk) rijk zijn
zonder zich ervoor te hoeven inspannen. Het gaat om begeerte zonder inspanning het begeerde te krijgen. Hij wil wel christen zijn, maar zonder de
moeiten die dat met zich meebrengt. De weg naar de hel is geplaveid met
zulke begeerten.
Rechtvaardig of goddeloos | verzen 5-6
5 De rechtvaardige haat een leugenachtig woord,
maar de goddeloze brengt zichzelf in een kwade reuk en handelt
schandelijk.
6 Gerechtigheid behoedt wie oprecht van weg is,
maar goddeloosheid stort een zondaar [in het verderf].
Vers 5 gaat over de gezindheid en het optreden van de rechtvaardige en de
goddeloze. Vers 6 gaat over de resultaten, de behoedende gerechtigheid en
de in het verderf stortende goddeloosheid.
Er staat in vers 5 niet dat de rechtvaardige nooit liegt. Het gaat ook niet om
het vermijden van de leugen. De leugen vermijden kan ook uit zelfzuchtige motieven gebeuren, zonder dat de leugen wordt gehaat. Het gaat om
het haten ervan, er een afkeer van hebben (Rm
Hebt een afkeer van het kwade.
12:9). Deze haat is bij de rechtvaardige aanwezig, (Rm 12:9)
omdat hij de Goddelijke natuur bezit.
De leugen komt tot uiting in “een leugenachtig woord”. Elk woord dat in leugen wordt gesproken, is hatelijk voor God en voor de rechtvaardige. We
kunnen de waarheid niet liefhebben zonder de leugen te haten. Dat is volmaakt waar bij de Heer Jezus en zal zo zijn bij ieder die dicht bij Hem leeft.
De goddeloze leeft in de leugen en handelt laaghartig en schaamteloos.
Wat hij zegt en doet, stinkt en is schandelijk. Iemand “in een kwade reuk
226
Spreuken 13
brengen” gebeurt door leugenachtige woorden over hem te spreken. Maar
hierdoor komt hij die dit doet zelf ook in een kwade reuk. Het is een geur
die om hem heen hangt. Wie zich van leugenachtige woorden bedient,
is schandelijk bezig. De goddeloze maakt zich gehaat en gedraagt zich
schandelijk door zijn leugentaal.
“Gerechtigheid” en “goddeloosheid” worden in vers 6 gepersonifieerd. De
rechtvaardige wordt door gerechtigheid gekenmerkt. Zo iemand is “oprecht van weg”, dat wil zeggen dat zuivere motieven zijn handel en wandel
bepalen. Zijn gerechtigheid beschermt hem tegen boze aanvallen om hem
te laten zondigen. Hij wordt door zijn gerechtigheid behoed voor onoprecht of bedrieglijk handelen omdat hij is bekleed met “het borstharnas van
de gerechtigheid” (Ef 6:14). Gerechtigheid is als een borstharnas dat het hart
beschermt van waaruit “de uitingen van het leven” zijn (Sp 4:23).
Tegenover gerechtigheid staat goddeloosheid. Daardoor wordt de zondaar gekenmerkt. Hij is zonder enige bescherming tegen de zonde en gaat
een weg van zonde. Bij goddeloosheid ontbreekt elke gedachte aan God.
Wie goddeloos is, doet niet anders dan zondigen. De weg van de zondaar
eindigt onvermijdelijk in het verderf. Hij wordt daarin gestort, zonder dat
iets of iemand dat verhindert. Het wordt hier voorgesteld als iets wat hij
zelf bewerkt.
De rijke arme en de arme rijke | verzen 7-8
7 Er zijn er die zich rijk voordoen, terwijl zij helemaal niets [hebben],
[en er zijn er] die zichzelf arm houden, terwijl zij veel bezit hebben.
8 Het losgeld voor iemands leven is zijn rijkdom,
maar een arme krijgt [zelfs] geen bedreiging te horen.
Mensen kunnen zich anders voordoen dan ze zijn (vers 7). Dat is huichelarij of toneelspelen, leven achter een masker. Het is iemand zijn die je in
werkelijkheid niet bent. De vermaning die hierin opgesloten ligt, is dat je
eerlijk, zonder aanmatiging, moet zijn. Dat kan alleen als zowel de rijke
als de arme zichzelf ziet in Gods licht. Jakobus wijst zowel de arme als de
rijke erop welke houding ieder voor God moet aannemen (Jk 1:9-10). Paulus
wilde niet dat iemand hoger van hem dacht dan wat van hem werd gezien
of gehoord (2Ko 12:6b).
227
Spreuken 13
Hier gaat het om mensen die zich rijk voordoen, terwijl ze arm zijn en om
mensen die zich arm voordoen, terwijl ze rijk zijn. Zich rijk voordoen kan
gebeuren om geen gezichtsverlies te willen lijden. Zo kan iemand die alles
kwijt is, de status van welvaart willen ophouden en daardoor het aanzien
onder de mensen, zijn buren of collega’s. Wie zich iets aanmatigt, leeft in
de leugen.
Wie “zichzelf arm houden, terwijl zij veel bezit hebben”, kunnen dat doen uit
angst gedood te worden om hun bezit te stelen. Het kan ook zijn uit angst
iets te moeten weggeven, een daad van barmhartigheid te moeten verrichten. Wie zich om die reden arm houdt, doet dat om zijn verplichting te
ontduiken om goed te zijn voor de armen en voor hen zijn hand wijd open
te doen (Dt 15:11). Het motief is dan gierigheid.
Wat voor bezit geldt, kan ook worden toegepast op kracht en aanzien en
ook op geestelijke gaven. De gemeente te La- Omdat u zegt: Ik ben rijk en verrijkt
odicéa deed alsof ze geestelijk rijk was, maar en heb aan niets gebrek, en u weet
niet dat u de ellendige, jammerlijke,
ze bezat niets (Op 3:17; vgl. Hs 12:9). Christus, arme, blinde en naakte bent.
Die buiten stond, confronteert haar daarmee. (Op 3:17)
Je kunt ook zeggen dat je niets bent en niets
kunt, terwijl je toch rijk bent in Christus, maar geen zin hebt om je verantwoordelijkheid te nemen. Mensen die iets van zichzelf zeggen, moeten we
niet zonder meer geloven. In zinnen als ‘Ik ben hier heel goed in’, of ‘Ik kan
dat echt niet’, gaat het om het eigen ‘ik’. In beide gevallen wordt de Heer
als de Gever geloochend.
Paulus was arm, maar maakte velen rijk (2Ko 6:10) zowel door de prediking
van het evangelie aan ongelovigen als door het onderwijs aan de gemeente
(vgl. Hd 3:6). Bovenal heeft de Heer Jezus, Die rijk was en ter wille van ons
arm werd, ons door Zijn armoede rijk gemaakt (2Ko 8:9).
Vers 8 sluit aan op vers 7. Er zijn nadelen aan het hebben van rijkdom. Iemand die rijk is, kan de prooi van een kidnapper worden. Dan moet hij al
zijn rijkdom als losgeld geven om te blijven leven. Met een dergelijk gevaar
heeft een arme niet te maken. Hij wordt zelfs niet eens bedreigd, want er
valt bij hem niets te halen. Hij kan niet gechanteerd worden en leeft wat
dat betreft zonder zorgen.
228
Spreuken 13
We zien hier dat bezit moeilijkheden voor de rijke creëert, terwijl een arme
daarvan geen last heeft. Armoede heeft dit voordeel boven rijkdom. De
arme kan bij wijze van spreken rustig gaan slapen zonder dat hij de deur
op slot doet, want hij heeft geen bezittingen waar een inbreker op uit zou
kunnen zijn.
Verblijdend licht of een uitgedoofde lamp | vers 9
9 Het licht van rechtvaardigen verblijdt,
maar de lamp van goddelozen wordt uitgedoofd.
Het leven van “rechtvaardigen” straalt “licht” uit. Dat “verblijdt” henzelf en
ook hun omgeving. De goede dingen in hun leven zijn een weldaad voor
anderen en geven vreugde. Wat de goddelozen aan voordelen hebben,
heeft geen blijvende vreugde tot gevolg, want in die voordelen is niets van
God aanwezig, Die licht is (vgl. Jb 18:5-6; 21:17). Zij hebben geen licht van
God, de enige Bron van licht. Daarom wordt hun lamp, een symbool van
levenslicht, uitgedoofd (Sp 20:20,27; 24:20).
Licht en blijdschap horen bij elkaar (Es 8:16). Het licht van de rechtvaardigen is het Woord van God (Ps 119:105), dat een bron van blijdschap is (Ps
119:24,77,92,143,174).
Licht is een zelfstandige lichtbron, terwijl een lamp ergens licht aan ontleent. De lamp kan ook een beeld van het Woord van God zijn (Ps 119:105),
maar hier is dat niet zo. De lamp is kunstmatig licht, zoals vroeger het licht
van een kandelaar, of in onze tijd ook elek- De lamp van het lichaam is het oog;
trisch licht. Hij stelt het kunstlicht van het als dan uw oog eenvoudig is, zal uw
verduisterde verstand van de mens zonder hele lichaam verlicht zijn; maar als
uw oog boos is, zal uw hele lichaam
God voor. Wie in dat licht wandelt, en dat duister zijn. Als dan het licht dat
doen de goddelozen, eindigt in complete in u is, duisternis is, hoe groot is de
duisternis! (Mt 6:22-23)
duisternis (vgl. Mt 6:22-23).
Overmoed of raad aanvaarden | vers 10
10 Overmoed geeft alleen maar ruzie,
maar bij wie zich raad laten geven, is wijsheid.
Overmoed – de arrogantie van ‘ik weet alles’ – bewijst zich in het roemen
in eigen wijsheid en het verachtelijk afwijzen van raad. Het gevolg is ruzie.
229
Spreuken 13
Overigens zijn bij een ruzie twee vleselijke naturen betrokken. Wie zich
raad laat geven, erkent de noodzaak van advies en accepteert hen die hem
dat geven. Hij toont wijsheid, met harmonie als gevolg in plaats van ruzie.
Ruzie wordt vermeden door het zoeken van goede, Schriftuurlijke raad
bij anderen die geestelijk zijn, niet bij ongeestelijke mensen. Het is vooral
belangrijk raad te zoeken bij God. De werkelijk leergierige is hij die erkent
dat wat hij niet weet oneindig veel meer is dan wat hij wel weet.
Ruzie, tweedracht, ontstaat door zich boven anderen verheffen en van
geen correctie willen weten. Dat gebeurde in Korinthe. Paulus kwam met
raad om dat te corrigeren.
Zo gewonnen, zo geronnen | vers 11
11 Bezit aan vluchtigheid [ontsproten], wordt minder,
maar wie met zijn hand bijeenbrengt, vermeerdert [zijn bezit].
Dit vers gaat over het hier en nu, over direct bezit en genot. Het is een
waarschuwing tegen wilde speculatie. Het is de geest van deze tijd. Alles
moet direct beschikbaar zijn om ervan te genieten. Snel geld, snel genieten.
Veel mensen doen daarom mee aan loterijen of speculaties. Als je in de
prijzen valt, kun je in één klap schatrijk zijn. Het kan ook om bezit door
diefstal gaan. Het geluk daarvan ebt op termijn weg. Er is geen blijvend
genot in de aardse dingen. Hier geldt het spreekwoord ‘Zo gewonnen, zo
geronnen’, wat betekent dat wat je gemakkelijk hebt gewonnen, ook gemakkelijk weer kunt kwijtraken. Iemand die van ‘gemakkelijk’ geld leeft,
gaat er ook niet zorgvuldig mee om.
De geduldige werker die “met zijn hand bijeenbrengt”, werkt voor de toekomst. Zijn bezit neemt niet af, maar toe. Zijn voldoening wordt niet minder, maar vermeerdert. Dit geldt ook en vooral in geestelijk opzicht.
God gebruikt geen loterij of gokken of diefstal om iemand rijk te maken.
Hij wil dat we hard en eerlijk werken voor ons bezit. Manieren die God
kan gebruiken om iemand rijk te maken zonder ervoor te werken, zijn een
erfenis en een schenking.
230
Spreuken 13
Uitgestelde verwachting of vervuld verlangen | vers 12
12 Uitgestelde verwachting krenkt het hart,
maar een vervuld verlangen is een boom des levens.
Wat de “uitgestelde verwachting” is, wordt hier niet genoemd. Het is algemeen. De bedoeling is dat de tijd gedurende welke men zijn verwachting
moet koesteren, uitgerekt wordt, dat de vervulling telkens weer opgeschoven wordt. Je denkt dat nu de vervulling bijna komt, maar dat blijkt niet zo
te zijn. Elke keer is er teleurstelling of zelfs ontgoocheling. Een dergelijke
verwachting maakt het hart ziek. Men wordt er moedeloos van en kwijnt
er onder weg.
“Een vervuld verlangen” is iets anders dan een bepaalde verwachting waarmee iemand telkens weer bedrogen uitkomt. Het vervulde verlangen
spreekt van een verlangen naar iets wat God heeft beloofd en wat Hij ook
vervult. Een dergelijk vervuld verlangen “is een boom des levens”. Daardoor
wordt het hart niet ziek gemaakt, maar vervuld van gemeenschap met
God die eeuwig is en volle voldoening geeft.
Het diepste verlangen van de rechtvaardige is het verlangen naar de komst
van Christus. Als Hij komt, wordt dat verlangen vervuld. Simeon heeft
Zijn komst beleefd (Lk 2:25-30; Hg 2:7). Alle gelovigen zullen Zijn komst beleven. Ze zien volhardend daarnaar uit. Een uitgesteld verlangen is dan
ook iets heel anders dan iets met volharding verwachten.
De discipelen hadden een gekrenkt of pijnlijk getroffen hart, omdat hun
verwachting van de regering van de Messias uitgesteld werd. De Emmaüsgangers hadden een gekrenkt of verdrietig hart vanwege een teleurgestelde hoop. We worden in onze hoop teleurgesteld als wij onze hoop baseren
op onze eigen verlangens en niet op wat Gods Woord zegt.
Verachting of vrees | vers 13
13 Wie het woord veracht, zal te gronde gericht worden,
maar wie het gebod vreest, hem zal [dat] vergolden worden.
De eerste versregel is een waarschuwing tegen het verachten van “het
woord”, dat is het Woord van God. Wie Gods Woord veracht, zal niet staande blijven, maar “te gronde gericht worden” (Hb 10:26-31). Zijn hele levenshuis
wordt verwoest. Koning Saul is daarvan een voorbeeld (1Sm 15:17-23). De
231
Spreuken 13
tweede versregel is een motivatie om het Woord als “het gebod” te vrezen.
Wie aan het Woord gehoorzaam is, zal daarvoor door God worden beloond.
De tegenstellingen zijn “veracht” en “vreest”, en “te gronde gericht worden”
en “vergolden worden”. Ze gaan over “het woord” en “het gebod”, dat is het
Woord van God en het gebod van God, en gehoorzaamheid daaraan of het
verwerpen ervan. ‘Het woord’ ziet op het onderwijs in het algemeen, terwijl ‘het gebod’ een opdracht inhoudt en op een krachtige instructie wijst.
Wijsheid of dwaasheid | verzen 14-16
14 Het onderricht van de wijze is een bron van leven
om de strikken van de dood te ontwijken.
15 Goed verstand geeft gunst,
maar de weg van de trouwelozen is onbegaanbaar.
16 Al wie schrander is, handelt met kennis [van zaken],
maar een dwaas verspreidt dwaasheid.
Uit “het onderricht van de wijze” komt leven voort voor ieder die ernaar
luistert (vers 14). Dit onderricht “is een bron van leven” die de dorst van de
rechtvaardige naar gemeenschap met God lest. Gemeenschap met God is
het ware leven. Daarop is alle onderwijs van de wijze gericht.
Er zijn echter krachten werkzaam die de rechtvaardige willen doden. De
dood is alles wat niet in gemeenschap is met God. De tweede versregel
geeft het motief voor de eerste versregel. Het onderricht van de wijze geeft
niet alleen leven, maar zorgt er ook voor dat we, zolang we op aarde onze
weg gaan, “de strikken van de dood ... ontwijken” en dus in gemeenschap met
God zullen blijven. ‘De strikken van de dood’ suggereert dat de dood een
jager of vogelvanger is die op zijn prooi loert.
De wereld waar we doorheen moeten, wordt beschreven als een plaats
waar het wemelt van strikken van de dood. Een strik wordt gespannen om
te vangen en te doden. Het middel om iemand in de strik te laten lopen
is lokaas. Aas lijkt op iets wat eetbaar en lekker is, maar in werkelijkheid
is het een middel om te doden. Het Woord van God openbaart het ware
karakter van aas en dient als een gids om strikken en valkuilen te vermijden. Dan blijven we leven. Judas, de verrader van de Heer Jezus, heeft het
232
Spreuken 13
onderricht niet aangenomen en is in de strikken van de dood terechtgekomen.
Als we door de mijnenvelden van het leven op aarde gaan, laat het Woord
van God ons zien hoe we kunnen voorkomen dat we op een landmijn trappen en worden opgeblazen. Het geeft ons de hoop op ontsnapping en een
veilige aankomst.
“Goed verstand” (vers 15) is niet alleen het begrijpen van het onderwijs van
vers 14, maar ook het toepassen ervan. Dat geeft of bewerkt gunst bij God
en mensen (Lk 2:52). Goed verstand bewerkt een goede omgang met de medemens, de naaste, waardoor zijn gunst wordt gewonnen. Het gaat om het
door de Geest verlichte verstand waardoor iemand de wil van God kent
en doet en hij de weg van de wijsheid gaat. Zij die Gods onderwijzingen
volgen, ondervinden de gunst van mensen.
Daartegenover staat “de weg van de trouwelozen” die “onbegaanbaar” is. Het
is geen moeilijke weg, maar een onbegaanbare weg. De trouwelozen gaan
die weg en komen om. Zij missen goed verstand en zijn niet te vertrouwen.
Ze dromen van een weg die over rozen gaat, maar hun weg is bezaaid met
doornen. Het zijn harde mensen die je niet kunt vertrouwen en met wie je
niet kunt samenleven. Zij vinden het leven niet hard, maar ze maken het
hard voor anderen.
Met “de weg” worden de handel en wandel bedoeld. De gedachte is dat,
terwijl goed verstand gunst bewerkt, de handelwijze van de trouwelozen
geen enkel blijvend resultaat oplevert.
“Al wie schrander is”, zal de feiten bestuderen en vervolgens beslissen (vers
16). “Al wie” wil zeggen ‘allen’, zonder uitzondering. Wie schrander is, zal
niet zijn gevoelens als basis van handelen nemen. Hij kent de gevaren en de
valkuilen van de omstandigheden. Dit maakt hem voorzichtig. De dwaas
gaat heel anders te werk. Hij volgt zijn ingevingen. De dwaas doet denken
aan een marskramer die zijn waren uitstalt. Zoals een koopman zijn waren
uitstalt om ze aan te bevelen, zo doet de dwaas dat met zijn dwaasheden.
We zien hier de tegenstelling tussen de bedachtzaamheid die de schrandere kenmerkt en de onbesuisdheid van de dwaas die er dwaasheid uitflapt.
De dwaas spreidt dwaasheid tentoon. Hij spreidt die uit zoals een pauw
dat met zijn veren doet.
233
Spreuken 13
“Kennis [van zaken]” is meer dan alleen informatie in het hoofd hebben.
Het is bedrevenheid in het gebruik van kennis, het is de kunst verstaan om
verworven kennis toe te passen. In het verband van het vers betekent het
dat de schrandere weet dat hij iets moet verbergen en daar ook in slaagt,
terwijl de dwaas deze bekwaamheid mist en om zich heen verspreidt wat
dwaasheid is. Iedere schrandere verzekert zich er eerst van dat hij weet
wat hij doet of zegt, voordat hij aan het werk gaat of iets zegt. Als hij dat
niet doet, verspreidt hij dwaasheid.
Waardevolle kennis wordt soms verspild door een gebrek aan schrander
handelen. Als uit iemands handelen blijkt dat hij kennis en inzicht heeft,
is hij dus schrander. Het blijk uit de manier waarop hij in het gezin, in de
maatschappij en in de gemeente te werk gaat. We moeten met ieder omgaan op een schrandere manier. De Heer Jezus handelde met volmaakte
kennis van zaken. Daarom wist Hij altijd precies wat Hij moest zeggen en
niet zeggen.
Een goddeloze bode of een betrouwbare gezant | vers 17
17 Een goddeloze bode vervalt in het kwaad,
maar een betrouwbare gezant betekent genezing.
De tegenstelling tussen de beide versregels is “een goddeloze bode” en “een
betrouwbare gezant” en “het kwaad” en “genezing”. Het gaat daarbij om de
brenger van de boodschap van God. Een goddeloze bode vervormt Gods
boodschap, hij brengt een valse leer en geeft vals onderwijs. Hij veroorzaakt verwarring bij de hoorders en verstoort of verziekt relaties. De betrouwbare gezant spreekt over verzoening met God en de naaste. Paulus
en de apostelen waren betrouwbare gezan- Wij zijn dan gezanten voor Christus,
ten voor Christus (2Ko 5:20). Hun boodschap terwijl God als [het ware] door ons
maant. Wij bidden voor Christus:
betekent genezing van verbroken relaties, in Laat u met God verzoenen.
de eerste plaats die met God en vervolgens (2Ko 5:20)
die met anderen.
Als we aan hedendaagse boodschappers denken, kunnen we bijvoorbeeld
journalisten noemen. Velen van hen brengen elke dag het nieuws. We
kunnen het lezen in kranten en op internet. Hun boodschappen zijn merendeels goddeloos en kwaad van inhoud. Ze zijn boodschappers van de
234
Spreuken 13
duivel, want ze willen de lezers laten geloven dat wat God in Zijn Woord
zonde noemt, geen zonde is.
Vermaning verwerpen of in acht nemen | vers 18
18 Armoede en schande zijn er voor wie vermaning verwerpt,
maar wie bestraffing in acht neemt, zal geëerd worden.
In dit vers gaat het erom hoe er wordt gereageerd op “vermaning” en “bestraffing”. Wie het beneden zijn waardigheid acht om vermaning te aanvaarden en die verwerpt, zal in armoede en schande leven. Het zijn twee
soorten kwaad die zo iemand treffen. De armoede treft het lichaam, de
schande treft de geest. Wie gewillig en nederig de bestraffing voor zijn verkeerde eigenschappen en handelwijze in acht neemt en aanvaardt, ernaar
luistert en ernaar handelt, ontvangt eer.
We hebben vermaning en bestraffing nodig omdat de zonde nog in ons is.
Wie bestraffing in acht neemt, doet dat omdat hij zich de noodzaak ervan
bewust is. Tot zijn verrassing wordt hij daarvoor nog geëerd ook, door
God.
Aangenaam of een gruwel | vers 19
19 Een vervuld verlangen is aangenaam voor de ziel,
maar voor dwazen is het een gruwel zich van het kwade af te keren.
Dit vers vertoont overeenkomst met vers 12. Het “is aangenaam voor de ziel”
ergens naar te verlangen en dat verlangen dan vervuld te zien. De ziel is
hier de zetel van de verlangens, de plaats waar iets wordt verlangd, wordt
overwogen en vooraf wordt genoten. Het gaat hier om de verlangens van
een wijze.
“Dwazen” willen zulke verlangens helemaal niet hebben. De gedachte aan
het verlangen naar iets wat goed is en de vervulling daarvan, trekt hen helemaal niet aan. De gedachte “zich van het kwade af te keren” is “een gruwel”
voor hen. Wat voor God een gruwel is om te zien, is voor dwazen hun lust
en leven. Ondanks het aangename van de vervulling van goede verlangens, zullen de dwazen het kwaad niet de rug toekeren, want het gaat hun
erom de vervulling van hun goddeloze begeerten te beleven.
235
Spreuken 13
“Een vervuld verlangen” met betrekking tot het goede, de ultieme voldoening, is onverenigbaar met het doen van het kwade. Het is onmogelijk
gelukkig te zijn, terwijl we in de zonde leven. Alleen dwazen leven in de
zonde. De vervulde verlangens behoren bij de rechtvaardigen en de wijzen. Alleen zij zullen verlangen naar wat werkelijk voldoening geeft en dat
is de gemeenschap met God.
Omgaan met wijzen of met dwazen | vers 20
20 Wie met wijzen omgaat, zal wijs worden,
maar wie omgaat met dwazen, zal het slecht vergaan.
Dit vers adviseert dat we ons met de wijzen verbinden en niet met de
dwazen. Verbinding met de wijzen zal ons wijs maken, want dat leren we
van hen in onze omgang met hen. De woordspeling in de tweede versregel benadrukt de kracht van de verbinding. Wie met een dwaas bevriend
raakt, “zal het slecht vergaan”, wat betekent dat hij eindigt als een dwaas.
Onderzoek wie jou beïnvloedt. De uitwerking laat het zien: “wijs worden”
of “slecht vergaan”.
Waar je mee omgaat, word je mee besmet, zo luidt het spreekwoord. Uit
wat we doen en wat we zeggen, blijkt met wie we de meeste tijd doorbrengen. “Dwaalt niet! Verkeerde omgang bederft goede zeden” (1Ko 15:33). ‘Omgaan
met’ wil zeggen zich in gezelschap bevinden van. Het eerste waar de vader
zijn zoon voor waarschuwt, is voor slecht gezelschap (Sp 1:10-11). Het kan
gaan om mensen, maar ook om contacten via sociale media en het consumeren van allerlei films en lectuur.
Wie heeft na zijn bekering niet andere vriendschappen gekregen? Er is
na de bekering geen gemeenschappelijk belang meer met wereldse vrienden. Het leidt onvermijdelijk tot afstand. De nieuwe vrienden vormen het
christelijk karakter van wijsheid. Dat moet zo blijven, want het gevaar van
terugvallen in oude vriendschappen is er als de omgang met de Heer verzwakt. Het is belangrijk met Hem als de Wijsheid om te gaan en ook om te
gaan met hen die met Hem omgaan en daardoor wijs zijn.
236
Spreuken 13
Het advies is om te wandelen met hen van Zo zegt de HEERE van de legermach­
wie we weten dat God met hen is (vgl. Zc ten: In die dagen [zal het gebeuren]
dat tien mannen uit alle talen van de
8:23). Hetzelfde geldt voor het gaan naar een heidenvolken, vastgrijpen, ja, de punt
gemeente waar men elkaar opbouwt, waar [van de mantel] van een Joodse man
zullen zij vastgrijpen, [en] zeggen:
de leden allen kunnen functioneren naar Wij gaan met u mee, want wij hebben
de plaats die ze in het lichaam hebben. Het gehoord [dat] God met u is. (Zc 8:23)
resultaat is dan dat er geestelijke groei naar
zelfstandigheid zal zijn. Daardoor is iemand later in staat om een vriend
voor anderen te zijn door wie zij wijs kunnen worden.
Het goede of het kwade krijgen | verzen 21-23
21 Het kwaad achtervolgt de zondaars,
maar de rechtvaardige zal men het goede vergelden.
22 De goede [mens] doet zijn kleinkinderen erven,
maar het vermogen van de zondaar is weggelegd voor de rechtvaardige.
23 Ongeploegd land van armen [geeft] veel voedsel,
maar er zijn er die worden weggevaagd door gebrek aan recht.
“Het kwaad” wordt in vers 21 gezien als een persoon die “de zondaars” op
de hielen zit, met de gedachte dat het kwaad hen ook zal inhalen. “De
rechtvaardige” zal “het goede” van mensen ontvangen vanwege zijn gerechtigheid.
Het kwaad is het boze, het verkeerde, het ongeluk, de ramp. Sommige
mensen spreken in zulke gevallen ook wel over ‘pech’. Dat geeft aan dat
men Goddelijke controle over de dingen uitsluit, alsof iemand wordt getroffen door het onpersoonlijke ‘lot’. Het tegenovergestelde is dan ‘geluk’
hebben.
Dit vers is soms waar in het leven, maar altijd waar in de eeuwigheid. In
het hiernamaals worden de scheve verhoudingen rechtgetrokken die er op
aarde kunnen zijn. De rijke man had het goe- Abraham echter zei: Kind, bedenk dat
de ontvangen tijdens zijn leven en Lazarus u het goede hebt ontvangen in uw
het kwade. Dat is na de dood omgekeerd. leven, en Lazarus evenzo het kwade;
en nu wordt hij hier vertroost, maar
Abraham wijst de rijke man daarop (Lk u lijdt smart. (Lk 16:25)
16:25).
237
Spreuken 13
Als iemand sterft, gaat de erfenis niet naar de kleinkinderen, maar naar de
kinderen. Toch kunnen grootouders ook een erfenis voor de kleinkinderen
nalaten (vers 22). Wat kunnen kleinkinderen dan erven? Bij een erfenis hoeft
het niet noodzakelijk om geld of stoffelijk bezit te gaan. Iemand heeft gezegd dat het slechtste wat je voor je kinderen kunt doen, is een hoop geld
voor hen nalaten. Wat “de
Maar de goedertierenheid van de HEERE
goede [mens]” voor zijn klein- is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen.
kinderen kan nalaten, is zijn Zijn gerechtigheid is voor de kinderen van hun kinderen.
(Ps 103:17)
Godvrezendheid en zijn
goede voorbeeld (Ps 103:17).
Hoe herinneren onze kleinkinderen ons? Ze kunnen de rechtvaardige beginselen ‘erven’, dat wil zeggen overnemen, die ons gedrag hebben bepaald en daar zelf ook naar gaan leven. Alle gebeden die we voor hen
hebben gedaan, zijn een grote erfenis die we nalaten.
Goddelijke gerechtigheid bepaalt de uiteindelijke bestemming van een
vermogen dat iemand nalaat. Het vermogen komt niet in handen van de
zondaars, maar in handen van de rechtvaardigen. Wat de zondaar als zijn
vermogen beziet, zal na zijn dood overgaan in de handen van de rechtvaardige die er op de goede ma- Want hij ziet dat wijzen sterven,
nier mee om weet te gaan (vgl. dat een dwaas en een onverstandige samen omkomen
Ps 49:11). Dit zal in zijn volheid en hun vermogen aan anderen nalaten. (Ps 49:11)
in het vrederijk vervuld worden, als alle goddelozen geoordeeld zijn (Js
61:6).
Als “ongeploegd land” wordt bewerkt, dat wil zeggen dat het land omgeploegd wordt, geeft het “veel voedsel” aan de armen (vers 23). De armen hoeven dus geen honger te lijden, want de aarde levert genoeg op voor iedereen. Dat zou de situatie zijn als de rijken rechtvaardig waren. Maar door
de zonde is de praktijk dat door gebrek aan recht wordt weggenomen wat
harde arbeid heeft opgeleverd. De armen worden verdrukt en uitgebuit.
Er is dus geen gebrek aan voedsel, maar er is gebrek aan recht (Jk 2:6; 5:4).
Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem | vers 24
24 Wie zijn stok spaart, haat zijn zoon,
maar wie hem liefheeft, streeft naar vermaning voor hem.
238
Spreuken 13
Het niet tuchtigen van een kind is niet alleen een gebrek in de opvoeding,
maar ook een gebrek aan liefde. De stok is een van de middelen voor de
opvoeding, niet het enige middel. Eli bespaarde zijn zonen de stok en God
moest hen oordelen (1Sm 2-4). Een slappe opvoeding doet een kind geen
goed, maar kwaad. Het is geen ware liefde, maar gaat tegen het belang van
het kind in. ‘Zijn’ stok is de stok van de vader voor ‘zijn’ zoon. ‘Streven’
wijst op inzet door de vader. Hij gaat niet laks, maar met overleg en doelbewust te werk. Er zit ook ijver in.
Het sparen van de stok wordt hier haten van het kind genoemd. Er wordt
beweerd dat het gebruik van de stok geen bewijs van liefde voor het kind
is. Maar in feite is het vaak eigenliefde in plaats van liefde voor het kind.
Ouders tuchtigen het kind niet, omdat ze zichzelf niet tuchtigen. Ze laten
zich leiden door hun natuurlijke gevoelens en toegeeflijkheid, door het
verlangen aardig gevonden te worden en populair te willen zijn. Maar het
is beter om korte pijn toe te dienen dan een leven lang pijn te lijden die
door kinderen wordt veroorzaakt aan wie de stok is onthouden.
Er moet ook geen overmaat aan tucht zijn. Een straf moet in overeenstemming zijn met de ongehoorzaamheid die straf verdient. Het kind wordt
anders moedeloos of bitter en dat door ons toedoen (Ef 6:4; Ko 3:21). In de
opvoeding gaat het om het evenwicht tussen ruimte geven aan het kind
om te groeien en het aangeven van de grenzen van die ruimte.
Lijfstraffen worden in de moderne westerse samenleving steeds meer verboden. De groei van de gevallen van kindermishandeling heeft voor deze
verschuiving in de publieke opinie gezorgd. Het is duidelijk dat er een
verschil is tussen slaan en mishandelen. Het is op dit punt dat de publieke
opinie dwaalt. Zoals altijd het geval is bij de publieke opinie, is de slinger
van het ene uiterste naar het andere doorgeslagen.
De Bijbel spreekt echter niet over kindermishandeling, maar beveelt dat
een pak slaag moet worden gegeven omdat het een effectief middel van
het onderwijzen van een jong kind is. Een Egyptisch gezegde luidt: ‘Kinderen hebben hun oren op hun achterste, ze luisteren als ze worden geslagen.’ God wil dat we in de kindertijd leren lichamelijke pijn die ons
door onze ouders is toegediend te associëren met het kwaad, om ons op te
leiden om de juiste morele keuzes te maken als we opgroeien.
239
Spreuken 13
Eten tot verzadiging of gebrek lijden | vers 25
25 De rechtvaardige eet tot hij verzadigd is,
maar de buik van de goddelozen zal gebrek lijden.
God belooft dat “de rechtvaardige” geen gebrek lijdt, maar kan eten “tot hij
verzadigd is”. Hij beloont de gerechtigheid van de rechtvaardige door de
bevrediging van zijn lichamelijke behoeften. Dit is een algemene uitspraak
op basis van wat God in de wet belooft aan hen die naar Zijn geboden
wandelen (Lv 26:5; Ps 37:25). Deze toezegging zal ingelost worden in het vrederijk. Het is niet de garantie dat God altijd in alle lichamelijke behoeften
zal voorzien en de rechtvaardige nooit honger of zelfs maar een hongerig
gevoel zal hebben. Paulus heeft honger en gebrek geleden (Fp 4:12).
Het betekent niet dat de rechtvaardige altijd zijn buikje rond kan eten. Het
betekent wel dat de rechtvaardige altijd volkomen genoeg kan hebben aan
de beloften van God. De Heer Jezus heeft gesproken over “voedsel dat vergaat” en over “voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven” (Jh 6:27). Hier zien
we het verschil. Onze eerste zorg moet niet zijn het voedsel dat vergaat,
maar het geestelijke voedsel dat Hij geeft in Zichzelf als het manna. De
Heer Jezus had voedsel om te eten dat Zijn discipelen niet kenden. Dat
voedsel was het doen van de wil van Zijn Vader (Jh 4:34). Dat geeft volle
verzadiging.
“De buik van de goddelozen”, die nu nog zo vaak dik en rond is, zal niet meer
gevuld worden. Voor hen is er na de dood een eindeloos “gebrek lijden”.
In plaats van verzadigd te worden zullen ze eindeloos gekweld worden
door gebrek aan alles wat hun leven op aarde uitmaakte. In het leven was
de buik hun god (Fp 3:19). In de eeuwige pijn zal het knagende gevoel van
honger, van onvervulde begeerte, hen eeuwig kwellen. Er zal hun zelfs
geen druppel water gegeven worden (Lk 16:24-25).
240
Spreuken 14
Een huis opbouwen of afbreken | vers 1
1 Wijze vrouwen bouwen hun huis op,
maar [een] die zeer dwaas is, breekt het met haar handen af.
Het contrast in dit vers, aangegeven door het woord “maar”, is tussen wijsheid en dwaasheid met betrekking tot een huis. Wijsheid bouwt het huis
op, maar dwaasheid breekt het af. “Hun huis” is niet het gebouw waarin de
wijze vrouwen wonen, maar hun gezin. Het betreft alles wat zij beheren.
“Wijze vrouwen bouwen hun huis op” in de vreze des HEEREN. Zij kijken
naar hun huis met Zijn ogen. Ze willen dat het beantwoordt aan Zijn bedoeling ermee, en dat is dat het de hemel op aarde weerspiegelt en dat in
hun huis de vrede van de hemel wordt genoten. Wijze vrouwen zijn erop
uit hun gezin en de huishouding zo te beheren, dat God Zich er net zo
thuis voelt als in de hemel. Zij zorgen voor een atmosfeer van liefde die
bepalend is voor de onderlinge verhoudingen tussen de huisgenoten.
Een vrouw “die zeer dwaas is”, voert haar gezin naar de ondergang. Zij bekommert zich er niet om hoe het met haar gezin gaat. Bij haar is geen vreze
des HEEREN aanwezig. Wat zij doet, is zó erg, dat zij niet slechts “dwaas”
wordt genoemd, maar “zeer dwaas”. Zonder enig verantwoordelijkheidsbesef leeft ze voor haar eigen plezier. Ze jaagt naar genot, terwijl ze haar
tijd vergooit met het doen van dingen die ze leuk vindt. Ze denkt alleen
aan zichzelf en breekt zo eigenhandig haar huis af.
Het belang van de rol van de vrouw in het gezin wordt de hele Schrift
door benadrukt. Voor een stabiel gezin is niet alleen een wijze vader nodig, maar ook een wijze moeder. Het is nodig daar steeds opnieuw op te
wijzen onder andere vanwege de dwaasheid van het feminisme die deze
rol als achterlijk neerzet. De vrouw moet carrière maken, ze moet voor
zichzelf opkomen. Voor feministen zijn wijze vrouwen dwaze vrouwen.
De wijze vrouw die haar huis bouwt, is voor hen bezig met het bouwen
van een gevangenis. Deze voorstelling van zaken komt uit de koker van de
duivel, die altijd de zaken op zijn kop zet.
241
Spreuken 14
De HEERE vrezen of Hem verachten | vers 2
2 Wie in zijn oprechtheid wandelt, vreest de HEERE,
maar wie van zijn wegen afwijkt, veracht Hem.
Hier is het contrast tussen wie de HEERE vreest en wie Hem veracht. Het
leven dat iemand leidt, bewijst of Hij met God wandelt of niet. Uit iemands
wandel, dat wil zeggen zijn hele manier van Want er is geen goede boom die beleven, kan men vaststellen hoe zijn verhou- dorven vrucht voortbrengt, en evenmin een bedorven boom die goede
ding tot God is (vgl. Lk 6:43-44a; Mt 7:20; 12:33). vrucht voortbrengt; want elke boom
Het gaat om een gewoonte, om een constant wordt aan zijn eigen vrucht gekend;
gedrag, en niet om een incidentele, voorbij- ... (Lk 6:43-44a)
gaande gebeurtenis.
“Wie in zijn oprechtheid wandelt”, doet dat omdat hij God vreest. Er is geen
oprechtheid van wandel mogelijk zonder de aanwezigheid van eerbied en
ontzag voor God. Er stroomt geen water zonder dat er een bron is. Genade
in het hart is de bron van een oprechte wandel. Samuel is een voorbeeld
van de eerste versregel en Saul van de tweede (1Sm 12; 15:22).
“Wie van zijn wegen afwijkt”, dat wil zeggen afwijkt van de wegen die hij
moet gaan, laat zien dat hij God niet vreest, maar integendeel Hem veracht. Afwijken wil zeggen afwijken van het zich houden aan de geboden
van de HEERE. Het betreft al zijn wegen, wat hij ook doet, waar hij ook
heengaat, wat hij ook bedenkt en zegt. Hij bepaalt het allemaal zelf, zonder
in enig opzicht met God rekening te houden. Ook hier gaat het dus niet
om een incidentele gebeurtenis, maar om een voortdurend gedrag dat een
voortdurend verachten van God laat zien. Het maakt niet uit of hij zich dat
wel of niet bewust is. Wie zijn eigen leven leeft, veracht God Die hem het
leven heeft gegeven om voor Hem te leven.
De mond van een dwaas en de lippen van wijzen | vers 3
3 In de mond van een dwaas ligt een roede voor [zijn] hoogmoed,
maar de lippen van wijzen waken over hen.
Met “de mond van een dwaas” worden de woorden bedoeld die een dwaas
spreekt. In al zijn woorden klinkt zijn “hoogmoed” door. Hij vindt zichzelf
geweldig. In wat hij zegt, “ligt een roede” verborgen. Het contrast met de
tweede versregel verduidelijkt dat zijn woorden als een boemerang naar
242
Spreuken 14
hem terugkomen als “een roede”, want wat de wijzen zeggen of niet zeggen, brengt veiligheid voor henzelf. De roede van de woorden van de
dwaas treft hier dus niet anderen, maar hemzelf. Door wat hij zegt, brengt
hij ellende over zichzelf. De gedachte is dat de woorden van een dwaas het
instrument zijn waardoor hij zelf lijdt Hun [eigen] tong zal hen laten struikelen.
(Ps 64:9a)
(vgl. Ps 64:9a).
Met “de lippen van de wijzen” worden ook de woorden bedoeld die zij spreken. In hun woorden gaat geen roede schuil die zich tegen hen zou keren.
Zij laten zich door hun wijsheid leiden in wat zij zeggen of niet zeggen.
Hun wijsheid is dat zij bidden: “HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen” (Ps 141:3). Daardoor weten zij wat door de deur
van hun lippen naar buiten moet gaan en wat niet.
Als wij ‘lippen van wijzen’ willen hebben die als wachters functioneren,
doen we er goed aan dit gebed regelmatig te bidden. Alleen de Heer kan
ons ervoor behoeden woorden te spreken waarmee we later worden geconfronteerd en waarover we ons moeten schamen of die ons zelfs in grote
problemen brengen.
Een schone kribbe of een grote opbrengst | vers 4
4 Als er geen koeien zijn, blijft de kribbe schoon,
maar door de kracht van de os is er een grote opbrengst.
Om productief te zijn moet men de gepaste middelen gebruiken. Voor de
boer zijn ossen onmisbaar. De wijze boer zal erop toezien dat zijn koeien
of ossen talrijk en in goede conditie zijn. De graanopbrengst loopt parallel
aan het werk dat zijn ossen doen. Een schone kribbe is wel gemakkelijk.
Als hij geen koeien koopt, hoeft hij de kribbe niet met voedsel te vullen.
Het wordt ook niet vies in de stal, zodat hij niets hoeft schoon te maken
(vgl. Am 4:6a). Deze gedachte kan voor de luiaard aantrekkelijk zijn, maar
het is een domme gedachte voor wie op resultaat uit is.
Dit vers geeft aan dat er met een kleine investering een grote opbrengst
kan worden gerealiseerd. Een investering in de juiste middelen of het
juiste gereedschap zal zichzelf dubbel en dwars terugverdienen. Evenzo
zullen inspanningen tot onderhoud van die middelen of dat gereedschap
243
Spreuken 14
worden teruggezien in de werking ervan en uiteindelijk in de opbrengst.
Een productieve os is dan ook ver te verkiezen boven een schone stal.
“Een grote opbrengst” wil zeggen een veelheid aan inkomsten van de akker
nadat deze door de os als ploegdier is bewerkt. En wat is de opbrengst van
de inzet van de os? Voedsel, leven. Dat is de beloning van de verzorging
van de ossen. Het verkrijgen van een goed resultaat kost tijd, geld en inspanning.
Dit geldt ook voor het verkrijgen van geestelijk voedsel. Dat krijgen we
niet zonder inspanning en tijd, en het aanschaffen en lezen van bijbelstudieboeken, wat (soms) geld kost. Wandelen in geloof veroorzaakt soms
moeilijkheden. Het gaat niet allemaal vanzelf.
De os is een beeld van iemand die geestelijk werk doet (1Ko 9:9-11). Voor
zo iemand moeten de medegelovigen goed zorgen. Als er in geestelijk opzicht geen ossen zijn, is alles verlatenheid en onvruchtbaarheid. In een ruimere toepassing gaat het om het benutten van de beschikbare kracht die
iedere gelovige heeft. ‘Lastige’ gelovigen moeten niet worden gemeden of
zelfs worden weggedaan, maar aan hen moet zorg worden besteed. Het
doel daarvan is dat ze weer gaan werken voor de Heer door het evangelie
te gaan doorgeven of hen die tot Gods gemeente behoren te bemoedigen.
Een betrouwbare getuige of een valse getuige | vers 5
5 Een betrouwbare getuige liegt niet,
maar een valse getuige blaast leugens.
Dit gezegde gaat over “een betrouwbare getuige” en “een valse getuige” (Sp
6:19; 12:17). Het gaat in op het eeuwenoude probleem van valse getuigen
in de rechtbank die de waarheidsvinding vertragen. Het gaat niet slechts
om het juist of verdraaid weergeven van de feiten, maar om iemands karakter dat uit zijn getuigenis blijkt. Betrouwbaar zijn en liegen horen niet
bij elkaar.
Een betrouwbare getuige is niet om te kopen en niet te beïnvloeden door
beloften of dreigementen om van de waarheid af te wijken. Je kunt hem op
zijn woord vertrouwen. Hij is duidelijk en transparant in zijn getuigenis.
Dit kan alleen gezegd worden van iemand die de Goddelijke natuur heeft.
God kan niet liegen. Het is niet in Zijn natuur aanwezig en dus ook niet in
244
Spreuken 14
de nieuwe natuur van de gelovige die hij heeft gekregen. Er is “geen leugen
uit de waarheid” (1Jh 2:21).
Daartegenover staat de valse getuige; hij is een echt kind van de vader van
de leugen en vertoont diens karakter (Jh 8:44; 1Kn 21:13). Hij “blaast leugens”.
Zijn geestelijke longen zitten vol leugens. Wat hij uitademt, zijn leugens.
Hij liegt met de vanzelfsprekendheid van zijn ademhaling. Iemands ademhaling merk je niet op, het valt niet op. Wat iemand uitademt, verspreidt
zich ongemerkt en naar alle kanten. Zo werkt een valse getuige. Maar de
‘blaastest’ van Gods Woord toont zijn valsheid aan.
De Heer Jezus wordt “de trouwe Getuige” genoemd (Op 1:5). Wij worden
opgeroepen om betrouwbare getuigen te zijn, zoals ten aanzien van de
boodschap van de behoudenis. Dat laten we behalve in onze woorden ook
in onze daden zien. Ons voorbeeld behoort een getuigenis te zijn van Hem
Die we dienen (1Tm 4:12).
Een valse getuige verdraait de waarheid van het evangelie (Gl 1:7). De soldaten die het graf van de Heer Jezus bewaakten, waren omgekocht om
valse getuigen te zijn door leugens te blazen over de opstanding van de
Heer (Mt 28:11-14). Zo waren er veel valse getuigen in het proces tegen de
Heer (Mk 14:56-58). Om Stéfanus veroordeeld te krijgen werden ook valse
getuigen ingezet (Hd 6:13).
Spotters en dwazen | verzen 6-9
6 Een spotter zoekt wijsheid, en die is er niet,
maar voor een verstandige is kennis gemakkelijk te verwerven.
7 Ga een dwaze man uit de weg:
van zijn lippen zult u geen kennis opdoen.
8 De wijsheid van een schrandere is zijn [eigen] weg te begrijpen,
maar de dwaasheid van dwazen is bedrog.
9 De dwaas spot met een schuldoffer,
maar onder de oprechten [heerst] welwillendheid.
Het contrast in vers 6 betreft “een spotter” en “een verstandige”. Een “spotter”
is intellectueel arrogant en mist daarom elke serieuze belangstelling voor
wijsheid. Hij wil wel op zoek gaan naar de wijsheid, maar doet dat op een
245
Spreuken 14
oppervlakkige manier. Het gaat hem erom dat hij met zijn wijsheid indruk
kan maken op anderen.
Een spotter die wijsheid zoekt, vindt die niet omdat hij op de verkeerde
plaats zoekt. Dat komt omdat het hem aan vrees voor God ontbreekt. Hij
wil, om zo te zeggen, het koninkrijk van God niet ontvangen als een kind.
Hij zit zichzelf in de weg. Hij is iemand die altijd leert om wijs te worden,
maar nooit tot kennis van de waarheid komt (2Tm 3:7). Daarom is de wijsheid die hij zoekt voor hem nergens te vinden.
“Een verstandige” daarentegen heeft een relatie met God. Daardoor staat
hij in verbinding met de Bron van alle kennis en kan hij die gemakkelijk
verwerven. Hij matigt zich niets aan en neemt de positie van een kind in.
Met het gemak of de ontvankelijkheid waarmee een kind leert, verwerft
hij kennis. Hij stelt geen voorwaarden vooraf, maar onderwerpt zich aan
Gods lesprogramma om wijs te worden.
De kamerling was een verstandige. Hij las het Woord van God en werd
onderwezen door Filippus, waardoor hij kennis verwierf over Christus (Hd
8:26-29). Dat was voor hem geen moeilijk werk, maar het ging ‘gemakkelijk’
omdat hij zo verstandig was om in te zien dat hij Christus nodig had. De
onverstandige meent zijn weg zonder Christus te kunnen gaan (Rm 3:11).
Het is onmogelijk om toe te nemen in kennis als men met een dwaze man
omgaat (vers 7). De eerste versregel gebiedt om uit de tegenwoordigheid
van een dwaze man weg te gaan. De tweede versregel geeft daarvoor de
reden. Het vers leert mensen dat ze weg moeten gaan bij dwazen omdat ze
geen kennis ontvangen van wat de dwazen zeggen. We moeten niet omgaan met mensen die, hoewel ze veel praten, niets te zeggen hebben. Van
zulke mensen word je niets wijzer. Uit niets komt niets voort.
Paulus geeft Timotheüs de opdracht om zich van mensen af te wenden die
de schijn hebben dat ze Godsvrucht bezitten, maar die de kracht daarvan
verloochenen (2Tm 3:5). Zo roept hij ook op om weg te gaan uit het midden
van mensen die waarheid en leugen vermengen (2Ko 6:17). Het is behalve
tijdverspilling ook gevaarlijk om je in een gezelschap van dwaze mannen
op te houden. We besparen ons veel teleurstelling als we dit vers in acht
nemen.
246
Spreuken 14
“De wijsheid van de schrandere” geeft hem inzicht in de manier waarop hij
moet leven (vers 8). Door zijn wijsheid richt hij het leven zo in, dat het goed
is, dat het in overeenstemming is met Gods gedachten. Daarom moet hij
weten hoe God over alles denkt. Gods gedachten staan in Zijn Woord.
Daarin staat alles wat nodig is voor een leven in een wereld die vol valkuilen is en op een doolhof lijkt.
De dwaas kijkt alleen naar het hier-en-nu. Dat is zijn dwaasheid. Het materialisme bepaalt zijn leven. Dat is zijn leugengod. Hij laat zich niet leiden
door de beginselen van Gods Woord, maar door bedrog. De dwaas merkt
niet dat zijn eigen dwaasheid hem ten val brengt omdat hij zijn eigen weg
voor juist houdt, terwijl hij daarvan geen begrip heeft. Hij leeft in leugen
en bedrog.
Begrip van onze weg krijgen we alleen door omgang met de Heer Jezus
en het luisteren naar Gods Woord. Christus begreep Zijn weg volmaakt
door Zijn omgang met de Vader, door het luisteren naar Hem. Als we Hem
daarin navolgen, zullen we geen mensen zijn die heen en weer en op en
neer gaan met de veranderlijke omstandigheden van het leven. Het zal ons
ook bewaren voor teleurstellingen.
De dwaas neemt de zonde niet serieus (vers 9). Hij “spot met een schuldoffer”,
dat houdt in dat hij elk schuldgevoel zowel bij zichzelf als bij iemand anders in de kiem smoort. Op elke vermaning wordt afwijzend gereageerd:
‘Ik heb niets verkeerds gedaan. In elk geval betekent het niets als je het
vergelijkt met wat anderen doen. Er zijn heel wat mensen die veel slechter
zijn dan ik. Trouwens, wie bepaalt of iets verkeerd is of niet?’ De dwaas
vindt zondigen juist een vermakelijke bezigheid. Hij zal zich nooit verontschuldigen, maar de zonde altijd goedpraten of wegredeneren alsof het
geen zonde is.
Als we schuld ontkennen, als we ontkennen dat we gezondigd hebben,
maken we God tot een leugenaar (1Jh 1:10). Het is in beeld het spotten
met het plaatsvervangende verzoeningswerk van Christus, waarvan het
schuldoffer spreekt. We vinden dit terug in onze tijd waarin velen het verzoeningswerk van Christus bespottelijk maken.
Bij “de oprechten” is “welwillendheid” op grond van het schuldoffer waar de
dwaas mee spot. De oprechten zijn geen onschuldigen, maar mensen die
247
Spreuken 14
hun schuld hebben beleden en van wie als gevolg daarvan de schuld door
God is vergeven. Zij kennen de waarde van het offer van Christus. In Hem
zijn zij in welwillendheid door God aangenomen. In die welwillendheid
nemen de oprechten ook elkaar aan en gaan zij met elkaar om. Iedereen is
van goede wil voor de ander.
Niet te delen bitterheid en blijdschap | vers 10
10 Het hart kent zijn eigen bitterheid,
en een vreemde kan zijn blijdschap niet delen.
Er is “bitterheid” en er is “blijdschap” die niet kan worden meegedeeld aan
een ander en niet kan worden gedeeld met een ander, hoeveel begrip en
medelijden die ander ook zou kunnen hebben. Het gaat hier om de diepste
emoties van een mens, emoties van bitterheid en emoties van blijdschap.
Het zijn emoties die alleen door de persoon Want wie van de mensen kent het indie ze heeft, begrepen worden (vgl. 1Ko nerlijk van de mens, dan de geest van
de mens die in hem is? (1Ko 2:11a)
2:11a).
Deze spreuk waarschuwt tegen alle onnatuurlijke of gedwongen pogingen
om inlevingsvermogen te uiten. We moeten niet proberen de ander tot op
de bodem van zijn emoties te volgen, want dat is niet mogelijk. Emoties
horen bij de mens, maar de beleving daarvan is heel persoonlijk. Er zijn
grenzen aan het deelnemen aan de vreugde of het verdriet van iemand
anders.
Alleen voor God is die grens er niet. Hij is de “Kenner van aller harten” (Hd
1:24). In Christus, Die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering
van de zonde (Hb 4:15; Js 63:9), kan Hij er volkomen bij. Niemand heeft kunnen delen in de bitterheid van de Heer Jezus, maar Hij kent wel het hart
van ieder mens en ook de bitterheid ervan.
Als wij soms niet eens weten hoe we bepaalde gevoelens moeten uiten,
daar geen woorden meer voor hebben, en alleen maar kunnen zuchten,
komt Gods Geest ons te hulp en brengt voor God onder woorden wat wij
voelen (Rm 8:26-27). De tekst “verblijdt u met [de] blijden en weent met [de] wenenden” (Rm 12:15), kan door ons alleen in praktijk worden gebracht door
de Heilige Geest Die ons daartoe in staat stelt. De hemel is de hemel onder
248
Spreuken 14
andere omdat we daar allen op volmaakte wijze in dezelfde blijdschap
delen.
Schijn bedriegt | verzen 11-13
11 Het huis van de goddelozen zal weggevaagd worden,
maar de tent van de oprechten zal in bloei staan.
12 Er is [soms] een weg die iemand recht schijnt,
maar het einde ervan zijn wegen van de dood.
13 Ook bij het lachen zal het hart pijn lijden:
het einde van zulke blijdschap is verdriet.
In vers 11 staan drie contrasten: “huis” – “tent”; “goddelozen” – “oprechten”;
“weggevaagd worden” – “in bloei staan”. De goddelozen wonen in een huis.
Dat geeft het beeld van duurzaamheid, veiligheid en comfort. De oprechten wonen in een tent. Dat geeft het beeld van een woning die zomaar
omvergeblazen kan worden en weinig veiligheid en comfort biedt. Hier
bedriegt de schijn, want het huis van de goddelozen zal worden weggevaagd, terwijl de tent van de oprechten in bloei zal staan.
Het gaat om wat een woning of ook huisgezin kenmerkt. Een huis lijkt
sterk en blijvend, toch valt het. Een tent lijkt zwak en tijdelijk, toch bloeit
hij. Het gaat niet zozeer om het materiaal, maar om de bewoner. Een huis
straalt rijkdom uit, een tent armoede. Het huis van de rijke lijkt vele generaties te overleven; de tent van de arme lijkt het korte bestaan van slechts
één generatie beschoren te zijn. Maar het is andersom. De reden daarvan is
dat de goddelozen geen rekening houden met God en Zijn wetten, terwijl
de oprechten dat juist wel doen en God daardoor eren. Wie Hem eren, zal
Hij eren.
Vers 12 wordt herhaald in Spreuken 16:25, wat het belang ervan onderstreept. In de eerste versregel staat niet dat de weg die recht schijnt, een
verkeerde weg is, maar de tweede versregel verduidelijkt dat. Het beeld
dat wordt gebruikt, is dat van een reiziger die een rechte weg volgt. Hij
lijkt op de goede weg te zijn, maar hij is op de verkeerde weg, omdat het
letterlijk een doodlopende weg is. Die weg voert hem naar de dood.
Het is opmerkelijk dat Salomo spreekt over “wegen” van de dood, meervoud dus. Het geeft aan dat de weg die recht schijnt, leidt tot tal van ande249
Spreuken 14
re wegen en dat al die wegen één bestemming hebben en dat is de dood.
Het is daarom belangrijk de weg die recht schijnt te verlaten voordat het
te laat is.
Een voorbeeld van een weg die iemand recht schijnt, maar die uitloopt op
de dood, is de weg van de goede werken, zoals bijvoorbeeld de roomse
kerk die leert. Een ander voorbeeld is het doen van werken van de wet in
de veronderstelling daardoor behouden te worden. Aan het houden van
de wet is immers leven verbonden (Lv 18:5). Maar niemand kan de wet
houden. De wet blijkt een bediening van de dood en van de veroordeling
te zijn (2Ko 3:7,9).
Paulus meende ook dat hij op de rechte weg was toen hij de christenen vervolgde, maar het was een weg naar de dood (Hd 26:9; Jh 16:2). Als Christus
hem op die weg niet een halt had toegeroepen, was hij in de eeuwige dood
terechtgekomen. De huichelachtige farizeeën en schriftgeleerden in de tijd
van de Heer Jezus roemden in hun eigen gerechtigheid. Zij meenden dat
zij op de rechte weg wandelden, maar Christus spreekt het ‘wee u’ over
hen uit (Mt 23).
Vers 13 zegt dat in oppervlakkige vreugde soms onderliggende pijn aanwezig is. In die gevallen verdwijnt de vreugde een keer, maar de pijn is nog
aanwezig. Mensen lachen in het gezelschap van anderen, maar als ze thuis
alleen zijn, knaagt de pijn van het verdriet. Iemand kan gelukkig lijken en
lachen, terwijl zijn hart pijn lijdt. Wat we zien, geeft niet altijd de dieperliggende werkelijkheid weer. Wij weten niet wat er in iemand omgaat. We
worden op het verkeerde been gezet als we op het uiterlijk afgaan.
Pijn, vanwege welke oorzaak ook, kan niet worden weggelachen. Als er
geen oplossing voor de pijn komt, is verdriet het einde van dat soort blijdschap. Het einde van blijdschap is voor de goddeloze altijd verdriet. Die
blijdschap is eindig en verandert in oneindig verdriet. De blijdschap van
wie in gemeenschap met God leeft, kent geen einde, maar is volkomen en
eeuwig (1Jh 1:3-4).
God is de God van de hoop. Hij kan de gelovige vervullen met een blijdschap die niet iets verbergt, maar die kan samengaan met droefheid (Rm
15:13; 2Ko 6:10). Pijn en verdriet zijn er niet meer als er een nieuwe hemel en
een nieuwe aarde zijn (Op 21:4-5).
250
Spreuken 14
Afkerig van hart of een goed iemand | vers 14
14 Wie afkerig is van hart, zal van zijn wegen verzadigd worden,
maar een goed iemand van zichzelf.
Een afkerige is iemand die eerst de weg van het geloof ging, maar terugkeert tot zijn vroegere staat van ongeloof. Die terugkeer kan zijn uit angst
voor lijden, maar ook om het platte plezier waarin hij vroeger opging. Hij
heeft in elk geval genoeg van de in zijn ogen bekrompen dingen van God.
Hij keert terug naar een leven in de zonde, zoals de hond terugkeert naar
zijn braaksel en het varken naar het wentelen in de modder (2Pt 2:22).
De uiteindelijke verzadiging van die wegen zal een verzadiging van ellende zijn. De Israëlieten werden afkerig van hart toen ze genoeg kregen van
het manna en terugverlangden naar Egypte. Afkerigheid van hart ontstaat
als het vertrouwen in God wordt opgezegd omdat we Zijn wegen met ons
niet begrijpen. Dan gaan we weer eigen wegen, in de mening dat die beter
zijn. De ontgoocheling zal groot zijn.
Wie goed is, houdt vast aan God en blijft Hem vertrouwen, ook als het tegenzit. Zo iemand zal overvloedig verzadigd worden vanwege de keus die
hij voor God heeft gemaakt. God geeft hem de diepe innerlijke voldoening
van de juiste keus. Die verzadiging beleeft hij telkens weer bij alles wat hij
doet. Wat hij doet, is goed, omdat hij goed is. Hij is goed, niet uit zichzelf,
maar omdat hij voor een leven met God heeft gekozen.
Goedgelovig of voorzichtig | vers 15
15 Een onverstandige gelooft elk woord,
maar een schrandere let op zijn schreden.
Dit vers stelt “een onverstandige” en “een schrandere” tegenover elkaar. Een
onverstandige is iemand die niet geoefend is om dingen te onderscheiden,
terwijl de schrandere het vermogen heeft om kritische onderscheidingen
te maken. De onverstandige is onervaren en gelooft alles wat men hem
wijs wil maken. Iemand zegt dat hij zijn vriend is, van hem wil lenen en
dat hij het zeker zal terugbetalen. Zonder dat er enige garantie is, leent
de onnozele hals het geld. Ook hecht hij geloof aan de zotste uitspraken,
omdat hij niets toetst aan de Bijbel. We kunnen denken aan het actuele
251
Spreuken 14
nieuws dat ons elke dag wordt voorgeschoteld. Het is dom om alles maar
voor zoete koek te slikken.
De schrandere echter onderscheidt elke stap die hij wil zetten. Hij wandelt
voorzichtig, hij tast af en loopt behoedzaam, omdat hij beseft dat hij in een
mijnenveld loopt. Hij is voorzichtig omdat hij leeft in gemeenschap met
God. Daardoor is hij zich ervan bewust hoe onbetrouwbaar mensen kunnen zijn en dat hij zijn leven niet door hen kan laten leiden.
Het gaat om het hebben of niet hebben van gemeenschap met God. Wie
niet in gemeenschap met God leeft, staat open voor de meest dwaze ideeën.
Het maakt hem tot een gemakkelijke prooi Want zulke [mensen] dienen niet
voor leringen van demonen en van mensen onze Heer Christus, maar hun eigen
(vgl. Rm 16:18). Gebrek aan vertrouwen op buik; en door vleitaal en lofspraak
bedriegen zij de harten van de argeGod brengt hem ertoe te vertrouwen op hen lozen. (Rm 16:18)
die geen vertrouwen waard zijn. Ongelovige
wetenschappers kun je niet volledig vertrouwen in de resultaten van hun
onderzoek omdat ze de Bijbel negeren. Velen die de Bijbel als een boek vol
fabels afwijzen, geloven de grootste dwaasheden en fabels.
De schrandere heeft door training geleerd “om zowel [het] goede als [het]
kwade te onderscheiden” (Hb 5:14). Hij “beproeft alles” en “behoudt het goede”
(1Th 5:21). Zo gaat hij ook na wie er achter de woorden zit door de geesten te beproeven “of zij uit God zijn” (1Jh 4:1). We moeten onderzoeken en
toetsen aan de hand van Gods Woord of wat wordt gezegd, daarmee in
overeenstemming is (Hd 17:11; 1Ko 14:29). Dan zullen we op onze schreden
letten en weten op welke weg we onze voeten moeten zetten.
De wijze en de overmoedige | verzen 16-17
16 Een wijze vreest en keert zich af van het kwade,
maar een dwaas gaat zich te buiten en [waant zich] veilig.
17 Wie snel toornig wordt, begaat dwaasheid,
en een man [vol] listige plannen zal gehaat worden.
“Een wijze” is voorzichtig en niet roekeloos (vers 16). De eerste versregel
zegt dat een wijze vreest omdat hij het gevaar om zich heen ziet en tevens
zijn eigen zwakheid onderkent. Daarom keert hij “zich af van het kwade”.
Omdat de naam ‘HEERE’ niet wordt gebruikt, gaat het waarschijnlijk niet
252
Spreuken 14
om de vrees voor God (hoewel hij dat zeker zal doen), maar om vrees voor
de gevolgen van eigenzinnige daden. De wijze persoon is dus voorzichtig.
Daartegenover staat de roekeloze, zelfverzekerde, overmoedige dwaas.
Hij laat zich gaan, heeft geen rem en leeft zich uit. De dwaas is arrogant en
vertrouwt op zichzelf, terwijl hij van alle soorten mensen het meest voorzichtig zou moeten zijn. Hij vertrouwt op zijn eigen gevoel en aangematigde wijsheid. Zo iemand was Sanherib, de snoevende koning van Assyrië
(2Kn 19:28-37). Hij waande zich volkomen veilig, onaantastbaar voor welke
vijand ook. Voor hem was de HEERE niet meer dan een nationale afgod,
zoals alle volken hun eigen afgoden hadden. Daar is hij bedrogen mee
uitgekomen.
In vers 17 worden twee karaktertrekken genoemd die onaangenaam zijn
voor anderen. Het gaat om twee personen. De een is opvliegend of heethoofdig, het is iemand met een kort lontje. De ander is sluw. De eerste laat
zich direct kennen, de ander werkt stiekem, hij vermijdt alles wat zijn ware
bedoelingen bekend zou kunnen maken.
De Schrift waarschuwt ervoor om niet opvliegend te zijn, maar daarentegen traag tot toorn (Tt 1:7; Jk 1:19). Opvliegendheid staat tegenover zelfbeheersing die ieder nodig heeft, want niemand heeft een lont van onbeperkte lengte. De driftige persoon handelt dwaas door bij het minste of
geringste wat tegenzit uit zijn vel te springen en te tieren en te razen. We
moeten niet, als het tegenzit, ons geduld verliezen, maar leren om te volharden onder kwaad.
De “man [vol] listige plannen” kan de tegenhanger van de opvliegende persoon zijn. Hij is doortrapt in zijn bedoelingen. Zijn slachtoffer heeft niet
snel door dat hij wordt benadeeld. Als hij doorkrijgt dat hij slachtoffer is
geworden, is het te laat met als gevolg dat hij de sluwe man haat.
Dwaasheid erven of kennis omarmen | vers 18
18 De onverstandigen erven dwaasheid,
maar de schranderen omringen zich met kennis.
“De onverstandigen” hoeven niets te doen om dwaas te zijn. Ze krijgen dat
mee bij hun geboorte; ze erven het van hun ouders. Het is een verwijzing
naar de erfzonde, de zondige natuur die ieder door zijn geboorte uit zon253
Spreuken 14
dige ouders van hen meekrijgt en ook zelf weer doorgeeft aan de kinderen
die uit hem worden geboren.
Maar we hebben niet te maken met een noodlot. De aanwezigheid van de
erfzonde hoeft niet te betekenen dat iemand dwaas blijft. Iemand die zich
bekeert en gelooft in Christus en Zijn werk, krijgt een nieuwe natuur, het
nieuwe, eeuwige leven. Dan wordt hij een schrandere en omringt “zich met
kennis”.
Hij die vroeger dwaas was, kent nu God. Door de kennis van Hem is hem
“alles geschonken betreffende [het] leven en [de] Godsvrucht” (2Pt 1:3). De kennis
van God stelt hem in staat als een schrandere te leven. Hij weet hoe hij alle
dingen in het leven moet zien, dat wil zeggen zien zoals God ze ziet.
De rollen worden omgekeerd | vers 19
19 De kwaaddoeners bukken voor goede [mensen],
en de goddelozen bij de poorten van de rechtvaardige.
Uiteindelijk – want nu is het in het algemeen nog niet zo – zullen “de
kwaaddoeners bukken voor goede [mensen]”, dat zijn zij die goeddoen. “De
goddelozen”, die de rechtvaardige bij hun poorten wegjoegen, zullen “bij de
poorten van de rechtvaardige” komen om hem om een gunst te vragen. Het
beeld dat hier gebruikt wordt, is dat van een overwonnen volk dat knielt
voor hun overwinnaars in afwachting van hun opdrachten.
De broers van Jozef bukten voor hem (Gn 42:6; 43:26,28). Hoewel dit spreekwoord in de eerste plaats doelt op triomfen in dit leven (Hd 16:39), kunnen
we ook denken aan de zekere vervulling van deze spreuk in de toekomst
(Fp 2:10; Op 3:9).
Houding tegenover sociaal minder bedeelden | verzen 20-21
20 Een arme wordt zelfs door zijn vriend gehaat,
maar de vrienden van een rijke zijn talrijk.
21 Wie zijn naaste veracht, zondigt,
maar welzalig is hij die zich over ellendigen ontfermt.
Het lijkt in vers 20 te gaan om iemand die arm is geworden. Behalve het
verlies van geld en bezit verliest de arme ook zijn vriend. Die vriend was
iemand van het soort vrienden dat alleen vriendschap sluit vanwege het
254
Spreuken 14
voordeel dat het kan opleveren. Verdwijnt het voordeel, dan verdwijnt
ook de vriendschap. Vriendschap verandert in haat of minachting.
De waarheid daarvan nemen we elke dag waar. Overal zien we dat bezittingen bepalen hoe populair iemand is. Mensen schamen zich vaak voor
arme familieleden vanwege hun povere kleding, hun armoedig gemeubileerde huis of hun lage opleiding.
Maar ‘de liefhebbers van een rijke zijn vele’, zo staat er letterlijk. Vriendschap vanwege rijkdom is geen echte vriendschap. Het gaat er alleen maar
om iets van de rijkdom van de ander te krijgen. Iemand die wijs is, zal zich
daardoor niet laten leiden. Rijken lijken de favorieten van de hemel te zijn,
maar dat is bedrog.
Een vriend is iemand van wie je vertrouwt dat hij je altijd, onder alle omstandigheden, liefheeft. Vriendschap moet de persoon betreffen, niet wat
hij bezit.
Vers 21 sluit aan op vers 20. We mogen onze naaste niet verachten, ook al is
hij arm. De naaste verachten betekent zondigen tegen hem en tegen God.
Men kan niet zondigen tegen een naaste en Gods zegeningen genieten.
Verachten betekent behandelen met minachting, weggooien als waardeloos. Jakobus waarschuwt daartegen (Jk 2:1-9; Jb 36:5). God liefhebben en de
naaste liefhebben zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden (Mt 22:37-40).
In de tweede versregel wordt de naaste verondersteld arm, of in elk geval
behoeftig, te zijn. Tegenover het haten van de naaste staat het zich over
hem ontfermen. Wie dat doet, wordt “welzalig” genoemd. Hij zal daarvoor
door God beloond worden Welzalig is hij die verstandig omgaat met een ellendige;
(Ps 41:2-3). De Heer Jezus in dagen van onheil zal de HEERE hem bevrijden.
De HEERE zal hem bewaren en hem in het leven behouden;
zegt het in Zijn zaligsprekin- hij zal op aarde gelukkig gemaakt worden. (Ps 41:2-3)
gen zo: “Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barnhartigheid verkrijgen” (Mt 5:7).
Kwaad smeden of het goede bewerken | vers 22
22 Zij die kwaad smeden, dwalen die niet?
Goedertierenheid en trouw zijn er echter bij hen die het goede bewerken.
Het contrast is tussen “kwaad smeden” en “het goede bewerken”. Het resultaat
van het eerste is dwalen en van het tweede het tonen van goedertierenheid
255
Spreuken 14
of liefde en trouw. “Zij die kwaad smeden”, zijn er bewust mee bezig iets
kwaads uit te werken. Wie dat doen, zijn verkeerd bezig en bevinden zich
op de verkeerde weg. Zonder enige twijfel dwalen zij. God bedenkt het
kwaad niet en bewerkt het ook niet. Hij wil de mens goeddoen en Hij wil
dat mensen elkaar goeddoen.
Zij “die het goede bewerken”, die om zo te zeggen goede plannen ‘smeden’,
laten in hun handelingen zien dat zij worden geleid door “goedertierenheid
en trouw”. Deze beide kenmerken zijn eigenschappen van de Heer Jezus en
God. Maar ze komen ook tot ui- Maar de edelmoedige beraamt edelmoedige [plannen]
ting in hen die met Hen in ver- en híj staat voor edelmoedige [daden]. (Js 32:8)
binding staan (Js 32:8).
Toen de Heer Jezus op aarde was, hebben de godsdienstige leiders niets
anders gedaan dan kwaad tegen Hem smeden. Ze waren er steeds op uit
Hem in een woord te verstrikken. Hoe hebben zij gedwaald. De Heer zegt
tegen de sadduceeën die voor Hem een strikvraag hadden: “Dwaalt u niet
daardoor, dat u de Schriften niet kent, noch de kracht van God?” (Mk 12:24).
Overschot en rijkdom | verzen 23-24
23 Bij alle zwoegen is er overschot,
praatjes [leiden] slechts tot gebrek.
24 De kroon van de wijzen is hun rijkdom,
de dwaasheid van de dwazen blijft dwaasheid.
Om ergens voordeel of winst uit te halen moet er hard worden gewerkt
(vers 23). Zinloos gepraat, geleuter, levert alleen gebrek op. “Zwoegen” wil
zeggen dat er inspanning moet worden geleverd. Maar dan heb je ook
wat, en zelfs meer dan je nodig hebt. Er is “overschot” om daarmee anderen
goed te doen.
Wat voor dagelijkse werkzaamheden geldt, kunnen we ook geestelijk toepassen. Om Gods Woord te leren kennen zullen we moeten zwoegen. De
opbrengst is meer dan voldoende voor onze geestelijke groei. We hebben
er niet alleen zelf wat aan, maar we kunnen er ook anderen mee dienen.
Mensen zouden banger moeten zijn voor praatjes dan voor hard werken.
Door oeverloos vergaderen en altijd maar praten komt nauwelijks iets tot
stand. Het eindresultaat is “gebrek”, omdat er alleen veel gepraat is zonder
256
Spreuken 14
de praktijk te kennen. Er wordt misschien wel wat geïnvesteerd, maar het
geld verdwijnt in een bodemloze put en er blijven alleen schulden over.
We kunnen op de tweede versregel enkele Nederlandse gezegden toepassen. De eerste is ‘holle vaten klinken het hardst’, dat wil zeggen dat wie
er het minste verstand van heeft, zijn mening het luidst verkondigt. Het
tweede is ‘praatjes vullen geen gaatjes’, wat wil zeggen dat je er met praten
alleen niet komt, er moet ook wat gedaan worden.
“Rijkdom” is een “kroon” voor hen die goed gebruikmaken van wijsheid
(vers 24). Het siert de wijze die rijk is, dat hij, omdat hij wijs is, zijn rijkdom
gebruikt om er anderen goed mee te doen. Zij zijn daarin navolgers van
God, Die met Zijn rijkdom ook alleen het goede doet. Hij geeft aan de
Zijnen naar de rijkdom van Zijn genade vanuit Zijn wijsheid en inzicht (Ef
1:7-8).
De tweede versregel lijkt te zeggen dat dwazen alleen hun dwaasheid hebben. Als een dwaas rijk is, maakt dat van hem niet een beter mens. De
manier waarop hij met zijn rijkdom omgaat, laat zien dat zijn dwaasheid
onverbeterlijk is. Rijkdom van wijzen vermeerdert hun aanzien, terwijl
dwazen altijd dwazen blijven, ook al zijn ze rijk. Een varken blijft een varken ook al wordt er een gouden ring door zijn snuit gedaan.
Een redder van levens of een bedrieger | vers 25
25 Een betrouwbare getuige is een redder van levens,
maar wie leugens blaast, is een bedrieger.
“Een betrouwbare getuige” vertelt de waarheid en redt daardoor het leven
van iemand die op grond van een valse aanklacht gedood zou worden.
Daartegenover staat de “bedrieger” die “leugens blaast”. Hij bedriegt rechters en brengt ondergang. Hij is niet een gelegenheidsbedrieger, maar de
personificatie van bedrog. Dat komt omdat hij afstamt van de vader van de
leugen, de duivel, wiens natuur hij openbaart.
Een betrouwbare getuige is iemand die het evangelie brengt. Hij getuigt
van de waarheid van zijn eigen redding. Wie naar zijn getuigenis luistert
en zijn raad opvolgt om ook tot de Heiland te gaan, wordt als het ware
door hem gered. Hij werpt hem in het evangelie de reddingsboei toe. Hij is
niet zelf die reddingsboei, maar hij werpt hem die wel toe. De Heer Jezus
257
Spreuken 14
is in de volste zin van het woord de trouwe en waarachtige Getuige en
daardoor de Redder van levens.
De vreze des HEEREN is ... | verzen 26-27
26 In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen,
en voor Zijn kinderen zal Hij een toevlucht zijn.
27 De vreze des HEEREN is een bron van leven
om de strikken van de dood te ontwijken.
In deze twee verzen worden de rechtvaardigen bemoedigd door hen op
twee bijzondere kenmerken van de vreze des HEEREN te wijzen. Het eerste kenmerk is dat zij die de HEERE vrezen, die eerbied voor Hem hebben,
in “sterk vertrouwen” op Hem hun weg kunnen gaan (vers 26). Het gaat om
‘kinderen van de vreze des HEEREN’, niet om kinderen van de HEERE.
De eerbiedige vreze des HEEREN is een zekere bescherming tegen de gevaren die aan alle kanten dreigen.
Het beeld is van een vesting, waar de rechtvaardigen naartoe vluchten en
veilig zijn. Het is ook het beeld van een vader die zijn kinderen beschermt
tegen machten die sterker zijn dan het kind, maar niet dan de vader. God
is een toevlucht en sterkte, een God is ons een toevlucht en vesting;
hulp in benauwdheden (Ps Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.
(Ps 46:2)
46:2). In onszelf hebben we
geen kracht, maar in Hem is alle kracht die we nodig hebben. De Zijnen
nemen hun toevlucht tot Hem voor bescherming tegen de vijand.
De vreze des HEEREN biedt niet alleen bescherming. Het tweede kenmerk
is dat eerbiedige vrees voor de HEERE leven brengt (vers 27). Dit leven is
leven in de volle en oneindige duur ervan, want de dood komt er niet bij
in de buurt. God is de Bron van alle leven. Wie door het geloof verbinding
met Hem heeft, leeft in een levende relatie met Hem. Buiten Hem is geen
leven. Gemeenschap met Hem is leven. Daardoor worden verleidingen die
de dood tot gevolg hebben, onderkend en ontweken.
Beide kenmerken zijn nodig in een wereld die ons kwaad wil doen en
waarin we willen leven tot eer van God. We zien hier bewaring tegen de
twee aspecten van het kwaad: geweld en verleiding. De duivel valt ons
met geweld aan of hij wil ons met zijn listen verleiden. Dit komt over258
Spreuken 14
een met zijn twee verschijningsvormen. Hij komt tot ons “als een brullende
leeuw” (1Pt 5:8) of “als een engel van het licht” (2Ko 11:14).
Glorie of ondergang van een heerser | vers 28
28 In een talrijk volk ligt de glorie van een koning,
maar in gebrek aan volk ligt de ondergang van een machthebber.
De macht van een koning hangt af van het aantal onderdanen dat zijn koninkrijk telt. Deze uitspraak is over het algemeen waar voor koninkrijken.
Vanuit menselijk oogpunt is politieke macht gebaseerd op het aantal mensen dat lid is van de partij. In de eerste versregel gaat het niet om macht of
invloed, maar om “de glorie van een koning”. Dit veronderstelt een koning
die tot zegen van zijn onderdanen regeert. Zijn volk is talrijk omdat iedere
onderdaan graag bij die koning wil horen.
We zien dat volmaakt tot uiting komen in het vrederijk. Dan is de Heer
Jezus openlijk Koning van Israël. Hij regeert als de ware Salomo over Zijn
volk en alle volken. Van Hem stroomt er zegen naar allen over wie Hij
regeert.
De titel en hoge positie van een koning worden waardeloos als hij geen of
slechts enkele onderdanen heeft. Dan heeft hij geen enkele zeggenschap of
macht of heerschappij. Er is niemand die achting voor hem heeft. Als hij
zijn volk verliest, is hij ten onder gegaan.
De satan, en in zijn kielzog de antichrist, is de grote verliezer. Hij zal in
het vrederijk geen volk en geen enkele volgeling meer hebben. Dat geldt
ook voor de antichrist die velen zal misleiden en door de Israëlieten zal
worden aangenomen als hun koning. De satan zal in zijn gevangenis totaal
alleen zijn, zonder enige machtsuitoefening over wie dan ook. Ook in de
eeuwigheid zal hij alleen zijn, zoals ook iedereen die in de hel is, alleen
zal zijn, hoe hoog zijn positie, zijn macht en zijn invloed op aarde ook waren. De antichrist zal bij de komst van de Heer Jezus ten oordeel direct al,
samen met het beest, de dictator van Europa, in de hel worden geworpen
(Op 19:20).
Geduldig of kortaangebonden | vers 29
29 Wie geduldig is, heeft veel inzicht,
maar wie kortaangebonden is, verheft de dwaasheid.
259
Spreuken 14
“Wie geduldig is”, bewijst dat hij “veel inzicht” heeft in de omstandigheden
van het leven en de toekomst. Anders is er geen geduld op te brengen. Hij
beseft dat de dingen op aarde nog niet zijn zoals God wil dat ze zijn. Die
tijd komt wel, maar nu is het nog niet de tijd om veranderingen, desnoods
met geweld, door te voeren. De rechtvaardige ziet en ondergaat veel lijden. Hij heeft veel inzicht in de oorzaak daarvan. Die ligt in de mens die
van God is afgeweken en in opstand tegen Hem leeft.
Jakobus roept op tot geduld in het verdragen van onrecht (Jk 5:7-11). Hij
gebruikt het woord geduld in die enkele verzen liefst vier keer. Hij spreekt
daarbij over de komst van de Heer en over volharding die ook zo kenmerkend was voor de profeten. Wie geduldig is, heeft veel inzicht in de
komst van de Heer. Hij ziet daarnaar uit en wacht geduldig en volhardend
daarop.
Tegenover geduldig staat “kortaangebonden”. Zo iemand denkt niet aan de
toekomst. Hij wil hier en nu leven en direct genieten. Zodra er iets of iemand op zijn weg komt die hem daarin hindert of dat onmogelijk maakt,
ontploft hij. Hij “verheft dwaasheid” tot de ware norm van het leven. Natuurlijk, zo vindt hij, mag je uit je vel springen als je geluk wordt verstoord.
Geduld hoort bij God en bij hen die bij Hem horen. Het is een kenmerk van
het werk van de Heilige Geest en een onderdeel van Zijn vrucht (Gl 5:22).
God is ook geduldig in het uitstellen van Zijn toorn (2Pt 3:9).
Een gezond hart of afgunst | vers 30
30 Een gezond hart is het leven voor het lichaam,
maar afgunst is verrotting van de beenderen.
Een gezond hart is een hart waarin niet begeerten regeren, maar waarin
Christus regeert. Petrus zegt tegen ons: “Heiligt Christus als Heer in uw harten” (1Pt 3:15). Als Christus in ons hart de plaats van Heer krijgt, wil dat
zeggen dat we Hem het bestuur over ons hele leven in handen hebben gegeven. Dat heeft een gezond effect op het lichaam. Wie met Christus leeft,
doet geen dingen die de gezondheid van zijn lichaam in gevaar brengen.
We moeten daaruit niet de conclusie trekken dat wie ziek is, Christus dus
niet het gezag over zijn leven heeft gegeven. Als we dat doen, lijken we op
de vrienden van Job die Jobs ziekte zagen als een bewijs van verborgen
260
Spreuken 14
zonden. Het gaat hier om wat algemeen waar is, zonder te zeggen dat het
altijd waar is.
Het is wel altijd waar dat “afgunst” of jaloersheid “verrotting van de beenderen” is. Afgunst op de voorspoed van de naaste, op het geluk van de ander,
vreet de kracht uit de beenderen weg De goddeloze zal het zien en toornig worden,
(vgl. Ps 112:10). Het is de oerzonde knarsetandend zal hij wegteren.
van de satan en van de mens. Het Wat de goddelozen verlangen, zal vergaan.
(Ps 112:10)
heeft de mens in de grootste ellende
gebracht, waaruit hij zichzelf niet kan bevrijden. De beenderen, die stabiliteit aan zijn wandel moeten geven, ontbreekt het aan kracht. Niets in zijn
leven is tot eer van God.
Het begint met ondankbaarheid of ontevredenheid, het ongenoegen over
het eigen bezit of de eigen kwaliteiten. Vervolgens ontstaat er een ongezonde aandacht voor het bezit of de kwaliteiten van anderen, met de wens
om die te bezitten. Het resultaat is dat de stabiliteit van het bestaan in een
dankbare houding voor de Heer volledig wordt aangetast. Het bestaan
wordt bepaald door wat anderen hebben.
Onderdrukken of ontfermen | vers 31
31 Wie een geringe onderdrukt, smaadt diens Maker,
maar wie zich over een arme ontfermt, eert Hem.
De manier waarop iemand de geringe of arme behandelt, toont of hij wel
of geen rekening met de Schepper houdt. Wie “een geringe onderdrukt”,
toont minachting voor de Maker van de geringe Die ook de onderdrukker
heeft gemaakt. De geringe is evenals de onderdrukker gemaakt naar het
beeld van God (vgl. Jb 31:15; Heeft Hij Die mij in de buik maakte, [ook] hem niet gemaakt,
Sp 22:2). Wie een geringe on- en heeft Eén ons niet in de baarmoeder gevormd?
(Jb 31:15)
derdrukt, zegt daarmee dat
God hem niet had moeten maken en smaadt op die manier Gods werk.
In de wereld waarin wij leven, heersen de rijken over de armen. Geld is
macht, invloed en status, zo is de opvatting van de wereld. Iemands waarde hangt echter niet af van zijn sociale status of zijn bankrekening, maar
van het feit dat hij door God gemaakt is.
261
Spreuken 14
Tegenover hem die de geringe onderdrukt, staat “wie zich over een arme
ontfermt”. Hij smaadt de Schepper niet, maar “eert Hem”. Het tonen van
ontferming bewijst dat iemand een rechtvaardige is (Ps 37:21). Hij doet dat
ook niet slechts af en toe, maar “de hele dag ontfermt hij zich en leent uit”
(Ps 37:26). God wordt geëerd overal waar Hij in de Zijnen een van Zijn
eigenschappen ziet. Hier is het ontferming. God is de Zich erbarmende of
ontfermende God (Rm 9:16; Ex 2:25). Hij heeft Zich in Christus ook over ons,
armen, ontfermd.
Weggedreven worden of een toevlucht vinden | vers 32
32 Een goddeloze wordt weggedreven door zijn [eigen] kwaad,
maar een rechtvaardige vindt een toevlucht, [zelfs] in zijn dood.
Dit vers laat het verschil zien tussen “een goddeloze” en “een rechtvaardige”
bij het verlaten van de wereld. In het leven kan een goddeloze krachtig en
succesvol lijken. Maar als hij de wereld moet verlaten, wordt hij daaruit
“weggedreven”. Hij klemt zich met handen en voeten aan dit leven vast en
wil het niet verlaten, maar wordt daartoe gedwongen. Er is niets wat dit
moment verhindert. Hij heeft de zonde liefgehad en sterft erin. Zijn eigen
kwaad brengt dit oordeel over hem en volgt hem in het oordeel. Hij neemt
het mee naar die andere wereld, de wereld van pijn en wroeging, die hij
nooit meer kan verlaten.
Hoe geheel anders verlaat de rechtvaardige de wereld. Hij kan lijden en
sterven, maar hij heeft een toevlucht, zelfs in de dood. Een prachtig voorbeeld daarvan zien we als Stéfanus sterft (Hd En zij stenigden Stéfanus, die [de
7:59). Wie de Heer vertrouwen en gehoorza- Heer] aanriep en zei: Heer Jezus,
ontvang mijn geest. (Hd 7:59)
men, hebben veiligheid in elke ramp die hen
kan treffen.
Daarom kan er gezegd worden van hen die in de grote verdrukking voor
de Naam van de Heer sterven: “Gelukkig de doden die in [de] Heer sterven,
van nu aan” (Op 14:13). Zij zullen opstaan, evenals Stéfanus, om samen met
de Heer Jezus in het vrederijk te regeren. Dan zullen zij beloond worden
voor de werken van geloof die zij hebben gedaan, waarvan God er niet één
zal vergeten.
262
Spreuken 14
Verborgen wijsheid en openlijke dwaasheid | vers 33
33 Wijsheid rust in het hart van de verstandige,
maar wat in het binnenste van dwazen is, wordt bekend.
“De verstandige” loopt niet met zijn wijsheid te koop. Hij zal zich er niet op
beroemen. De “wijsheid rust in het hart” en bestuurt zijn leven in woord en
in daad. Het hart is de keuzeplaats. Zonder God komen er alleen zonden
uit voort. Als Christus, de wijsheid van God, in het hart woont, weet de
verstandige wat hij wel en wat hij niet moet zeggen en doen. Hij zal overwegen of iets tot eer van God is of niet.
“Dwazen” lopen wel met hun wijsheid te koop, dat wil zeggen met wat zij
voor wijsheid houden. Uit hun “binnenste” komt geen wijsheid, want die is
daar niet aanwezig omdat er bij hen geen gedachte aan God is. In hun binnenste woont dwaasheid en die maken zij bekend, die bazuinen zij voor
zich uit. Dwazen willen graag voor wijs doorgaan en voor wijs worden
aangezien. Zij flappen eruit wat zij denken dat wijsheid is, maar het blijkt
dwaasheid te zijn.
Gerechtigheid of zonde van een volk | vers 34
34 Gerechtigheid verhoogt een volk,
maar zonde is een schandvlek voor de natiën.
De voorspoed en de kracht van een volk hangen af van zijn “gerechtigheid”.
Het werkwoord “verhoogt” betekent dat de toestand van de mensen in dat
land wordt verhoogd. Zij krijgen een hoge plaats. Deze belofte geeft God
aan Zijn volk als zij “al Zijn geboden in acht nemen”, want dan zal Hij hun
een plaats geven “hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een
naam en tot sieraad” (Dt 26:18-19).
Maar het beginsel geldt voor alle volken. Elk volk waarvan ieder lid zijn
volksgenoot en de bij hen wonende vreemdeling het zijne geeft, krijgt eer
toebedeeld. Dat is alleen in praktijk te brengen als een volk zich aan God
en Zijn wil onderwerpt. Recht doen aan andere mensen kan alleen als er
in de eerste plaats recht wordt gedaan aan God, wat wil zeggen dat Hij in
Zijn soevereine rechten wordt erkend.
Tegenover een volk dat gerechtigheid doet, staan de natiën die de zonde ruimte geven en daarover geen gerechtigheid oefenen door die te oor263
Spreuken 14
delen. Een voorbeeld daarvan is dat in een groeiend aantal landen, met
Nederland in de voorhoede, homorelaties niet als zonde worden gezien,
maar als een te aanvaarden samenlevingsvorm worden verdedigd. Deze
zonde druist regelrecht tegen Gods scheppingsorde in en is “een schandvlek” op al die natiën waar homorelaties worden toegestaan.
Natuurlijk zullen de natiën waar deze zonde of andere immoraliteiten
worden getolereerd of zelfs worden gestimuleerd, dit niet als een schandvlek zien. Ze zullen het juist als een overwinning op het in hun ogen ‘benepen’ christelijke geloof zien en vieren. Vrijheid van meningsuiting, alles
zeggen wat je wilt, en vrijheid van gedrag, alles doen wat je wilt, is het
hoogste goed. Van God en Zijn Woord wordt krachtig afstand genomen.
Maar God blijft God en Zijn Woord blijft waar, ook al doen de regeringen van vooral de landen van de Europese Unie nog zulke verwoede pogingen Hem en Zijn Woord uit de samenleving te bannen of in elk geval
monddood te maken. Al die natiën zullen tot hun ontzetting op de dag van
Christus zien hoezeer ze in opstand tegen God hebben geleefd.
Welgevallen of verbolgenheid van de koning | vers 35
35 Aan een verstandige dienaar heeft de koning een welgevallen,
maar zijn verbolgenheid treft hem die beschaamd maakt.
De koning weet wie hem met toewijding en bekwaamheid dienen. “Een
verstandige dienaar” zal altijd het welzijn van de koning en zijn rijk op het
oog hebben. De koning ziet daarin niet in de eerste plaats een vermeerdering van zijn bezit of van zijn invloed, maar de innerlijke voldoening dat
iemand hem trouw dient. Dat is naar zijn “welgevallen”, het is een vreugde
voor zijn hart. Een verstandige dienaar is een genot voor hem. Jozef en
Daniël zijn voorbeelden van een verstandige dienaar aan wie de koning
die zij dienden een welgevallen had.
Daartegenover staat de onbekwame dienaar, de prutser. Hij gaat met de
zaken van de koning om als een knoeier, als iemand die er met de pet naar
gooit. Er is geen besef van verantwoordelijkheid tegenover de koning en
geen indruk van diens majesteit. Hij gaat onbezonnen te werk en stelt zijn
koning daardoor bloot aan schandaal en kritiek.
264
Spreuken 14
In deze spreuk zit de waarschuwing om een koning trouw en goed te dienen en hem niet tot toorn te prikkelen. In geestelijke zin geldt dit ook voor
ons. De Heer Jezus zal al Zijn dienaren belonen die Hem trouw en verstandig hebben gediend. Maar Zijn verbolgenheid zal allen treffen die aan Zijn
opdrachten een eigen interpretatie hebben gegeven (Lk 19:11-27).
In letterlijke zin geldt deze spreuk voor elke
overheid. Elke overheid is door God ingesteld (Rm 13:1). De overheid heeft van God de
macht gekregen om te belonen en te bestraffen (Rm 13:3-4).
Want de overheidspersonen zijn niet
voor het goede, maar voor het kwade
werk te vrezen. Wilt u nu de overheid
niet vrezen, doe het goede, en u zult
lof van haar hebben, want zij is Gods
dienares, u ten goede. Maar als u
het kwade doet, vrees dan; want zij
draagt het zwaard niet tevergeefs;
want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade
bedrijft. (Rm 13:3-4)
265
Spreuken 15
Een zacht antwoord en de tong van wijzen | verzen 1-2
1 Een zacht antwoord keert woede af,
maar een krenkend woord wekt toorn op.
2 De tong van wijzen maakt kennis goed.
maar de mond van dwazen vloeit over van dwaasheid.
Salomo, de koning van de vrede, vertelt in vers 1 hoe iemand die in woede
is ontstoken, gekalmeerd kan worden. Dit is van toepassing op alle situaties waarin iemand woedend is vanwege een (vermeend) onrecht dat hem
is aangedaan. Het kan in een gezin gebeuren, in een vriendschapsrelatie,
in de woon- en werkomgeving en in de gemeente. Hoe belangrijk is het
dan om met “een zacht antwoord” op de woede-uitbarsting te reageren. Iemand die getergd is in zijn gemoed, kan met een vriendelijk of bedachtzaam uitgesproken antwoord tot bedaren worden gebracht, waardoor de
spanning verdwijnt en de rust weerkeert.
Tegenover een zacht antwoord staat “een krenkend woord”. Dat brengt niet
tot bedaren, maar wekt juist toorn op. De vlam slaat in de pan. Een krenkend woord is niet alleen een hard woord, maar ook een scherp, kwetsend
woord dat pijn of smart veroorzaakt. Een dergelijk woord veroorzaakt een
heftige, boze reactie. Als een vleselijke uiting wordt beantwoord met een
vleselijke uiting, is het oorlog.
We hebben van beide manieren van reageren een duidelijk voorbeeld in de
Schrift. De manier waarop Gideon de verongelijkte Efraïmieten te woord
staat, is een voorbeeld van een zacht antwoord (Ri 8:1-3). Door wat hij zegt,
haalt hij de kou uit de lucht. De hardheid waarmee Jefta deze zelfde opnieuw verongelijkte Efraïmieten te woord staat, veroorzaakt een burgeroorlog met veel slachtoffers (Ri 12:1-6; 1Kn 12:13-16).
Hoe wijs mensen zijn, kan vaak worden bepaald door wat ze zeggen (vers
2). De wijzen weten wanneer, waar en hoe zij moeten spreken. Het goed
gebruik dat wijzen met hun tong van de kennis maken, geeft kennis een
goede naam, maakt kennis aantrekkelijk voor anderen en de moeite waard
266
Spreuken 15
om die na te jagen. Dan is kennis geen theorie, maar praktijk en betekent
kennis zegen voor wie ernaar luistert.
Kennis komt van de wijzen en dwaasheid van de dwazen. De zogenaamde kennis van de dwazen is dwaasheid. Wat er uit de mond van dwazen
komt, is niets anders dan dwaasheid. Hun mond vloeit ervan over. De vele
woorden die zij als water uit een bron uit hun mond laten opborrelen, tonen hoe dwaas van hart zij zijn.
De HEERE ziet alles en iedereen | vers 3
3 De ogen van de HEERE zijn op elke plaats:
ze slaan slechte en goede [mensen] gade.
God kent en doorziet iedereen volledig. Hij is alwetend en alomtegenwoordig en bezit een volkomen kennis van Zijn hele schepping, van mensen en van dingen. Er is niets voor Hem verborgen. Hij slaat alles en iedereen gade, zoals een wachter Zou iemand zich op verborgen plaatsen kunnen verbergen
doet die een stad bewaakt. en zou Ík hem niet zien? spreekt de HEERE.
Ik niet de hemel en de aarde?
Niets en niemand ontgaat Vervul
spreekt de HEERE. (Jr 23:24)
Hem (Jr 23:24; Ps 11:4; 33:13-14;
Groot van raad en machtig van daad
Hb 4:13). Dat is noodzakelijk, wil Hij de Rech- (want Uw ogen zijn open over alle
wegen van de mensenkinderen, om
ter van ieder mens kunnen zijn (vgl. Jr 32:19). eenieder te geven overeenkomstig zijn
wegen en overeenkomstig de vrucht
De gedachte loopt door in de tweede van zijn daden). (Jr 32:19)
versregel. De wetenschap dat God alles ziet,
is een waarschuwing voor “slechte” mensen en een troost voor “goede”
mensen. De slechte mensen zijn zowel de grote zondaars als de nette
mensen die keurig leven, maar die geen van beiden God in hun leven
toelaten. Het zijn zowel zij die openlijk zondigen als zij die in het verborgen
zondigen. God wil dat ze zich ervan bewust worden dat Hij hen ziet, opdat
ze zich zullen bekeren.
De goede mensen zijn in zichzelf ook zondaars, maar zij doen goed omdat
zij hebben erkend zondaars te zijn. Zij leven vanuit een goede verhouding
met God. Die verhouding is goed geworden door hun belijdenis van zonden en hun geloof in de vergeving daarvan door God. Die vergeving kan
God geven op grond van het werk van Christus aan het kruis dat Hij voor
267
Spreuken 15
iedere boetvaardige zondaar heeft volbracht. De wetenschap dat God hen
gadeslaat, is een bemoediging om het leven tot Zijn eer te leven (2Kr 16:9).
Het medicijn van de tong | vers 4
4 Het medicijn van de tong is een boom des levens,
maar verkeerdheid erin is een breuk in de geest.
Dat de tong, dat wil zeggen de woorden die met de tong worden gesproken, als “medicijn” wordt voorgesteld, veronderstelt dat de hoorder terneergeslagen is Woorden als medicijn zijn zachte, kalmerende, weldadig
aandoende woorden. Dit past goed bij het beeld van “een boom des levens”
die een bron van vitaliteit voor anderen betekent. De boom des levens
wordt hier voor de vierde keer in Spreuken genoemd (Sp 3:18; 11:30; 13:12;
15:4).
Wie iemand die in ellende is met zijn goede en troostrijke woorden weet
op te beuren, herstelt daardoor als het ware zijn verbinding met de boom
des levens. Het leven krijgt dan weer glans en betekenis, het krijgt weer
iets van de schittering van het paradijs. De gesproken woorden zijn woorden van en over de Heer Jezus en verwijzen naar Hem. Hij is de Boom des
levens.
“Verkeerde woorden” hebben een tegengesteld effect. Het zijn bedrieglijke
woorden die de geest verpletteren. Verkeerdheid in woorden tast de aangesproken persoon innerlijk aan en breekt hem af en doet hem wegkwijnen (Js 65:14). Wat de vrienden van Job zeiden, was geen medicijn van de
tong voor Job. In wat zij zeiden, was verkeerdheid, met als gevolg dat de
breuk in Jobs geest over het lijden dat hem overkwam, bleef bestaan.
Tucht verwerpen of in acht nemen | vers 5
5 Een dwaas verwerpt de vermaning van zijn vader,
maar wie de bestraffing in acht neemt, is schrander.
Alleen “een dwaas verwerpt de vermaning van zijn vader”. Niemand anders
dan een vader kan op de meest indringende en tegelijk passende manier
een kind vermanen. Hij kent zijn kind en weet wat het nodig heeft. Hij kent
ook het leven en weet waar de gevaren schuilen. Het kind dat zich niets
268
Spreuken 15
van een liefdevolle vermaning van zijn vader aantrekt en die zelfs verachtelijk verwerpt, is een dwaas.
Daartegenover getuigt een zoon dat hij “schrander” is als hij “de bestraffing
in acht neemt”. Daardoor laat hij zien dat hij beseft dat hij nog veel moet
leren en correctie nodig heeft. Hij toont gezond verstand
Na het aanvaarden van de vreze des HEEREN is het aannemen van vermaning van de ouders van de hoogste waarde. Het gezag van de vader en de
ouders is het gezag van God. Vermaning moet thuis beginnen en is de
verantwoordelijkheid van de vader of de ouders. Daar begint ons leven.
Omdat we geneigd zijn het verSlaat de rechtvaardige mij, het zal een gunst zijn,
keerde te doen, hebben we correc- bestraft hij mij, het zal olie op mijn hoofd wezen,
tie nodig. David was een schrande- mijn hoofd zal het niet weigeren;
dan nog is mijn gebed [voor hen] in hun ellende.
re. Hij beschouwde het als een (Ps 141:5)
gunst als hij bestraft werd (Ps
141:5).
Grote rijkdom of verval | vers 6
6 [In] het huis van een rechtvaardige is grote rijkdom,
maar in het inkomen van een goddeloze is verval.
“Het huis van een rechtvaardige” wordt gekenmerkt door “grote rijkdom”.
Met rijkdom worden niet noodzakelijk geld en goed bedoeld. Het kan
vooral ook gaan om geestelijke rijkdom. Als liefde, blijdschap en vrede,
de vrucht van de Geest (Gl 5:22), het huis van een rechtvaardige kenmerkt,
is dat een grote rijkdom (vers 16). Als de bewoners van het huis elkaar met
respect voor ieders capaciteiten en kwaliteiten behandelen, is dat ook een
grote rijkdom.
Van dergelijke grote rijkdom weet een goddeloze niets. Hij kan een groot
inkomen hebben, maar in dat inkomen is de kiem van verval en ellende
aanwezig. Er ligt een vloek op, want hij denkt alleen aan zichzelf. Trots en
begeerte zorgen ervoor dat hij er niet met tevredenheid van kan genieten.
Hij wordt geleid door jaloersheid op anderen die net wat meer hebben.
Ook is er angst dat het hem wordt afgenomen. Al deze factoren zitten in
zijn inkomen en beroven hem van de vreugde ervan. Samen met zijn inkomen komen verwarring, onrust en slapeloosheid zijn huis binnen.
269
Spreuken 15
De lippen van wijzen en het hart van dwazen | vers 7
7 De lippen van wijzen strooien kennis uit,
maar zo niet het hart van dwazen.
Wijze mensen strooien kennis uit als ze spreken. Hun woorden zijn nuttig en winstgevend voor de luisteraars. Zo wordt kennis ook op de juiste
wijze gebruikt. Kennis is niet bedoeld om voor zichzelf te bewaren, of die
alleen te delen met een select groepje personen. “De lippen van wijzen” zullen de kennis van God en Zijn wil die in hun hart is aan allen laten horen.
Ze doen dat niet om met hun kennis te pronken, maar om anderen ervan te
laten profiteren. De kennis die ze hebben, hebben ze gekregen om te delen.
Dat kennis ‘uitgestrooid’ wordt, houdt ook de gedachte aan vermenigvuldiging in. Zaad dat wordt uitgestrooid, ontwikkelt zich tot een grote
oogst. Wat de lippen van wijzen aan kennis uitstrooien, komt in de harten
van velen die op hun beurt de ontvangen kennis ook weer uitstrooien. De
lippen van de Heer Jezus hebben kennis uitgestrooid, opdat Zijn hoorders
God zouden kennen en Zijn beoordeling van hen. Het is belangrijk dat wij
doorgeven aan anderen wat we uit Gods Woord hebben geleerd over God
en Christus en ook over onszelf. Dan tonen we dat we ‘lippen van wijzen’
hebben.
In “het hart van dwazen” is geen kennis aanwezig. Dwazen houden hun
hart voor kennis gesloten. Daardoor is er in het hart van dwazen niets
aanwezig wat nuttig voor anderen zou kunnen zijn. Dwazen hebben geen
begrip van kennis. Zij willen die ook niet, ze stellen zich er niet voor open.
Daardoor zijn ze niet in staat die uit te strooien.
Wat voor de HEERE een gruwel is | verzen 8-10
8 Het offer van goddelozen is voor de HEERE een gruwel,
maar het gebed van oprechten is Hem welgevallig.
9 De weg van een goddeloze is voor de HEERE een gruwel,
maar wie gerechtigheid najaagt, heeft Hij lief.
10 Vermaning is onaangenaam voor wie het pad verlaat,
[en] wie bestraffing haat, zal sterven.
Hier, evenals overal in de Bijbel, is “het offer van goddelozen ... voor de HEERE een gruwel” (vers 8) omdat het hart van hen die het brengen, onoprecht
270
Spreuken 15
is (1Sm 15:22; Js 1:10-17; Jr 6:20). Het is niet alleen onaanvaardbaar voor God,
maar Hij verafschuwt het. Kaïn was zo’n goddeloze die met een offer
kwam dat door God met afschuw werd verworpen (Gn 4:5). Kaïn bracht
een eigenwillig offer en daar moest God maar tevreden mee zijn. Zo komen zogenaamde christenen met allerlei offers bij God. Het zijn de offers
van hun goede werken, maar God verwerpt ze. We vinden die overvloedig
in het rooms-katholicisme.
Wat Hij aanneemt, is “het ge- Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan,
bed van oprechten”. Het gebed laat mijn opgeheven handen [als] het avondoffer zijn.
wordt een ‘offer’ genoemd (Ps (Ps 141:2)
141:2). Als dat door oprechten tot Hem wordt gedaan, is dat “Hem welgevallig”. Oprechten nemen hun ware plaats voor God in. In hun hart staan
zij recht voor God. Zij beseffen dat ze alleen tot Hem kunnen naderen op
grond van het offer van Christus en niet op grond van iets van henzelf.
Hun gebed is het gebed van geloof. Zij bidden in het besef dat ze van nature een zondaar zijn. Het gebed staat tegenover het hooghartige offer van
zelfvoldane mensen die God vertellen hoe goed zij Hem wel dienen (Lk
18:10-14).
Niet alleen het offer van de goddelozen, ofwel het louter nakomen van
godsdienstige verplichtingen, is een gruwel voor God, maar ook “de weg
van een goddeloze”, ofwel diens hele leven, is dat (vers 9). Zo is ook niet alleen
het gebed van de oprechten Hem welgevallig, maar het hele leven van “wie
gerechtigheid najaagt”, is dat. Wie dat doet, “heeft Hij lief”. Gerechtigheid
najagen is het geven aan de ander wat hem toekomt en bovenal aan God
wat Hem toekomt. Het is een actieve, aan- Maar jij, mens Gods, ... jaag naar
houdende, en zelfs gevaarlijke zoektocht gerechtigheid, Godsvrucht, geloof,
naar gerechtigheid (1Tm 6:11). Dat kan ie- liefde, volharding, zachtmoedigheid.
(1Tm 6:11)
mand alleen doen als hij nieuw leven heeft.
Vers 10 sluit aan bij vers 9, de weg van de goddeloze, want de goddeloze is
iemand die “het pad verlaat” dat God wil dat de mens gaat. Het pad is hier
het pad van gerechtigheid, zoals dat in het hele boek wordt benadrukt.
Wie dat pad verlaat, moet worden vermaand. Dat is niet aangenaam, maar
wel noodzakelijk. Wie niet naar vermaning van zijn ouders of iemand anders luistert, geeft daarmee te kennen dat hij de bestraffing haat. Dat zal de
dood tot gevolg hebben (vgl. 2Kr 25:16; 2Pt 2:15,21; Rm 8:13).
271
Spreuken 15
Alles ligt open voor de HEERE | vers 11
11 Graf en verderf liggen [open] voor de HEERE –
hoeveel te meer de harten van de mensenkinderen.
De ontwikkeling van de gedachtegang in deze twee versregels is een argument van het mindere naar het grotere (“hoeveel te meer”). “Graf” (sheol) en
“verderf” (abaddon) vertegenwoordigen de afgelegen onderwereld en alle
machtige krachten die er verblijven, maar daar machteloos zijn (Jb 26:6; Ps
139:8; Am 9:2; Op 9:11). Dit gebied ligt volledig buiten de waarneming van
mensen, maar kent voor God geen enkel geheim. Dat dit afgelegen gebied
met haar bewoners voor Hem openligt, houdt in dat Hij alwetendheid is.
Dat betekent tevens dat Hij zeker ook “de harten van de mensenkinderen”
kent.
Het woord “harten” wil zeggen de motieven en gedachten (Ps 44:21b). De
ogen van de HEERE zien niet alleen alle personen en hun daden (vers 3),
maar Hij ziet ook hun harten en alles wat daarin is. Geen mens kent zijn
eigen hart, laat staan dat van een ander, maar God kent elk hart (Jr 17:10; Jh
2:25; Hb 4:12-13). Hij kent elke bedoeling van iedere individu.
Een spotter gaat niet naar wijzen | vers 12
12 Een spotter houdt niet van wie hem terechtwijst,
naar wijzen gaat hij niet.
Een spotter weerstaat alle pogingen om hem te hervormen. Hij houdt niet
van terechtwijzing of berisping en daarom houdt hij “niet van wie hem terechtwijst”. Hij houdt stug vast aan zijn eigen onzinnige opvattingen die hij
met groot plezier om zich heen strooit. Zijn doel is anderen en vooral God
en Zijn dienst te bespotten. Daar bestaat zijn leven uit. Hij heeft het plezier
en de spot veel te lief om ze achterwege te laten.
Hij zal niet naar wijzen gaan om wijs te worden, wat bewijst dat een spotter een dwaas is. Hij wil niet eens in het gezelschap van wijzen verkeren.
Stel je voor dat hij iets van hun wijsheid zou aannemen. Hij kan zich geen
leven zonder spot voorstellen. Spotters zijn mensen die niet tot het licht
willen komen, omdat ze niet openbaar willen worden (Jh 3:19-20). Het eigen
ik is hun god en doel, en spotten is hun leven, waardoor zij alle wijsheid
van boven verachtelijk afwijzen.
272
Spreuken 15
Een vrolijk, verstandig en blijmoedig hart | verzen 13-15
13 Een vrolijk hart maakt een gezicht blij,
maar door hartenleed wordt een geest neerslachtig.
14 Een verstandig hart zoekt kennis,
maar de mond van dwazen voedt zich met dwaasheid.
15 Alle dagen van een ellendige zijn slecht,
maar een blijmoedig hart is [als] een voortdurende maaltijd.
De emotionele toestand van een persoon, wat hij in zijn ziel beleeft, heeft
een duidelijk effect op zijn geest. Als iemand “een vrolijk hart” heeft, is dat
op zijn gezicht te zien (vers 13). Wie op weg is om zijn geliefde te ontmoeten, zal een vrolijk hart hebben. De blijdschap van die ontmoeting zal van
zijn gezicht afstralen. Zo is het met een hart dat vervuld is van de Heer Jezus en met Hem leeft. Er is vreugde over de verlossing van zonden en het
oordeel daarover en over de aanstaande ontmoeting met Hem.
Als een hart vervuld is van zorg, maakt dat de “geest neerslachtig”. De
woorden die hier worden gebruikt, benadrukken de pijn en de depressie
met een gedachte van wanhoop. Een neerslachtige geest geeft een droevige gezichtsuitdrukking. Nehemia had “har- Toen zei de koning tegen mij: Waartenleed”, wat op zijn gezicht te lezen stond om staat uw gezicht [zo] verdrietig,
(Ne 2:2; Gn 40:6-7). Bij Hanna veranderde haar terwijl u [toch] niet ziek bent? Dit is
niets anders dan hartenpijn. (Ne 2:2)
gezicht van neerslachtig in blij nadat zij de
verzekering had ontvangen dat haar gebed om een zoon zou worden verhoord: “Zij at [weer] en haar gezicht stond bij haar niet meer [als voorheen]”
(1Sm 1:8b). Zo kunnen ook wij onze zorgen, die ons neerslachtig van geest
maken, in gebed bij de Heer brengen. Dat geeft een verandering ten goede
in onze gemoedsstemming.
Ook hier geldt dat dit algemeen is gesteld, zonder de garantie dat dit altijd
en direct gebeurt. Er kunnen situaties zijn dat iemand depressief is en (lange tijd) blijft, hoewel hij alles bij de Heer brengt. Dat kan allerlei oorzaken
hebben, die wij niet altijd begrijpen. Dat is zo als het onszelf overkomt en
zeker als het anderen overkomt. Job heeft lange tijd geen vrolijk hart gehad
en niet met een blij gezicht rondgelopen. Pas toen God met hem aan Zijn
doel was gekomen, is daarin een totale verandering gekomen (Jb 42:6-17).
273
Spreuken 15
Tegenover “een verstandig hart” staat “de mond van dwazen”, tegenover
“zoekt” staat “voedt” en tegenover “kennis” staat “dwaasheid” (vers 14). Zowel
de verstandige als de dwaas is erop uit zijn geest met iets te vullen. Wie
verstandig van hart is, verlangt naar kennis. Wie kennis heeft, verlangt
naar meer kennis. Het gaat om kennis over hoe het leven geleefd moet
worden naar de gedachten van God. Als een hart dat zoekt, toont dat wijsheid aan.
In het hart van dwazen is het verlangen naar die kennis niet aanwezig. Hij
zoekt wel wat ‘te eten’. Vandaar dat er wordt gesproken over “de mond van
dwazen” en over voeden. ‘Voeden’ is grazen zoals vee dat doet en wijst op
het tevreden zijn van de dwaas met voer van het merk ‘dwaasheid’ (vgl. Js
44:20).
Wat iemand zoekt, blijkt onder andere uit wat hij leest en waar hij naar
kijkt. Een verstandig hart heeft “geproefd ... dat de Heer goedertieren is” (1Pt
2:3) en verlangt daarom “naar de redelijke, onvervalste melk” van het Woord
van God (1Pt 2:2). De dwazen voeden hun geest met verdorven lectuur
en ze kijken naar slechte films. Ze grazen als het stompzinnige vee in bevuilde weiden en slokken zonder enige filtering de dwaasheid van deze
weiden op.
Het leven kan ellendig of aangenaam zijn, afhankelijk van iemands omstandigheden en geaardheid (vers 15). “Een ellendige” is iemand die zich alle
dagen innerlijk ellendig voelt. Al die dagen “zijn slecht”. Hij kan nergens
enige blijdschap in vinden, want van binnen voelt hij zich ellendig. Wat er
ook wordt geprobeerd om hem op te vrolijken, de ellende overheerst zo,
dat hij alleen ellende ziet. Alles is slecht. Niets smaakt, niets maakt blij. Hij
is er voortdurend slecht aan toe.
Er is ellende als we er niet aan toe komen onze hulp in God te vinden. Jakob zei tegen de farao: “Weinig [in getal] en [vol] kwaad zijn mijn levensjaren
geweest” (Gn 47:9). Dat is omdat zijn leven vol was van het gaan van eigen
wegen, zonder God te vragen hem te helpen. Naomi is, met haar man Elimelech, ook een eigen weg gegaan. Ze getuigt ervan dat zij daarin “grote
bitterheid” heeft ervaren (Ru 1:20-21).
Wie “een blijmoedig hart” heeft, ziet en leeft het leven in het licht van de
zon, dat wil zeggen in het licht van de Heer Jezus, Die “de Zon der gerech274
Spreuken 15
tigheid” wordt genoemd (Ml 4:2). Het leven is voor een blijmoedig hart een
voortdurende feestmaaltijd. We hebben een blijmoedig hart als we blij in
de Heer zijn en leven in gemeenschap met Hem. Zelfs slechte dagen zullen
de blijmoedige gemoedstoestand niet kunnen aantasten. Als er van binnen
blijdschap is, kunnen uiterlijke omstandigheden die blijdschap niet wegnemen.
De profeet Habakuk getuigt daarvan. Al ziet hij om zich heen een troosteloze dorheid en leegte, hij getuigt en zegt: “Ik zal dan toch in de HEERE
van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil” (Hk 3:18). Ons
wordt een voortdurende maaltijd door de Heer Jezus aangeboden in Hemzelf (Jh 6:35). Hij wil met ons maaltijd houden en wij mogen met Hem maaltijd houden als we ons hart openstellen voor Hem (Op 3:20).
Beter ... dan ... | verzen 16-17
16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN,
dan een grote schat met verwarring erbij.
17 Beter is een schotel groente waar liefde is,
dan een gemeste os met haat erbij.
De verzen 16 en 17 horen duidelijk bij elkaar. Ze zeggen dat geestelijke
dingen beter zijn dan stoffelijke dingen ofwel materiële rijkdom (vgl. Ps
37:16). Vers 16 gaat over geld en de Het weinige dat de rechtvaardige heeft, [teth]
vreze des HEEREN; vers 17 gaat over is beter dan de overvloed van vele goddelozen.
(Ps 37:16)
eten en liefde.
Vers 16 zegt dat vrees of eerbied voor God meer voldoening brengt dan
“een grote schat met verwarring erbij”. Verwarring uit zich in onrust, paniek,
tumult. Verwarring is angst. Er is een gezegde dat luidt: Hoe meer bezittingen, hoe meer angst. De eerbied voor God kent die angst niet, want daardoor komt er tevredenheid en rust, het tegenovergestelde van verwarring.
Salomo maakt duidelijk dat de rechtvaardige zich niet door welvaart zal
laten overheersen. Zo kun je veel geld hebben, de duurste auto, de snelste
computer, de grootste televisie met het scherpste beeld, een huis dat van
alles is voorzien en toch geen rust hebben Een hand vol rust is beter dan beide
(vgl. Pr 4:6; 5:12). Die rust wordt alleen ge- vuisten vol zwoegen en najagen van
vonden in het eerbiedig wandelen met God. wind. (Pr 4:6)
275
Spreuken 15
Vers 17 zegt dat een gelukkige, liefdevolle relatie beter is dan een heerlijke
maaltijd waarbij de harten van hen die aan de maaltijd deelnemen met
haat tegenover elkaar vervuld zijn. Dit is de situatie in een gezin waar de
rijkdom de liefde vervangt. Zeker kan er ook een rijke maaltijd zijn met
liefde, maar hier gaat het over een situatie waarin een keus moet worden
gemaakt tussen een luxueuze maaltijd en haat enerzijds en een povere
maaltijd en liefde anderzijds.
Veel mensen erkennen dat een huis met goedkoop meubilair waarin de
mensen elkaar liefhebben, de voorkeur heeft boven een luxueus ingericht
huis waarin de mensen elkaar haten. Liefde maakt moeilijke omstandigheden draaglijk, terwijl haat alle vreugde vernietigt die een goede maaltijd
bedoelt te bewerken. Je kunt voedsel van de allerbeste kwaliteit in overvloed op tafel hebben staan en toch niet die “voortdurende maaltijd” van
vers 15 hebben. In plaats daarvan voel je je alle dagen ellendig en word je
in je hart verteerd door angst, onrust, haat en bitterheid. Het zuurdeeg van
de haat zorgt ervoor dat er niet echt van de maaltijd kan worden genoten.
Al staat iemand niet als rijk te boek en moet hij het met heel bescheiden
maaltijden doen, toch kan hij in een voortdurende feeststemming zijn. Dat
is zo, als hij zijn geestelijke rijkdommen kent, waardeert en daarvan geniet.
Dat maakt het hart echt en voortdurend blij. Er is rust en tevredenheid, het
tegenovergestelde van verwarring en onrust.
We kunnen deze verzen ook toepassen op een plaatselijke gemeente. Als in
een gemeente “een grote schat” aan kennis is, is de kans op verwarring ook
groot als men zich daarop gaat beroemen. Dat was het geval in Korinthe,
waar de gelovigen rijk waren in Christus (1Ko 1:4-7). Dat maakte hen echter niet nederig en dankbaar, maar opgeblazen, terwijl de liefde ontbrak
(1Ko 8:1). Omdat de Korinthiërs zich op hun kennis beroemden, was er onenigheid en verwarring en waren er allerlei misstanden (1Ko 1:10-12; 14:33;
11:17-22). Daartegenover staat wat de Heer Jezus zegt van de gemeente in
Filadelfia (dat betekent ‘broederliefde’) dat zij maar “kleine kracht” heeft.
Hij prijst en bemoedigt hen (Op 3:7-13).
Driftig of geduldig | vers 18
18 Een driftig man veroorzaakt ruzie,
maar een geduldige stilt onenigheid.
276
Spreuken 15
Het contrast is tussen “een driftig man”, letterlijk ‘een man van woede’,
iemand die heetgebakerd is, en “een geduldige”, letterlijk ‘langzaam van
woede’ of, zoals Jakobus het zegt, “langzaam tot toorn” (Jk 1:19). Drift komt
door bepaalde omstandigheden tot uiting. Iemand die driftig is, is trots
van aard, want anders zou hij niet zo snel opgewonden raken over iets wat
hem raakt. Door drift ontstaat ruzie. Een driftig man moet en zal zijn recht
opeisen, al is het voor de rechtbank.
Wie geduldig is, staat niet op zijn strepen en weet de kou uit de lucht te
halen door niet opgewonden te reageren. Door zijn rustige reactie stilt hij
de “onenigheid” die is ontstaan. Het vergt veel geduld en rust om vreedzame relaties te onderhouden of te herstellen. Er zijn twee mensen nodig
om ruzie te maken. Als er één zijn geduld bewaart, zal de onenigheid gestild worden. De geduldige is een vredestichter. Vredestichten begint in
het hart dat buigt voor God in Christus. Dat zal de geest en de wandel
kenmerken. Abram toonde deze geest toen er onenigheid was tussen de
herders van zijn vee en de herders van het vee van Lot (Gn 13:7-9).
De weg van een luiaard en het pad van oprechten | vers 19
19 De weg van een luiaard is als een doornhaag,
maar het pad van oprechten is welgebaand.
De luiaard ziet zijn “weg”, dat is zijn leven, “als een doornhaag”, waardoor
hij zich gehinderd voelt om aan het werk te gaan. Zijn leven, zo vindt hij,
is bezaaid met moeilijkheden, gevaren en pijnlijke ervaringen. Hij zoekt
en vindt in alles wat hem in het leven overkomt excuses om niet te hoeven
werken. De doornhaag die hij ziet, blokkeert hem, zo gelooft hij zelf en
wil hij anderen laten geloven. Omdat de luiaard in de tweede versregel in
contrast staat met de oprechten en niet met de ijverige, blijkt luiheid van
onoprechtheid te getuigen.
Oprechten hebben geen last van een doornhaag. Hun “pad ... is welgebaand”.
Het is een goed gemaakt pad, een pad dat er goed bij ligt. Zij gaan op “een
effen baan, een weg; de heilige weg zal hij genoemd worden” (Js 35:8). Ze hebben
geen reden een omweg te maken of uit te wijken. Dat betekent helemaal
niet dat het pad van oprechten over rozen gaat en dat zij een gemakkelijk
leven hebben.
277
Spreuken 15
Zowel de luiaard als de oprechten gaan een pad waarop ze tegenslagen en
moeiten tegenkomen. Het verschil is de manier waarop zij met tegenslagen en moeiten omgaan. De luiaard ziet in de moeilijkheden leeuwen en
beren, een doornhaag, op zijn weg; de oprechten zien ook hun moeilijkheden, maar zien daar bovenuit op God en gaan hun weg in vertrouwen op
Hem, omdat ze weten dat Hij hen op dat pad heeft gebracht. Ze rekenen
op Zijn genade.
De invloed van wijsheid en dwaasheid | verzen 20-21
20 Een wijze zoon verblijdt [zijn] vader,
maar een dwaas mens veracht zijn moeder.
21 Dwaasheid is blijdschap voor [een mens] zonder verstand,
maar iemand met inzicht houdt de rechte weg.
Als een zoon (of dochter) zich wijs gedraagt als antwoord op de sterk beschermende liefde van de vader en de warme genegenheid van de moeder,
zal hij (of zij) blijdschap bij hen veroorzaken (vers 20). Gedraagt een zoon
(of dochter) zich echter dwaas, dan betekent dat een verachting van de ouderlijke investering aan zorg. Het is een verklaring aan de moeder dat ze
er verkeerd aan heeft gedaan hem (of haar) ter wereld te hebben gebracht.
Wijze kinderen geven de ouders reden tot blijdschap over hen. Dwaze
kinderen tonen verachting voor hun moeder. Ze tonen een onnatuurlijke
hardvochtigheid die groot leed bij hun moeder veroorzaakt. De grootste
vreugde en de bitterste droefheid in deze wereld van tranen worden gevonden in het hart van ouders. Er is geen grotere blijdschap dan te zien dat
kinderen in de waarheid wandelen (3Jh 1:4). Er is geen grotere smart dan
een kind te zien dat de waarheid verwerpt en in ongeloof leeft en sterft
(2Sm 18:33).
De dwaas leeft niet alleen zonder God in zijn zonden, maar hij vindt zijn
blijdschap in dwaasheid (vers 21). Dat tekent hem als een mens “zonder verstand”. Ieder mens die het prachtig vindt om dwaasheid te uiten of te zien,
heeft geen verstand. Hij gaat een dwaze weg die eindigt in de eeuwige
dood. Wie wel verstand of “inzicht” heeft, “houdt de rechte weg”, dat is de
weg van het leven die eindigt in het eeuwige leven.
278
Spreuken 15
De dwaas volgt elke modegril en leeft bij de waan van de dag. Dat leven is
een genot voor hem, want hij heeft geen inzicht in Gods wil en dat wil hij
ook niet. Iemand met inzicht weet wel wat Gods wil voor hem is en gaat
daarom de rechte weg, de weg die God voor hem heeft uitgestippeld. Hij
weet “dat het niet aan de mens is zijn weg, [dat] het niet aan een man is [zijn]
gang [te bepalen] en zijn voetstappen te richten” (Jr 10:23).
Veel raadgevers doen een plan slagen | vers 22
22 Plannen falen, als er geen overleg is,
maar door een veelheid van raadgevers komt [het nodige] tot stand.
Het is niet Gods bedoeling dat we alles alleen doen. Hij heeft de mens als
een sociaal wezen geschapen die anderen nodig heeft om goed te functioneren. Ook in de gemeente heeft Hij de leden onderling van elkaar afhankelijk gemaakt (1Ko 12). Eigenzinnigheid pakt altijd slecht uit. Van de plannen van iemand die alleen werkt, zonder overleg met anderen, komt vaak
niets terecht. Het slagen van plannen vereist het inwinnen en aanvaarden
van goed advies.
Een plan willen uitvoeren zonder overleg getuigt ook van overhaasting.
Er is tijd nodig om te overleggen. Overleg kan worden gezien als verloren
tijd, maar dat is het niet. Twee zien nu eenmaal meer dan één. Het is goed
om de eigen beperkingen te zien, hoe begaafd iemand ook is. Overleg met
betrouwbare en bekwame mensen is bepalend voor een goed resultaat,
voor het tot stand komen van het plan.
Dit is een algemene observatie die van waarde is in de maatschappij zowel
op persoonlijk als op nationaal niveau. Het betekent dat we anderen nodig
hebben. Dat geldt ook voor zaken die in de gemeente spelen. In het overleg
over het wel of niet houden van de wet door de heidenen in Handelingen 15
hebben we een goed voorbeeld van overleg waardoor het nodige tot stand
komt. De uitkomst is goed, omdat er naar de Schrift en de Heilige Geest
wordt geluisterd (Ps 119:24). Bij
Ja, Uw getuigenissen zijn mijn bron van blijdschap,
alle overleg is het bovenal belang- zij zijn mijn raadgevers. (Ps 119:24)
rijk te kijken naar Hem Die
“Raadsman” is (Js 9:5).
279
Spreuken 15
Hoe goed is een woord op zijn tijd | vers 23
23 Een man heeft blijdschap in het antwoord van zijn mond,
en hoe goed is een woord op zijn tijd!
Er is hier sprake van een antwoord zonder dat we over een vraag lezen. De
vraag waarover het hier gaat en waarop het antwoord komt, kan van alles
betreffen. Het kan een mondelinge vraag zijn, de vraag om een advies,
maar ook een situatie waarmee iemand verlegen is. De tweede versregel
maakt duidelijk dat het niet gaat om een direct en formeel juist antwoord.
Het gaat om een antwoord dat wel inhoudelijk op de vraag ingaat, maar
dat ook op de juiste tijd wordt gegeven, niet eerder en niet later.
De blijdschap die een dergelijk antwoord geeft, is dan ook niet zozeer het
gevolg van de juistheid ervan, maar van het juiste tijdstip ervan. We spreken wijs als we op de juiste tijd spreken, als er op die tijd behoefte is aan
wat we zeggen. “Het hart van de wijze kent tijd en gelegenheid” (Pr 8:5b). De
juiste dingen op het juiste moment zeggen geeft een diepe voldoening; het
vereist kennis en wijsheid en zelfverloochening. Het juiste te zeggen, maar
op het verkeerde moment, werkt contraproductief, dat wil zeggen dat het
leidt tot het tegenovergestelde van wat men beoogt.
Als Paulus de gevangenbewaarder had verteld dat hij moest geloven in de
Heer Jezus voordat hij hem in de gevangenis gooide, had Paulus wel gelijk, maar geen resultaat. Het was toen niet de tijd voor het goede woord.
Die tijd kwam toen de gevangenbewaarder op het punt stond zichzelf te
doden (Hd 16:27-32). De Heere HEERE gaf Mij een tong van een die onderwijs ontving,
We kunnen deze zodat Ik weet met de vermoeide een woord op de juiste tijd te spreken.
wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor,
manier van spreken Hij
zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen. (Js 50:4)
alleen leren van de
Heer Jezus (Js 50:4).
Het pad ten leven voert omhoog | vers 24
24 Het pad ten leven voert voor een verstandige omhoog,
om de hel beneden te ontwijken.
“Een verstandige” ziet het leven in het juiste perspectief. Hij weet dat hij op
het pad van het leven is en dat dit pad ook naar het leven voert. Het is een
pad “omhoog”, het voert naar het eeuwige leven, naar de hemel, waar het
280
Spreuken 15
eeuwige leven in zijn volheid wordt genoten.
De christen die verstandig is, zal de dingen
zoeken die boven zijn, die omhoog zijn, want
daar is Christus, zijn leven (Ko 3:1-2). Hij ziet
op “Jezus, de overste Leidsman en Voleinder van
het geloof” (Hb 12:2).
Als u nu met Christus opgewekt
bent, zoekt dan de dingen die boven
zijn, waar Christus is, gezeten aan
Gods rechterhand. Bedenkt de dingen
die boven zijn, niet die op de aarde
zijn. (Ko 3:1-2)
De verstandige bewandelt dat pad omdat hij zover mogelijk uit de buurt
van “de hel beneden” wil blijven. Het gaat er niet zozeer om dat er nog een
kans zou zijn dat hij in de hel terecht zou komen. Door het bloed van
Christus weet hij dat hij aan het oordeel van de hel is ontkomen en dat
hij daar niet zal terechtkomen. Waar het om gaat, is dat hij nu het pad ten
leven gaat en daardoor in de praktijk van zijn leven ook afstand neemt van
dingen die horen bij ‘de hel beneden’. Hij is van boven geboren en gaat de
weg naar boven. Hij hoort bij de hemel en niet bij de hel. Dat blijkt uit de
gerichtheid van zijn leven.
De HEERE beschermt de weduwe | vers 25
25 Het huis van hoogmoedigen vaagt de HEERE weg,
maar de grens[steen] van een weduwe zet Hij vast.
De HEERE vaagt de “hoogmoedigen” en hun hele huis weg, maar Hij beschermt de kwetsbare “weduwe”. De tegenstelling is tussen de hoogmoedigen en de weduwe, tussen hen die volledig op zichzelf vertrouwen en
iemand die krachteloos is, die niemand anders heeft dan God (Ps 68:5). De
Schrift bevestigt ruimschoots dat God de zaak van de weduwe, de wees,
de armen en de behoeftigen verdedigt.
De tegenstelling veronderstelt dat de weduwe de prooi is van de trotse
mensen, die haar land en huis willen nemen (Js 5:8-10). God heeft de grenzen vastgesteld van Zijn volk in het land en zal die handhaven (Dt 19:14).
Hen die daarmee geen rekening houden, de hoogmoedigen, vaagt Hij weg
en ook hun hele ‘imperium’ waarop ze vertrouwen en waarvan ze menen
dat het voor altijd vaststaat. Alleen wat door God is vastgezet, zoals de
grenssteen van de weduwe, staat onwrikbaar vast.
281
Spreuken 15
Kwade plannen of lieflijke woorden | vers 26
26 De plannen van een kwaaddoener zijn voor de HEERE een gruwel,
maar lieflijke woorden zijn rein.
God haat niet alleen het offer en de weg van de goddelozen (verzen 8-9), maar
ook hun “plannen” en gedachten. Een goddeloze is ook “een kwaaddoener”.
De plannen die hij maakt, zijn erop gericht anderen kwaad te doen, hen te
benadelen en te beschadigen. Er is bij hem geen enkele gedachte aan God.
Alles draait om zichzelf. De HEERE kent zijn hart. Wat hij daarin beraamt,
is voor Hem “een gruwel”.
Het contrast in de tweede versregel is dat tussen verborgen plannen of
gedachten en “lieflijke woorden”. Lieflijke woorden hoeven niet verborgen
te worden, maar kunnen worden uitgesproken. Ze kunnen niet anders dan
uit een hart komen dat rein is omdat het op God gericht is. Die woorden geven geen kwade gedachten weer; het zijn geen onreine, maar reine
woorden.
David is “lieflijk in psalmen van Israël” (2Sm 23:1). De woorden die hij heeft
gesproken, zijn reine woorden omdat ze door de Geest van God in hem
gesproken zijn (2Sm 23:2). Als wij door de Geest van God spreken, zijn onze
woorden lieflijk en rein.
Waarschuwing tegen winstbejag | vers 27
27 Wie op winstbejag uit is, stort zijn huis in het ongeluk,
maar wie [omkoop]geschenken haat, zal leven.
“Winstbejag” voert tot oneerlijke praktijken, zoals het gebruik van “[omkoop]geschenken” en steekpenningen, die het recht verdraaien (Ex 23:8; Dt
16:19; Jb 8:3; Mt 28:11-15; Ex 18:21; 1Sm 8:3; Js 33:15; 1Pt 5:2). De hebzuchtige man
is degene die zich haast om rijk te worden en er niet om geeft hoe dat gebeurt. Hij brengt niet alleen ongeluk over zichzelf, maar hij sleept anderen
mee. Hij stort zijn hele huis, vrouw en kinderen, in het ongeluk.
Het vers is een waarschuwing tegen het aannemen van steekpenningen.
Geschenken kunnen onschuldig zijn, maar ze kunnen ook iemands normen en waarden wijzigen, dat wil zeggen verlagen. Wie geschenken haat
die als steekpenningen bedoeld zijn, “zal leven” en houdt het ongeluk van
zijn familie verwijderd. Winstbejag is slavernij. Wie winstbejag haat, zal nu
282
Spreuken 15
al het ware leven beleven en dat straks volmaakt doen. Het is leven in de
vrijheid van de Geest.
Eerst denken, dan antwoorden | vers 28
28 Het hart van een rechtvaardige overdenkt wat het antwoorden zal,
maar de mond van goddelozen vloeit over van kwaad.
“Een rechtvaardige” is geen flapuit. Hij “overdenkt” in zijn hart wat hij zal
antwoorden als hem iets wordt gevraagd of als hem iets van God overkomt (Hk 2:1). Overdenken is afwegen of bestuderen. Wie wijs is, is voorzichtig met zijn woorden. Voor een goed antwoord hebben we Goddelijke wijsheid nodig, want we zijn omgeven door een boze wereld. Daarom
moeten we er goed over nadenken wat en hoe we moeten antwoorden.
De goddelozen worden niet geleid door de vrees voor God. Daarom komt
er uit hun mond een stroom van kwaad. Ze veroorzaken kwaad met wat
er uit hun mond komt. Hun mond vloeit ervan over. Hun mond is een niet
te stoppen bron van pijniging voor anderen. Zij brengen uit de boze schat
van hun hart boze dingen voort (Mt 12:34-35).
De HEERE verhoort het gebed van rechtvaardigen | vers 29
29 De HEERE is ver van goddelozen,
maar het gebed van rechtvaardigen verhoort Hij.
De goddelozen houden de HEERE op een afstand. Daardoor is Hij ver van
hen. Als zij Hem nodig hebben omdat ze menen dat Hij hen van dienst kan
zijn, blijkt Hij ontoegankelijk voor hen te zijn en doof voor hun geroep tot
Hem. Zijn genade, liefde en hulp zijn niet voor hen beschikbaar omdat ze
weigeren te breken met hun zonden. Natuur- Een krachtig gebed van een rechtlijk, een gebed van berouw van de goddelo- vaardige vermag veel. Elia was een
van gelijke natuur als wij, en
zen is de uitzondering, want daardoor wor- man
hij bad een gebed dat het niet zou reden ze rechtvaardigen. Als ze als genen, en het regende drie jaar en zes
rechtvaardigen bidden, antwoordt Hij (Jk maanden niet op aarde. (Jk 5:16b-18)
5:16b-18; Ps 34:16,18; 1Pt 3:12).
Wat het hart verblijdt en de beenderen verkwikt | vers 30
30 Het licht in de ogen verblijdt het hart,
een goed gerucht verkwikt de beenderen.
283
Spreuken 15
“Het licht in de ogen” komt van de zon. Het is het licht van de hemel, van
God. Als dat licht in de ogen komt, als de Het licht is aangenaam,
ogen dat zien, wordt het hart erdoor ver- en het doet de ogen goed de zon te zien.
blijd (vgl. Pr 11:7). Door het licht van God (Pr 11:7)
in onze ogen kunnen we alles zien wat God heeft gedaan en Hem daarvoor prijzen. Dat geldt zowel voor de oude schepping als voor de nieuwe
schepping, zowel voor de materiële wereld als voor de geestelijke wereld.
Als we “verlichte ogen van ... hart” (Ef 1:15) hebben, wil dat zeggen dat we
in staat zijn te weten wat we allemaal aan geestelijke zegeningen van God
hebben gekregen.
“Een goed gerucht” betreft iets goeds wat onze oren horen. Dat heeft een
verkwikkend effect op onze beenderen. We zien dat bij Jakob als hij hoort
dat Jozef nog leeft. Zijn geest leeft op en hij gaat naar hem toe (Gn 45:27-28).
We krijgen kracht voor onze wandel als we horen over het goede dat God
met Zijn tucht voor ons bedoelt (Hb 12:11-13). Tien van de twaalf verspieders verspreidden een kwaad gerucht over het beloofde land en verlamden daarmee het volk, waardoor het weigerde op te trekken.
Luisteren en vrezen is leven, wijsheid en eer | verzen 31-33
31 Een oor dat naar de bestraffing ten leven luistert,
zal te midden van wijzen overnachten.
32 Wie vermaning verwerpt, veracht zijn leven,
maar wie naar bestraffing luistert, verwerft verstand.
33 De vreze des HEEREN is vermaning tot wijsheid,
en nederigheid gaat vooraf aan eer.
“Een oor” (vers 31) duidt hier de persoon aan. “Bestraffing” kan pijnlijk zijn,
maar wie ernaar luistert, zal daardoor naar de wijsheid van God leven. Een
leergierige persoon hoort thuis bij de wijzen, want wie “naar de bestraffing
ten leven luistert”, toont aan dat hij wijs is. De wijze wil leven tot Gods eer.
Bestraffing dient ertoe uit het leven te verwijderen wat dat verhindert. Wie
daar een open oor voor heeft, “zal te midden van de wijzen overnachten”, dat
wil zeggen dat hij rust vindt te midden van de wijzen. Hij is een van hen.
“Wie vermaning verwerpt”, wat nog verder gaat dan weigeren naar vermaning te luisteren, die “veracht zijn leven” (vers 32). Hij vindt dat niemand
zich met zijn leven mag bemoeien. Hij wil leven zoals hem dat zelf het
284
Spreuken 15
beste lijkt. Het ontgaat hem dat hij door een dergelijke opstelling zijn leven
veracht. De vermaning is bedoeld om hem het ware leven te laten leven,
dat wil zeggen zoals God het bedoeld heeft. Dat geeft de volle voldoening
aan het leven.
Wie wel “naar bestraffing luistert, verwerft verstand”; hij krijgt verstand van
zichzelf en van het leven. Dan kan men geestelijk, intellectueel en emotioneel groeien. Hij zal weten hoe hij moet leven tot Gods eer. Voor zijn
naaste zal hij niet het kwade, maar het goede zoeken en weten wat God
van hem vraagt.
Wie zich in zijn leven laat leiden door “de vreze des HEEREN”, wordt voortdurend vermaand, in de zin van onderwezen, om wijs door het leven te
gaan (vers 33), want “het beginsel van wijsheid is de vreze des HEEREN” (Sp
9:10). Hij weet de goede keus te maken als er moet worden gekozen en zo
ook het kwade te vermijden. Zijn leven is afgestemd op het doen van de
wil van God.
De eerste uitwerking van de wijsheid is dat zij “nederigheid” in de rechtvaardige bewerkt. Het vrezen van God gaat gepaard met nederigheid.
Waar het een is, daar is ook het ander. Het een is de weg tot wijsheid, het
ander is de weg tot eer. Nederigheid is een gezindheid van hart die wij
moeten leren. Wij kunnen nederigheid leren van Hem Die de Wijsheid is.
Hij heeft gezegd: “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen” (Mt 11:29).
Nederige onderwerping in vertrouwen op de Heer brengt “wijsheid” en
“eer”. De Heer Jezus heeft Zichzelf vernederd en is door God verhoogd.
Hij is het voorbeeld van wat Hij tegen ons zegt: “Die zichzelf vernedert, zal
worden verhoogd” (Lk 14:11b). Onze verhoging, de eer die wij zullen krijgen,
hangt af van onze vernedering. Als wij ons vernederen “onder de krachtige
hand van God”, zal Hij ons verhogen “op Zijn tijd” (1Pt 5:6).
285
Spreuken 16
De HEERE is soeverein | verzen 1-5
1 Een mens heeft overleggingen in het hart,
maar het antwoord van de tong komt van de HEERE.
2 Al [zijn] wegen zijn iemand zuiver in zijn [eigen] ogen,
maar de HEERE toetst de geesten.
3 Vertrouw uw werken aan de HEERE toe,
en uw plannen zullen bevestigd worden.
4 De HEERE heeft alles gemaakt omwille van Zichzelf,
ja, zelfs de goddeloze voor de dag van het onheil.
5 Al wie hooghartig is, is voor de HEERE een gruwel.
Hand op hand: hij zal niet voor onschuldig gehouden worden.
Vers 1 geeft aan dat de HEERE boven de “overleggingen in het hart” van
“een mens” staat. Het woord “maar” aan het begin van de tweede versregel
veronderstelt dat er een contrast is met de eerste versregel. In de eerste
versregel gaat het over de mens en de overleggingen die hij in zijn hart
heeft. In de tweede versregel gaat het over “de HEERE” Die “het antwoord
van de tong” van de mens laat komen. Dat hier en in de volgende verzen
over “de HEERE” (Jahweh) wordt gesproken, laat zien dat de nadruk ligt op
Gods relatie met de mens.
De mens kan en mag overleggingen in zijn hart hebben. Het woord ‘overleggingen’ heeft te maken met het in geregelde orde opstellen van een plan
met de bedoeling dat op die manier uit te voeren. Maar als het om de uitvoering gaat, is het belangrijk te beseffen dat God het laatste woord heeft.
Hij beslist over de uitvoering ervan en die kan wel eens anders zijn dan
de mens had gedacht. Het gaat om de erkenning van God in het uitvoeren
van de plannen die een mens maakt.
Het is een algemene spreuk die opgaat voor ieder mens, gelovig en ongelovig. Een ongelovige erkent God niet en betrekt Hem niet bij zijn plannen
en de uitvoering ervan. Toch heeft God ook hier het laatste woord. Een
voorbeeld daarvan is Bileam. Hij had overleggingen in zijn hart om Gods
286
Spreuken 16
volk te vervloeken, maar God heeft hem zegeningen over Zijn volk laten
uitspreken (Nm 23-24).
Vers 2 geeft aan dat de HEERE boven de “wegen” van de mens staat. Met
“wegen” wordt het geheel van zijn wegen bedoeld, zijn hele handel en
wandel, alles wat hij zegt en doet. Als de mens zichzelf beoordeelt, als hij
zichzelf met zijn eigen ogen bekijkt, vindt hij dat hij “zuiver” is. Hij ziet
geen onzuiverheid in zijn motieven. Maar omdat hij zichzelf beoordeelt,
kan hij niet objectief zijn. Gebrek aan zelfkennis en de grote kans op zelfbedrog maken zijn zelfbeoordeling onbetrouwbaar. De spreuk veronderstelt
dat een dergelijke voortijdige mening over zichzelf op zijn best naïef en op
zijn slechtst zelfvoldaan is.
Maar de HEERE doorgrondt het gedrag en kent de motieven ervan. Hij
toetst of beproeft de geesten waardoor iemand tot zelfbeoordeling komt.
In Zijn licht kan blijken dat iemand verre van zuiver in zijn motieven is.
Als God zegt: “De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart
aan” (1Sm 16:7), geldt dat niet alleen als we naar anderen kijken, maar ook
als we naar onszelf kijken. Het toetsen van de geesten is meer dan alleen
het toetsen van de motieven. God ziet ook de gezindheid waarin iemand
spreekt en werkt. Is er gehoorzaamheid of opstandigheid?
De conclusie is dat we onszelf gemakkelijk bedriegen en daarom niet in
staat zijn onszelf volledig te evalueren. Alleen God komt tot een volmaakte, alles doordringende taxatie. Verstandelijke verklaringen en zelfrechtvaardiging zijn eigen aan de natuur van de gevallen mens. Maar God ziet
door het rookgordijn daarvan heen en weet wat een mens innerlijk drijft.
We kunnen de splinter in het oog van onze broeder zien en tegelijkertijd
blind zijn voor de balk in ons eigen oog (Mt 7:3). We zijn blind voor onze
eigen fouten en menen dat we helemaal goed Want ik ben van mij niets bewust,
zitten. Maar de Heer kent ons volkomen. Als maar daardoor ben ik niet gerechthet goed is, zijn we ons van niets bewust en vaardigd; maar Hij Die mij beoordeelt, is [de] Heer. Oordeelt daarom
tegelijk weten we dat we daardoor niet ge- niets vóór [de] tijd, totdat de Heer
rechtvaardigd zijn, omdat de kennis van ons- komt, Die ook wat in de duisternis
verborgen is, aan het licht zal brenzelf heel beperkt is. Daarom is het goed het gen en de raadslagen van de har-ten
uiteindelijke oordeel over onszelf en onze openbaar zal maken; en dan zal ieder
zijn lof ontvangen van God.
dienst aan de Heer over te laten (1Ko 4:4-5).
(1Ko 4:4-5)
287
Spreuken 16
Vers 3 geeft aan dat de HEERE boven de “werken” van de mens staat. Willen onze plannen slagen, dan moeten we afhankelijk zijn van God. Daarom
moeten we onze werken, wat we van plan zijn te gaan doen, aan Hem
toevertrouwen. Het werkwoord ‘toevertrouwen’ is letterlijk ‘wentelen’ of
‘rollen’. Het beeld is dat van het wentelen of rollen van lasten. Het houdt
in dat we de zorg voor de werkzaamheden, het project en de uitvoering
ervan, als een steen van onszelf afwentelen en wentelen in de richting van
God en zo die zorg aan Hem toevertrouwen (vgl. Ps 22:8; 37:5; 55:22). We
doen dat door wat ons bezighoudt in gebed bij Hem neer te leggen.
Als we dat doen, zullen onze plannen bevestigd worden, dat wil zeggen
uitgevoerd worden, tot stand komen. Het toont volledige afhankelijkheid
van God. Het wel of niet slagen van onze plannen hangt niet af van toevallige gebeurtenissen of tegenstanders, maar van God. Daarom moeten we
onze werken aan Hem toevertrouwen. Toevertrouwen houdt in dat we
alles op Hem werpen en bij Hem laten (1Pt Terwijl u al uw bezorgdheid op Hem
5:7). Het is een eenmalige zaak. Het is goed werpt, want Hij zorgt voor u.
(1Pt 5:7)
om de dag te beginnen met ons aan Hem toe
te vertrouwen voor alles wat ons die dag gepland of ongepland zal bezighouden.
Vers 4 zegt dat de HEERE boven al Zijn werken staat, ook boven de goddeloze. Alles wat Hij heeft gemaakt, is onderdeel van Zijn plan. Er bestaat
niets ‘toevallig’; er bestaan geen ‘losse eindjes’ in Zijn wereld. Hij staat aan
het begin van alles en heeft alles gemaakt met een doel. Alles wat er is,
beantwoordt aan Zijn bedoeling. Dat doel is Zijn verheerlijking (Ko 1:16).
Al Zijn werken zullen Hem loven (Ps 145:10).
Dat geldt ook voor de goddeloze. Als hij in het oordeel terechtkomt, is dat
omdat dit bij zijn leven past. Zo heeft God het verordend. We mogen hieruit niet de verkeerde conclusie trekken dat God de Auteur van het kwaad
zou zijn. God kan niet zondigen en verleidt niemand tot zonde (Jk 1:13-15).
Van Hem komen alleen goede dingen (Jk 1:16-18).
God heeft de mens goed gemaakt (Gn
1:27), maar de mens is zich goddeloos
gaan gedragen (Pr 7:29). God roept de
goddeloze op zich te bekeren (Hd 17:30),
288
Alleen, zie, dit heb ik gevonden:
dat God de mens oprecht gemaakt heeft,
maar zij hebben vele uitvluchten gezocht.
(Pr 7:29)
Spreuken 16
want Hij heeft geen lust in de dood van de zondaar (Ez 33:11). Maar als deze
zich niet bekeert vóór de dag van het oordeel, zal hij in die dag omkomen.
De goddeloze en de dag van het onheil horen bij elkaar.
Goddelozen hebben God niet geëerd in hun leven. Zij zullen dat gedwongen doen in het oordeel (Fp 2:10-11). De goddeloze is niet gemaakt om
goddeloos te leven en goddeloos te sterven. Er is geen uitverkiezing om
verworpen te worden. De Heer Jezus zegt van Judas Iskariot dat het goed
voor hem zou zijn geweest “als hij niet geboren was” (Mt 26:25). Judas is volledig verantwoordelijk voor de keus die hij heeft gemaakt om de Heer
Jezus tegen betaling te verraden en over te leveren. Tegelijk wist God hem
te gebruiken voor het uitvoeren van Zijn plan.
Alles heeft een doel. Het bestaan van de goddeloze lijkt met dat doel te
spotten. Daarom wordt hier duidelijk gezegd dat “de goddeloze” is gemaakt
“voor de dag van het oordeel”. De goddeloze richt zich op het doel dat hem
door God vanwege zijn goddeloosheid is toegewezen. Ook uit het oordeel
over de goddeloze – waarbij we vooral, maar niet uitsluitend, kunnen denken aan de antichrist, de mens van de zonde – blijkt Gods verhevenheid
boven alles wat Hij heeft gemaakt.
Vers 5 zegt dat de HEERE staat boven “al wie hooghartig is”. De goddeloze
van vers 4b heeft volgelingen: een ieder die hoogmoedig is. ‘Hooghartig’
beschrijft de arrogantie van hen die zich aanmatigend tegen God opstellen
(2Kr 26:16; Ps 131:1). Het is niet alleen de hoogmoedige oogopslag, maar de
hoogmoed in het hart waardoor iemand zich verheft boven alles en iedereen. Hoogmoed is het kenmerk van de satan en de antichrist en al hun volgelingen. Omdat hoogmoed de verhevenheid betwist die God boven alles
heeft en omdat de hoogmoedige die plaats zelf wil innemen, is deze zonde
een gruwel voor Hem. Het is de zonde van de satan en de mens.
God zal die zonde wreken. Dat is absoluut zeker. Het is net zo zeker als
de handslag (“hand op hand”) iets bevestigt. Deze arrogante mensen zullen
niet als onschuldigen ongestraft vrijuit gaan. God zal allen vernederen die
arrogant en trots zijn (Js 2:11-12).
289
Spreuken 16
Leven onder de soevereiniteit van God | verzen 6-9
6 Door goedertierenheid en trouw wordt een misdaad verzoend,
en door de vreze des HEEREN keert men zich af van het kwade.
7 Als de HEERE behagen schept in iemands wegen,
zal Hij zelfs zijn vijanden vrede met hem doen sluiten.
8 Beter is een weinig met gerechtigheid,
dan een veelheid aan inkomsten zonder recht.
9 Het hart van een mens overdenkt zijn weg,
maar de HEERE bestuurt zijn voetstappen.
Het gaat in vers 6 over de volledige bevrijding van de zonde, waardoor die
bevrijding tot stand is gekomen en wat daarvan het gevolg is in de praktijk. De eerste versregel spreekt over de verzoening van een misdaad. De
tweede versregel spreekt over het zich afkeren van het kwade.
“Goedertierenheid en trouw” zijn eigen- Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar,
schappen van God. Ze worden bijzon- gerechtigheid en vrede kussen [elkaar].
der zichtbaar op het kruis (Ps 85:11). (Ps 85:11)
God heeft door het kruiswerk van Zijn Zoon Jezus Christus de verzoening
bewerkt voor ieder die gelooft. Zijn goedertierenheid spreekt ervan dat Hij
vol goedheid en liefde voor de mens is. Dat heeft Hij laten zien in de gave
van Zijn Zoon.
Zijn trouw heeft te maken met Zijn trouw aan de waarheid. Hij kan niet
zonder meer aan de zonde voorbijgaan. De zonde moet worden geoordeeld. Dat heeft Hij gedaan in het oordeel dat Hij over Zijn Zoon heeft gebracht. Zijn trouw aan de waarheid houdt ook in dat Hij ieder met Zichzelf
verzoent die het offer aanvaardt dat Hij in Christus heeft gebracht.
Wie deel heeft aan de verzoening van zijn misdaden, is bevrijd van de
macht van de zonde. In zijn leven zal te zien zijn dat hij de zonde niet meer
dient en dat hij zich van het kwade afkeert. Dat kan hij niet in eigen kracht.
De stimulans daarvoor ligt in “de vreze des HEEREN”. Uit liefde en eerbied
voor God zal hij niets meer met het kwade, met de zonde, te doen willen
hebben om alleen nog tot eer van God te leven (Tt 2:11-12).
Als “iemands wegen” de HEERE behagen, is dat omdat die Hem herinneren
aan de wegen die de Heer Jezus op aarde is gegaan en waarin Hij een volkomen welbehagen had (vers 7). Die wegen roepen in eerste instantie haat
290
Spreuken 16
op van de zijde van de wereld en geen vrede. Toch zullen vijanden het
voordeel van een dergelijke weg erkennen en vanwege dat voordeel
vriendschap met hem zoeken.
Een levensstijl die God behaagt, ontwapent
Zonder geloof echter is het onmoge­
sociale vijandigheid. Het leven dat God be- lijk [Hem] te behagen; want wie tot
haagt, is een leven dat wordt geleefd in ge- God nadert, moet geloven dat Hij is
en dat Hij een Beloner is van hen die
loof (Hb 11:6). Het zal onberispelijk zijn en Hem zoeken. (Hb 11:6)
genade vinden bij anderen. God kan dat
bewerken. Het gaat niet om alle vijandschap van alle vijanden, maar in
bepaalde situaties, waarin Hij dat wil. Iemand kan door vijanden worden
aangeklaagd en in de gevangenis worden geworpen. In de gevangenis kan
God de harten van de medegevangenen bewerken om de gelovige te aanvaarden en te waarderen. Jozef heeft dat ervaren.
We moeten niet vergeten dat deze spreuk niet voor alle situaties geldig
moet worden verklaard. Een andere regel, die even geldig is, is dat gelovigen in de wereld verdrukking hebben (Jh 16:33), zoals ook “allen die Godvruchtig willen leven in Christus Jezus” vervolgd zullen worden (2Tm 3:12).
De weinige bezittingen die iemand heeft, maar die op een rechtvaardige
manier zijn verkregen, zijn beter dan “een veelheid aan inkomsten” die op
een oneerlijke manier, ”zonder” daarop “recht” te hebben, zijn verkregen
(vers 8). “Weinig” betekent niet per definitie extreme armoede; het zou kunnen verwijzen naar een bescheiden inkomen. Het gaat om wat voldoening
geeft in het leven en dat is Gods goedkeuring en gemeenschap met Hem.
God verafschuwt oneerlijk verkregen inkomsten.
Wat op oneerlijke wijze wordt verkregen, wordt ook niet goed gebruikt.
Wat eerlijk is verdiend, wordt goed besteed en wel om van te leven en ook
om er goed mee te doen aan anderen. Wat oneerlijk is verkregen, wordt
verbrast in een losbandig leven. Wie daar eenmaal de smaak van te pakken
heeft, is onverzadigbaar en zal zich nog meer zonder recht willen toe-eigenen om zijn luxe levensstijl te kunnen financieren.
De weduwe in Zarfath, die weinig had, maar met Elia de hulpbronnen
van God in huis had (1Kn 17:10-15), was beter af dan Izebel met haar ‘veelheid aan inkomsten zonder recht’ (2Kn 9:32-37). In geestelijke zin kunnen
we dit toepassen op de gemeente op aarde. De ware gelovigen, de ware
291
Spreuken 16
kerk, hebben weinig in aards opzicht, maar bezitten Gods gerechtigheid in
Christus. Ze hebben kleine kracht. Daartegenover staat de valse kerk, het
rooms-katholieke systeem dat zich erop beroemt alle geestelijke rijkdom te
bezitten, maar zonder recht. De ware kerk heeft niets behalve Christus, de
valse kerk heeft alles behalve Christus.
Vers 9 toont het contrast aan dat er kan zijn tussen wat wij van plan zijn en
wat er werkelijk gebeurt. God bepaalt wat er werkelijk gebeurt. We mogen
plannen maken voor de weg die we willen gaan. Maar als we stappen willen zetten om die weg te gaan, moeten we blijven bedenken dat uiteindelijk de Heer ons leven bestuurt (Jr Ik weet, HEERE,
10:23; Ps 37:23). Het gaat erom dat dat het niet aan de mens is zijn weg,
[dat] het niet aan een man is [zijn] gang [te bepalen]
we leren zeggen: “Als de Heer het en zijn voetstappen te richten. (Jr 10:23)
wil en wij leven, zullen wij dit of dat
doen” (Jk 4:15; 4:13-14; 1Th 3:11).
Kenmerken van een koning naar Gods hart | verzen 10-15
10 Een beslissend vonnis ligt op de lippen van een koning,
in de rechtspraak pleegt zijn mond geen trouwbreuk.
11 Een betrouwbare waag en weegschaal behoren de HEERE toe,
alle [weeg]stenen in de buidel zijn Zijn werk.
12 Voor koningen is het een gruwel goddeloos te handelen,
want door gerechtigheid wordt een troon bevestigd.
13 Koningen hebben een welgevallen aan lippen die oprechtheid [spreken],
zij hebben lief wie oprechte [woorden] spreekt.
14 De woede van een koning is [als] de boden van de dood,
maar een wijze man verzoent die.
15 In het licht van het gezicht van een koning is leven,
zijn welgevallen is als een wolk met late regen.
In de verzen 10-15 volgt een serie spreuken over koningen. Wat in deze
verzen van een koning en van koningen wordt gezegd, wordt volmaakt in
praktijk gebracht door de Heer Jezus, zowel nu in Zijn regering in verborgenheid als binnenkort, wanneer Hij openlijk over de wereld zal regeren.
Koningen zijn de vertegenwoordigers van God op aarde (Rm 13:1-7). God
wil dat in hun spreken en handelen Zijn eigenschappen als rechtvaardige
Regeerder tot uitdrukking komen.
292
Spreuken 16
Dat geldt ook voor het spreken en handelen van de gelovigen in deze tijd,
want zij zijn een koninklijk priesterdom (1Pt 2:9) en gemaakt tot een koninkrijk (Op 1:6). Ze hebben nog geen regeringstaken, maar hebben wel de
waardigheid van koningen en behoren zich daar ook naar te gedragen.
De eerste en voornaamste taak van iemand die regeert, is rechtvaardige
beslissingen nemen (vers 10). Een koning moet rechtvaardige uitspraken
in geschillen doen. Als er “een beslissend vonnis op de lippen van een koning
ligt”, ziet dat op een officiële rechterlijke uitspraak van hem in zijn hoedanigheid als koning. Tegen een dergelijk vonnis is geen beroep mogelijk
en ook niet nodig. Het is letterlijk een ‘orakel’, een Godsspraak, want hij
vertegenwoordigt God. Het betekent niet dat hij onfeilbaar is, maar het
maakt duidelijk wat voor verantwoordelijke functie hij heeft. Zo zijn ook
wij er verantwoordelijk voor, als wij met onze genadegave dienen, dat ons
spreken moet zijn “als uitspraken van God” (1Pt 4:11). Ook hier is het woord
‘uitspraken’ letterlijk ‘orakels’.
De koning die zich van zijn hoge positie en grote verantwoordelijkheid
bewust is, zal in “de rechtspraak” met “zijn mond geen trouwbreuk” plegen.
Dit geldt volmaakt voor de Heer Jezus. Trouwbreuk in de rechtspraak is
een rechtspraak die in strijd is met de waarheid. In dat geval spreekt een
koning de schuldige vrij en veroordeelt hij de onschuldige. Dat doet God
nooit en de Heer Jezus dus ook niet. Ook een gelovige die leeft in gemeenschap met God en Christus zal dat nooit doen.
Vers 11 staat tussen verzen in die over een koning en koningen gaan. Daarom is dit vers in de eerste plaats op hen van toepassing. Zij moeten volkomen eerlijk, integer, zijn. Niet een koning bepaalt wat eerlijk en oneerlijk
is, maar God. God is de soevereine Heerser over de moraal, niet de koning.
God is de bron van eerlijkheid en rechtvaardigheid in alle menselijke verhoudingen en handelingen. De spreuk gaat over “een betrouwbare waag en
weegschaal” en over “[weeg]stenen”. In de wet van de HEERE staat dat de
middelen om te wegen rechtvaardig moeten zijn (Lv 19:36; Dt 25:13; Am 8:5;
Mi 6:11).
God heeft de mens de bekwaamheid gegeven om met maten en gewichten te werken. Het is aan Hem te danken dat ze er zijn. Zoals Hij de boer
onderwijst hoe hij het land moet bewerken (Js 28:23-29), zo onderwijst Hij
293
Spreuken 16
ook de koopman en ieder die handelt. Hij maakt een geregelde koop en
verkoop mogelijk doordat Hij aan de mens de kunde van het wegen heeft
gegeven. Daardoor kan hij op een eerlijke manier geld verdienen en daarmee voorzien in zijn levensonderhoud.
Omdat de mens zondig is, moet hem worden gezegd dat hij niet met afwijkende, dus valse, maten en gewichten mag werken. Hij moet betrouwbaar
zijn. Dat geldt bovenal voor hen die een voorbeeldfunctie hebben zoals
koningen, maar ook ouders, oudsten, onderwijzers.
Doortrapte handelaren hadden lichte en zware gewichten voor oneerlijke
transacties. Ze gebruikten lichte gewichten als ze iets moesten verkopen,
waardoor ze minder goederen meegaven dan waarvoor werd betaald. In
onze tijd kunnen we denken aan het voeren van twee boekhoudingen,
waarbij steeds de boekhouding die het meeste voordeel oplevert als bewijsstuk wordt getoond.
Betrouwbaarheid in handelstransacties moet er ook zijn als het om geestelijke zaken gaat. Als er afwegingen gemaakt moeten worden in een geestelijke zaak, moet dat ook eerlijk gebeuren. Sympathie of antipathie mag
geen rol spelen. Er moet naar de zaak zelf worden gekeken, zonder aanzien des persoons. Het is ook belangrijk de waarheid van Gods Woord
evenwichtig of uitgebalanceerd voor te stellen en niet bepaalde waarheden
te beklemtonen ten koste van andere waarheden.
Een rechtvaardige koning doet niet alleen recht, maar het is voor hem
ook “een gruwel goddeloos te handelen” (vers 12). Hij verafschuwt overspel en
moord die anderen begaan, maar verafschuwt die zonden ook voor zichzelf. Wat voor anderen verkeerd is, is zeker verkeerd voor koningen, die
geacht worden het verkeerde te straffen.
Als zij zelf goddeloos zouden handelen, zou dat hun troon in gevaar brengen. Een rechtvaardig bestuur bepaalt de stabiliteit van regeerders. Daarom verafschuwen koningen het plegen van strafbare feiten. De regering
van de Heer Jezus beUw troon, o God, bestaat eeuwig en altijd;
antwoordt hier vol- de scepter van Uw Koninkrijk is een scepter van rechtvaardigheid.
komen aan (Ps 45:7- U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid. (Ps 45:7-8a)
8a; 89:15a).
294
Spreuken 16
Godvrezende koningen houden van oprechtheid en niet van huichelachtige vleierij (vers 13). Vleierij is aan de orde van de dag in paleizen, maar
wordt veracht door hem die in de vreze Gods regeert. Mensen die eerlijk
en openhartig zijn, zijn waardevol voor landsbestuurders. Politieke leiders
weten dat de samenleving waarover zij gezag hebben, zonder zulke mensen in een chaos verandert. Alleen als de waarheid regeert, wordt er goed
geregeerd. Een koning die rechtvaardig wil regeren, zal betrouwbare mensen in zijn regering opnemen.
Als de woede van een koning is ontstoken, gaat daarvan een doodsdreiging uit (vers 14). De uitingen van zijn woede zijn boden van de dood voor
hem of hen over wie zijn woede is ontbrand. Wie het voorwerp van zijn
woede zijn, doen er goed aan zich wijs te geAls de geest van de heerser zich tegen
dragen. Alleen wijsheid biedt een mogelijk- u keert, verlaat [dan] uw plaats niet,
heid om aan de dood als gevolg van de woe- want het is een medicijn, het voorkomt grote zonden. (Pr 10:4)
de van de koning te ontkomen (Pr 10:4).
Gods woede is ontbrand tegen de zonde. Hij laat de waarschuwing voor
het oordeel van de dood door boden uitgaan. Wie naar die boden luistert
en erkent dat Zijn oordeel terecht is, en daarmee zijn juiste plaats voor
Hem inneemt, ziet dat er een wijze Man is, Die verzoening heeft bewerkt.
Christus heeft de woede van God over de zonde gestild voor ieder die
gelooft, door in de plaats van ieder die gelooft de woede van Gods toorn
te ondergaan. Daardoor is ieder die gelooft en de verzoening aanvaardt,
ook wijs.
De verzen 14 en 15 horen bij elkaar. Een koning heeft macht over dood
(vers 14) en leven (vers 15). Vers 15 is de keerzijde van vers 14. Tegenover de
donkere woede van een koning met als dreiging de dood staat het licht van
zijn gezicht met als uitkomst het leven. Dit licht straalt van Gods gezicht
voor allen die met Hem verzoend zijn door het werk van Christus. Wie
leeft in het licht, leeft het ware leven. Licht en leven horen bij elkaar (Jh 1:4).
Op hen die in het licht van Zijn gezicht wandelen, rust Zijn welgevallen.
Het betekent dat zij in gemeenschap met Hem leven. Daardoor gaat er
voor hen een grote zegen van Hem uit. Hij is voor hen “als een wolk met
late regen”. In Israël is de late regen de regen die vlak voor de oogst valt.
Daardoor krijgt de oogst een laatste groeistimulans om tot volle rijpheid
295
Spreuken 16
te komen. Het is ook een beeld van de komst van de Heer Jezus voor Zijn
volk (Hs 6:3) en bovendien een beeld van Hem Zelf (Ps 72:6). De grootste
zegen van het leven in het licht van Gods gezicht is de gemeenschap met
Christus. Dat bewerkt geestelijke groei en een uitzien naar Zijn komst.
In profetische zin ziet het op de zegen die Christus in Zijn regering op aarde voor de aarde zal betekenen. Onder Zijn rechtvaardige regering zal het
land een welvaart kennen die het nooit eerder heeft gekend (Ps 72:15-17).
Wijsheid en inzicht zijn beter dan goud en zilver | vers 16
16 Hoeveel beter is het verwerven van wijsheid dan bewerkt goud,
en het verwerven van inzicht is verkieslijker dan zilver!
Wijsheid is niet een beetje, maar veel waardevoller dan het zuiverste goud.
Wijsheid bouwt een mens op, goud bouwt zijn bezit op. Wijsheid en rijkdom zijn niet onverenigbaar. Het gaat in deze vergelijking om het verschil
tussen rijkdom zonder wijsheid en wijsheid zonder rijkdom. Aardse rijkdom zonder hemelse wijsheid komt vaak voort uit hebzucht of ontaardt
daar vaak in.
De kracht van de spreuk is mensen aan te moedigen wijsheid en inzicht
te verwerven. Als de keus (wat is “verkieslijker”) moet worden gemaakt
tussen het verwerven van inzicht en het verwerven van zilver, stelt Salomo
duidelijk dat de keus op het verwerven van inzicht moet vallen. Goud en
zilver zijn aardse, tijdelijke dingen; wijsheid en inzicht, die alleen van God
kunnen komen, zijn van blijvende waarde. Geen enkel edelmetaal geeft de
ziel voldoening.
De betekenis van deze spreuk vinden we terug in de woorden van de Heer
Jezus om geen schatten op aarde te verzamelen, maar in de hemel. Hij
zegt: “Verzamelt u geen schatten op de aarde, waar mot en afvreter ze bederft en
waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in [de] hemel, waar
geen mot of afvreter ze bederft en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar
uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Mt 6:19-21).
De gebaande weg | vers 17
17 De gebaande weg van oprechten is zich af te keren van het kwade:
wie zijn weg in acht neemt, bewaart zijn ziel.
296
Spreuken 16
“De gebaande weg van oprechten” is de hoogstaande manier van leven van
oprechte personen. De gebaande weg is een verhoogde en geëffende weg.
De kuilen in die weg zijn gedicht en de hobbels op die weg zijn verwijderd.
De gevaren van vallen in een kuil of struikelen over een hoogte zijn voor
de oprechten niet aanwezig. Dat betekent niet dat zij zorgeloos hun weg
gaan. Ze hebben er oog voor dat het kwade hen van alle kanten bedreigt
en keren zich daar van af. Dat bewijst dat zij een gebaande weg gaan en in
oprechtheid leven.
Wie de gebaande weg gaat en er goed op let op die weg te blijven, “bewaart
zijn ziel”. Hij beschermt zijn leven tegen onheil. Rechtvaardig leven is een
bescherming tegen onheil. De gebaande weg is de beste weg, maar het is
niet de weg die iedereen gaat. Het is de weg van de pelgrim. Hij gaat die
weg omdat deze weg in zijn hart is (Ps 84:6). Het is “de heilige weg” (Js 35:8),
die God ons in Zijn Woord toont.
Nederigheid is beter dan hoogmoed | verzen 18-19
18 Trots komt vóór de ondergang,
en hoogmoed komt vóór de val.
19 Het is beter met zachtmoedigen nederig van geest te zijn,
dan de buit met hoogmoedigen te delen.
Het is een handeling van Gods gerechtigheid dat Hij trotse, hoogmoedige
mensen vernedert (vers 18). Zij hebben zichzelf verheven en worden door
God neergeworpen. Hun ondergang en val komen als zij zichzelf op het
toppunt van hun roem wanen en met hun neus in de hoogte God tarten
(Dn 4:30-31; Op 18:7-8). Wie met zijn neus in de hoogte loopt, ziet niet waar
hij loopt en waarover hij kan struikelen. Dat veroorzaakt zijn “ondergang”
en “val”. We hoeven dan ook niet bang te zijn voor de trots en hoogmoed
van anderen, maar des te meer voor onze eigen trots en hoogmoed. Haman is een illustratie van dit vers (Es 5:9-14; 7).
Vers 19 sluit aan op vers 18. Het is beter om samen “met zachtmoedigen nederig van geest te zijn”, dan samen met de “hoogmoedigen” in “de buit” van
plunderingen “te delen”. De nederige van geest onderwerpt zich aan God.
Hij is bescheiden en dringt zich niet op de voorgrond. Dat bewijst dat hij
tot het gezelschap van de zachtmoedigen behoort en daardoor bij de Heer
Jezus van Wie zij hebben geleerd om zachtmoedig en nederig te zijn (Mt
297
Spreuken 16
11:29). Iemand is zachtmoedig als hij niet op zijn rechten staat en zichzelf
niet verdedigt als hem onrecht wordt aangedaan.
De hoogmoedigen zijn zij die in hun trots rebelleren tegen God. Zij zijn
aanmatigend en onderdrukkend. Dat er sprake is van het delen van de
buit met hoogmoedigen wijst op de druk die hoogmoedigen op de zachtmoedigen uitoefenen om mee te doen met hun kwade praktijken, met als
lokmiddel het delen in de buit. Om niet in het lokaas te bijten moeten we
een nederige, van God afhankelijke geest hebben.
De waarde van het Woord en woorden | verzen 20-24
20 Wie verstandig omgaat met het woord, zal het goede vinden,
en wie op de HEERE vertrouwt: welzalig is hij.
21 De wijze van hart wordt verstandig genoemd,
en zoetheid van lippen vermeerdert het inzicht.
22 Het verstand is voor de bezitters ervan een bron van leven,
maar de vermaning van dwazen is dwaasheid.
23 Het hart van een wijze maakt zijn mond verstandig,
en zal op zijn lippen het inzicht vermeerderen.
24 Lieflijke woorden zijn een honingraat,
zoet voor de ziel, en genezing voor de beenderen.
Een conclusie die we uit de beide versregels van vers 20 kunnen trekken, is
dat “wie verstandig omgaat met het woord ... op de HEERE vertrouwt”. Omgekeerd kunnen we zeggen dat wie op de HEERE vertrouwt, verstandig om
zal gaan met het Woord van God. Het verstandig omgaan met het Woord
is letterlijk ‘de verstandig omgaande met het woord’. Dat maakt nog wat
duidelijker dat het niet een incidenteel omgaan met het Woord is, maar dat
bedoeld wordt de dagelijkse, voortdurende omgang met het Woord van
God. Het gaat om wat God zegt en niet om wat iemand zelf zegt.
Met het Woord van God omgaan houdt in dat we luisteren naar het onderwijs ervan. Wie in die gezindheid luistert en zo met Gods Woord leeft,
“zal het goede vinden”. Hij zal er de ware betekenis van het leven in vinden,
dat is Christus. Hij is de verpersoonlijking van het goede. Hij is de Goede.
Dat het erom gaat wat God zegt en niet de persoon die hier wordt aangesproken, blijkt uit de tweede versregel. Aandacht geven aan wat God zegt,
298
Spreuken 16
houdt in dat we Hem vertrouwen. De vertrouwende is hij die voortdurend
vertrouwt. Wie dat doet, kan werkelijk “welzalig” worden genoemd. Hij
zal alle soorten van zegen ontvanGezegend is de man die op de HEERE vertrouwt,
gen (Jr 17:7). De HEERE voorziet wiens vertrouwen de HEERE is. (Jr 17:7)
door Zijn Woord in het goede voor
wie aan Zijn Woord aandacht besteedt, voor wie daar ernstig rekening
mee houdt.
Dat iemand wijs van hart is, zal blijken uit zijn spreken en zwijgen en zijn
hele gedrag (vers 21). Het zal anderen opvallen en men zal hem “verstandig”
noemen, een man van verstand, iemand die met kennis van zaken spreekt.
Zijn wijze woorden zullen hem een reputatie van bekwaamheid bezorgen
en de mogelijkheid bieden om een weldadige invloed op zijn omgeving
uit te oefenen.
Zijn manier van spreken maakt het een lust om naar hem te luisteren. Zijn
woorden zijn zoet of aangenaam. Het zijn vriendelijke woorden die met
een bepaalde sierlijkheid worden uitgesproken. Er zit geen bitterheid of
scherpte in. Wat hij zegt, bouwt de luisteraar op, het geeft hem meer inzicht in dat waarover wordt gesproken. Zijn woorden van onderwijs worden goed ontvangen, omdat ze overtuigend zijn. De wijze van hart is “geschikt om te leren” (1Tm 3:2).
De “bron van leven” die de bezitters van verstand in hun verstand bezitten
(vers 22), is hun door God gegeven. Die bron is niet alleen een verkwikking
voor de bezitters, maar ook voor allen om hen heen. De nieuwtestamentische gelovige bezit ook zo’n bron. Daarvan wordt gezegd dat het stromen
van levend water zijn die uit zijn binnenste naar anderen vloeien om hen
te verkwikken (Jh 4:14; 7:38-39). Die verkwikking kan alleen naar anderen
vloeien door de kracht van de Heilige Geest. Zo is Paulus door de kracht
van de Geest een bron van leven geweest in de verkondiging van het evangelie en in het versterken van de gelovigen (Hd 14:21-22).
Ook wij kunnen dat zijn, want ook ons is het
verstand gegeven, waardoor wij de Waarachtige kennen (1Jh 5:20). Het is het verstand dat
eerst duisternis was (Ef 4:18), maar nu door
de Geest van Christus geopend en verlicht is,
En wij weten dat de Zoon van God
gekomen is en ons [het] verstand gegeven heeft, opdat wij de Waarachtige
kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus.
Deze is de waarachtige God en [het]
eeuwige leven. (1Jh 5:20)
299
Spreuken 16
waardoor we de Schrift kunnen verstaan (Lk 24:45). Met de kennis die wij
van Hem hebben, kunnen we anderen dienen en zo voor anderen een bron
van leven worden.
Bij de dwaas is geen bron van leven aanwezig. Dwazen hebben niets anders in zich dan een bron van dwaasheid. Als er uit hun mond een vermaning of onderwijzing komt, is dat niets anders dan dwaasheid. Wie daarnaar luistert, wordt aan de dwazen gelijk.
Wie een wijs hart heeft, wordt door zijn hart onderwezen om verstandige
dingen te zeggen (vers 23). Hij zal ook weten wanneer hij moet spreken en
tegen wie. Hij spreekt niet alleen goed gekozen woorden die de ander begrijpt, maar zijn woorden zijn onderwijzend en vermeerderen het inzicht
van hem tot wie hij spreekt. Wat de wijze zegt, is niet alleen nuttig, maar
bevordert ook de groei. Er is een toename van inzicht, wat zal blijken uit
wat hij zegt.
Het hart van een wijze is een bron van woorden van wijsheid. Dat is alleen
waar van het wedergeboren hart. Als het Woord van Christus rijkelijk in
ons woont, zullen we in alle wijsheid elkaar leren en terechtwijzen met
psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Ko 3:16).
Met “lieflijke woorden” (vers 24) zullen de woorden uit het hart van de wijze
van het vorige vers bedoeld zijn. Zulke woorden hebben de zoetheid van
een honingraat (Ps 19:11; 119:103). Lieflijke woorden zijn vertroostend en bemoedigend. Het kunnen woorden zijn uit het Woord van God, of woorden
uitgesproken in een gebed of een lofprijzing. Het zijn woorden waarnaar
God graag luistert en dus ook ieder die uit Hem geboren is.
Zoals de honing in een honingraat door ijverige bijen wordt geproduceerd, zo zijn lieflijke woorden het resultaat van een continue omgang met
God in het verborgene. Wie lieflijke woorden kan spreken, heeft ijverig de
Schrift bestudeerd en kan daaruit oude en nieuwe dingen naar voren brengen tot welzijn van de luisteraars, tot bemoediging en herstel van geestelijke kracht (Mt 13:52).
We zien het weldadige effect van het gebruik van een beetje honing bij
Jonathan (1Sm 14:27). In geestelijke zin hebben zoete woorden datzelfde effect. Zoete woorden zijn geen zoetsappige woorden. Het zijn liefdevolle en
300
Spreuken 16
tegelijk duidelijke, overtuigende woorden. Zoete woorden zijn genezend
als ze voortkomen uit het onderwijs van Gods Woord.
Beenderen zijn de kracht waardoor het lichaam kan bewegen en zich kan
voortbewegen. Er komt weer geestelijke en lichamelijke kracht als we opbeurende woorden hebben gehoord. Naar woorden van profetie, dat wil
zeggen woorden die worden gesproken tot “opbouwing, vermaning en vertroosting” (1Ko 14:3), kan worden geluisterd als naar welluidende muziek
(vgl. 1Kr 25:1-6).
Het einde van een schijnbaar rechte weg | vers 25
25 Er is [soms] een weg die iemand recht schijnt,
maar het einde ervan zijn wegen van de dood.
Deze spreuk is identiek aan Spreuken 14:12. Daar staat deze spreuk in verband met schijn die bedriegt (Sp 14:11-13), met het zien naar wat voor ogen
is, terwijl de werkelijkheid anders is. Het is het afgaan op wat je ziet zonder in de gaten te hebben dat je voor gek gehouden wordt. Hier staat de
spreuk in verband met de manier waarop we ons leven invullen en waarop
het uitloopt. Het gaat erom hoe we over ons eigen leven denken en het
invullen tegenover de manier waarop God erover denkt en wil dat het
wordt geleefd.
De weg die iemand recht schijnt, kan de weg van plezier en zorgeloos genieten zijn. We zien dat die ene ogenschijnlijk rechte weg, uitloopt op talloze “wegen van de dood”. Er is keus genoeg op die ene weg, maar elke keus
daarop voert naar de dood. Het hoeft daarbij niet eens om de keus voor
een leven in grove zonden te gaan. Als er geld genoeg is, als er carrière
gemaakt kan worden, als het goed gaat in het gezin en men geeft ieder
ook nog eens het zijne, dan vindt iemand dat hij op de goede weg is. Zulke
mensen zullen bedrogen uitkomen. Het is ermee als met de man die zei: ‘Ik
beklom de ladder van succes, maar ik ontdekte dat hij tegen de verkeerde
muur stond.’
Een andere weg die iemand recht kan lijken, is die van totale vrijheid. Geef
vrije seks de ruimte in elke verhouding die men maar wil, geef de mens
het recht op leven en dood door hem toe te staan abortus en euthanasie te
301
Spreuken 16
plegen, en men zal zeggen dat dit de rechte weg van en naar geluk is. Ook
hier zal blijken dat die weg eindigt in de dood.
De brede weg van de zonde lijkt recht omdat velen erop wandelen. Maar
het is schijn, want die weg eindigt in de dood (Mt 7:13-14). De weg van de
dood wordt bewandeld door hen die hun verstand, hun gevoel of hun
geweten als maatstaf nemen en niet Gods Woord. Iemand gaat pas de weg
die echt recht is als hij op Christus vertrouwt en niet op zijn eigen inzicht,
en Hem in al zijn wegen kent (Sp 3:5-6).
Honger spoort aan tot werken | vers 26
26 De honger van de arbeider werkt ten behoeve van hemzelf,
want zijn mond dringt hem [ertoe].
Honger stimuleert een mens, prikkelt hem, dringt er bij hem op aan, oefent
druk op hem uit, om ijverig te werken Al het zwoegen van de mens is voor zijn mond
(vgl. Pr 6:7). Honger is goed en heeft en toch wordt de begeerte niet vervuld.
(Pr 6:7)
het weldadige effect dat het iemand
aanzet tot werken om geld te verdienen. Dit maakt het mogelijk om eten te
kopen waarmee de honger gestild kan worden. In het Nieuwe Testament
wordt ook diverse keren gewezen op het belang van werken, onder andere
om daardoor in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en ook
nog aan anderen te kunnen geven (2Th 3:10-12; Ef 4:28; 6:7).
In geestelijk opzicht geldt hetzelfde. Wie pas bekeerd is en dus nieuw leven heeft, zal verlangen naar geestelijk voedsel (1Pt 2:2). Geestelijke honger
zet ertoe aan om ijverig Gods Woord te onderzoeken.
De verdorven, verderfelijke, gewelddadige man | verzen 27-30
27 Een verdorven man graaft kwaad op,
en op zijn lippen is het als een verzengend vuur.
28 Een verderfelijke man brengt ruzie teweeg,
en een lasteraar maakt scheiding tussen de beste vrienden.
29 Een man van geweld misleidt zijn naaste
en brengt hem op een weg die niet goed is.
30 Hij doet zijn ogen dicht om verderfelijke dingen te bedenken,
bijt hij op zijn lippen, [dan] voert hij kwaad uit.
302
Spreuken 16
De verzen 27-30 gaan over de verdorven, verderfelijke en gewelddadige man.
Er zit een opklimming in deze verzen. Het begint met de “verdorven man”,
dat is wat deze man is in zichzelf en hoe hij te werk gaat (vers 27). Verdorven mensen bedenken manieren om mensen te belasteren. ‘Een verdorven
man’ is letterlijk een ‘man van Belial’, iemand in wie niets goeds is. De
term beschrijft diepe verdorvenheid en goddeloosheid.
Deze man is een slechte persoon, want hij “graaft kwaad op”. De betekenis
is die van het aan de oppervlakte brengen van het kwaad en zich daar ook
erg voor inspannen. Graafwerk is zwaar werk. Hij zal iemands hele dossier doornemen om iets kwaads te vinden dat hij kan gebruiken. Sociale
media zijn een bijvoorbeeld van een breed en diep ‘graafterrein’, waarbij
ook nog bepaalde gegevens zodanig gemanipuleerd kunnen worden, dat
ze het kwaadaardige doel dienen dat de verdorven man voor ogen heeft.
Wat hij aan kwaad opgraaft, ongeacht of het waar is of een leugen, strooit
hij als zaad uit met “zijn lippen”. Zijn spreken is als “een verzengend vuur”,
wat wijst op het verwoestende effect van zijn woorden. Jakobus spreekt
over de tong als “een vuur, de wereld van de ongerechtigheid” en vervolgt: “De
tong is onder onze leden gesteld als dat wat het hele lichaam bevlekt en de loop van
de natuur in vlam zet en door de hel in vlam gezet wordt” (Jk 3:6).
De verdorven man van vers 27 is in vers 28 de “verderfelijke man”. Hij is
een man van onwaarheden en leugens en “een lasteraar”. Openlijke aanvallen werken niet, dus kiest hij voor het fluisteren van leugen en laster,
verdachtmakingen, halve waarheden. De verderfelijke man veroorzaakt
ruzie en brengt zelfs scheiding tussen de beste vrienden.
Hij kan zelf geen vrienden maken en kan het niet uitstaan dat er vriendschap tussen anderen is. Om deze reden start hij een lastercampagne. Hij
lastert bij de een over de ander en zaait twijfel en wantrouwen tussen beiden. Hij vertelt een leugen over iemand waarvan hij weet dat het zal worden doorverteld. Daarbij houdt hij rekening met het feit dat het bij het
doorvertellen steeds erger wordt. Daarom wordt hij ook een “verderfelijke
man” genoemd, omdat hij goede relaties verderft.
In vers 29 is de verdorven en verderfelijke man van de vorige verzen “een
man van geweld”, ‘een man van hamas’, geworden. De vrienden zijn door
zijn lasterpraat van elkaar gescheiden, dat onheil heeft hij al gesticht. Maar
303
Spreuken 16
daarmee is hij niet tevreden. Ze moeten ook worden gedood. Het blijft niet
bij praten, maar hij gebruikt geweld.
Hij is tevens een misleider, die anderen wil beïnvloeden om zich bij hem
aan te sluiten. De man van geweld zal mensen in zijn omgeving willen beïnvloeden om het door hem geplande geweld te begaan (Sp 1:10-14; 2:12-15).
Hij wil zijn naaste brengen “op een weg die niet goed is”, dat wil zeggen dat
hij hem wil binnenbrengen in het criminele circuit.
Om het doel van vers 29 te bereiken bedenkt hij “verderfelijke dingen” en
vervolgens “voert hij het kwaad uit” (vers 30). Hij is zo aan het kwaad toegewijd, dat zijn lichaamstaal zijn kwade bedoelingen niet kan onderdrukken, maar die verraadt. Gezichtsuitdrukkingen maken vaak duidelijk of
iemand iets kwaads in de zin heeft (Sp 6:13-14). Hier worden twee uitdrukkingen genoemd: de ogen dichtdoen en op de lippen bijten.
Iemand doet zijn ogen dicht wanneer hij geconcentreerd aan iets wil denken zonder te worden afgeleid. Zo is de verdorven, verderfelijke, gewelddadige man helemaal geconcentreerd op het kwaad. Hij ziet het voor zich
hoe het gaat gebeuren. Op de lippen bijten wil zeggen dat iemand zich
inhoudt om geen uiting te geven aan zijn gevoelens, hetzij om te lachen
hetzij om in woede uit te barsten. Hier wijst het op verborgen kwade bedoelingen die hij op het punt staat uit te voeren.
Grijsheid, geduld en zelfbeheersing | verzen 31-32
31 Grijsheid is een sierlijke kroon,
ze wordt gevonden op de weg van de gerechtigheid.
32 Een geduldig [man] is beter dan een dappere held,
en wie zijn geest beheerst, is [beter] dan wie een stad inneemt.
Als iemand grijs haar heeft en daarmee “een sierlijke kroon” draagt, is dat
een bewijs dat hij de weg van de gerechtigheid bewandelt en die tot nu toe
heeft bewandeld. Gerechtigheid wordt beloond met een lange levensduur
(vgl. Ps 92:14; Lk 1:5-7). Dit is weer de algemene strekking van dit boek. De
algemene betekenis van gerechtigheid in Spreuken is dat de goddeloze niet
lang leeft en vroegtijdig aan zijn einde komt en dat de rechtvaardige lang
leeft. Maar dat wil niet zeggen dat het voor iedereen in alle gevallen geldt.
De grijsheid van een goddeloos levende oudere is geen sieraad, en iemand
304
Spreuken 16
kan sterven voordat de eerste grijze haren gezien worden, terwijl hij de
weg van de gerechtigheid heeft bewandeld.
Het moet de grootste zorg van ouderen zijn om “op de weg van de gerechtigheid” te blijven. Als in hun ouderdom gezien wordt dat zij met God hebben
gewandeld en dat nog steeds doen, is hun “grijsheid ... een sierlijke kroon”
voor hen. Salomo zegt dit in de eerste plaats tegen de jongeren. Jongeren
zijn geneigd vooral jeugdige kracht als een sierlijke kroon te zien, waarbij
ze ouderen soms vanwege hun lichamelijke zwakheid verachten. Gods
Woord verbiedt dat en eist daarvoor in de U moet opstaan voor iemand met
plaats respect voor ouderen (Lv 19:32). Wie grijze haren en eer bewijzen aan een
zich daaraan houdt, toont respect voor Gods oudere. Uw God moet u vrezen. Ik
ben de HEERE. (Lv 19:32)
verkiezing van gerechtigheid boven jeugdige
kracht.
Maar dit woord is niet alleen voor jongeren belangrijk. Voor ouderen is het
van belang dat zij zich die ‘sierlijke kroon’ waardig gedragen. Laten oude
gelovigen oude discipelen zijn (Hd 21:16). Daardoor geven zij de jongeren
aanleiding hen te respecteren. Het ligt in dezelfde lijn als wat tegen Timotheüs wordt gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat niemand hem vanwege
zijn jeugdige leeftijd veracht (1Tm 4:12). Los daarvan is het altijd op zijn
plaats dat jongeren ouderen met respect behandelen, ook als een oudere
zich niet waardig gedraagt (Gn 9:20-27).
Evenals grijsheid boven jeugdige kracht gaat (vers 31), is geduld beter dan
lichamelijke kracht (vers 32). Geduld is een eigenschap van God (Ex 34:6; Na
1:3) en een onderdeel van de vrucht van de Geest (Gl 5:22). Iemand is “een
dappere held” bij een bepaalde gelegenheid in een bepaald geval, maar “een
geduldige [man]” is beter, want hij laat niet alleen bij bepaalde gelegenheden, maar voortdurend deze Goddelijke eigenschap zien.
“Wie zijn geest beheerst”, of zijn geest ‘controleert’, of zichzelf beheerst, bewijst dat hij beter is “dan wie een stad inneemt”. Een stad innemen na een
kortere of langere belegering is een daad waarbij slachtoffers vallen. Zelfbeheersing of zelfoordeel doet niemand kwaad, maar spaart juist levens.
Het is tot zegen voor anderen en tot zelfbescherming.
Een vrome man zei eens tegen de koning: ‘U bent de dienaar van mijn
dienaar.’ Hij bedoelde daarmee: ‘U bent de slaaf van uw boze neigingen,
305
Spreuken 16
terwijl ik de meester ben van mijn boze neigingen’. Het hart is een slagveld. De boze neigingen die erin huizen, zijn dodelijke vijanden. Voor de
gelovige zijn het overwonnen vijanden. Waar het om gaat, is de boze neigingen te doden zodra ze zich willen laten gelden (Ko 3:5), dat wil zeggen
dat ze direct in zelfoordeel onschadelijk worden gemaakt. Dat doen we
door ze te zien als geoordeeld in Christus op het kruis. De ware kracht om
te overwinnen ligt in het kennen van onze positie in Christus. In Hem zijn
wij meer dan overwinnaars (Rm 8:37).
De mens wikt, God beschikt | vers 33
33 Het lot wordt in de schoot geworpen,
maar elke beslissing daardoor komt van de HEERE.
Dit vers gaat over de praktijk van het zoeken naar Goddelijke leiding door
het lot te werpen. Wat door het lot wordt beslist, is uiteindelijk de beslissing van de HEERE. Zelfs als ongelovigen het doen, staat Hij daarboven.
Hij bepaalt de gang van zaken. Niets gebeurt buiten Hem om, zonder Zijn
wil. Hij is bij alles betrokken en het gebeurt overeenkomstig Zijn raad. Wij
zien overal Zijn hand in, een hand die alle gebeurtenissen met wijsheid
bestuurt. We zien dus dat het hoofdstuk eindigt zoals het begon, met een
woord over Gods soevereiniteit.
In het Oude Testament werd het lot onder andere geworpen om
−−
−−
−−
−−
−−
de dienst in de tempel te regelen (1Kr 24-25);
de waarheid aan het licht te brengen (1Sm 14:41);
overtreders op te sporen (Jz 7:16);
geschillen te laten ophouden (Sp 18:18);
het land Kanaän onder de stammen te verdelen (Nm 26:55).
De laatste vermelding van het gebruik van het lot in de Schrift staat in verband met de vraag wie Judas Iskariot als apostel moest opvolgen (Hd 1:26).
De christen heeft het lot niet nodig, want hij heeft de Heilige Geest in zich
wonen, Die hem in de hele waarheid leidt (Jh 16:13). Hij heeft ook het complete Woord van God tot zijn beschikking waarin hij de wil van God kan
leren kennen. Daarbij staat hem het gebed ter beschikking. Hij mag rechtstreeks tot God als zijn Vader naderen om Hem te vragen naar Zijn wil.
306
Spreuken 17
Rust, erven en louteren | verzen 1-3
1 Beter een droog stuk [brood] met rust erbij,
dan een huis vol geslachte dieren met onenigheid.
2 Een verstandige dienaar zal heersen over een zoon die beschaamd maakt,
te midden van de broers zal hij in de erfenis delen.
3 Een smeltkroes is er voor het zilver en een oven voor het goud,
maar de HEERE beproeft de harten.
Het contrast in vers 1, weergegeven in een “beter ... dan” constructie, is eenvoudig en begrijpelijk. De wijze zal ermee instemmen dat armoede met
vrede beter is dan welvaart met strijd (vgl. Sp 15:16-17). Hij geeft de voorkeur aan “rust”, terwijl er niet meer is dan “een droog stuk [brood]” om de
honger mee te stillen, boven “onenigheid”, terwijl er een overvloed aan eten
is. Het “droog stuk [brood]” is brood zonder iets wat het gemakkelijker en
smakelijker maakt om het door te slikken (vgl. Ru 2:14; Jh 13:26).
Een karige maaltijd “met rust erbij” wil zeggen dat zij die daaraan deelnemen voldoening vinden in de gemeenschap met God en met elkaar. Daardoor wordt de karige maaltijd een feestmaaltijd. Dat is beter dan “een huis
vol geslachte dieren” waarbij zij die daaraan deelnemen met elkaar overhoop liggen. Daardoor wordt het feestmaal ondergedompeld in bitterheid.
Overvloed brengt vaak een verslechtering van waarden en normen met
zich mee, met als gevolg een toename van jaloersheid en ruzie.
Het lijkt hier om offerdieren te gaan die in de tempel, Gods huis, als vredeoffers zijn gebracht, en waarvan de offeraars een deel mochten eten samen
met anderen (Lv 3; 7). Het hebben van onenigheid tijdens het eten van het
vredeoffer is in strijd met het karakter ervan. Het vredeoffer is juist een
uiting van eenheid. In de gemeente in Korinthe deed zich een dergelijke situatie voor. De gelovigen voelden zich geestelijk rijk, maar onderling was
er verdeeldheid. Paulus vermaant hen daarover (1Ko 11:17-34).
307
Spreuken 17
De spreuk in vers 2 gaat over “een verstandige dienaar” die in de dienst voor
zijn heer goed gebruikmaakt van al zijn capaciteiten. Tegenover de manier
van doen van de dienaar staat de manier van doen van de zoon van die
heer. De zoon leeft een goddeloos leven. Zijn vader schaamt zich daarover.
Hij onterft zijn zoon en maakt in diens plaats de dienaar tot mede-erfgenaam van de broers, wat betekent dat hij hem als zoon aanneemt. Daardoor krijgt de dienaar een plaats boven de onterfde zoon, met als gevolg
dat hij over de zoon heerst.
Het is een bemoediging voor allen die trouw zijn in hun werk. Trouw
wordt beloond met een positie van heersen en met het delen in de erfenis
van de familie. Iemand die in nederigheid trouw dient, wordt geplaatst
boven iemand die een bepaalde positie heeft, maar zich daarin onwaardig
gedraagt.
De eerste versregel van vers 3 maakt duidelijk wat de bedoeling van de
tweede versregel is. Zoals in “een smeltkroes” en “een oven” respectievelijk
zilver en goud worden verhit om die edelmetalen zuiverder te maken, zo
beproeft de HEERE de harten (Ml 3:2-4; 1Pt 1:6-7; vgl. Js 48:10; Zc 13:9). God
onderzoekt elke gedachte en elk motief. Die onderzoekingen en beproevingen zijn altijd tot vermeerdering van de waarde van hem die gezuiverd
wordt.
God wil door de hitte van beproevingen het hart van de Zijnen zuiveren
van alles wat verhindert om Christus zichtbaar te maken. De Godvrezende
vraagt ook zelf aan God om dat te doen
Beproef mij, HEERE, ja, stel mij op de proef,
(Ps 26:2). In die gezindheid zijn we in toets mijn nieren en mijn hart. (Ps 26:2)
staat het vredeoffer te eten met rust (vers
1) en zijn we waardige erfgenamen (vers 2).
Luisteren naar leugen bewerkt bespotting | verzen 4-5
4 Een kwaaddoener slaat acht op bedrieglijke lippen,
een leugenaar hoort een verderfelijke tong aan.
5 Wie de arme bespot, smaadt diens Maker,
wie zich verblijdt over [iemands] ongeluk, zal niet voor onschuldig
gehouden worden.
308
Spreuken 17
“Een kwaaddoener” en “een leugenaar” Iets verschrikkelijks, iets afschuwelijks
luisteren graag naar leugens en ver- gebeurt er in het land:
de profeten profeteren leugens,
derfelijk gepraat (vers 4; vgl. Jr 5:30-31). de priesters heersen door hun handen,
Waarover het hier gaat, is dat zij die en Mijn volk heeft het graag zo.
wat zult u doen aan het einde hiervan?
naar dergelijk gepraat luisteren met Maar
(Jr 5:30-31)
hetzelfde sop overgoten zijn als zij die
dit gepraat laten horen. De “lippen” en de “tong” betekenen spreken; de
kwalificaties “bedrieglijk” en “verderfelijk” zeggen dat dit spreken verwoestingen aanricht.
De mensen die naar roddels luisteren zijn net zo schuldig aan die roddels
als degenen die ze vertellen. Als er geen luisteraars waren, waren er ook
geen roddels. Luisteraars naar roddels helpen de roddels in stand te houden. Zo is het met roddelbladen. Als er geen kopers waren, waren er geen
roddelbladen. De kopers van roddelbladen zijn net zulke erge roddelaars
als de samenstellers en uitgevers ervan.
En hoe is het met ons? Genieten wij ook van programma’s waarin leugen
en bedrog als amusement worden gepresenteerd en op die manier worden
verheerlijkt? Als wij blijven kijken en niet wegdraaien, dat wil zeggen het
programma uitzetten, zijn wij hetzelfde als de mensen die hier kwaaddoener en leugenaar worden genoemd.
Het bespotten van de arme gebeurt omdat hem een ongeluk is overkomen,
waardoor hij arm is geworden (vers 5). Dat blijkt uit de tweede versregel.
Iedereen die een arme bespot, minacht diens en zijn eigen Maker en zal
daarom worden gestraft. De mens is immers naar Zijn beeld gemaakt (Gn
1:26-27; Jk 3:5). De tweede versregel verklaart dat zo iemand “niet voor onschuldig gehouden worden” zal, maar zal worden gestraft.
De bespotting van de arme uit zich in leedvermaak over het ongeluk dat
hem heeft getroffen. Iemand kan blij zijn over de ellende die een ander
treft. Het versmaden van de Maker kan worden gezien als een minachtende opmerking aan Gods adres, met als inhoud dat Hij die arme niet voor
dat ongeluk heeft kunnen bewaren. Behalve dat God wordt gesmaad,
krijgt ook de arme de volle laag. De spotter geniet ervan dat de arme in de
ellende is terechtgekomen. Hij wrijft hem zout in zijn vele wonden door
309
Spreuken 17
hem voor te houden dat hij zijn armoede aan zichzelf, zijn eigen falen, te
wijten heeft.
De Edomieten hebben leedvermaak gehad Want zo zegt de Heere HEERE:
over het ongeluk dat Israël was overkomen. Omdat u in de handen geklapt en
met de voeten gestampt hebt, en u
De profeet Obadja laat zien dat zij niet voor in al uw leedvermaak zich van harte
onschuldig worden gehouden. God belooft verblijdde over het land van Israël,
daarom, zie, Ik zal Mijn hand tegen u
dat Hij de Edomieten zal straffen (Ob 1:12-16). uitstrekken en u als buit geven aan de
Hetzelfde geldt ook voor Amon (Ez 25:6-7). heidenvolken. Ik zal u uitroeien uit de
volken en u verdelgen uit de landen,
Job zei dat hij van dergelijk gedrag vrij was Ik zal u wegvagen. Dan zult u weten
(Jb 31:29). Hoe is onze reactie op het ongeluk dat Ik de HEERE ben. (Ez 25:6-7)
dat iemand treft en dan vooral iemand aan wie wij een hekel hebben?
Eer in de geslachten | vers 6
6 Kleinkinderen zijn de kroon van de ouderen,
en het sieraad van kinderen zijn hun vaders.
Het is een eer voor een man als hij zolang leeft, dat hij kinderen en kleinkinderen ziet die ieder hun eigen generatie dienen op de manier die God
wil (Ps 128:6; Gn 50:23; vgl. Hd 13:36). Als de generaties elkaar waarderen en
in het goede navolgen, is er harmonie. Er ligt nadruk op de verantwoordelijkheid van (groot)ouders voor hun (klein)kinderen. De volgende generatie wordt eraan herinnerd om met respect naar de vorige generaties terug
te kijken.
In wat hier wordt gezegd, wordt de ideale situatie voorgesteld. We weten
dat de wereld vol is van eigenwillige ouders en weerspannige kinderen
die niet kunnen terugzien op een gelukkige jeugd. Maar voor elke nieuwe
generatie ligt de uitdaging om die trend te doorbreken. Dit vers is een stimulans om daaraan te werken.
Kinderen kunnen ervoor zorgen dat hun kinderen aan hen als Godvruchtige ouders en aan hun ouders als Godvruchtige grootouders kunnen denken. De kinderen zullen zich niet voor hun ouders en grootouders schamen, maar er juist dankbaar van getuigen dat zij zo’n “sieraad” hebben. Dat
kan weer tot gevolg hebben dat de kinderen van hun kinderen in de weg
van de Heer gaan. De lijn naar beneden van kinderen en kindskinderen, de
geslachtslijn naar beneden, is de glorie van de ouderdom; de lijn naar bo310
Spreuken 17
ven van ouders en grootouders, de geslachtslijn naar boven, is het sieraad
van hun kinderen ofwel hun nakomelingen.
Twee dingen die niet bij elkaar passen | vers 7
7 Een lip [die] voortreffelijke [dingen spreekt], past niet bij een dwaas,
hoeveel te minder een vals woord bij een aanzienlijke.
Het onderwijs van dit vers is dat, zoals we uit de mond van dwazen geen
voortreffelijke uitspraken verwachten, we zeker geen vals woord van een
aanzienlijke verwachten. Als een dwaas voortreffelijke dingen spreekt,
is dat als een vlag op een modderschuit. Normaal braakt hij de grootste
dwaasheid uit en ineens laat hij prachtige uitspraken horen. Dan ‘kraakt’
het in onze oren. Het doet denken aan het spreekwoord ‘als de vos de
passie preekt, boer pas op je kippen’, dat wil zeggen wanneer een sluwe
persoon mooie praatjes verkoopt, voert hij wat in zijn schild. Zijn woorden
zijn niet in overeenstemming met zijn karakter.
Omgekeerd is het zo, dat een vals woord niet bij een aanzienlijk iemand
hoort. Bij zo iemand horen geen woorden die een ander benadelen. Met
een aanzienlijk iemand wordt een leider of een vorst bedoeld, iemand die
een bepaalde status heeft en op wie men vertrouwt. Bij zijn status past de
erecode van waarachtigheid en geen vals woord. Leugens horen gewoon
niet bij hem.
Steekpenningen brengen overal voorspoed | vers 8
8 Een [omkoop]geschenk is in de ogen van de bezitters ervan een sierlijke
steen;
waarheen hij zich [ook] wendt, hij zal voorspoedig zijn.
De betekenis is dat “een [omkoop]geschenk” werkt als een toversteen waardoor “de bezitters” die daarvan gebruikmaken, overal in hun voornemen
slagen en voorspoedig zijn. Het woord dat hier voor ‘geschenk’ wordt gebruikt, is een ander woord dan het woord dat wordt gebruikt voor een
belangeloze gift. Daarom is er terecht omkoopgeschenk van gemaakt, want
dat is de betekenis ervan. Wij spreken over ‘steekpenningen’ of ‘smeergeld’.
311
Spreuken 17
“Een sierlijke steen” is zo aantrekkelijk voor degene aan wie de bezitter ervan die steen voorhoudt, dat deze de verleiding niet kan weerstaan de
steen aan te nemen en in ruil daarvoor het gevraagde te geven. Er gaat een
bezwering van uit naar de ontvanger, waardoor alle weerstand wegsmelt.
Een omkoopgeschenk opent deuren die anders gesloten zouden blijven,
alsof er een toverformule is uitgesproken.
De spreuk toont de werking van een omkoopgeschenk aan zonder commentaar te geven. Het is geen aanbeveling tot het gebruik van steekpenningen. De wet verbiedt duidelijk het aannemen van steekpenningen (Ex
23:8). Wat Salomo zegt, is de realiteit vanuit het gezichtspunt van iemand
die de steekpenning geeft: op deze manier werkt het. Het is een steen die
geluk brengt, een steen die magische eigenschappen heeft en als een bezwering werkt. Het is een ‘gelukssteen’.
Toedekken tegenover oprakelen | vers 9
9 Wie de overtreding toedekt, zoekt liefde,
maar wie de zaak weer oprakelt, maakt scheiding tussen de beste
vrienden.
Deze spreuk gaat over het contrast tussen “wie de overtreding toedekt” en
“wie de zaak weer oprakelt”, of de zaak herhaalt, door deze aan een ander
door te vertellen. De eerste bevordert de “liefde” en de tweede “maakt scheiding tussen de beste vrienden”. Vriendschap vereist het vermogen om een
overtreding toe te dekken, die te vergeven en te vergeten. Als dat niet gebeurt, is dat het einde van de beste vriendschappen. Het oprakelen van
het verleden en daarop blijven hameren heeft heel wat vriendschappen en
huwelijken verwoest.
De ware vriend zal uit liefde het verkeerde begraven in plaats van een
campagne te voeren waarin hij de zaak doorvertelt aan wie het maar wil
horen. Oprakelen is een activiteit die liefde en vertrouwen vernietigt en
daardoor vernietigt wat het verdient om te bewaren. Toedekken betekent
niet dat een overtreding wordt doodgezwegen of genegeerd, maar dat er
niet met anderen over wordt gesproken, dat het niet wordt doorverteld.
“Liefde bedekt een menigte van zonden” (1Pt 4:8). Dat heeft ieder kind van God
mogen ervaren, want door de liefde van de Heer Jezus, die Hij heeft laten
312
Spreuken 17
zien op het kruis van Golgotha, zijn zijn zonden bedekt. Ze bestaan voor
God niet meer. Dat betekent niet dat God ze door de vingers ziet, maar dat
Hij ze vergeeft en toedekt als er berouw en bekering is. Het toedekken van
de overtreding gebeurt na belijdenis, waarna God vergeeft. In navolging
van Hem mogen wij zo handelen als iemand tegen ons een overtreding
begaat (Ef 4:32-5:2).
Als tucht niet werkt, volgt oordeel | verzen 10-11
10 Een bestraffing werkt dieper in op een verstandige,
dan een honderdtal [stok]slagen op een dwaas.
11 Een opstandige zoekt slechts het kwade,
en er zal een meedogenloze bode naar hem toe gestuurd worden.
Het bedekken van een overtreding (vers 9) betekent niet dat de overtreding
niet aan de kaak wordt gesteld. Dit gebeurt door de overtreder met zijn
overtreding te confronteren, hem daarvoor te bestraffen. “Een verstandige”
zal van de bestraffing profiteren, maar de dwaas niet (vers 10).
Dit vers contrasteert de verstandige en de dwaas in hun reactie op een bestraffing. Wie verstandig is en vernederd wordt door een bestraffing, zal
ervan leren. Maar op een dwaas zullen zelfs “een honderdtal [stok]slagen”
geen indruk maken. Stokslagen komen neer op zijn rug, maar ze veranderen zijn hart niet; hij blijft een dwaas.
Het verschil tussen een verstandige en een dwaas wordt vooral duidelijk door de manier waarop er op een bestraffing wordt gereageerd. De
bestraffing die Petrus kreeg, zowel van de Heer Jezus als van Paulus (Mt
16:23; Gl 2:11-15), werkte diep op hem in. Het bewerkte geen wrok, maar hij
leerde ervan. Maar de vele en heftige plagen die over Egypte kwamen, deden de farao niet van gedachten veranderen (Ex 7-12). Hij bleef een dwaas
en kwam in zijn dwaasheid om.
“Een opstandige” (vers 11) is volledig ongevoelig voor tucht. Hij leeft in opstand tegen God en zijn naaste. Als een toegewijde volgeling van de grote
opstandeling tegen God, de duivel, is hij erop uit om onrust en oproer
te veroorzaken. Er staat hem niets anders voor ogen dan “het kwade”; hij
zoekt er bewust naar.
313
Spreuken 17
Deze opstandeling zal worden opgezocht door “een meedogenloze bode” die
speciaal naar hem toe wordt gestuurd met het doel hem te doden. Het is
een zaak van oorzaak en gevolg. Opstandige mensen hebben geen ander
doel dan het kwade te zoeken. Het gevolg ervan is dat vergelding wordt
gezonden in de vorm van een genadeloze bode. Deze uitdrukking kan verwijzen naar een meedogenloze boodschapper die de koning stuurt; hij kan
ook verwijzen naar stormen, een ziekte, of een ongeluk als Gods boodschapper van vergelding.
Benaja was een bode die erop werd uitgestuurd om de tegenstanders van
David en Salomo te doden (1Kn 2:13-46). Iemand die slechts het kwade
zoekt, staat niet open voor iets goeds. Daarom moet er met hem op die
manier worden gehandeld.
Waarschuwingen tegen dwaasheid | verzen 12-13
12 Laat iemand een beer die van jongen beroofd is, [maar] tegenkomen,
maar niet een dwaas met zijn dwaasheid.
13 Wie kwaad voor goed vergeldt,
het kwaad zal van zijn huis niet wijken.
Het is gevaarlijker om een dwaas tegen te komen die zich bezighoudt met
dwaasheid, dan “een beer die van jongen beroofd is” (vers 12). De mens, die
wordt verondersteld intelligent en rationeel te zijn, is in zijn dwaasheid
gevaarlijker dan de beer die naar zijn instinct handelt (2Sm 17:8; Hs 13:8). De
dwaas is totaal blind voor zijn dwaasheid en handelt in domme verblinding. De les is: kom niet in de buurt van die beer en zeker niet in de buurt
van een dwaas.
Wij onderschatten vaak het enorme gevaar van dwaasheid. Dwaasheid is
het buitensluiten van God. Het houdt in dat de waarschuwingen van God
als een grap worden beschouwd, zoals de schoonzoons van Lot deden (Gn
19:14). Dat brengt een mens in een veel groter gevaar dan welk aards gevaar ook. Van een beer weet je wat je moet verwachten, van een dwaas
weet je dat vaak niet.
Adam is de eerste op wie vers 13 ten volle van toepassing is. Hij heeft al
de goedheid van God met kwaad vergolden. Daarom is er kwaad over
zijn huis, dat wil zeggen over zijn hele nageslacht, gekomen dat tot van314
Spreuken 17
daag niet is geweken. Het kwaad wijkt alleen als het wordt beleden. Dan
gebeurt het omgekeerde: God vergeldt goed voor kwaad voor ieder die
gelooft.
Het vers is algemeen van toepassing op ieder mens die kwaad voor goed
vergeldt, ook op de gelovige, zonder te zeggen of God direct het kwaad op
hem laat terugkomen of dat pas later doet. David heeft ondervonden dat
Saul het goede dat hij voor hem heeft gedaan met kwaad heeft vergolden.
Nabal heeft hetzelfde tegenover David gedaan. Maar David heeft ook zelf
kwaad voor goed vergolden toen hij Uria liet vermoorden, terwijl Uria
hem met volle toewijding diende. Daarom is het kwaad niet van zijn huis
geweken (2Sm 12:9-12).
Bovenal hebben de Joden de Heer Jezus kwaad voor goed vergolden. Dat
horen we als Hij zegt: “Zij hebben kwaad over Mij gebracht in plaats van goed
en haat in plaats van Mijn liefde” (Ps 109:5; 35:12). Als gevolg daarvan is het
kwaad niet van het huis van Juda geweken. De Heer heeft Zijn discipelen
voorgehouden – en daarmee houdt Hij het ook ons voor – dat zij, net als
Hij dat deed, andersom moeten handelen: “Hebt daarentegen uw vijanden
lief, en doet goed” (Lk 6:35). Voor ons geldt in dit verband nog de volgende
aansporing: “Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade
door het goede” (Rm 12:21).
Voorkom erger | vers 14
14 Het begin van een ruzie is [alsof] iemand water de vrije loop geeft.
Stop daarom de onenigheid, voordat ze [echt] losbarst.
Conflicten moeten worden gestopt voordat ze uit de hand lopen. Dat is
wat deze spreuk ons voorhoudt. Het beeld is dat van een klein lek, bijvoorbeeld in een dam, waardoor langzaam water begint te stromen. Als
er niet snel wordt ingegrepen, zal het lek groter en een groot gat worden.
De ramp van de overstroming die volgt, is niet te overzien. We kunnen dit
toepassen op een ruzie die moet worden opgelost, omdat het anders kan
uitdraaien op een rechtszaak. Als er naar de rechter wordt gegaan, kan dat
misschien een juridische overwinning betekenen, maar tegelijk krijgt de
ruzie een permanent en niet meer te herstellen karakter.
315
Spreuken 17
Een ruzie begint vaak om een kleinigheid. Als men dat niet direct en goed
oplost, kan die uitgroeien tot een oorlog. Het beste is om er zelf mee op
te houden en niets meer terug te zeggen. Als beide partijen op hun gelijk
blijven hameren, loopt het uit de hand. Het is als een klein vonkje dat een
enorme brand veroorzaakt als het vonkje niet snel wordt uitgetrapt. In
het begin van de gemeente was er onenigheid tussen twee groepen van
weduwen. Voordat het op een echte ruzie uitdraaide, hebben de twaalf
apostelen deze onenigheid gestopt door een wijs besluit (Hd 6:1-6).
God haat verdraaiing van het recht | vers 15
15 Wie de goddeloze vrijspreekt en wie de rechtvaardige schuldig verklaart,
zijn voor de HEERE een gruwel, allebei.
In de rechtspraak is het zaak dat het recht wordt gehandhaafd, dat wil
zeggen dat de goddeloze wordt geoordeeld en de rechtvaardige wordt
vrijgesproken. Als dat wordt omgedraaid en een rechter “de goddeloze vrijspreekt” en “de rechtvaardige schuldig verklaart”, dan is zowel het een als het
ander “voor de HEERE een gruwel” (vgl. Js Wee hun die het kwade goed noemen
5:20). De duidelijkste en meest afschuwelijke en het goede kwaad; (Js 5:20a)
illustratie van deze spreuk zien we in het
‘proces’ tegen de Heer Jezus. Pilatus heeft de goddeloze Barabbas vrijgesproken en de Rechtvaardige schuldig verklaard (Mt 27:24-26).
Het grote wonder van de genade van God is dat de eerste versregel op
God Zelf van toepassing is. De brief aan de Romeinen laat deze versregel van
Gods kant zien op grond van het werk van Christus. God spreekt de goddeloze vrij op basis van gerechtigheid. Hij heeft de Rechtvaardige schuldig
verklaard door Hem de straf van de goddeloze toe te rekenen, waardoor
Hij de goddeloze kan rechtvaardigen: “Maar hem die niet werkt, maar gelooft
in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid” (Rm 4:5).
Een dwaas heeft geen verstand | vers 16
16 Waarom toch zou er in de hand van een dwaas geld zijn
om wijsheid te kopen, terwijl hij geen verstand heeft?
316
Spreuken 17
Een dwaas is een dwaas omdat hij niet naar God zoekt, terwijl dat eerst
nodig is om wijs te kunnen worden. De dwaas heeft geen interesse in het
verkrijgen van wijsheid op de manier waarop die moet worden verkregen.
Geld heeft in dit geval geen enkele waarde, het stelt niets voor, want wat
nodig is – een relatie met God –, kan niet worden gekocht. Hij kan wel de
reputatie van de wijze willen hebben, maar hij kan niet aan de vereisten
ervan voldoen, want hij mist het verstand, het geestelijke verstand, ervoor.
Simon de tovenaar, die de gave van de Heilige Geest voor geld wilde kopen, was zo’n dwaas (Hd 8:18-19).
In de vraag klinkt verbazing en verontwaardiging. Er wordt in feite gezegd dat het onzinnig is dat een dwaas geld in handen heeft om wijsheid
te kopen want hij heeft geen hersens. Hij zou wijsheid niet eens herkennen
als hij die zag.
Echte vriendschap | vers 17
17 Een vriend heeft te allen tijde lief,
en een broeder wordt in benauwdheid geboren.
De liefde van een echte vriend is constant. Zijn liefde verandert niet mee
met de omstandigheden. Hij is een vriend in voor- en tegenspoed, in goede tijden en in tijden dat de vriendschap op de proef wordt gesteld. Christus laat zien dat Hij zo’n vriend is Die altijd onder alle omstandigheden
liefheeft (Jh 13:1). Hij noemt ons Zijn “vrienden” (Jh 15:14-15). Ook noemt Hij
ons “broeders” (Jh 20:17; Hb 2:11-12). Er staat overigens nergens in de Schrift
dat Zijn volgelingen Hem ‘vriend’ of ‘broeder’ noemen. Daarom zullen wij
Hem ook niet zo noemen. Hij is ver boven ons verheven.
Vriendschap houdt in dat gedachten worden gedeeld. Vrienden zijn er
voor elkaar en helpen elkaar altijd (Lk 11:5-8). Een broeder is een bloedverwant. Er is een familierelatie. Ruth en Naomi en ook David en Jonathan
laten zien wat vriendschap en familieverwantschap voor de praktijk betekent, in het bijzonder in tijden van benauwdheid.
Het is volmaakt waar van de Heer Jezus, Die als een vriend met ons Zijn
gedachten deelt, en Die als een broeder voor ons in de hemel is om ons
bij te staan in onze moeilijkheden, die Hij uit eigen ervaring kent. Dat een
317
Spreuken 17
broeder in benauwdheid geboren wordt, wil zeggen dat juist als we “in
benauwdheid” zijn, wij een beroep doen op Hem.
Alleen een dwaas stelt zich borg | vers 18
18 Een mens zonder verstand bevestigt [iets] met handslag
[en] stelt zich borg voor zijn naaste.
Het is dwaas om zekerheid te bieden voor garanties aan iemand die zich
in de schulden heeft gestoken (vgl. Sp 6:1-5). Iets “met handslag” bevestigen
wil zeggen dat het beloofd is. Het is als het zetten van een handtekening
onder een afspraak, waarmee de belofte wordt bevestigd. Iemand die zich
borg stelt voor zijn naaste, is “een mens zonder verstand”. Je weet immers
maar nooit waar je voor komt te staan. De schuld kan wel zo groot zijn, dat
die onbetaalbaar is.
Wat de Heer Jezus deed toen Hij Zich borg stelde, kan vanuit menselijk
oogpunt ‘zonder verstand’ lijken, maar dat was het niet. Hij wist namelijk
hoe hoog de prijs was en Hij wist dat Hij die kon betalen. Het herinnert
ons aan de uitspraak in de brief aan Filémon waar de apostel Paulus als een
echte navolger van de Heer Jezus zich tegenover Filémon ten aanzien van
Onésimus ook als borg aanbiedt (Fm 1:18).
Ruzie liefhebben komt uit een verkeerd hart | verzen 19-20
19 Wie overtreding liefheeft, heeft ruzie lief,
wie zijn deur verhoogt, zoekt ondergang.
20 Wie verkeerd van hart is, zal het goede niet vinden,
en wie vals van tong is, valt in het kwaad.
We kunnen “door een overtreding overvallen” (Gl 6:1) worden zonder die
overtreding lief te hebben. Iemand anders kan ons dan terechtbrengen.
Maar “wie overtreding liefheeft” (vers 19), bezit een verdorven geest. Zijn optreden laat zien dat hij ruzie liefheeft. Een overtreding heeft gevolgen voor
onderlinge verhoudingen. Wie ervan houdt om te overtreden, heeft een
voorkeur voor ruzie. Door zijn verderfelijke gepraat zet hij voortdurend
goede relaties onder druk.
De betekenis van “wie zijn deur verhoogt” is niet helemaal duidelijk. In het
verband waarin deze uitdrukking wordt gebruikt, lijkt de deur hier ‘de
318
Spreuken 17
mond’ voor te stellen. De betekenis kan dan zijn ‘een grote mond opzetten’
(vgl. 1Sm 2:3; Ps 141:3; Mi 7:5). Wie ruzie liefheeft, zet een grote mond op naar
de hemel, naar God, en ook naar Zij spotten en spreken boosaardig van onderdrukking,
zijn medemens (Ps 73:8-9). Hij zij spreken uit de hoogte.
Zij zetten hun mond op tegen de hemel,
zoekt niet iemands voorspoed, hun tong wandelt [honend] rond op de aarde.
(Ps 73:8-9)
maar iemands “ondergang”.
Vers 20 toont de oorsprong van vers 19. Wie ruzie liefheeft, geeft er blijk van
dat hij “verkeerd van hart is”. Wie een verkeerd hart heeft, zoekt niet alleen
de ondergang van anderen, maar zal zelf “het goede niet vinden”. Met “het
goede” worden de zegeningen van God bedoeld die Hij geeft aan ieder die
Hem dient. De verkeerde van hart zoekt wat goed is in zijn eigen ogen. Hij
streeft naar bezit ten koste van anderen.
Hij is “vals van tong”, de woorden die hij spreekt, zijn vals. Hij spreekt
valsheid, wat aantoont dat hij wars is van de waarheid. Hij streeft de ondergang van anderen na, maar zal zelf in het kwaad vallen en zijn eigen
ondergang bewerken. In plaats van het werkelijk goede te vinden wordt
hij geconfronteerd met een leven vol calamiteiten. De welvaart die hij voor
zichzelf zoekt, loopt uit op zijn ondergang.
Het verdriet van een vader | vers 21
21 Wie een dwaas verwekt – [deze] zal hem tot verdriet worden,
de vader van een dwaas zal zich niet verblijden.
Het is een verdriet voor een vader om een kind te verwekken dat een
dwaas blijkt te zijn. Hij hoopte op een zoon die een aanwinst voor het gezin en het geloof zou zijn, maar hij vindt alleen teleurstelling als zijn zoon
een dwaas blijkt te zijn. Een Godvrezende vader zal zich niet over zijn
dwaze zoon verblijden. De vader “zocht een Goddelijk nageslacht” (Ml 2:15),
maar zijn zoon blijkt uit de duivel te zijn. Hij heeft zijn zoon opgevoed “in
[de] tucht en vermaning van de Heer” (Ef 6:4), opdat deze tot eer van God zou
gaan leven, maar hij heeft alle onderwijs van zijn vader verworpen. De
vader zal zich niet over zijn zoon verblijden, maar diens dwaasheid zal
zijn hart breken.
Niemand weet wat voor kind hij verwekt. Daarom is het zo belangrijk te
bidden voordat een kind wordt verwekt, dat God een kind geeft dat tot
319
Spreuken 17
Zijn verheerlijking zal leven. Toch kunnen Godvrezende ouders goddeloze kinderen hebben. Het blijft de keus die een kind, zodra het daaraan toe
is, zelf moet maken: voor of tegen Christus.
We kunnen niet altijd de ouders de schuld geven van de keus die kinderen
maken en ouders kunnen er geen claim op leggen dat hun kinderen Godvrezend zullen zijn. Ouders zijn wel verantwoordelijk voor de opvoeding,
om zich er ten volle voor in te zetten dat het kind de weg van de Heer leert
kennen. Daarbij zullen ze het kind voorleven in het gaan van die weg. Of
het kind die weg dan ook gaat, is de keus die het zelf zal moeten maken.
Een blij hart of een neerslachtige geest | vers 22
22 Een blij hart bevordert de genezing,
maar een neerslachtige geest doet de beenderen verdorren.
“Een blij hart” is een hart dat zich verheugt in God en de dingen van de
Heer. Een blij hart krijgt iemand als daarin de vrede van God woont. Daardoor wordt “de genezing” van het lichaam en de geest bevorderd. Iemand
die “een neerslachtige geest” heeft, ervaart het tegendeel. Van blijdschap is
geen sprake, die is verdwenen door alle zorgen en ellende waaronder hij
gebukt gaat. Dit proces “doet de beenderen verdorren”. Zoals eerder gezegd,
geven beenderen het lichaam de kracht om zich voort te bewegen. Als
beenderen verdord zijn, wil dat zeggen dat de gezondheid is verdwenen
en dat krachteloosheid zijn intrede heeft gedaan (vgl. Ez 37:1-14).
Dit vers is geen veroordeling van iemand die depressief is. De bedoeling
ervan is niet dat hij maar blij moet zijn, zodat de depressiviteit wel verdwijnt. Ook hier wordt voorgesteld wat algemeen waar is, zonder een oordeel uit te spreken over de toestand waarin iemand zich bevindt. Iemand
die depressief is, weet wel dat een blij hart de genezing bevordert. Het
probleem is dat hij geen blij hart heeft. Hij krijgt geen blij hart door hem
steeds maar te vertellen dat hij dat moet hebben. Zo iemand heeft een heel
andere benadering nodig. Wat vooral nodig is, is begrip en geduld. Laat
wie hiermee te maken heeft, de Heer daarvoor om wijsheid bidden.
Het doel van een omkoopgeschenk | vers 23
23 Een goddeloze zal een [omkoop]geschenk uit de schoot aannemen
om de paden van het recht te buigen.
320
Spreuken 17
Omkoping verderft het recht. Wie zich laat omkopen, is “een goddeloze”.
Het lijkt te gaan om het beïnvloeden van een gerechtelijke uitspraak, want
het gaat erom “de paden van het recht te buigen”, ofwel het recht niet zijn
loop te laten hebben. Het recht wordt niet alleen tegengehouden, maar
omgebogen in onrecht, terwijl de schijn van het recht wordt opgehouden.
Het feit dat een rechter dit geschenk “uit de schoot” aanneemt, wijst erop
dat het stiekem gebeurt. Het is een geheime transactie, niet zuiver. Een
omkoopbare rechter is een goddeloze.
Het buigen van de paden van het recht kan ook in werksituaties gebeuren.
Iemand kan zijn werknemer omkopen met een geschenk om te zwijgen
over een strafbaar feit dat hij heeft gepleegd. Hetzelfde kan gebeuren binnen een familie en in Gods gemeente. Het omkoopgeschenk hoeft niet uit
geld te bestaan. Het kan ook bestaan uit promotie of cadeautjes of een
voorkeursbehandeling.
Waar iemand naar kijkt | vers 24
24 Een verstandige heeft wijsheid voor ogen,
maar de ogen van de dwaas [zijn gericht] op het einde van de aarde.
“Een verstandige” volhardt in het volgen van de loop van de wijsheid. Hij
heeft altijd wijsheid als zijn kompas voor ogen. Daar kijkt hij naar en bepaalt dan zijn route door het leven. Hij concentreert zich op de wijsheid,
omdat hij de echte problemen van het leven begrijpt en weet dat alleen
wijsheid hem daar omheen of daar doorheen kan leiden. Een verstandige
weet wat het is om een ‘eenvoudig oog’ te De lamp van het lichaam is het oog;
hebben (Mt 6:22; Lk 11:34), dat wil zeggen dat als dan uw oog eenvoudig is, zal uw
hij zijn oog op slechts één voorwerp gericht hele lichaam verlicht zijn. (Mt 6:22)
houdt, waardoor hij de rechte weg blijft volgen.
De dwaas mist elke serieuze concentratie. Hij is niet in staat om zijn aandacht ergens vast op te richten. Omdat hij geen verstand heeft, zwerven
zijn ogen de hele wereld door, maar ze vinden nergens een rustplaats. Hij
is als een student die niet hoort wat zijn leraar zegt, omdat zijn ogen voortdurend door de klas zwerven. Daardoor ontgaat hem het onderwijs van
de wijsheidsleraar.
321
Spreuken 17
De ogen zijn het venster van de ziel. Wat met de ogen wordt waargenomen,
heeft invloed op de ziel. De mens is een zondaar geworden door te zien, te
begeren en te nemen. Met televisie en internet is het mogelijk om de ogen
te richten “op het einde van de aarde”. Dat gebeurt dan ook massaal. Mensen
laten zich leiden door wat ze op deze media zien en blijven zo blind voor
de wijsheid, dat is Christus, “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis
verborgen zijn” (Ko 2:3). Daardoor blijven ze dwaas en zullen in hun dwaasheid omkomen, tenzij ze oog krijgen voor de wijsheid van Boven.
De verstandige zal zijn oog onafgebroken gericht houden “op Jezus, de overste Leidsman en de Voleinder van het geloof, Die om de vreugde die vóór Hem lag,
[het] kruis heeft verdragen, terwijl Hij [de] schande heeft veracht, en Die is gaan
zitten aan [de] rechterzijde van de troon van God” (Hb 12:2).
Verdriet voor de vader en bitterheid voor de moeder | vers 25
25 Een dwaze zoon is een verdriet voor zijn vader,
en bitterheid voor wie hem gebaard heeft.
Het is een intens verdriet een kind te hebben dat zich tot een dwaas ontwikkelt (vers 21). Hier ligt de nadruk op de zoon die zijn vader dit verdriet aandoet en de oorzaak is van de bitterheid van zijn moeder, die “hem
gebaard heeft”. De vreugde waarmee de geboorte werd aangekondigd, is
veranderd in verdriet. De blijdschap van de geboorte na de smart van de
bevalling is veranderd in bitterheid door de weg die de dwaze zoon gaat.
Een dwaze zoon doet niet alleen zijn eigen ziel geweld aan, hij is niet alleen
opstandig tegen God, maar toont de grootst mogelijke ondankbaarheid
tegenover zijn ouders. Zijn moeder heeft hem met smart gebaard en hem
vervolgens onderwezen. Zijn vader heeft hem wijze lessen over het leven
geleerd. Maar hij verwerpt alles. Zijn grootste dwaasheid is dat hij onverschillig blijft over wat hij zijn vader en moeder aandoet.
Vader en moeder delen de pijn van de weg die hun dwaze zoon gaat. Daardoor kunnen ze elkaar aanvoelen en vertroosten en bemoedigen om met
hun nood naar de Heer te gaan. Dat voorkomt dat ze elkaar verwijten gaan
maken. Ze kunnen elkaar ook helpen om met deze heel moeilijke situatie
om te gaan. De moeder kan de vader helpen met zijn boosheid om te gaan,
322
Spreuken 17
de vader kan de moeder helpen niet onder het verdriet te bezwijken. Soms
geldt ook het omgekeerde.
Niet een onschuldige straffen | vers 26
26 Het is niet goed de rechtvaardige ook te laten boeten,
[nog minder] aanzienlijken te slaan vanwege [hun] oprechtheid.
Dit is opnieuw een spreuk die gaat over het kwaad van oneerlijke rechtspraktijken. Iedereen zal ermee instemmen dat het “niet goed” is “de rechtvaardige ook te laten boeten” met de onrechtvaardigen, want hij heeft niets
gedaan wat dat rechtvaardigt. Als het toch gebeurt, laat dat zien hoe vervallen de maatschappij is. Met God, Die de rechtsorde heeft ingesteld,
wordt geen rekening gehouden.
Nog kwalijker is het “aanzienlijken te slaan vanwege [hun] oprechtheid”. Hier
is het recht zozeer vervallen, dat mensen die oprecht zijn, juist vanwege
die oprechtheid lichamelijk worden gepijnigd. De aanzienlijken zijn mensen die voor het recht willen opkomen. Dat zou waardering verdienen,
maar het wordt afgestraft. In deze tijd leven wij. Oprechtheid wil zeggen
leven naar Gods Woord. Wie dat wil, krijgt in toenemende mate met tegenstand en vijandschap te maken.
Voor de rechtvaardige en de aanzienlijken die moeten boeten en lijden
voor het vasthouden aan Gods Woord, geldt dat zij ter wille van de gerechtigheid lijden. Zij worden “gelukkig” genoemd (1Pt 3:14). “Want het is beter,
als de wil van God het wil, door goeddoen te lijden dan door kwaaddoen” (1Pt 3:17).
Controle over de tong | verzen 27-28
27 Wie kennis van zaken heeft, houdt zijn woorden in,
en iemand met inzicht is bezonnen van geest.
28 Zelfs een dwaas die zwijgt, wordt wijs geacht,
wie zijn lippen op elkaar houdt, verstandig.
De eerste versregel van vers 27 gaat over het in toom houden van de tong
om geen ondoordachte en ontijdige dingen te zeggen. Letterlijk staat er dat
hij ‘zijn woorden spaart’. Wie dat doet, blijkt “kennis van zaken” te hebben.
De tweede versregel gaat over bezonnenheid, letterlijk ‘een koele geest’.
Dat is het tegendeel van heetgebakerd zijn. “Iemand met inzicht” zal zijn
323
Spreuken 17
geduld niet verliezen en niet verhit raken tijdens een discussie. We leren
hier dat we om kalmte, bedaardheid, zelfbeheersing en terughoudendheid
te hebben, kennis en inzicht moeten ontwikkelen.
De wijze heeft een bron van kennis in zich. Die kennis heeft hij opgedaan
omdat hij wijs is. Dat hij die kennis nu heeft, betekent dat hij wijs is en weet
wat hij wel en vooral ook wat hij niet moet zeggen. Hij zal zich niet op zijn
kennis beroemen en een man van weinig woorden zijn. Hij is geduldig en
wacht af wanneer het Gods tijd is om iets te zeggen.
Zwijgen is een teken van wijsheid (vers 28). Zelfs een dwaas lijkt wijs en
wordt wijs geacht als hij zwijgt, dat wil zeggen door wie hem niet kent.
In elk geval verbergt hij zijn dwaasheid door te zwijgen. Als dit al voor de
dwaas geldt, hoeveel te meer geldt dan voor de wijze dat zijn zwijgen bewijst dat hij een wijze is. Natuurlijk wordt de dwaze niet wijs; hij verbergt
alleen zijn dwaasheid. De dwaas kan wel zwijgen en de indruk geven dat
hij wijs is, maar God kent zijn hart en ook de wijze zal zich niet laten misleiden.
324
Spreuken 18
De zelfzuchtige dwaas | verzen 1-2
1 Een zelfzuchtige jaagt naar [zijn eigen] verlangen,
hij barst los tegen alle wijsheid.
2 Een dwaas vindt geen vreugde in inzicht,
maar [alleen] in het blootgeven van zijn hart.
“Een zelfzuchtige” (vers 1) is letterlijk ‘iemand die zichzelf afscheidt of afzondert’. Hij is door zijn zelfzuchtigheid en egoïsme een vijand van elke
vorm van vriendschap. Iedereen met wie hij rekening zou moeten houden,
hindert hem in het jagen naar het voldoen aan “[zijn eigen] verlangens”. Het
enige wat hem voor de aandacht staat, is wat hem zelf plezier geeft. Daarom wil hij niets van enige vorm van wijsheid weten, want dat confronteert
hem met een hoger doel van het leven.
Als daarover iets tegen hem wordt gezegd, hetzij door God uit Zijn Woord
als dat aan hem wordt voorgehouden, hetzij door een mens, als die hem
ergens op wil wijzen, “barst” hij daartegen “los”. Hij is als de afvallige Joden van wie geschreven staat dat zij God niet behagen en tegen alle mensen zijn (1Th 2:15). Zijn hele houding laat zien dat hij hoort bij hen “die [zich]
afscheiden, natuurlijke [mensen] die [de] Geest niet hebben” (Jd 1:19).
Er is overigens wel een afzondering of afscheiding die God in Zijn Woord
van ons vraagt. Dat betreft een afzondering van de zonde en in de zonde
levende mensen en van hen die de zonde in anderen accepteren en daarvan geen afstand nemen (2Tm 2:19-21; 2Ko 6:14-17; Hb 13:13; 2Jh 1:7-11).
Vers 2 sluit aan op vers 1. Wie losbarst tegen alle wijsheid, geeft er blijk van
dat hij “een dwaas” is, iemand die van nature “geen vreugde vindt in inzicht”.
Waar hij wel het grootste plezier in vindt, is het geven van zijn mening en
daarmee “het blootgeven van zijn hart”. Hij verafschuwt inzicht, maar geniet
van het ten gehore brengen van zijn eigen dwaze inzichten. Door wat hij
zegt, onthult of verraadt hij wat er in zijn hart schuilt. Een dergelijk mens
stelt vragen om te laten zien hoe slim hij is (dat denkt hij in elk geval van
325
Spreuken 18
zichzelf) in plaats van onderwezen te willen worden. Hij heeft een voorgevormde, niet te corrigeren mening en laat die horen.
Deze dwaas vinden we in de dagen van de Heer Jezus in de godsdienstige
leiders. Zij kunnen niet blij worden van het inzicht dat Christus wil geven
en barsten er zelfs tegen los. Zij willen alleen hun eigen inzichten ventileren en daarvoor bewonderd worden.
De goddeloze en wat hem vergezelt | vers 3
3 Waar een goddeloze binnenkomt, komt ook verachting,
en met schande [komt ook] smaad.
“Waar een goddeloze binnenkomt”, waar dat ook maar mag zijn, in zijn kielzog volgen zijn gezworen kameraden “verachting”, “schande” en “smaad”.
Verachting komt mee omdat de goddeloze de rechtvaardige altijd met verachting zal bezien, om hem vervolgens met schande en smaad te overladen. Hij zal daartoe altijd iets bij hem vinden, hetzij in zijn omstandigheden, hetzij in zijn manier van leven.
Deze handelwijze hoort bij de goddeloze, het is zijn natuur. Voor hem
heeft God geen enkele betekenis of waarde. De waarschuwing is om voor
de goddeloze op onze hoede te zijn, want in zijn gezelschap bevinden zich
verachting, schande en smaad die hij over anderen uitstort in zijn spreken
en gedragingen.
Diepe wateren en een overvloeiende beek | vers 4
4 De woorden uit de mond van een man zijn diepe wateren,
de bron van wijsheid is een overvloeiende beek.
De “man” is hier een wijze. Zijn “mond” wordt vergeleken met een plaats
waaruit het water tevoorschijn borrelt en zijn “woorden” worden met dat
water vergeleken. Wat hij zegt, zijn eenvoudige woorden, maar ze hebben een diepe betekenis. De woorden zijn niet alleen diepzinnig, maar ze
raken ook nooit op en bevatten altijd weer wijsheid omdat ze uit “de bron
van wijsheid” komen. De woorden van een man die uit de bron van Gods
gedachten komen, zijn zowel diep als overvloeiend. Het wijst op de diepte
en de breedte van de wijsheid.
326
Spreuken 18
Wijsheid is diep (Jb 28), het is wat in God is (Rm 11:33). Het is een grote genade dat God ons Zijn gedachten van wijs- Maar zoals geschreven staat: ‘Wat
heid heeft meegedeeld. Dat heeft Hij gedaan geen oog heeft gezien en geen oor
in Zijn Woord en door Zijn Geest. Door Zijn heeft gehoord en in geen mensenhart
is opgekomen, wat God bereid heeft
Geest kunnen wij nu de diepten van God voor hen die Hem liefhebben’. Want
kennen (1Ko 2:9-10). De wijsheid is geen oce- ons heeft God het geopenbaard door
de Geest; want de Geest onderzoekt
aan, maar een bron waaruit een beek komt alle dingen, zelfs de diepten van God.
(1Ko 2:9-10)
die overvloeit. Die bron is de Heer Jezus.
Mozes spreekt over “diepe wateren” (Dt 8:7) als een van de zegeningen van
het beloofde land. In de geestelijke toepassing kunnen we denken aan de
zegen van het eeuwige leven. Daarover spreekt de Heer Jezus als Hij tegen
de Samaritaanse vrouw zegt: “Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem
worden een bron van water dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14b).
Geen aanzien des persoons in de rechtspraak | vers 5
5 Het is niet goed een goddeloze voor te trekken
en [het recht van] een rechtvaardige te buigen in het gericht.
In een wereld waarvan de satan god en overste is, gebeurt het dat een goddeloze wordt voorgetrokken en dat het recht van de rechtvaardige in het
gericht wordt gebogen. Partijdigheid kan een rol spelen als de goddeloze
een rijke is, of een familielid, of iemand die door aanzien invloed heeft.
Bij een rechtvaardige kan het gaan om iemand die op het kwaad heeft gewezen, zoals Elia en Johannes de doper. God Nu dan, laat grote vrees voor de
verafschuwt deze gang van zaken. Hij wil dat HEERE over u komen; neem [uw
waar, en doe [ze], want bij
er eerlijk recht wordt gesproken (2Kr 19:7; Ml plichten]
de HEERE, onze God, is geen onrecht,
2:9). Het is verwerpelijk om het recht van een geen partijdigheid of aanneming van
rechtvaardige te buigen, dat wil zeggen zijn geschenken. (2Kr 19:7)
recht opzij te zetten, hem zijn recht te ontnemen.
Het gaat hier niet alleen om een gerechtelijke dwaling, een onterechte uitspraak, die tot uiting komt in de vrijspraak van een goddeloze die veroordeeld zou moeten worden. Het gaat niet zozeer om de uitkomst, maar om
het motief. Dat motief is het voortrekken, partijzucht (vgl. 1Tm 5:21). Het is
een uitspraak vanwege aanzien des persoons. Het geldt niet alleen voor
een rechtbank, maar in alle gevallen. Jakobus past het toe op de omgang
van de leden van Gods volk onder elkaar (Jk 2:1-9). De Heer Jezus waar327
Spreuken 18
schuwt: “Oordeelt niet naar [het] aanzien, maar velt een rechtvaardig oordeel”
(Jh 7:24).
De woorden van een dwaas en een lasteraar | verzen 6-8
6 De lippen van een dwaas komen terecht in onenigheid,
zijn mond roept om slagen.
7 De mond van een dwaas is zijn ondergang,
zijn lippen zijn een valstrik voor hemzelf.
8 De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen,
die dalen af in de schuilhoeken van zijn binnenste.
Dwaze mensen brengen zichzelf in de problemen door wat ze zeggen (vers
6). Wat “een dwaas” roept, brengt “onenigheid” teweeg. Zijn taal is opruiend
of kwetsend. Daarom roept hij met wat hij roept “om slagen”, om straf. Wat
hij zegt, is niet onschuldig. Niet alleen verkeerde daden moeten worden
gestraft, maar ook verkeerde woorden. Verkeerde daden benadelen iemand, doen iemand tekort. Verkeerde woorden benadelen ook een ander
en doen hem tekort.
Daarvoor verdient hij straf. Die straf kan hem bijvoorbeeld worden toegediend door zijn ouders, of door zijn baas, of door een rechter. Het kan ook
zijn dat hij door God getuchtigd wordt, want met wat hij zegt, roept hij ook
Gods oordeel over zich af.
Vers 7 is het vervolg van vers 6 en gaat een stap verder. Er zijn niet alleen
slagen verbonden aan wat hij zegt, maar met Woorden uit de mond van een wijze
wat hij zegt, bewerkt hij zijn eigen “onder- zijn aangenaam, maar de lippen van
gang” (Pr 10:12). De woorden die hij met zijn een dwaas verslinden hemzelf.
(Pr 10:12)
lippen spreekt, zijn “een valstrik voor hemzelf”,
ze zijn tegen zijn leven gericht. Hij raakt verstrikt in zijn woorden, hij
wordt erin gevangen en komt om. Alles wat een dwaas zegt, ook om zichzelf te verdedigen, vormt de grond voor zijn ondergang. Alles wat hij zegt,
zal God als bewijs aanvoeren voor de rechtvaardigheid van zijn veroordeling.
In vers 8 gaat het niet zozeer om de lippen en de mond van de dwaas, maar
om hen die er hun oor aan lenen. De dwaas is ook de lasteraar, iemand
die roddels rondstrooit. Mensen genieten van het luisteren naar roddels.
328
Spreuken 18
Roddels zijn “als lekkernijen”, dat is voedsel dat met gretigheid verzwolgen wordt. Wanneer dergelijke ‘smakelijke’ stukken voedsel naar binnen
glijden, vullen zij zijn hele “binnenste”, tot “in de schuilhoeken” ervan, waardoor het verlangen naar meer wordt gestimuleerd.
Het binnenste werkt als een opslagkamer, waar de dingen worden bewaard die zijn gezegd om ze later weer op te rakelen. Zo zagen we al eerder dat de luisteraar de roddelaar helpt door naar zijn roddels te luisteren. Zijn woorden worden zonder nadenken ingezogen en zakken weg
tot in het diepste innerlijk, waar ze hun ziekmakend werk doen en ziel en
geest verzieken tot de dood erop volgt. De roddelaar spreekt met woorden
“gladder dan boter” en “zachter dan olie”, maar die “getrokken zwaarden” (Ps
55:22) zijn, dus een dodelijk effect hebben. Ze doden alle restjes gezond
geestelijk leven dat eventueel nog aanwezig was.
Luiheid werkt vernielend | vers 9
9 Ja, wie zich slap opstelt in zijn werk,
die is een broeder van een aartsvernieler.
Eerdere spreuken over luiheid gaan over het verzaken van de eigen bezigheden, waardoor de luiaard tot armoede vervalt. Hier gaat het over iemand die voor een ander werkt, maar zijn werk door luiheid niet met toewijding doet. “Wie zich slap opstelt in zijn werk”, is iemand die zijn handen
slap laat hangen. Hij is inactief. Hij is niet beter dan iemand die er actief op
uit is een werk te vernielen. Ze zijn allebei familie “van een aartsvernieler”;
ze zijn om zo te zeggen van dezelfde ‘bloedgroep’ als de duivel. In het ene
geval komt het werk niet klaar, in het andere geval wordt het, als het klaar
is, verwoest.
Dit kunnen we toepassen op het werk voor de Heer. De luie slaaf is net
zo schadelijk voor Gods koninkrijk als de verkwistende slaaf (Mt 25:25; Lk
16:1). Als we verzaken de Heer trouw te dienen, zijn we contraproductief.
Wat iemand niet doet, kan net zo schadelijk zijn als wat iemand wel doet.
De Heer Jezus zegt: “Wie niet met Mij bijeenbrengt, verstrooit” (Mt 12:30).
De ware veiligheid en de schijnveiligheid | verzen 10-12
10 De Naam van de HEERE is een sterke toren,
een rechtvaardige snelt daarheen en wordt in een veilige vesting gezet.
329
Spreuken 18
11 Het bezit van een rijke is zijn sterke stad,
als een hoge muur, in zijn verbeelding.
12 Vóór de ondergang verheft zich het mensenhart,
maar nederigheid gaat vóór de eer.
Dat “de Naam van de HEERE ... een sterke toren” is, wil zeggen dat God volledig in staat is om hen die Hem vertrou- Wees mij tot een rots om daarin te wonen,
wen te beschermen (vers 10; vgl. Ps 71:3). om voortdurend daarin te gaan.
hebt bevel gegeven om mij te verlossen,
Dat heeft de rechtvaardige nodig, omdat U
want U bent mijn rots en mijn burcht!
hij leeft in een wereld waar de goddelo- (Ps 71:3)
zen het voor het zeggen hebben. De
rechtvaardige gelooft dat zijn enige veiligheid de Naam van de HEERE is
en “snelt” daarom “daarheen”.
De beeldspraak wijst op een van de eigenschappen van God en dat is Zijn
macht om te beschermen. Het woord ‘snelt’ beschrijft het onverdeelde vertrouwen op die bescherming. Wij nemen de toevlucht tot die Naam als we
in nood zijn, of in onzekerheid, en dan in gebed tot Hem gaan (Js 50:10). Dat
doen we omdat we weten dat Hij ons zal ontvangen en de bescherming zal
bieden die Hij belooft te geven aan hen die Hem vertrouwen.
De “veilige vesting” is een militaire term en benadrukt het effect voor wie
de toevlucht tot die Naam neemt (vgl. Ps 20:2). De veilige vesting is ook een
hoge vesting. De rechtvaardige is achter dikke muren, waardoor vijandige
wapens hem niet kunnen treffen. Hij is ook op een hoge muur en daardoor boven de aanvallen verheven, waardoor de vijandige wapens hem
niet kunnen bereiken. De vijand kan niet door de muur heen en hij kan die
ook niet beklimmen.
Rijke mensen veronderstellen vaak dat hun bezit hun “sterke stad” is die
hun veiligheid biedt (vers 11; vgl. Jb 31:24). Zij bouwen daarmee een eigen
“hoge muur” van veiligheid. Maar hun vertrouwen daarop is een illusie.
Deze schijnveiligheid staat haaks op de werkelijke veiligheid die Gods
Naam biedt (vers 10). De rijke verwacht van zijn rijkdom wat de rechtvaardige verwacht van zijn God. De eerste beeldspraak, de sterke stad, suggereert bescherming tegen alle aanvallen van buiten; de tweede beeldspraak,
de hoge muur, drukt hun gedachten uit over het onoverwinnelijk zijn.
330
Spreuken 18
Elke bescherming die rijkdom kan bieden, is uiterst beperkt, zowel wat
de kracht als de duurzaamheid ervan betreft. Geld kan nooit absolute veiligheid garanderen, in tegenstelling tot de Beveel de rijken in de tegenwoordige
Naam van God die dat wel kan (1Tm 6:17). eeuw niet hoogmoedig te zijn en hun
hoop niet gevestigd te hebben op [de]
Wie denkt dat geld absolute veiligheid kan onzekerheid van [de] rijkdom, maar
bieden, is een echte dromer, iemand die bui- op God. (1Tm 6:17)
ten de realiteit van het leven staat.
De rijke man van vers 11 is de hoogmoedige man van vers 12, de man van
wie “zich het mensenhart” verheft. Zijn weg loopt uit op “de ondergang”. De
weg die uitloopt op “de eer”, is de weg van “nederigheid”.
De hoogmoedige vindt alle veiligheid in zichzelf. Hij roemt in zijn eigen
mogelijkheden om zichzelf te beschermen. Het is de schijnzekerheid niemand nodig te hebben en voor zichzelf te kunnen opkomen en te zorgen.
Maar één ding is zeker en dat is dat hij de ondergang tegemoet gaat. Er is
voor hem geen bescherming.
Daartegenover staat “nederigheid”, het besef het niet in eigen kracht te redden, maar afhankelijk te zijn van God. De nederige neemt de toevlucht tot
de Naam van God en zal daarvoor door Hem worden geëerd. De vernedering en verheerlijking van de Heer Jezus is het duidelijke voorbeeld van
deze waarheid (Js 52:13-53:12; Fp 2:1-10). Daarin is Hij een voorbeeld voor
een ieder die Hem in die weg volgt (Mt Wie zichzelf zal vernederen, zal
worden verhoogd. (Mt 23:12b)
23:12b).
Eerst luisteren, dan antwoorden | vers 13
13 Wie antwoordt voordat hij geluisterd heeft,
het is hem tot dwaasheid en schande.
De waarheid van dit vers is belangrijk voor alles wat ons in een gesprek of
discussie wordt gezegd. We moeten eerst luisteren naar het hele verhaal,
iemand laten uitpraten en dan pas reageren. Het leidt tot “dwaasheid en
schande” als we antwoord geven, terwijl we maar de helft hebben gehoord
en de rest zelf invullen. We moeten “snel zijn om te horen, traag om te spreken” (Jk 1:19). Dat geldt bovenal in de verhouding tot God en het luisteren
naar Zijn Woord.
331
Spreuken 18
Slecht luisteren betekent dat we de persoon die iets zegt niet respecteren.
Dat gebrek aan respect komt voort uit het bezig zijn met het eigen belang.
De eigen gedachten worden veel hoger aangeslagen dan wat de ander
zegt. De eigen mening is het enige wat ertoe doet. Wie zo met de ander in
gesprek is, zal dat “tot dwaasheid en schande” zijn.
Geestkracht of een neerslachtige geest | vers 14
14 Iemands geest[kracht] zal [hem in] zijn ziekte steunen,
maar een neerslachtige geest, wie kan die opbeuren?
Wie geestkracht heeft, wie gezond is in zijn denken, en zijn gedachten op
God kan richten, heeft vrede in zijn hart in zijn ziekte. Je kunt lichamelijk
uitgeschakeld zijn, maar dat goed verdragen als er “geest[kracht]” is die
rust kan vinden in de weg die God gaat. Maar als iemand “een neerslachtige
geest” heeft, is de last van die weg vaak moeilijk te dragen. Daarbij kan niemand precies aanvoelen wat er in de geest van zo iemand omgaat.
Een depressie is een zware beproeving. Bij lichamelijke ziekte kun je terugvallen op de wil om te leven, maar in een depressie is de wil om te
leven soms verdwenen. Met weinig dingen in de menselijke ervaring is
zo moeilijk om te gaan als met depressiviteit. We zien dat in het lijden dat
over Job is gekomen. In aansluiting op het vorige vers kunnen we zeggen
dat we hier eerst en vooral moeten leren om te luisteren, voordat we zelfs
maar een begin van een antwoord kunnen formuleren op de vraag: “Wie
kan die opbeuren?”
Kennis verwerven en zoeken | vers 15
15 Het hart van verstandigen verwerft kennis,
en het oor van wijzen zoekt kennis.
De “kennis” die “het hart van verstandigen verwerft”, is kennis aangaande
God en Zijn beoordeling van alle dingen. “Het hart” ziet op de gezindheid,
het verlangen. Het is ook de opslagplaats van de verworven kennis. Dat
staat voorop. “Het oor” is het middel waardoor de kennis in het hart komt.
“Het oor van wijzen zoekt kennis”, dat wijst op inspanning, het gretig naar
kennis zoeken. Kennis moet worden gezocht, het komt je niet aanwaaien.
332
Spreuken 18
“Het oor van wijzen” luistert naar onderwijs en neemt zo kennis tot zich.
Het hart van verstandigen onderscheidt wat het oor moet horen om kennis
te verwerven. Het is leerzaam om te zien dat de wijze in Spreuken voortdurend naar kennis zoekt. Wie wijs is, zal zichzelf steeds als een leerling zien
en zich ook zo opstellen. Zij die veel weten, zijn zich het meest bewust van
hun onwetendheid. Het oor zoekt kennis, het hart slaat kennis op.
Verstandig is hij die kan onderscheiden tussen goed en kwaad. Wijs is hij
die heeft geleerd om God te vrezen. Het een zal tot het ander voeren. Het
verlangen om werkelijk het verschil tussen goed en kwaad te kennen zal
ons tot God leiden en in ons een heilige eerbied voor Hem bewerken.
Wat een gift kan doen | vers 16
16 De gift van een mens maakt ruimte voor hem,
en leidt hem in de tegenwoordigheid van groten.
De gift (mathan) waarvan hier sprake is, is niet hetzelfde als een omkoopgeschenk (shokhad). Het woord dat hier wordt gebruikt, mathan, is algemener dan het woord shokhad (Sp 17:8,23), dat meer een negatieve betekenis
heeft. Het is algemeen zo, dat een gift een weg opent naar en ingang geeft
bij “groten”. Tegelijk moeten we onze ogen niet sluiten voor het gevaar
dat in het aanbieden van een gift schuilt, dat een gift toch als een omkoopgeschenk werkt. Op dat gevaar moet zowel de gever als de ontvanger
bedacht zijn.
De spreuk zelf zegt eenvoudig dat een geschenk iemand mild kan stemmen (Gn 32:20; 43:11; 1Sm 25:27). De gift wordt niet gegeven om iemand te
vleien, maar als een bewijs van verschuldigd respect vanwege de plaats
die iemand inneemt. Het gaat om iemand van aanzien. Wie die persoon zo
benadert, maakt meer kans met hem in contact te komen, voor welke zaak
dan ook, dan iemand die brutaal om een onderhoud vraagt.
Een rechtszaak, geschillen en ruzies | verzen 17-19
17 Wie de eerste is in zijn rechtszaak, [lijkt] rechtvaardig te zijn,
maar [dan] komt zijn naaste en doorgrondt hem.
18 Het lot doet geschillen ophouden,
en maakt scheiding tussen de machtigen.
333
Spreuken 18
19 Een broeder wie onrecht is aangedaan, is erger dan een sterke stad,
en ruzies zijn als een grendel van een vesting.
De eerste versregel bevestigt de algemene ervaring dat wie als eerste zijn
rechtszaak uiteen mag zetten, gelijk lijkt te hebben (vers 17). Maar voordat we hem “rechtvaardig” verklaren, moet zijn naaste gehoord worden en
moet deze zijn visie op het geschil kunnen geven. Deze spreuk herinnert
ons eraan dat er twee partijen in een geschil zijn – over bijvoorbeeld iets
zakelijks, huiselijks of godsdienstigs – en dat beide partijen in een geschil
moeten worden gehoord.
Dit is een andere waarschuwing tegen een voortijdig oordeel (vers 13). Eerst
moeten alle feiten bekend zijn. Daar komen we alleen achter als we beide
zijden horen. Er moet hoor en wederhoor Ook beval ik in die tijd uw rechters:
plaatsvinden. Pas als beide partijen zijn ge- Luister naar [de geschillen] tussen
hoord, kan er een rechtvaardig oordeel vol- uw broeders, en oordeel rechtvaardig
tussen een man, zijn broeder en de
gen (Dt 1:16). Ieder moet de zaak vanuit zijn vreemdeling die [bij] hem is.
(Dt 1:16)
gezichtspunt kunnen voorstellen.S
De eerste kan heel overtuigend zijn verhaal doen, maar als de tweede zijn
verhaal doet, kan blijken dat de zaak toch genuanceerder ligt dan we na de
eerste spreker dachten. Dat moet de opstelling zijn in alle gevallen waarin
een verschil van mening is. Dat kan bijvoorbeeld zijn in een gezin tussen
de kinderen onderling, de echtgenoten en ook de broeders en zusters van
een plaatselijke gemeente.
Vers 18 zou een geval kunnen betreffen waarin beide partijen van vers 17
aan het woord zijn geweest, maar waar geen duidelijkheid is gekomen over
de vraag wie gelijk heeft. Het is een geschil tussen “de machtigen”, mensen
die een belangrijke positie innemen. Ze kunnen beiden hun rechtszaak
met verve verdedigen. Dan blijft het lot over om scheiding tussen deze
machtigen te maken in de zin van een oplossing van het geschil, waarbij er
een in het gelijk wordt gesteld.
Als beide partijen erkennen dat God door het lot het geschil tot een einde
brengt (Sp 16:33) en de uitslag aanvaarden, is het geschil uit de wereld. Dat
is beter dan dat het aankomt op een krachtmeting, waarvan anderen altijd
het slachtoffer zijn. Vandaag hebben we Gods Woord en Gods Geest en
334
Spreuken 18
geestelijk gezinde gelovigen die in een rechtszaak een uitspraak kunnen
doen (1Ko 6:1-8).
Er zijn echter ook geschillen waar zelfs het lot geen kans krijgt om voor
een oplossing te zorgen. Dat is in het geval dat een broeder “onrecht is aangedaan” (vers 19). Dat onrecht is de broeder tijdens een ruzie aangedaan.
Toen is hij behandeld op een manier die hem zo diep heeft gekwetst, dat
hij zich heeft teruggetrokken en zich heeft afgesloten voor alle contact.
Hij “is erger dan een sterke stad”, wat wil zeggen dat een sterke stad gemakkelijker is in te nemen dan dat hij benaderd kan worden om het onrecht ongedaan te maken. De stad waarin hij zich heeft opgesloten, is een
vesting. De ruzies die aan het onrecht ten grondslag liggen, “zijn als een
grendel van een vesting”. Dat betekent dat hij de toegang tot zijn hart heeft
gebarricadeerd.
Deze spreuk is een waarneming zonder commentaar. Voor ons is het een
aansporing een broeder geen onrecht aan te doen, waardoor hij in een dergelijke gezindheid terecht zou komen. Komt een broeder, of een zuster,
toch in een dergelijke gezindheid, dan mag het niet bij een waarneming
of constatering blijven. De liefde zal er alles aan doen om de verongelijkte
broeder te winnen en te herstellen in zijn relatie met de Heer en met zijn
medebroeders en -zusters.
De vrucht van onze woorden | verzen 20-21
20 Van de vrucht van iemands mond wordt zijn buik verzadigd,
hij wordt verzadigd van de opbrengst van zijn lippen.
21 Dood en leven zijn in de macht van de tong,
wie hem liefheeft, zal de vrucht ervan eten.
De goede, opbouwende woorden die we met onze “mond” en onze “lippen” spreken, geven innerlijke (“zijn buik”) voldoening (vers 20). Ze zijn als
zaad van een goede vrucht dat een voldoening gevende opbrengst of oogst
oplevert. Deze spreuk is een stimulans om net zoveel zorg te besteden aan
de woorden die we spreken als aan de vrucht van de bomen waarvan we
eten. Als we gezonde vruchten eten, zullen we gezond blijven; als we ongezonde vruchten eten, zullen we ziek worden. Als onze woorden voorzichtig, Godvrezend en goed zijn, “in genade ... met zout besprengd” (Ko 4:6),
335
Spreuken 18
om anderen daarmee te dienen, zal dat onszelf verzadigen. Het geeft voldoening en een goed geweten.
“Zijn buik” kunnen we ook toepassen op het geweten. Om de buik te verzadigen, dat wil zeggen om een goed geweten te bewaren, moeten we letten op wat we zeggen. Behalve de directe verzadiging is er ook een latere
opbrengst of oogst. Ook als we de “opbrengst” van onze wijze, verstandige,
Godvrezende woorden zien, dat wil zeggen welke uitwerking ze hebben,
geeft dat een diepe voldoening. Het kunnen woorden zijn die we spreken
als we een advies geven, maar ook antwoorden op vragen die ons worden
gesteld.
Vers 21 stelt nog eens duidelijk voor wat het effect van onze woorden kan
zijn. Wat voor woorden zaaien we: voor de dood of voor het leven? Die
vraag is vooral van belang voor “wie hem liefheeft”, dat wil zeggen voor wie
“de tong” liefheeft. Het gaat om een verkeerde liefde, namelijk om iemand
die ervan geniet om te praten. Hij zal de vrucht eten van wat hij zegt. Wat
hij zegt, zal tot hem terugkeren. De dwaas zaait woorden die dood en verderf opleveren; de wijze zaait woorden die leven tot gevolg hebben. Valse
leraren zaaien woorden met een kiem van dood en verderf; de gezanten
voor Christus verkondigen het leven.
Een vrouw als bewijs van Gods goedgunstigheid | vers 22
22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft iets goeds gevonden,
en de goedgunstigheid van de HEERE verkregen.
Wie naar een vrouw zoekt die bij hem past, zal God vragen om hem die
te geven. Hij alleen weet welke vrouw bij welke man past. Als hij haar
onder Zijn leiding vindt, heeft hij “iets goeds gevonden”, dat wil zeggen iets
wat hem voordeel oplevert, waardoor zijn leven rijker wordt. Het woord
‘goeds’ omschrijft dat het iets is wat God behaagt, wat gunstig is voor het
leven en overvloedig vreugde geeft.
Wie dit goeds vindt in de vrouw die hij vindt, heeft “de goedgunstigheid van
de HEERE” verkregen. Het zal hem vervullen met dankbaarheid dat God
hem zo goed gezind is. God heeft gezegd: “Het is niet goed dat de mens alleen
is” (Gn 2:18). Daarin heeft Hij voorzien door dit goede te geven.
336
Spreuken 18
Een arme smeekt, een rijke antwoordt hard | vers 23
23 Een arme spreekt [met] smeekbeden,
maar een rijke antwoordt harde dingen.
De sociale omstandigheden waarin iemand verkeert en de positie die hij
daarin inneemt, hebben effect op iemands karakter. Armoede bewerkt een
nederige geest die “een arme” ertoe brengt om een gunst te smeken. Hij
heeft geen andere keus, hij moet met “smeekbeden” spreken om iets te krijgen. “De rijke” reageert daarop met “harde dingen”, harde verwijten en afwijzing. Hij is nooit in een dergelijke positie van armoede geweest en kan
zich de gevoelens van een arme niet voorstellen.
De arme bedelt, de rijke snauwt hem af. Zo gebeurt het vaak. De rijke kan
geen enkel begrip voor de arme opbrengen. Rijkdom leidt er vaak toe dat
men ongevoelig is voor de nood van een arme, die door de rijke ruw van
zich wordt afgeschud als hij zijn nood kenbaar maakt (vgl. 1Sm 25:17; Jk
2:6; Mt 18:23-35).
De Heer Jezus geeft ons het goede voorbeeld. Hij luistert naar de smeekbede van de arme en antwoordt niet met harde dingen, maar met liefde en
ontferming.
Het verschil tussen vrienden en een vriend | vers 24
24 Een man die vrienden heeft, kan het slecht vergaan,
maar [soms] is er een echte vriend die meer toegewijd is dan een broer.
Het is beter om één goede, trouwe vriend te hebben dan talrijke onbetrouwbare vrienden. Behalve van de vrienden zegt het ook iets van de man
die veel vrienden heeft. Hij lijkt een ‘allemansvriend’ te zijn. Dat is geen
positieve eigenschap, maar een negatieve eigenschap. Iemand die met iedereen vriend kan zijn, heeft vaak geen eigen mening. Hij waait met alle
winden mee, omdat hij iedereen te vriend wil houden. De kans is groot dat
het hem slecht vergaat. Als het slecht met hem gaat, laten ze hem allemaal
vallen. Het zijn ‘zwaluwvrienden’, ze komen als het goed met je gaat en
vertrekken als het slecht met je gaat.
We moeten onze vrienden dan ook met zorg uitkiezen en daarin investeren. Niet de kwantiteit doet ertoe, maar de kwaliteit. Een echte vriend is
iemand die er altijd voor je is. Daar heb je soms meer aan dan aan je eigen
337
Spreuken 18
broer. David werd door zijn broers met minachting behandeld, maar door
zijn vriend Jonathan met trouw, ook toen hij vervolgd werd en in moeilijkheden verkeerde. Trouwe vriendschap is meer dan genegenheid, het is
toewijding door dik en dun.
338
Spreuken 19
De oprechte arme en de dwaas zonder kennis | verzen 1-3
1 Beter een arme die in zijn oprechtheid [zijn weg] gaat,
dan iemand die verkeerd van lippen en bovendien een dwaas is.
2 Ja, bezieling zonder kennis is niet goed,
en wie haastig is met de voeten, zondigt.
3 De dwaasheid van een mens verdraait zijn weg,
en [dan] is zijn hart [nog] woedend op de HEERE [ook]!
De tegenstelling in vers 1 is die tussen “een arme ... in zijn oprechtheid” en
“iemand die verkeerd van lippen en bovendien een dwaas is”. Vanwege de tegenstelling met de arme kunnen we bij de dwaas denken aan iemand die
rijk is. De arme is niet onder de straf van God omdat hij arm is en de rijke
is niet onder de zegen van God omdat hij rijk is. Hier is het aanzien misleidend. Rijkdom zelf wordt niet veroordeeld. Waar het om gaat, is waar we
het vandaan hebben en wat we ermee doen.
Het contrast betreft innerlijke waarde en uiterlijke schijn. Hij die alles
schijnt te hebben, is de dwaas, terwijl hij die alles tegen lijkt te hebben, oprecht is en daardoor beter af is dan de rijke dwaas. Persoonlijke integriteit,
zelfs met armoede, is veel beter dan dwaze verkeerdheid.
Het hangt allemaal af van de relatie met God. De arme die in oprechtheid
zijn weg gaat, kan die weg gaan omdat hij zijn weg met God gaat. Daarom
is hij in werkelijkheid rijk. De verkeerde van lippen spreekt dingen die
aantonen dat hij geen relatie met God heeft. Daarbij komt ook nog dat hij
een dwaas is, wat wil zeggen dat hij ook helemaal geen relatie met God
wil. De weg die hij zonder God gaat, loopt uit op de dood.
Het woord “ja” geeft aan dat vers 2 met vers 1 verbonden is. Hij die bezield
is “zonder kennis” te hebben, is de dwaas van vers 1. Onverstandige en onnadenkende ijver leidt tot mislukking. “Bezieling” is zoiets als gretige ijver.
Dat komt tot uiting bij iemand die “haastig is met de voeten”, die overhaast
een weg gaat om een begeerte te vervullen. Het kenmerkt de man die snel
resultaat en zoveel mogelijk winst wil boeken. Mensen die spontaan er339
Spreuken 19
gens op af gaan, slaan de verkeerde weg in en missen het doel (het woord
‘zondigen’ betekent letterlijk ‘het doel missen’). Saul was zo iemand (1Sm
13:11-14). Er kan zelfs ijver voor God zijn, maar toch zonder verstand (Rm
10:1-4).
Deze spreuk herinnert ons eraan dat we de tijd en de richting voor de actie
moeten weten, want anders zal de ijverige inspanning een vergeefse en
zelfs verkeerde activiteit zijn. “Bezieling zonder kennis” brengt de voeten in
beweging op een weg van zonde. Bezieling is goed als het om het goede
gaat (Gl 4:18), maar daarvoor is de kennis van God en Zijn wil nodig. Daarom zal onze ijver moeten voortkomen uit gemeenschap met God, waardoor we Zijn wil kennen. Dan zullen we in rust en tegelijk met voortvarendheid onze weg gaan. Het resultaat hiervan is dat het doel niet wordt
gemist, maar wordt bereikt en dat God wordt verheerlijkt.
Bezieling zonder kennis of verstand is iets wat vooral jongeren kenmerkt
die zich niet met Gods Woord bezighouden. Zij missen daardoor het nodige onderscheidingsvermogen om de waarde te kennen van dat waaraan
ze zich overgeven. Alleen door studie van Gods Woord krijgen zij – en dat
geldt uiteraard ook voor ouderen – dat onderscheidingsvermogen. Er is
geen enkel excuus om zonder kennis te zijn. We hebben het hele Woord
van God tot onze beschikking. Het is de enig betrouwbare, onveranderlijke bron van kennis en toegankelijk voor iedereen die wil leren.
Een dwaas, die zonder kennis is (vers 2), verdraait zijn eigen weg waardoor
zijn leven een puinhoop is geworden (vers 3). En dan geeft hij God daarvan
nog de schuld ook. Door zijn eigen dwaasheid heeft hij zijn weg verdraaid,
hij heeft er een wending aan gegeven waardoor hij in de verkeerde richting
is gaan lopen. Het is een weg van God af. Voor de ellende die hij op die
weg ontmoet, stelt hij God aansprakelijk. Hij is zelfs woedend op Hem, dat
Hij hem dat heeft laten overkomen.
Deze opstelling kenmerkt de mens sinds de zondeval. Toen Adam zijn
weg verdraaid had en gezondigd had, gaf hij God de schuld. Het lag aan
de vrouw die God hem had gegeven dat het fout was gegaan (Gn 3:12). We
horen en zien dit vandaag de dag in allerlei variaties terugkomen in al die
situaties waar mensen niet op hun verantwoordelijkheid willen worden
aangesproken. Altijd is het de schuld van een ander.
340
Spreuken 19
De mens wil God niet de controle over zijn leven geven. Als hij goede beslissingen neemt die goed uitpakken, prijst hij zichzelf. Als hij slechte beslissingen neemt met een slecht resultaat, Verder zegt u: De weg van de Heere
krijgt God de schuld (vgl. Ez 18:25). De hand is niet recht. Luister toch, huis van
in eigen boezem steken is er niet bij. God Israël! Mijn weg is niet recht? Zijn
niet [veeleer] uw wegen onrecht?
wordt niet gedankt dat Hij in Zijn goedheid (Ez 18:25)
zon en regen en vruchtbare tijden geeft (Mt
5:45; Hd 14:17). Maar als Hij vreselijke plagen over de wereld laat komen die
de mens over zichzelf heeft afgeroepen, lasteren de mensen de God van de
hemel, zonder dat ze zich bekeren van hun boze werken (Op 16:9-11,21).
Bezit en vrienden | vers 4
4 Bezit voegt veel vrienden toe,
maar een arme wordt van zijn vriend gescheiden.
Dit vers is weer een waarneming zonder er een conclusie aan te verbinden. Die conclusie wordt aan de lezer overgelaten. Het gaat over de onbetrouwbaarheid van een vriendschap die is gebaseerd op bezit. Net als
liefde verdient vriendschap niet die benaming als het alleen gaat om het
eventuele voordeel dat liefde of vriendschap kan opleveren. Als we zelf
geld liefhebben, oogst dat bij anderen niets anders dan liefde voor het geld
dat wij hebben. Mensen lopen de rijken achterna in de hoop iets te krijgen.
Maar als de rijke arm is geworden, verdwijnen zijn vrienden. Ze laten hem
in de steek, want er is niets meer bij hem te halen. Er vindt zelfs een scheiding plaats, want stel je voor dat de arme iets van jou zou vragen. Je kunt
er dus maar beter ruim afstand van nemen. Maar de arme die de Heer Jezus kent, mag weten dat hij nooit van Hem kan Ík ben wel ellendig en arm,
en zal worden gescheiden (Rm 8:38-39; vgl. Ps [maar] de Heere denkt aan mij.
(Ps 40:18a)
40:18a).
Een valse getuige en wie leugens blaast | vers 5
5 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden,
en wie leugens blaast, zal niet ontkomen.
“Een valse getuige” zal worden gestraft (Dt 19:16-21); dat staat als een paal
boven water. Hetzelfde geldt voor “wie leugens blaast”. Een valse getuige
341
Spreuken 19
spreekt leugen in het openbaar. Leugens blazen doet meer denken aan het
vertellen van leugens in de algemene conversatie in de privésfeer. Een valse getuige en wie leugens blaast staan op hetzelfde niveau en ontvangen
eenzelfde oordeel.
Het gezegde is algemeen, want soms wordt een meineed niet gestraft, omdat hij niet wordt ontdekt, of omdat de rechters corrupt zijn. We moeten
dit vers dan ook zien in het licht van God. Hij houdt niet voor onschuldig
en zal geen enkele schuldige laten ontkomen.
Rijkdom trekt aan, armoede stoot af | verzen 6-7
6 Velen trachten het gezicht van aanzienlijken gunstig te stemmen,
en iedereen is een vriend van wie vrijgevig is.
7 Alle broers van een arme haten hem,
hoeveel te meer blijven zijn vrienden ver van hem!
Achtervolgt hij hen met woorden, dan zijn zij er niet.
Mensen zoeken de vriendschap van invloed- Dezen zijn morrenden, klagers over
rijke mensen om er voordeel uit te halen (vers hun lot die naar hun begeerten wandelen, en hun mond spreekt gezwol6). Daarvoor proberen ze bij hen in de gunst
len taal en zij bewonderen personen
te komen (vgl. Jd 1:16). “Het gezicht ... gunstig ter wille van voordeel. (Jd 1:16)
te stemmen” is letterlijk ‘het gezicht strelen’
ofwel ‘het gezicht zacht maken’ (Ps 45:13). De aanzienlijken worden gewaardeerd vanwege hun bezit, niet vanwege hun kwaliteiten.
Ook iemand die vrijgevig is, mag zich verzekerd weten van talloze vrienden. De vrijgevigheid hoeft hier geen negatieve betekenis te hebben. Wie
vrijgevig is, trekt mensen aan. Iedereen wil bij zijn vrienden horen. Het
laat zien dat de mens een egoïst is, iemand die alleen maar op eigen voordeel uit is. Als er iets te halen is waardoor zijn leven wat gemakkelijker
verloopt, is hij er als de kippen bij. Zo werkt het ook in het bedrijfsleven
en in de politiek.
Dat hij alleen wil wat zijn leven aangenamer maakt, blijkt uit zijn afwijzing
van God als de grote Gever. God heeft Zijn Zoon gegeven als een vrije gift
van Zijn genade. Maar die Gave wil de mens niet, want dat betekent dat
hij zichzelf als egoïst moet veroordelen. Het maakt een einde aan het leven
voor zichzelf.
342
Spreuken 19
Mensen mijden hen die arm zijn (vers 7). De gedachte van “haten”, in de zin
van ‘verwerpen’, geeft aan dat familieleden en oppervlakkige vrienden de
arme man zullen verlaten omdat hij niets meer voor hen kan betekenen.
We zien dit ook bij de Heer Jezus. Zijn aardse familie, de Joden, heeft Hem
gehaat.
Als je geluk op is, mijdt zelfs je familie je. Je vrienden wensen dat je omkomt. Je kunt roepen wat je wilt, maar ze luisteren niet. Als ze je zien komen, kijken ze de andere kant op en doen ze of ze je niet zien, want het is
‘uit het oog, uit het hart’.
Zijn leven liefhebben en het goede vinden | vers 8
8 Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief,
wie inzicht bewaart, vindt het goede.
“Wie verstand verwerft”, is iemand die daarvoor moeite heeft gedaan, zich
ervoor heeft ingezet. Hij bewijst daardoor dat hij zijn leven liefheeft. Het
wil zeggen dat hij Gods wil voor zijn leven wil leren kennen. Daarmee
bewijst hij zichzelf een grote weldaad. Wie verstand verwerft, komt zover
dat hij zijn leven niet liefheeft tot de dood (Op 12:11). Zijn leven liefhebben
slaat namelijk niet op het aardse leven, maar op het leven dat Hij van God
heeft gekregen om voor Hem te leven.
Daarbij blijft het niet. Na het verwerven komt het bewaren van wat verworven is. Dat bewijst inzicht in wat werkelijk belangrijk is. Het resultaat
is dat hij “het goede” vindt. Het goede is het goede leven, het leven met en
voor Christus. Het goede is de kennis van Gods wil voor zijn leven en dat
is dat het gelijkvormig zal worden aan Christus, dat Hij in zijn leven zichtbaar wordt. Daarin komen verstand en inzicht tot hun recht.
Nog eens: een valse getuige en wie leugens blaast | vers 9
9 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden,
wie leugens blaast, zal omkomen.
Deze spreuk is bijna woordelijk gelijk aan vers 5. Vers 5 klinkt nog min
of meer als een waarschuwing, “hij zal niet ontkomen”, maar hier wordt
duidelijk verklaard dat hij “zal omkomen”. De overtreding van het negende gebod stelt zijn schuld en Gods oordeel vast. Een valse getuige zijn en
343
Spreuken 19
leugens blazen druisen in tegen alles wat God is. Hij is “rechtvaardig en
waarachtig”, “de trouwe en waarachtige Getuige”, de “God, Die niet kan liegen”
(Dt 32:4; Op 3:14; Tt 1:2).
Wat niet gepast is | vers 10
10 Weelde past niet bij een dwaas,
hoeveel te minder [past het] een dienaar om te heersen over vorsten!
Er zijn genoeg dwazen die in weelde leven. Dat maakt tegelijk de waarheid
van deze spreuk duidelijk. Een dwaas gaat zich altijd aan de weelde te
buiten. Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen en die heeft de
dwaas niet, omdat het hem aan wijsheid ontbreekt. Hij heeft geen wijsheid
om op de juiste manier met de weelde om te gaan. Die weelde kan uit bezit
bestaan, maar ook uit een positie. Beide gebruikt hij verkeerd. Hij gedraagt
zich lomp en ongevoelig, waardoor hij zichzelf gehaat en tot een bespotting maakt.
Nog erger dan een dwaas die weelde bezit, is Ik heb dienaren te paard gezien en
een dienaar die macht krijgt (vgl. Pr 10:7). Er vorsten die als dienaren [te voet] over
de aarde gingen. (Pr 10:7)
zijn dienaren die hebben geheerst omdat zij
trouw waren. Denk aan Jozef en Daniël. Het moet hier over een ontrouwe
dienaar gaan. De dienaar hier is mogelijk iemand die zichzelf heeft verhuurd om een schuld te kunnen betalen. Hij is door dwaasheid in schulden geraakt. Als hij zijn eigen bezit niet kan beheren, hoe zal hij dan een
heersende functie naar behoren kunnen uitoefenen over hen die dit wel
kunnen.
In de wereld van vandaag zijn er ook heel wat mensen die een grote schuld
hebben en toch menen een besturende functie te kunnen hebben. Hetzelfde geldt voor de gemeente. Iemand die zijn eigen huis niet kan besturen,
kan geen besturende functie in Gods huis, de gemeente van de levende
God, hebben. Een dergelijke functie zou ongepast zijn (1Tm 3:5).
Geduld en vergeving | vers 11
11 Het verstand van een mens doet hem zijn toorn uitstellen,
het is zijn sieraad aan een overtreding voorbij te gaan.
344
Spreuken 19
Wie onrecht wordt aangedaan en vervolgens zijn gevoel de vrije teugel
laat, ontbrandt in toorn en geeft een heftige reactie. Maar als zijn verstand,
in de zin van geestelijk inzicht, de boventoon voert, zal hij het uiten van
“zijn toorn uitstellen”. Dat kan alleen als er gemeenschap met God is. Daardoor kan hij gehoor geven aan het woord: “Wreekt uzelf niet, geliefden, maar
laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt [de] Heer’” (Rm 12:19).
Hij is dan in staat “aan een overtreding voorbij te gaan”. Dit gaat verder dan
in een vergevingsgezinde bui een keer iemand iets niet kwalijk nemen. Het
is ook de bekwaamheid om de beledigingen niet toe te rekenen en niet toe
te laten dat er een nagloeiend gevoel van gekwetstheid blijft zitten, zelfs
wanneer de woorden een wond hebben toegebracht.
Een dergelijke houding doet het Wie is een God als U,
in de wereld niet, maar wordt Die de ongerechtigheid vergeeft,
door God zeer gewaardeerd. Die voorbijgaat aan de overtreding
van het overblijfsel van Zijn eigendom?
Deze spreuk is in volmaaktheid Hij zal niet voor eeuwig vasthouden aan Zijn toorn,
waar van God (vgl. Mi 7:18). Hij want Hij vindt vreugde in goedertierenheid.
(Mi 7:18)
stelt Zijn toorn uit en het is Zijn
eer aan een overtreding voorbij te gaan. Dit kan Hij doen vanwege het
werk van Zijn Zoon, ten aanzien van Wie Hij Zijn toorn niet uitstelde en de
overtreding niet voorbijging toen Hij Hem tot zonde maakte.
De toorn en het welgevallen van een koning | vers 12
12 De toorn van een koning is als het brullen van een jonge leeuw,
maar zijn welgevallen is als dauw op het gras.
We hebben hier een prachtige, beeldrijke tegenstelling. Enerzijds het “brullen van een jonge leeuw” dat angst aanjaagt bij iedereen die het hoort, en
anderzijds de “dauw op het gras” die onhoorbaar neerdaalt, die verkwikt
en zomaar vertrapt kan worden. Deze twee uitingen zien we bij een koning. Zijn toorn boezemt grote schrik in (Op 10:3), terwijl zijn welgevallen
of gunst een weldaad is (Ps 72:6).
Een koning heeft de macht om angst aan te jagen of om te verkwikken en
te verfrissen. Hij kan dreigend, maar ook vriendelijk kijken. Deze spreuk
adviseert de onderdanen van de koning geen dingen te doen die hem toor345
Spreuken 19
nig maken, want dan zal het niet goed met hen gaan. Ze mogen echter op
zijn weldadige welgevallen rekenen als zij hem in trouw dienen.
Dit vers kunnen we net als het voorgaande vers op God en Christus toepassen. Christus is de Leeuw uit de stam van Juda. We moeten Zijn toorn
vrezen als we ons tegen Hem verzetten, maar we mogen ons verzekerd
weten van Zijn verkwikkende waardering als we Hem in trouw dienen.
Huiselijke ellende en huiselijk geluk | verzen 13-15
13 Een dwaze zoon is een ramp voor zijn vader,
en het geruzie van een vrouw een gestadig druppelen.
14 Huis en have zijn een erfelijk bezit van de vaderen,
maar een verstandige vrouw is van de HEERE.
15 Luiheid doet in diepe slaap vallen,
een bedrieglijke persoon zal hongerlijden.
“Een dwaze zoon” en “het geruzie van een vrouw” zijn twee problemen die
chaos in een gezin veroorzaken (vers 13). “Een dwaze zoon” ontneemt zijn
vader alle plezier door zijn losbandigheid, luiheid, eigenwijsheid, trots,
ongezeglijkheid. Het woord ‘ramp’ is meervoud, wat erop wijst dat een
dergelijke zoon zijn vader verdriet op verdriet aandoet. Hij is een aaneenschakeling van rampen voor zijn vader, waaronder natuurlijk ook zijn
moeder zal lijden.
Een vrouw die ruzie maakt, doet hetzelfde als de zoon, want ook zij maakt
door haar ruzies het huis onbewoonbaar. Het huis dat een oase van rust
zou moeten zijn, is vol nijd en twist. De ene ruzie volgt op de andere, net
als druppels water elkaar gestadig, altijd maar doorgaand, opvolgen. Als
het door het dak heen begint te druppelen, weet je niet waar het lek zit.
Zolang het lek niet wordt gevonden en vervolgens wordt gedicht, doet het
water in het verborgene zijn verrottende werk. Zo is het soms ook met het
geruzie van een vrouw. Je weet niet waar het vandaan komt en ook niet
hoe je het moet oplossen.
Het kan zijn dat in dit geval wel bekend is waar het ruzie maken vandaan
komt en dat is het gedrag van de zoon. Als een zoon, of een kind, zich
schandelijk gedraagt, kan dat een splijtzwam in het huwelijk betekenen.
Dat gebeurt als de vrouw haar man verwijten gaat maken (het kan in de
346
Spreuken 19
praktijk ook andersom). Gelukkig kan het ook zo zijn, dat de zorg om een
kind man en vrouw een hechtere eenheid maakt. Dat zal zo zijn als ze het
kind als een gemeenschappelijke zorg voortdurend in gebed bij de Heer
brengen.
Het verkrijgen van “huis en have” is een kwestie van erven (vers 14). Een
erfenis gaat over van vader op zoon. Het is een gevolg van het lid zijn
van een bepaalde familie. Heel anders is dat met het verkrijgen van “een
verstandige vrouw”. Daar is geen sprake van een familierelatie. Als iemand
“een verstandige vrouw” krijgt, is dat een speciale gave van God. Het contrast is dus enerzijds de rijkdom die kan worden overgenomen van een
vader en anderzijds een verstandige vrouw die een geschenk van de HEERE is.
“Luiheid” is een andere oorzaak die ellende over anderen brengt en niet
alleen over de luiaard zelf (vers 15). Deze spreuk is bedoeld om luiheid af
te schrikken. Luiheid betekent dat iemand volledig inactief is. “Een diepe
slaap” (Gn 2:21) is een toestand van bewusteloosheid. De tijd verstrijkt zonder dat de luiaard daarvan het geringste besef heeft.
Wie lui is, verspilt tijd die nodig is om voor zichzelf en zijn familie te zorgen. Het gezin waarin de echtgenoot en vader door luiheid geen veiligheid biedt omdat hij niet voor inkomen zorgt, is een ellendig gezin. Er is
honger, maar er is niets om de honger mee te stillen. Een luiaard is een
slechte rentmeester van een kostbaar geschenk van God: tijd. Luiheid is de
doodskist van een levende.
Zijn leven bewaren of sterven | vers 16
16 Wie het gebod in acht neemt, bewaart zijn leven,
wie zijn wegen veracht, zal sterven.
“Het gebod” waarover het hier gaat, is het gebod van God, want Gods gebod is ten leven. Gehoorzaamheid aan het gebod van God is een bescherming van het leven. Het betreft ook gehoorzaamheid aan de geboden van
een vader, want hij vertegenwoordigt God op aarde. Hetzelfde geldt voor
de geboden van de overheid. Wie daarmee geen rekening houdt, veracht
zijn wegen en “zal sterven”.
347
Spreuken 19
Als iemand zelf bepaalt hoe hij wil leven, drukt hij daarmee verachting uit
voor wat God heeft geboden. Met wat God heeft gezegd over zijn wegen,
over zijn manier van leven en de keuzes die hij maakt, wil hij niets te maken hebben. Hij denkt dat hij op de weg van het leven is, maar hij bevindt
zich op de weg van de dood. Het verachten van zijn wegen wil zeggen dat
hij Gods geboden voor zijn wegen links laat liggen. Hij zal ondervinden
dat aan het einde van zijn eigenwillige wegen de dood wacht.
Ontferming over de arme wordt beloond | vers 17
17 Wie zich ontfermt over de arme, leent uit aan de HEERE.
Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
Als iemand “zich ontfermt over de arme”, is dat En de Koning zal antwoorden en tot
een vorm van uitlenen aan de HEERE (vgl. hen zeggen: Voorwaar, Ik zeg u: voor
zoveel u het hebt gedaan aan een van
Mt 25:40). Geld dat wordt weggegeven aan de geringsten van deze broeders van
een arme, ben je niet kwijt. God ziet het als Mij, hebt u het Mij gedaan.
(Mt 25:40)
een uitlening aan Hem, het wordt door Hem
als een “weldaad” gezien. Hij zal de uitlening overvloedig terugbetalen.
Wie zich over de arme ontfermt, laat daarmee een kenmerk van God zien,
Die een Ontfermer is (Ps 116:5; Js 49:10; 54:10).
De aanwezigheid van armen onder Gods volk is een test voor de rijken
(Dt 15:7-11). Onze reactie op hun aanwezigheid laat zien of er geloof is of
niet (Jk 2:14-17). Wie zich ontfermt over de arme, bewijst “weldadigheid”, een
daad die door de Heer Jezus “uw gerechtigheid” wordt genoemd (Mt 6:1-4).
De Heer zegt erbij dat dit niet moet gebeuren voor het oog van de mensen,
zelfs niet om er zelf een goed gevoel door te krijgen, maar dat het moet
gebeuren “in het verborgen. Wie zo geeft, krijgt van Hem de toezegging:
“En uw Vader Die in het verborgen kijkt, zal het u vergelden.” God zegent de
vrijgevigheid van een van de Zijnen met Zijn vrijgevigheid.
De belofte van een beloning betekent niet noodzakelijkerwijs een terugbetaling van wat is gegeven. Als het dat alleen zou zijn, is dat als het vergelden van een weldaad te zien. Het gaat om een beloning die waardering tot
uitdrukking brengt. Als God iets beloont, is dat veel meer dan terugbetalen wat is gegeven. Hij zal de ontfermer een diepere indruk geven van de
rijkdom van het leven met Hem. Hier kan geen bedrag aan geld of goud
tegenop.
348
Spreuken 19
Wel of geen tucht en hoe toe te passen | verzen 18-20
18 Breng uw zoon gehoorzaamheid bij wanneer er nog hoop is,
maar laat het niet in u opkomen hem te doden.
19 Wie door het dolle heen is, moet [daarvoor] boeten,
want als u hem [ervan] redt, moet u [daarmee] nog doorgaan.
20 Luister naar raad en neem vermaning aan,
opdat u uiteindelijk wijs wordt.
Het bijbrengen van gehoorzaamheid is een opdracht (vers 18). Het is tegelijk
een krachtige waarschuwing tegen ouderlijke passiviteit. Er is een tijd om
kinderen gehoorzaamheid bij te brengen. Die tijd begint zodra duidelijk is
dat een kind besef krijgt van goed en kwaad, en dat is al heel jong het geval. Als duidelijk is dat een kind niet naar een bevel van de ouders luistert,
moet het leren gehoorzamen (Gn 18:19). Dat kan veel geduld vragen. Het
kan soms zo erg worden, dat een ouder zijn geduld en zelfs zijn verstand
verliest. Vandaar de waarschuwing om niet de gedachte te laten opkomen
hem te doden of beslissingen te nemen die zijn dood tot gevolg hebben.
“Laat het niet in u opkomen hem te doden”, kan dus betekenen hem zo tuchtigen, dat hij sterft. Maar een andere betekenis is ook mogelijk. Die is hem
helemaal niet tuchtigen, zodat hij een dwaas wordt, op het slechte pad
komt en door zijn slechte gedrag de dood vindt. Wie zijn kind niet tuchtigt, doodt hem, want dan blijft hij het pad volgen dat op de dood uitloopt.
Hem nu zijn straf onthouden zal hem op de weg brengen naar een veel
zwaardere en eeuwige straf. Toegeeflijkheid bewerkt zijn ondergang. Valse toegeeflijkheid is echte wreedheid.
Eli heeft zijn zonen geen gehoorzaamheid bijgebracht. Daardoor zijn zij
dwazen geworden en aan hun dwaasheid ten onder gegaan (1Sm 3:12-13).
Ook David heeft zijn zoon Adonia niet berispt, waardoor deze een dwaas
is geworden en een vroegtijdige dood is gestorven (1Kn 1:6; 2:24).
Er zijn gevallen waarin het geen zin meer heeft iemand gehoorzaamheid
bij te brengen (vers 19). Alle hoop op correctie moet worden opgegeven. Dat
is het geval als iemand door het dolle heen is. Iemand die niet te kalmeren
is, moet de gevolgen van zijn dwaasheid zelf ervaren. Wie hem wil helpen,
komt nooit van hem af, want hij zal zijn les nooit leren.
349
Spreuken 19
Een heetgebakerde persoon zal voortdurend in problemen zijn. Alleen bekering en de Heilige Geest kunnen een verandering geven. Christus is de
Enige Die van een dergelijk gedrag kan redden. De Zoon maakt vrij.
Vers 20 sluit aan op de twee voorgaande verzen. Door naar “raad” te luisteren en “vermaning” te aanvaarden wordt iemand “uiteindelijk wijs”. Uiteindelijk zal er door al de tucht die is uitgeoefend en al de onderwijzingen die
gegeven zijn, volwassenheid komen. Er zal een standvastige volharding
op het pad van het leven zijn. ‘Uiteindelijk’ wil niet zeggen aan het einde
van zijn leven, maar aan het einde van het leerproces.
Raadsbesluit, goedertierenheid en leven | verzen 21-23
21 In het hart van de mens zijn veel plannen,
maar de raad van de HEERE, die houdt stand.
22 Het verlangen van de mens is zijn goedertierenheid,
maar een arme is beter dan een leugenachtige man.
23 De vreze des HEEREN is ten leven,
verzadigd overnacht men, door geen kwaad bezocht.
“Veel plannen” maken mag, maar het is goed ons daarbij te onderwerpen
aan “de raad van de HEERE”, of het voornemen van God (vers 21; Jk 4:13-15).
De mens moet blijven bedenken dat hij mens is en dat God is Wie Hij is.
De mens is uiterst beperkt in wat hij kan bedenken en nog meer in wat
hij kan uitvoeren. God daarentegen is oneindig van verstand en van vermogen. Niet wat de mens uitdenkt, maar wat Wie zegt iets en het gebeurt,
God bepaalt, dat gebeurt (Kl 3:37; Ps 33:10-11; Js [als] de Heere [het] niet gebiedt?
46:10). Zo heeft Paulus ook plannen gemaakt, (Kl 3:37)
maar God bestuurde het anders (Rm 15:22-32).
Ieder mens verlangt ernaar dat een ander hem met “goedertierenheid” behandelt (vers 22). Ieder mens vindt het aangenaam om vriendelijke woorden te horen, woorden waaruit goedertierenheid blijkt, dat wil zeggen
woorden van goedheid. Het zijn opbouwende, bemoedigende woorden,
waarin geen leugenachtigheid schuilt. Ze worden niet gesproken om te
vleien.
Bij “een leugenachtig man” ontbreekt goedertierenheid. Hij kan wel doen
alsof hij goedertieren is door van alles te beloven en de indruk te geven dat
350
Spreuken 19
hij vol goedheid is, maar dat is huichelarij en misleiding. Achter zijn woorden gaan oneerlijke motieven schuil. Je kunt beter met een arme te maken
hebben, van wie je niets kunt verwachten wat hij zou kunnen geven, maar
van wie de goedertierenheid afstraalt, dan met zo’n leugenaar.
Eerbied voor de HEERE brengt een leven van tevredenheid en veiligheid
(vers 23). Wie de HEERE vreest, lijdt geen gebrek en vreest geen gevaar.
God geeft een kwaliteit van leven die niet kan worden verstoord door
kwaad. De Godvrezende gaat zonder hongergevoel naar bed en slaapt gerust, zonder angst voor iets kwaads dat over hem zou kunnen komen.
Het leven dat aan de vreze des HEEREN verbonden is, is niet het leven
dat de mens van nature leeft, maar het leven in verbinding met Hem. Dat
leven wordt in zijn volheid pas genoten als de gelovige bij Hem is. Maar
ook hier op aarde al geldt dat dit leven door niets kan worden aangetast,
omdat het een innerlijk, geestelijk leven is. Het is het leven uit God. Dat
leven kent geen gebrek en geen angst. De Heer Jezus zegt daarom dat we
niet bang hoeven te zijn “voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden” (Mt 10:28).
Het ware leven dat hier wordt bedoeld, wordt niet gevonden in rijkdom
of in gezondheid, ook niet in een goed huwelijk of een fijn gezin, maar in
Christus alleen. Dat moeten we onze kinderen vertellen en voorhouden en
voorleven. Van het kwaad dat ons kan treffen, weten we dat God het laat
meewerken ten goede (Rm 8:28; Ps 91:9-10).
Zelfs te lui om te eten | vers 24
24 Een luiaard steekt zijn hand in de schotel,
maar brengt hem niet meer aan zijn mond.
“Een luiaard” is zo lui, dat hij zijn hand waarmee hij het stuk brood in de
schotel met dipsaus heeft gedoopt, “niet meer aan zijn mond” kan brengen.
De beschreven handelingen hebben hem zozeer vermoeid, dat hij voordat
hij kan gaan kauwen alweer in slaap is gevallen. Het is een lachwekkende
beschrijving van een luiaard. Deze voorstelling moet ertoe dienen geen luiaard te willen zijn en de spot te voorkomen die daaraan verbonden wordt.
In de geestelijke toepassing zien we dat er mensen zijn die niet de moeite
nemen om zelfs de meest elementaire stap te zetten om uit hun zondige
351
Spreuken 19
ellende te komen. De redding wordt hun in het evangelie aangeboden en
is binnen handbereik, maar ze steken hun hand er niet naar uit om de toegeworpen reddingsboei aan te grijpen.
Tucht maakt anderen schrander | vers 25
25 Sla een spotter, dan zal [die] onverstandige schrander worden,
en wijs een verstandige terecht, [en] hij zal inzicht krijgen.
Er zijn drie soorten mensen in dit vers: “een spotter”, de “onverstandige” en
“een verstandige”. Ze tonen wie ze zijn door hun reactie op tucht. De spotter
laat zich door geen enkele tucht corrigeren. De bedoeling ervan dringt niet
tot hem door omdat hij zich daarvoor afsluit.
De onverstandige is iemand zonder kennis, een onnozele, een leeghoofd.
Hij is nog niet zo verhard als de spotter. Bij hem kan het doordringen dat
de tucht die over de spotter komt, een waarschuwing voor hem is. Als dat
doordringt, zal hij schrander worden en in- Laten zij die overgebleven zijn,
zien wat hem te wachten staat als hij op de het horen en bevreesd zijn en een
weg van het onverstand verdergaat en een derge­lijke wandaad niet meer in uw
midden verrichten. (Dt 19:20)
spotter wordt (vgl. Dt 19:20).
Een verstandige heeft geen slagen nodig. Hij heeft voldoende geestelijke
rijpheid om onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. Als hij
iets doet wat correctie nodig heeft, kan hij met woorden terechtgewezen
worden. Die woorden kunnen ook pijnlijk zijn, maar hij zal ernaar luisteren en “inzicht krijgen” in wat hij heeft gedaan of gezegd wat niet goed was
en gecorrigeerd moet worden.
Een zoon die schandelijk handelt | verzen 26-27
26 Wie [zijn] vader mishandelt, [zijn moeder] wegjaagt,
is een zoon die beschaamd maakt en schandelijk handelt.
27 Houd [maar] op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren,
als je [toch] van de woorden van de kennis afdwaalt.
Het lijkt in vers 26 te gaan over een situatie dat de vader en moeder van de
zoon afhankelijk zijn en dat deze zoon de situatie misbruikt tot eigen voordeel. Hierover wordt een scherp oordeel uitgesproken. Het moet kinderen
afschrikken zich zo tegenover hun oude ouders te misdragen.
352
Spreuken 19
Het gaat hier verder dan alleen over ongehoorzaamheid aan de ouders.
Ongehoorzaamheid is op zich al erg genoeg. Het is een overtreding van
het gebod vader en moeder te eren (Ex 20:12). Maar hier is het een afrekenen met de natuurlijke liefde die een kind voor zijn ouders zou moeten
hebben. Hij gaat in tegen de meest elementaire natuurwetten. De zoon die
hier beschreven wordt, laat niet alleen na wat geboden is, maar hij behandelt zijn ouders met verachting. God laat de Levieten daarvan zeggen:
”Vervloekt is wie zijn vader of zijn moeder veracht!” (Dt 27:16). Deze zoon is zijn
ouders niet alleen ongehoorzaam, maar buit hen uit.
Dit komt steeds vaker voor in een steeds kouder wordend sociaal klimaat.
Het was, zoals blijkt uit wat Salomo hier zegt, toen al aan de orde, en het is
nu heel actueel. Kinderen doen hun ouders in een toenemend aantal gevallen verbaal of lichamelijk geweld aan met de bedoeling zichzelf te verrijken in plaats van zorg aan hen te besteden, (vgl. Mt 15:4-7). Een krantenkop
meldde onlangs: ‘Uitbuiting ouderen door eigen kinderen onderschatte
vorm ouderenmishandeling’ (RD, 15-06-2015).
Een zoon kan van zijn vader stelen. Hij kan het leven voor zijn moeder zo
ondraaglijk maken, dat zij het huis verlaat. Hij maakt beschaamd omdat
hij schandelijk handelt. Het is een speciale bitterheid voor ouders als een
zoon zo handelt. Zo heeft Israël zich tegenover God gedragen (Js 1:2-3).
In de spreuk van vers 27 is een zekere ironie te beluisteren. Wat de vader tegen zijn zoon zegt, is geen advies om niet te luisteren. De vader wil alleen
duidelijk maken dat het geen zin heeft voor zijn zoon naar zijn vermaning
te luisteren als hij er toch niet naar handelt. Laat zijn zoon maar ophouden
naar de vermaning te luisteren als hij toch van plan is “van de woorden van
de kennis” af te dwalen.
De vermaning bestaat dus uit woorden van kennis, dat zijn woorden met
de kennis van Gods wil voor zijn leven. Door daarnaar te luisteren en daaraan te gehoorzamen zal de zoon de goede weg bewandelen. De manier
waarop de vader hier zijn zoon benadert, confronteert de zoon met zijn
verantwoordelijkheid. Wil hij een andere weg gaan dan de weg die hem
in de woorden van de kennis wordt voorgehouden? Laat hij dan maar
ophouden met luisteren naar vermaning. Hopelijk zal deze benadering de
zoon ertoe brengen goed te luisteren en niet af te dwalen.
353
Spreuken 19
Spotters en het (on)recht | verzen 28-29
28 Een verdorven getuige spot met het recht,
en de mond van de goddelozen verslindt onrecht.
29 Strafgerichten zijn bereid voor de spotters,
en slagen voor de rug van dwazen.
“Een verdorven getuige” (vers 28) is letterlijk ‘een getuige van Belial’. Hij is
geïnspireerd door de satan. Het is iemand die bewust de feiten verdraait.
Dat hij “spot met het recht”, wil zeggen dat hij het verdraaien van het recht
met het grootste gemak doet. Het recht is bedoeld om mensen van de zonde te weerhouden, maar daar maalt een verdorven getuige niet om. Een
begrip als ‘gerechtigheid’ is voor hem iets om belachelijk te maken. Hij
trekt zich niets aan van God als Rechter, maar tart Hem door zijn regelrechte verachting van het recht.
Terwijl er verachting is van het recht, wordt er gesmuld van onrecht; het
wordt zelfs verslonden. De goddelozen zijn als hongerige wolven die
schaamteloos op het onrecht aanvallen en dat opvreten alsof het de grootste lekkernij is. Onrecht is voor de mond van de goddelozen een waar genot. Ze kauwen op leugenachtige woorden en spreken ze vervolgens uit.
Daar halen ze al hun levensenergie uit.
Wat de goddelozen kenmerkt, kenmerkt onze gevallen natuur. Onze gevallen natuur maakt ons niet alleen gevoelig voor het ontvangen van leugens, maar maakt dat we ervan genieten.
God heeft “strafgerichten” klaarliggen voor de hardnekkige “spotters” (vers
29). Zij spotten met de heilige dingen. Hun bespotting zal openbaar geoordeeld worden in de strafgerichten die God naar Zijn voornemen over hen
brengt, waaraan zij niet zullen kunnen ontkomen. Ook de “slagen voor de
rug van dwazen” liggen klaar en zullen hen onafwendbaar treffen.
354
Spreuken 20
Pas op voor wijn en sterkedrank | vers 1
1 Wijn is een spotter, sterkedrank een onruststoker,
niemand die daardoor gaat zwalken, is wijs.
“Wijn” en “sterkedrank” worden als handelende personen voorgesteld,
waardoor deze gevaarlijke dranken nadrukkelijk worden vereenzelvigd
met de persoon die ze misbruikt. Het gebruik ervan wordt niet door Gods
Woord verboden, behalve in sommige gevallen (Dt 14:26; Lv 10:9). Wel
klinkt er een krachtige waarschuwing tegen bovenmatig gebruik, want dat
bewerkt spotten (Js 28:7,14,22) en veroorzaakt onrust, wat vaak met geweld
gepaard gaat. De gevolgen zijn rampzalig. Dat is te zien in huwelijken
en gezinnen en in verkeersongelukken, met soms zelfs dodelijke afloop.
Drank maakt meer kapot dan je lief is.
Het overmatige gebruik van bedwelmende middelen prikkelt de drinker
tot onzinnig gepraat en agressief en vechtlustig gedrag. Het verwart de
zintuigen, zodat hij geen zelfbeheersing heeft. Iemand die dronken is, gaat
spotten met wat heilig is. Ook overschrijdt hij de grenzen van moraal en
fatsoen. Hij waggelt en zwalkt, stoot liederlijke taal uit en wordt handtastelijk. Hij is beneveld en weet niet meer wat hij doet (Gn 9:21-22; 19:30-38). De
tegenhanger van dronkenschap met de daaraan verbonden losbandigheid
is het vervuld worden met de Geest (Ef 5:18).
De waarschuwing tegen drankmisbruik is bedoeld om duidelijk te maken
dat wie dronken is, zijn koers niet recht kan houden en daarmee bewijst
dat hij niet wijs is. Ons gezegde ‘als de wijn is in de man, is de wijsheid in
de kan’ geeft dat ook kernachtig weer. Wie wijs is en wil blijven, zal alleen
in bepaalde gevallen een beetje wijn nemen (1Tm 5:23).
Vrees voor de koning houdt buiten onenigheid | verzen 2-3
2 De verschrikking [die van] de koning [uitgaat], is als het brullen van een
jonge leeuw:
wie zijn toorn over zich haalt, zondigt tegen zijn leven.
355
Spreuken 20
3 Het strekt een man tot eer zich buiten onenigheid te houden,
maar iedere dwaas zal zich er [juist] in mengen.
“De verschrikking [die van] de koning uitgaat”, wordt vergeleken met “het
brullen van een jonge leeuw”, wat de dreiging van het oordeel inhoudt (vers
2). Het is een waarschuwing om niet tegen hem te zondigen. Wie dat doet,
haalt zijn toorn over zich. Tegen hem zondigen, is zondigen tegen zijn eigen leven.
De koning wordt hier voorgesteld in zijn indrukwekkende majesteit die
om ontzag vraagt. Wie daarmee geen rekening houdt, speelt met zijn leven. Dit geldt voor onze houding ten opzichte van de Heer Jezus. Hij is
onze Heiland, maar Hij is ook onze indrukwekkende Heer. Bij Zijn komst
naar de aarde om te oordelen zal Hij als een leeuw brullen (Am 1:2).
Vers 3 sluit aan op vers 2. Eerbare en verstandige mensen zullen conflicten
met andere mensen uit de weg gaan. Zeker zullen ze onenigheid met de
koning en met God vermijden en het niet tot een confrontatie laten komen
(vgl. Mt 5:25-26). Het contrast is tussen “zich buiten onenigheid te houden” en
“zich er [juist] in mengen” zodra zich een kans op ruzie voordoet. De eerste
beschrijving is de weg van de wijze, de weg van eer en waardigheid. De
tweede is de weg, de manier, van een dwaas. Niet iedere dwaas is een luiaard of een dronkaard, maar veel dwazen vinden het wel prachtig om zich
met onenigheid te bemoeien en die aan te wakkeren.
Het excuus van de luiaard om niet te werken | vers 4
4 Vanwege de winter ploegt een luiaard niet,
daarom zal hij bedelen in de oogst, maar [dan] is er niets.
Een boer die te lui is om op het juiste moment te ploegen en te zaaien, zal
geen oogst vinden. Zijn excuus om niet te ploegen is dat het winter is. Hij
heeft er geen zin in om zich aan het koude en natte winterweer bloot te
stellen. In zijn behaaglijk warme en droge boerderij is het veel prettiger. De
luiaard zal altijd een excuus vinden om daarmee zijn luiheid te camoufleren. Hij vindt zichzelf geen luiaard, maar vindt dat de omstandigheden
tegen hem zijn.
Dit karakter is typerend voor allen die opbrengst, bezit of geld willen hebben zonder er moeite voor te doen. Ze willen resultaten zonder inspan356
Spreuken 20
ning. De hele houding van een luiaard maakt duidelijk dat hij leeft voor
het heden, terwijl de toekomst hem niet inte- Maar laten wij niet moedeloos
resseert. De wijze werkt met het oog op de worden in goeddoen; want te geletoekomst (vgl. Gl 6:9). Hij is voortdurend aan gener tijd zullen wij oogsten, als wij
niet verslappen. (Gl 6:9)
het werk, of het hem nu gelegen komt of niet
(2Tm 4:2).
Omdat de luiaard verzaakt heeft te ploegen, zal hij in de oogst niets hebben. Hij zal dan gaan bedelen bij hen die zich wel hebben ingezet en wel
hebben geoogst. Daarvoor schaamt hij zich niet. Mensen die lui zijn en
daardoor gebrek lijden, menen ook nog dat anderen hen dan wel zullen
verzorgen. Ze hebben geen toekomstvisie en ook geen schaamtegevoel.
Maar zij bij wie de luiaard aanklopt, kennen hem en sturen hem met lege
handen weg. Dit is in overeenstemming met het woord van Paulus: “Als
iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten” (2Th 3:10).
God doorgrondt het hart van ieder mens | verzen 5-9
5 De raad in het hart van een man is [als] diepe wateren,
maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen.
6 Menig mens roept zijn eigen goedertierenheid uit,
maar wie zal een betrouwbaar iemand vinden?
7 Een rechtvaardige gaat [zijn weg] in oprechtheid,
welzalig zijn zijn kinderen na hem.
8 Een koning die op de rechterstoel zit,
schift met zijn ogen alle kwaad.
9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd,
ik ben rein van mijn zonde?
Wie wijs is, kan onderscheiden wat er in het hart omgaat (vers 5). Dat geldt
zowel van zijn eigen hart als dat van anderen. De raad of het voornemen
in het hart wordt vergeleken met “diepe wateren”. Het beeld geeft aan dat
iemands drijfveren moeilijk te doorgronden zijn. Er is “inzicht” voor nodig
om ze “naar boven” te halen, ze eruit te trekken. Dat inzicht kunnen we
krijgen door het vrezen van de HEERE en het luisteren naar Gods Woord
(Hb 4:12-13). Als we niet goed weten wat iemand van plan is, kunnen we het
toch te weten komen door onze omgang met God.
357
Spreuken 20
Christus is ‘Iemand met inzicht’. Voor Hem zijn al de beraadslagingen van
het hart van ieder mens volkomen openbaar. Hij kan ons dat laten weten
als we in gemeenschap met Hem leven. Op
Oordeelt daarom niets vóór [de] tijd,
de dag van het oordeel zal Hij de beraadsla- totdat de Heer komt, Die ook wat in
gingen en overleggingen van het hart van ie- de duisternis verborgen is, aan het
licht zal brengen en de raadslagen
der mens naar boven halen en aantonen (1Ko van de harten openbaar zal maken; en
4:5). Niemand hoeft Hem te vertellen wat er dan zal ieder zijn lof ontvangen van
God. (1Ko 4:5)
in de mens is, want dat weet Hij (Jh 2:25).
Veel mensen kennen de bedrieglijkheid van Wanneer u dan weldadigheid bewijst,
hun eigen hart niet. Ze bazuinen hun “eigen bazuin het niet voor u uit, zoals de
gerechtigheid” voor zich uit (vers 6). Dat deden huichelaars doen in de synagogen
en op de straten, opdat zij door de
de farizeeën op de hoeken van de straten (Mt mensen geëerd worden. Voorwaar, Ik
6:2; 23:5) en zelfs tegenover God (Lk 18:11-12). zeg u: zij hebben hun loon al.
(Mt 6:2)
En ze zijn nog niet uitgestorven. We kunnen
de farizeeër die zich openlijk beroemt op zijn goede kwaliteiten wel veroordelen, maar hoe is het met onszelf? We kunnen ons nederig opstellen
met de bedoeling daarvoor geëerd te worden. Dat ligt op hetzelfde niveau.
We beroemen ons misschien niet hardop, maar we vinden het toch wel
prettig als anderen zien hoe toegewijd we zijn.
Tegenover het zich beroemen op een bepaalde goedheid staat “een betrouwbaar iemand”. Daarin ligt opgesloten dat iemand die de mond vol heeft van
zichzelf, niet betrouwbaar is. Zo iemand belooft met veel grootspraak van
alles, maar komt zijn beloften niet na. Een betrouwbaar iemand is niet vol
van zichzelf, maar van de ander. Hij is op de ander gericht, hij is er voor de
ander. Maar waar is zo iemand te vinden? De vraagstelling geeft aan dat
zo iemand zeldzaam is (vgl. Sp 31:10; Ps 12:1).
De barmhartige Samaritaan heeft zijn goedertierenheid niet uitgeroepen,
maar die laten zien. Hij was betrouwbaar. Het gaat niet om wat iemand
zegt te zijn, maar om wat iemand doet.
“Een rechtvaardige” is iemand die leeft in overeenstemming met het recht
van God (vers 7). Zijn leven vloeit voort uit de “oprechtheid” van zijn hart.
Die oprechtheid is in zijn hart omdat hij in gemeenschap met God leeft.
In zijn handelingen is niets bedrieglijks. Wie zo leeft, is een zegen voor
zijn omgeving en wel in de eerste plaats voor hen met wie hij in de nauw358
Spreuken 20
ste relatie leeft: zijn kinderen. Zij worden “welzalig” genoemd omdat zij
opgroeien en opgevoed worden in deze sfeer van oprechtheid. Dit is de
mooiste erfenis die ouders hun kinderen kunnen nalaten.
“Een koning” die recht spreekt, maakt onderscheid tussen goed en kwaad
(vers 8). De troon spreekt van regering in het algemeen, “de rechterstoel”
spreekt van het uitoefenen van het recht. Tegen dit recht kan men niet in
beroep gaan. Hier ligt de nadruk op het afscheiden van het kwaad. Het
schiften heeft de betekenis van zuiver maken. Hij zal dat doen “met zijn
ogen”, wat op volmaakt inzicht wijst. Het gaat hem erom “alle kwaad” uit
zijn rijk te verwijderen (Ps 101:8).
Geen enkele koning of regering heeft ooit aan dit ideaal voldaan. De Heer
Jezus zal doen wat hier staat. Zo zal Hij, als Hij op de troon van Zijn heerlijkheid zit, de volken “van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de
bokken scheidt” (Mt 25:31-32). Hij zal dan de bokken verwijzen naar het eeuwige vuur, terwijl de schapen het ko- De HEERE is in Zijn heilig paleis,
ninkrijk mogen beërven (Mt 25:33-46). de troon van de HEERE staat in de hemel;
Zijn ogen doorzien,
Hij heeft ogen die alles zien en door- Zijn blikken beproeven de mensenkinderen.
gronden (Ps 11:4).
(Ps 11:4)
Niemand kan zeggen dat hij zuiver is in zijn denken en doen (vers 9). Er zijn
wel mensen die dat beweren, maar zij liegen (1Jh 1:8,10). Met een retorische
vraag bevestigt de wijze dat Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde,
niemand zonder zonde is (Pr 7:20; die goeddoet en niet zondigt. (Pr 7:20)
Gn 6:5; 1Kn 8:46; Ps 143:2; Rm 3:9).
Iemand kan alleen zeggen dat hij zijn hart heeft gezuiverd als hij zijn
zonden heeft beleden waardoor hij mag weten dat deze door God zijn
vergeven (1Jh 1:9). Reiniging ligt niet in de mens zelf, maar buiten hem, in
God. God kan vergeven op grond van het werk van Zijn Zoon aan het
kruis.
De spreuk heeft vooral betekenis voor de praktijk. In onze praktijk als gelovigen moeten we ons bewust zijn dat we zwak zijn en dat we niet altijd
ons hart door en door kennen. We kunnen ook niet altijd onze motieven
volledig doorgronden. Paulus was zich dat bewust. Hij legde de beoordeling van zijn leven in de handen van de Heer. Hij zegt: “Want ik ben van
359
Spreuken 20
mij niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; maar Hij Die mij
beoordeelt, is [de] Heer” (1Ko 4:4).
Niet met twee maten meten | vers 10
10 Tweeërlei [weeg]steen en tweeërlei efa,
ook die beide zijn voor de HEERE een gruwel.
Een van de dingen die het hart van een mens onzuiver maken en als zonde
worden aangerekend, is het meten met twee maten. Door het gebruik van
twee verschillende weegstenen, een lichte voor de verkoop en een zware
voor de inkoop, probeert de koopman zichzelf ten koste van de koper respectievelijk verkoper te verrijken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van
twee verschillende inhoudsmaten (vers 23; Sp 11:1; Dt 25:13-16).
Nadrukkelijk zegt de wijze dat “die beide ... voor de HEERE een gruwel” zijn.
God verafschuwt oneerlijkheid in het zakendoen en zal Zijn oordeel daarover laten komen. Bedrieglijke weegstenen en inhoudsmaten zijn slechts
twee voorbeelden van fraude en misleiding. Ze vloeien voort uit de hebzucht van de mens. God haat deze handelwijze omdat Hij volmaakt rechtvaardig, eerlijk en betrouwbaar is en deze eigenschappen ook wil zien in
het zakendoen van hen die naar Zijn Naam genoemd zijn. Bedrieglijk handelen druist in tegen Zijn natuur en tegen de natuur van ieder die Zijn
natuur heeft.
Daden tonen het karakter | vers 11
11 Ook een jongeman laat zich door zijn daden kennen
of zijn werk zuiver is en of het oprecht is.
Het gedrag dat iemand, zelfs al op jonge leeftijd, vertoont, openbaart zijn
karakter (1Sm 3:18-21). Het is als met de boom die aan zijn vrucht wordt
gekend (Mt 7:16). Gedrag laat zien wat er in iemand is. Ouders kunnen
bepaalde eigenschappen herkennen in het gedrag van een kind. Daarom
moeten ze er goed op letten hoe het kind zich gedraagt en spreekt. Ze
kunnen nare karaktertrekken corrigeren en goede karaktereigenschappen
stimuleren door middel van onderwijs, tucht en hun eigen voorbeeld.
360
Spreuken 20
Het horende oor en het ziende oog | vers 12
12 Een oor dat hoort en een oog dat ziet,
ook die beide heeft de HEERE gemaakt.
God heeft het menselijk lichaam niet alleen voorzien van oren en ogen,
maar ook van het vermogen om er het juiste gebruik van te maken. Wat
ons leven vormt, komt vooral door wat onze oren horen en onze ogen zien.
Het is een van de kenmerken van God Zelf Zou Hij Die het oor plant, niet horen?
dat Hij hoort en ziet (Ps 94:9; Ex 4:11) in te- Zou Hij Die het oog vormt, niet zien?
genstelling tot de dode afgoden (Ps 115:4-7). (Ps 94:9)
Het horende oor en het ziende oog moeten aan Hem worden gewijd.
Het gaat dan ook niet slechts om de fysieke functie, zoals het waarnemen
van geluid en licht. Meer nog gaat het bij het oor om de geestelijke bekwaamheid om te gehoorzamen aan wat gehoord is. Hierdoor wordt getoond dat er goed is geluisterd naar wat is gezegd en het ook begrepen is.
Bij het oog gaat het om de geestelijke bekwaamheid om te onderscheiden
tussen goed en kwaad.
We hebben oren om te horen naar Gods Woord, naar wat de Geest tot de
gemeenten zegt (Op 2:7). We hebben ogen om Jezus te zien (Hb 12:2). We
kunnen bidden dat we verlichte ogen van het hart krijgen om onze geestelijke zegeningen te zien en te genieten (Ef 1:17-18).
Niet slapen, maar waken en werken | vers 13
13 Heb de slaap niet lief, anders wordt u arm,
open uw ogen, verzadig u met brood.
Slaap is een zegen. Het is een geschenk van God waardoor ons lichaam
tot rust kan komen na een dag van werken en het weer op krachten kan
komen voor de volgende dag. De waarschuwing klinkt echter om de slaap
niet lief te hebben. Wie de slaap liefheeft, is een luiaard, en luiheid leidt tot
armoede. Slaap is een grote zegen, maar het wordt een vloek als we liever
slapen dan werken.
Als de slaap zijn weldadige werk heeft gedaan, moeten de ogen opengaan
om aan het werk te gaan. Wie zijn verantwoordelijkheid kent en met ijver
aan de slag gaat, zal verzadigd worden met brood. Hij zal genoeg te eten
hebben.
361
Spreuken 20
Eerlijk zijn in woord en wandel | verzen 14-17
14 Het is slecht, het is slecht, zegt de koper,
maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.
15 Goud is er en een veelheid van robijnen,
maar lippen van kennis zijn een kostbaar kleinood.
16 Neem zijn kleed als [iemand] borg staat voor een vreemde,
geef het in onderpand aan onbekenden.
17 Leugenbrood smaakt de mens zoet,
maar daarna heeft hij zijn mond vol kiezelstenen.
We horen hier een koper zich erover beklagen hoe slecht de koop wel voor
hem is (vers 14). Als hij door zijn dramatische voorstelling van zaken zijn
lage prijs heeft bedongen en betaald, gaat hij weg en schept er dan over
op. Dat hoeft niet eens te betekenen dat hij anderen vertelt hoe slim hij is
geweest. Hij kan er zich gewoon ook alleen innerlijk buitengewoon over
verheugen dat hij zo slim is geweest en de verkoper zo dom. Waar het om
gaat, is dat hij roemt in zijn boosheid (Jk 4:16).
Koopjesjagen is niet slecht en afdingen ook niet. Dit vers is een waarschuwing aan een onervaren verkoper om zich niet door zielig doende of intimiderende kopers te laten misleiden. Handig zijn in zakendoen is één
ding, maar een bedrieglijke voorstelling van zaken geven in een onderhandeling om ver beneden de waarde van het product te kopen, is onaanvaardbaar voor God en een lid van Zijn volk onwaardig.
Iemand kan rijk zijn aan aardse schatten (vers 15). Heel wat mensen in de
wereld zijn dat. Maar de werkelijke rijkdom is die van het hebben van “lippen van kennis”. Zulke lippen zijn “een kostbaar kleinood”. Het is zeldzaam
om iemand te vinden die met kennis van zaken spreekt. Lippen die kennis
spreken, zijn lippen die kennis bijbrengen, die goed doordachte woorden
spreken. Lippen van kennis krijgt iemand door het lange en harde werk
van opvoeding.
Daarbij gaat het om de kennis van Christus en van Gods normen voor het
leven. Deze kennis wordt toegepast op alle situaties in het leven. Daardoor
weet men hoe men zich daarin moet gedragen als een wijze. Het resultaat
is dat God wordt geëerd en de naaste wordt gezegend. Wat een enorm
kostbaar kleinood zijn zulke lippen in een wereld als de onze.
362
Spreuken 20
De wijze spoort in vers 16 de schuldeiser aan tegenover iemand die zo dom
is geweest om borg voor een vreemde te worden om zelfs het kleed van
de borgsteller te nemen. Borg worden is al eerder aan de orde geweest (Sp
6:1; 11:15; 17:18) en wordt steeds ten stelligste ontraden, zeker als het een
vreemde betreft. Het is een spreuk die het borg worden voor een ander
moet ontmoedigen.
Het tekent de domheid van wie dat doet. Zo iemand moet de gevolgen
daarvan dragen. Hij wordt letterlijk uitgekleed. Zijn kleed gaat als onderpand naar onbekenden. Dan ziet hij het nooit meer terug. De waarschuwing is dat je het gevaar loopt alles kwijt te raken aan de schuldeiser, die
jouw spullen aan onbekenden kan verpanden als je borg wordt.
Goede dingen die oneerlijk zijn verworven, brengen geen voldoening (vers
17). Er bestaat zoiets als “een tijdelijke genieting van [de] zonde” (Hb 11:25),
maar het is inderdaad slechts tijdelijk. De nasmaak is heel bitter. Het gaat
niet alleen om een gebrek aan smaak en voeding in wat gestolen is, maar
het gevolg is ook dat er helemaal niets meer met genot gegeten kan worden. Kiezelstenen verwoesten het gebit waardoor voedsel niet meer met
smaak kan worden genuttigd Hij heeft mij mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten,
(Kl 3:16). Eten wordt moeilijk Hij heeft mij in de as neergedrukt. (Kl 3:16)
en doet pijn. God zorgt voor
dit resultaat.
We zien het bij het eten van het eerste “leugenbrood” dat door de mens is
gegeten. We zien ook de gevolgen daarvan. Adam en Eva hebben leugenbrood gegeten toen ze de vrucht namen van de boom waarvan God had
gezegd dat ze daarvan niet mochten eten (Gn 2:16-17; 3:1-6). De vrucht zag
er heel aantrekkelijk uit en de smaak zal ongetwijfeld voortreffelijk zijn geweest. Maar wat een dramatische gevolgen heeft het eten van dat leugenbrood gehad. De waarheid van deze spreuk, die van toepassing is op alles
wat op een leugenachtige wijze is verworven, herhaalt zich dagelijks. De
satan is er nog altijd op uit mensen te verleiden om te eten van het brood
dat hij aanbiedt en dat altijd leugenbrood is (Sp 9:17).
Omgaan met oorlog en laster | verzen 18-19
18 Plannen komen door overleg tot stand,
voer daarom oorlog na rijp beraad.
363
Spreuken 20
19 Wie al lasterend [zijn weg] gaat, openbaart geheimen,
laat u dan niet in met hem die met zijn lippen verleidt.
Wil een plan kans tot slagen hebben, dan moet er overleg gevoerd worden
(vers 18). Eerst overleggen en dan pas handelen. Dat geldt vooral voor over-
leg met God, maar ook met andere mensen.
Pas na rijp beraad kan er oorlog worden gevoerd (2Sm 17:1-14; 18:6-15). Eerst moet de strategie worden besproken en de doelen worden gesteld. Vooral moet worden gekeken of
er wel genoeg manschappen en materieel
zijn, want anders moet er een ander plan komen (Lk 14:31-32).
Of welke koning, die tegen een andere
koning ten oorlog gaat trekken, gaat
niet eerst zitten beraadslagen of hij
in staat is met tienduizend hem te
ontmoeten die met twintigduizend
tegen hem optrekt? En zo niet, dan
zendt hij, terwijl de ander nog veraf
is, een gezantschap en vraagt om de
vredesvoorwaarden. (Lk 14:31-32)
We kunnen dit toepassen op de strijd om te overleven in dit leven. We
leven in geestelijk opzicht in oorlogsgebied. De satan is heer en meester
in de wereld. Hij is ook al in grote delen van de christenheid geïnfiltreerd.
Daarom moeten we onze strategie bepalen hoe we hem kunnen weerstaan.
Gods Woord reikt ons daarvoor de wapenrusting aan (Ef 6:10:18).
Oorlog is openlijke vijandschap; laster of roddel is vijandschap in het geniep (vers 19). Laster is een buitengewoon dodelijk wapen. Het is gevaarlijk
om zich te associëren met een lasteraar of roddelaar. Als iemand jou een
geheim van een ander ‘toevertrouwt’, reken er dan maar op dat hij het
geheim dat jij hem toevertrouwt op dezelfde manier weer aan een ander
doorvertelt. Laat je daarom niet in met iemand die altijd maar met jou wil
praten over anderen, maar ga zo iemand uit de weg.
Zoals de roddelaar met jou over anderen roddelt, doet hij dat ook met
anderen over jou. Hij zal ook altijd zeggen dat jij de enige bent aan wie hij
zijn geheim toevertrouwt. Hoe minder contact je met een roddelaar hebt,
des te beter is het. De waarschuwing is dat je goed moet weten aan wie jij
je geheimen toevertrouwt.
Ouders vervloeken en plukken | verzen 20-21
20 Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt,
diens lamp zal in volslagen duisternis uitgedoofd worden.
364
Spreuken 20
21 Als een erfenis in het begin [al te snel] wordt verworven,
zal er uiteindelijk geen zegen op rusten.
Wie een van zijn ouders vervloekt, zal in volslagen duisternis sterven (vers
20). Voor zo iemand wordt “de donkerheid van de duisternis tot in eeuwig-
heid bewaard” (Jd 1:13). De wet gebiedt dat vader en moeder geëerd moeten
worden (Ex 20:12; Dt 5:16; Ef 6:1-3). Als dat niet gebeurt, is dat al een ernstige overtreding van de wet. Wat hier gebeurt, gaat nog verder. Het is het
tegenovergestelde. In plaats van de ouders te eren, worden ze vervloekt.
Daarover kan alleen een zwaar oordeel worden geveld (Ex 21:17; Lv 20:9;
Dt 27:16; Mt 15:4-6). De lamp, hier het symbool van licht en leven, wordt
in volslagen duisternis uitgedoofd. De vervloeker sterft niet alleen, maar
komt terecht in volslagen duisternis. Alle verbinding met leven en licht is
verbroken. Hij komt zelf terecht in datgene wat hij zijn ouders toewenste.
Een erfenis wordt pas aan iemand gegeven als de erflater is gestorven (vers
21). Het gaat hier over een erfenis die te snel wordt verworven. Dat betekent dat hij onwettig en onrechtvaardig is verkregen, waarbij hebzucht de
drijfveer is. Er is geen geduld om te wachten op de tijd die God bepaalt,
maar er wordt vooruitgegrepen. Het past bij de mentaliteit die vandaag
alom heerst: iets willen hebben en het NU willen hebben.
Een voorbeeld hiervan vinden we in de gelijkenis van de verloren zoon.
Hij had geen geduld om te wachten op de dood van zijn vader en vroeg
hem het deel van de erfenis waarop hij recht had (Lk 15:12). Daarmee verklaarde hij zijn vader voortijdig voor dood. Hij was zijn bezit snel kwijt
en eindigde bij de varkens. Het is ook mogelijk dat iemand zijn ouders uit
hun erfdeel verdrijft door hun het leven onmogelijk te maken (Sp 19:26).
Wie op een boosaardige, onrechtvaardige manier een erfenis wil zien in te
pikken, vindt altijd wel een middel. Maar er zal “uiteindelijk geen zegen op
rusten”.
Geen kwaad met kwaad vergelden | verzen 22-23
22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden;
wacht op de HEERE, en Hij zal u verlossen.
23 Tweeërlei [weeg]steen is voor de HEERE een gruwel,
een bedrieglijke weegschaal is niet goed.
365
Spreuken 20
We leven in een wereld waarin we kunnen verwachten dat ons kwaad
wordt aangedaan (vers 22). Daarom wordt gezegd hoe we daarop moeten
reageren. We moeten niet het recht in eigen hand nemen, maar de vergelding aan God overlaten. Dat vraagt zowel geduld als vertrouwen. Geduld
om op Zijn tijd te wachten en vertrouwen dat Hij zal verlossen.
De rechtvaardige moet geen wraak nemen voor het kwaad, want alleen
God heeft het recht het kwaad rechtvaardig Wreekt uzelf niet, geliefden, maar
te vergelden en is daartoe ook volmaakt in laat plaats voor de toorn; want er
geschreven: ‘Aan Mij de wraak,
staat (Rm 12:19). Het werk van God hier richt staat
Ik zal vergelden, zegt [de] Heer’.
zich op de positieve kant. Hij wordt hier ge- (Rm 12:19)
zien als Verlosser en niet als Wreker, wat Hij
ook is. Er staat niet dat de rechtvaardige moet wachten tot hij Gods oordeel
over zijn vijanden zal zien, maar tot hij verlost zal worden. Dat is een groot
verschil in verwachting.
Weinig lessen zijn moeilijker te leren dan die van het toevertrouwen van
al onze zaken aan de handen van de Heer, vooral wanneer we het gevoel
hebben dat ons onrecht is aangedaan en dat we mishandeld zijn. David
is hierin een voorbeeld voor ons. Er is hem veel onrecht aangedaan door
Saul. Toch heeft hij steeds op de HEERE gewacht voor zijn verlossing en
niet vooruitgegrepen op Gods tijd voor zijn koningschap door zich op Saul
te wreken. Ons grote voorbeeld is de Heer Jezus “Die als Hij uitgescholden
werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem
Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23).
Vers 23 herhaalt in iets andere woorden vers 10. Het is goed mogelijk dat dit
gebeurt met het oog op het verband met het voorgaande vers. We hebben
dan te doen met een waarschuwing tegen wraakneming door uit wraak
op de ander te gaan knoeien met gewichten om hem te betaald te zetten
en te benadelen.
De beperkingen van de mens | verzen 24-25
24 De voetstappen van een man zijn van de HEERE,
hoe zou dan een mens zijn weg kunnen begrijpen?
25 Het is een valstrik voor een mens ondoordacht een heilige [gelofte] te doen,
en [pas] daarna de [gedane] geloften te overwegen.
366
Spreuken 20
Gods controle over het leven van een man ligt buiten de menselijke waarneming en bevatting (vers 24) Aangezien God uiteindelijk alles bestuurt wat
er gebeurt, kan geen mens er he- Ik weet, HEERE,
lemaal zeker van zijn hoe de weg dat het niet aan de mens is zijn weg,
het niet aan een man is [zijn] gang [te bepalen]
die voor hem ligt er uitziet. Het is [dat]
en zijn voetstappen te richten. (Jr 10:23)
belangrijk dat een mens zich
daarvan bewust wordt (Jr 10:23; Ps 37:23).
De mens kan wel eens handelen alsof hij heer en meester van zijn leven is,
terwijl hij vergeet dat hij volledig afhankelijk is van Gods ondersteuning
en leiding. Dan is het goed deze spreuk te bedenken. Het geldt ook voor
de gelovige die zijn weg met de Heer gaat. Ook hij kan vaak niet begrijpen
hoe zijn weg in een bepaalde situatie kon lopen zoals hij gelopen is. Soms
ziet hij het later in zijn leven (Gn 50:20). In elk geval zullen we het zien als
we bij de Heer zijn.
Het doen van een ondoordachte heilige gelofte (vers 25) is een voorbeeld
van het vergeten van wat de wijze in het voorgaande vers heeft gezegd.
Wie ondoordacht een heilige gelofte doet, begeeft zich in een valstrik, omdat hij niet weet of hij die gelofte kan nakomen. Als hij, nadat hij de gelofte
heeft gedaan, inziet dat hij niet kan of wil nakomen wat hij heeft beloofd,
is het te laat (Pr 5:5; Dt 23:22-23). Het is beter om te wachten met de gelofte totdat men de gevolgen van de beslissing zorgvuldig heeft doordacht.
Omdat Jefta impulsief handelde, deed hij lichtvaardig een gelofte die hij
nooit gedaan zou hebben als hij had geweten wat die inhield (Ri 11:30-40).
Het gaat hier om de gelofte om iets heilig te verklaren, dat wil zeggen
aan de HEERE te wijden. Een voorbeeld van zo’n gelofte is de gelofte van
jonge mensen om niet te trouwen omdat ze seksueel rein willen blijven of
om de Heer te dienen. Het is een heilige gelofte, maar het kan wel eens
blijken een valstrik te zijn omdat ze niet goed hebben overwogen wat Gods
Woord over de voorwaarden daarvan zegt (1Ko 7:37).
Een wijze koning doorziet de mens | verzen 26-28
26 Een wijze koning verstrooit goddelozen
en laat het rad over hen gaan.
27 De geest van een mens is een lamp van de HEERE,
die alle schuilhoeken van zijn binnenste doorzoekt.
367
Spreuken 20
28 Goedertierenheid en trouw beschermen een koning,
en door goedertierenheid versterkt hij zijn troon.
Een wijze koning zuivert zijn koninkrijk van goddelozen (vers 26). Hij kan
de boosdoeners identificeren en hen rechtvaardig oordelen. Hij verstrooit
hen, zodat ze zich niet zullen verenigen en geen gezamenlijk optreden tegen hem kunnen ondernemen. Ook laat hij als straf het wagenrad van de
dorswagen over hen gaan (Js 28:27-28), als het ware om hen als kaf te dorsen.
Zoals een koning zijn land doorzoekt om het van goddelozen te bevrijden,
doorzoekt de HEERE het hart van een mens om alle motieven ervan door
te lichten (vers 27). God heeft ieder mens voorzien van een geest opdat deze
zijn handelingen en motieven kan evalueren. Hij is de “God van de geesten
van alle vlees “ (Nm 16:22). Hij heeft de geest in de mens ingeademd bij diens
schepping (Gn 2:7). Daardoor bezit de mens morele, intellectuele en geestelijke vermogens en is hij in staat om God te kennen en te behagen.
De geest in de mens dient als een geweten, voorgesteld in de “lamp van de
HEERE”. De mens weet wat goed en kwaad is door zijn geweten (Rm 2:1415). Dit wordt verder uitgewerkt in de tweede versregel. Het zoeken van
de geest, de lamp, maakt het mogelijk dat de Want wie van de mensen kent het inmens zichzelf kent (1Ko 2:11a; vgl. Jb 32:8; Zc nerlijk van de mens, dan de geest van
de mens die in hem is? (1Ko2:11a)
12:1). Als iemands geestelijk leven goed functioneert – dat wil zeggen dat het overgegeven is aan God – en gecontroleerd wordt door Zijn Woord, zal er steeds minder zelfbedrog of onverschilligheid ten aanzien van de gerechtigheid zijn.
“Goedertierenheid en trouw” zijn voorname kenmerken van een koning (vers
28). Een koning die deze kenmerken in zijn regering vertoont, wordt daardoor beschermd. Het volk zal geen aanleiding hebben om tegen hem in
opstand te komen, maar zal zich graag aan zijn gezag onderwerpen. Zijn
optreden in goedertierenheid “versterkt ... zijn troon”. Dat is wel anders dan
de tronen in de wereld die op tirannie en onderdrukking zijn gevestigd.
In hun volheid zijn deze eigenschappen aanwezig in Christus. Wanneer
Hij als Koning verschijnt, zullen ze in Zijn regering volmaakt zichtbaar
worden.
368
Spreuken 20
Kracht als sieraad en grijsheid als glorie | vers 29
29 Het sieraad van jonge mannen is hun kracht,
en de glorie van de ouderen is de grijsheid.
Zowel “jonge mannen” als “de ouderen” hebben iets moois. Deze waarneming herinnert ons eraan dat er verschillende eervolle vermeldingen in
het leven zijn. Voor jonge mannen is het “hun kracht” en voor oude mannen is het “de grijsheid”. De grijsheid staat symbool voor alles wat waardevol is aan ouderdom. We zien waardigheid, wijsheid, eer, ervaring.
De generaties worden niet tegenover elkaar gezet, alsof er een generatiekloof zou zijn. Salomo trekt niet de een voor boven de ander, maar stelt van
elke generatie voor wat haar sieraad en glorie is. Zo staan ze naast elkaar,
elk met hun eigen glans. Jonge mannen symboliseren kracht van lichaam,
visie, energie. Ouderen worden gekenmerkt door waardigheid, wijsheid,
eer en ervaring die ze door de jaren heen hebben opgedaan, wat wordt
gesymboliseerd in hun grijze haar. Het is belangrijk dat beide generaties
elkaar niet minachten, maar waarderen.
Beide sieraden kunnen achtereenvolgens in een mensenleven worden gezien. Een jonge man die wordt gesierd door kracht, zal zich bewust zijn dat
hij die aan God te danken heeft en die mag gebruiken om Hem te dienen
en niet om er zelf door te schitteren. Hij zal dan doorgroeien naar iemand
die een oudere is van wie het grijze haar de glorie is.
Deze groeistadia zijn er in het geestelijk leven ook. In de familie van God
wordt behalve over baby’s in het geloof ook gesproken over jongelingen
en vaders in geloof (1Jh 2:13-17). Van de jongelingen in het geloof wordt als
kenmerk ook hun kracht genoemd. Johannes schrijft hun dat zij “sterk”
zijn en schrijft erbij dat dit komt omdat “het Woord van God in u blijft en u
de boze overwonnen hebt” (1Jh 2:14). Zij hebben hun sieraad, hun kracht, dus
goed gebruikt, niet om er zelf indruk mee te maken, maar om geestelijk te
groeien. Zulke jongelingen zullen vaders in het geloof worden.
De zuiverende werking van striemen en slagen | vers 30
30 Striemen [en] wonden zuiveren het kwaad uit,
evenals slagen de schuilhoeken van het binnenste [zuiveren].
369
Spreuken 20
Dit vers lijkt een advertentie te zijn waarin een gezondheidsmiddel wordt
aangeprezen. Dat middel is ‘lichamelijke straf’. In de ‘bijsluiter’ staat ook
dat de toediening ervan niet zachtzinnig moet gebeuren. De toediening ervan is van belang voor de geestelijke gezondheid. Lichamelijke straf heeft
een geestelijk nut. Lichamelijke straf maakt het geweten bewust van het
falen en leidt tot belijdenis en berouw.
Wat Salomo aanbeveelt, lijkt primitief, ruw en ouderwets en wordt zelfs
vandaag in een toenemend aantal landen strafbaar gesteld. Maar pijn geeft
een signaal af. Wie geen pijn voelt, loopt gevaar zijn leven te verliezen.
Geen lichamelijke straf geven is het uitschakelen van een mechanisme dat
levens kan redden.
Pijnlijke ervaringen (verwondingen) hebben behalve dat het tot belijdenis
en berouw voert, ook innerlijke reiniging tot gevolg. Er komt vrede in het
hart. Om deze reden moeten we de waarde van de pijn onderkennen.
370
Spreuken 21
De HEERE bestuurt en beoordeelt alles | verzen 1-3
1 Het hart van een koning is in de hand van de HEERE [als] waterbeken,
Hij neigt het tot alles wat Hem behaagt.
2 Al [zijn] wegen zijn iemand recht in zijn [eigen] ogen,
maar de HEERE toetst de harten.
3 Gerechtigheid en recht te doen
is voor de HEERE verkieslijker dan een offer.
Vers 1 is een van de duidelijkste bewijzen in de Schrift van de soevereiniteit
van God. We zien dit in het leven van de machtigste heersers die we in de
Schrift ontmoeten, zoals bij Nebukadnezar (Dn 4), Belsazar (Dn 5), Ahasveros (Es 6) en Kores (Ea 6:22; Js 45:1-7). God heeft de volkomen controle over
hen. Hetzelfde geldt voor de tegenwoordige wereldleiders en ook voor
de twee grote dictators in de eindtijd, het beest uit de zee en het beest uit
de aarde (Op 13). Geen menselijke heerser is dus de hoogste heerser in het
heelal, maar de HEERE. Hij is waarlijk de Koning der koningen (Ea 7:21,27;
Js 10:6-7; 41:2-4; Dn 2:21; Jh 19:11; Op 17:17).
Beslissingen die een koning in zijn hart neemt, worden bestuurd en gecontroleerd door God. Hij leidt de koning in “alles”, dus niets uitgezonderd,
wat Hij wil. Hij doet dat in elke gewenste richting. Het hart van een koning
is in Zijn hand, wat aangeeft dat Hij er volkomen macht over heeft. Het is
als “waterbeken”, waarmee Hij doet zoals een boer doet die kanalen graaft
om de loop van het water naar en over zijn land te regelen zodat het precies daar komt waar hij het wil hebben. Zo handelt God met het hart van
een koning.
Vers 2 sluit naadloos aan op vers 1. Zoals God het hart van een koning
kent, zo kent Hij het hart van ieder mens. Een mens kan wel menen dat “al
[zijn] wegen ... recht” zijn, maar dan wel in “zijn [eigen] ogen” (Sp 16:2). Wij
zijn er meesters in om onze weg “recht” te praten, terwijl we een kromme
weg gaan. De werkelijke Beoordelaar van wat er in het hart is, is God. Hij
ziet niet alleen de weg die iemand gaat, maar “toetst” ook “de harten”. Hij
doorgrondt de motieven.
371
Spreuken 21
De farizeeër die een heel goede mening over zichzelf heeft, blijkt in werkelijkheid een hart vol trots op zichzelf en vol verachting voor anderen te
hebben. Dit oordeel spreekt Hij uit Die weet wat in de mens is (Lk 18:9-14; Jh
2:24). Hij “doorgrondt het hart” van de mens volkomen (Jr 17:10) en weet dat
het “arglistig is ... boven alles” (Jr 17:9).
Onze kijk op onze weg is beperkt, zowel in tijd als in richting. God is eeuwig en overziet alles en kent het doel. Daarom is het goed dat wij met
David bidden: “Doorgrondt mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken
mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leidt mij op de eeuwige
weg” (Ps 139:23-24).
Een van de dingen die recht kan zijn in onze eigen ogen (vers 2), is het brengen van een offer en dan denken dat het wel goed zit met ons leven (vers 3).
We zien een offer dan als een compensatie voor de ongerechtigheid die we
doen en het onrecht dat we plegen waarmee we dan rustig kunnen doorgaan. We geven God het een en ander en veronderstellen dat Hij daarvoor
als ‘tegenprestatie’ niet zo nauw naar ons leven kijkt.
Hier staat niet dat offers moeten worden vermeden, maar dat godsdienstige handelingen zonder een rechtvaardig leven waardeloos zijn. God geeft
de voorkeur aan het doen van “gerechtigheid en recht” boven godsdienstigheid. “Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer” (1Sm 15:22; Sp 15:8; 21:29; Ps
40:6-8; Js 1:11-17; Mk 12:33). Wie gerechtigheid en recht doet, houdt zich aan
wat God in Zijn Woord zegt, aan Zijn rechtsbepalingen.
God verwierp het offer van Kaïn omdat hij geen gerechtigheid en recht
deed, maar integendeel ongerechtigheid en onrecht, wat bleek toen hij zijn
broer vermoordde (1Jh 3:12). Uiterlijke handelingen als doop en avondmaal
zijn belangrijk, want God spreekt daarover in Zijn Woord. Maar als doop
en avondmaal niet anders zijn dan uiterlijke handelingen en ons hart er
niet bij betrokken is, zijn het voor God verwerpelijke handelingen.
Hoogmoed is zonde | vers 4
4 Een hooghartige oogopslag en een trots hart
– het pas ontgonnen land van goddelozen – zijn zonde.
“Een hooghartige oogopslag” weerspiegelt “een trots hart”. Het eerste bewijst
de aanwezigheid van het tweede. Beide “zijn zonde”. Uiterlijk (een hoog372
Spreuken 21
hartige oogopslag) en innerlijk (een trots hart) is er niets anders dan zonde.
Ze horen bij het bestaan van de goddelozen, dit is wat zij voortbrengen. De
grond van hun leven levert niets anders op.
Een goddeloze bewerkt zijn leven als een land. Ook als hij een nieuw project begint, als hij nieuw land ontgint, levert dat “pas ontgonnen land” niets
anders dan hoogmoed op. Zijn leven brengt alleen hoogmoed voort. Alles
dient tot zijn eigen glorie, terwijl hij anderen minacht.
Vlijt, geen overhaasting | vers 5
5 De plannen van wie vlijtig is, [leiden] alleen tot overschot,
maar al wie zich overhaast, [komt] slechts tot gebrek.
Dit vers spoort aan tot vlijt en waarschuwt tegelijk voor overhaasting. Vlijt
is goed als er planmatig, met overleg, wordt gewerkt. Vlijt en het maken
van plannen gaan hand in hand. Wie vlijtig is, maar ook het geduld heeft
om plannen te maken, zal niet tekortkomen, maar “overschot” hebben. Dat
overschot kan worden gebruikt om in andere of nieuwe projecten te investeren of om anderen, die in armoede leven, mee te helpen.
Wie al te vlijtig is, “wie zich overhaast”, gunt zichzelf geen tijd om plannen
te maken. Hij is impulsief en wil zo snel mogelijk zoveel mogelijk voordeel
of winst. Maar hij komt “slechts tot gebrek” omdat hij onbezonnen, onbesuisd, te werk gaat. Spoed is goed, maar ‘haastige spoed is zelden goed’.
De tekst stelt een berekende, snelle, winstgevende handeling tegenover
onproductieve of zelfs verliesgevende haast.
Het gaat bij overhaasting om al die gevallen waarvan wij vinden dat we
ons moeten haasten, omdat we anders, naar onze mening, een buitenkans
op voordeel missen. Mensen worden opgejut om vooral nú ergens op in
te schrijven of nú iets aan te schaffen of nú ergens op te klikken, want over
een uur of over een dag of volgende week kan dat niet meer. Dan is die
buitenkans voorbij.
Maar laten we bedenken dat tijd om ergens over na te denken, of iets zorgvuldig te plannen, geen verloren tijd is. Het is tijd die zichzelf met grote
winst terugverdient en in elk geval voor grote verliezen door domme investeringen bewaart. Daarom moeten we onze plannen eerst aan de Heer
373
Spreuken 21
voorleggen en Zijn goedkeuring vragen. Als Hij die geeft, kunnen we vlijtig aan de slag gaan met de zekerheid van een optimaal resultaat.
Een bedrieglijke tong en een kromme weg | verzen 6-8
6 Wie met een bedrieglijke tong schatten verwerft,
is [als] de verwaaiende zucht van hen die de dood zoeken.
7 De verwoesting van goddelozen sleurt hen mee,
omdat zij weigeren recht te doen.
8 De weg van een mens is krom en vreemd,
maar het werk van een reine is juist.
“Met een bedrieglijke tong” (vers 6) wil zeggen op een frauduleuze manier,
door leugens te vertellen of, door wat wel een ‘babbeltruc’ wordt genoemd.
Het is bijvoorbeeld iemand die bij een oudere aan de deur komt, een mooi
verhaal ophangt en de oudere diens geld of pinpas en pincode ontfutselt.
Hij zal bemerken dat de schatten die hij op die manier heeft verworven,
hem geen enkel houvast voor dit leven bieden. Het zal zijn alsof ze in de
lucht verdwijnen en oplossen. Daarbij komt dat hijzelf gelijk is “aan hen die
de dood zoeken”. Ze zijn niet bewust op zoek naar de dood, maar door wat
zij doen, doen ze dat automatisch.
Gehazi is een voorbeeld van zo iemand (2Kn 5:20-27). Door zijn bedriegerij
is hij rijk geworden, maar tevens melaats, een ziekte die tot de dood voert.
Hij heeft daardoor niet van zijn bedrieglijk verworven schatten kunnen genieten, in tegenstelling tot wat hij had gedacht. Ananias en Saffira hebben
hun bedrog direct met de dood moeten bekopen en geen minuut van hun
in werkelijkheid van God gestolen geld kunnen genieten (Hd 5:1-11).
Goddelozen spreken niet alleen met een bedrieglijke tong (vers 6), maar
hun handelingen zijn verwoestende handelingen (vers 7). Ze worden als
willoze dieren meegesleurd door hun goddeloosheid. Ze gaan van verwoesting naar verwoesting, ze kunnen niet anders dan overal verwoesting
bewerken. Dat zal ten slotte tot hun eigen verwoesting leiden, “want allen
die [het] zwaard nemen, zullen door [het] zwaard omkomen” (Mt 26:52).
Ze zijn niet de passieve slachtoffers van hun misdaden of omstandigheden,
mensen die het ook allemaal niet kunnen helpen. Ze handelen zo, “omdat
zij weigeren recht te doen”. Ze zullen alleen zichzelf de schuld van hun eigen
374
Spreuken 21
verwoesting kunnen geven, want ze kozen ervoor om geen recht te doen
en dus te volharden in het kwaad.
In vers 8 spreekt de vader over de twee soorten mensen die er zijn. In de
eerste versregel spreekt hij over “de weg van een mens”, die hij in de verzen
6-7 heeft voorgesteld, de mens die leeft zonder God. In de tweede versregel spreekt hij over het werk van iemand die met God in verbinding staat.
“De weg van een mens” – dat wil zeggen van een mens die weigert de rechte
weg van God te gaan – “is krom en vreemd”. De weg van de natuurlijke mens
is vol bochten, zijn hele handel en wandel is vol draaierijen. Een kromme
weg gaat in tegen de waarheid, tegen de aanwijzingen van Gods Woord
over de rechte weg. Het is ook een vreemde weg, een weg die vreemd is
aan de Schrift, waarvoor in de Schrift geen enkele aanwijzing te vinden is.
Deze weg wordt bewandeld door hen die vreemd zijn aan het leven uit en
met God, die daaraan geen deel hebben. Hun hele leven toont aan dat zij
behoren tot “een krom en verdraaid geslacht” (Fp 2:15).
In de tweede versregel staat “weg” tegenover “werk”, “een reine” tegenover
“een mens” en “juist” tegenover “krom en vreemd”. Een reine is iemand die
gereinigd is door het geloof en daardoor met God in verbinding staat. Hij
is een reine van hart, wat blijkt uit zijn werk (vgl. Tt 1:15a). Het is een juist of
recht werk omdat het juist of recht is voor God en mensen.
Beter alleen wonen dan met ruzie samenwonen | vers 9
9 Het is beter te wonen op een hoek van een dak,
dan [in] een gemeenschappelijk huis met een twistzieke vrouw.
Dit is weer een “beter ... dan” spreuk over het samenwonen met een twistzieke vrouw (Sp 21:19; vgl. Sp 19:13). Ieder kan zich de situatie voorstellen
die Salomo hier voorstelt en instemmen met wat beter is. Je zult maar met
een twistzieke vrouw getrouwd zijn. Als je getrouwd bent, ben je tot samenwonen verplicht. Je kunt alles tot in de puntjes hebben geregeld. Het
huis is ruim en van alle gemakken voorzien. Je trekt erin, om vervolgens in
dat ruime en van alle gemakken voorziene huis niets anders dan ruzie te
beleven. De sfeer in huis is verziekt.
Zou Salomo hier uit ervaring spreken? Hij had per slot van rekening duizend vrouwen. Het is voorstelbaar dat onder die vele vrouwen er wel
375
Spreuken 21
enkele waren die constant ruzie maakten. Salomo was omgeven met alle
pracht en praal die een mens zich maar kan wensen, maar hij beseft dat
eenvoud en eenzaamheid met rust beter zijn dan al die luxe die in een sfeer
van ruzie wordt ondergedompeld.
Dan kun je beter maar niet getrouwd zijn en in eenvoud en eenzaamheid
in een klein kamertje ergens op een hoek van een dak wonen (vgl. 2Kn 4:10).
Je woont kleinbehuisd, maar je hebt vrede. Het kan krap en eenzaam zijn,
mogelijk ben je op de hoek van dat dak zelfs blootgesteld aan weer en
wind, maar er is rust, je hebt niet te maken met constante conflicten die je
leven vergallen.
Wie (nog) niet getrouwd is, vindt in dit vers een tegenhanger van de gedachte dat getrouwd zijn het hoogste genot geeft. Getrouwd zijn met de
vrouw die God heeft gegeven, is inderdaad een groot geschenk en een
voortdurende bron van blijdschap. Maar als je met de verkeerde vrouw
trouwt, de vrouw op wie je je zinnen hebt gezet, kan het huwelijk waarvan
je droomde, in een nachtmerrie veranderen. Het vers toont weer aan hoe
belangrijk het is alleen te trouwen met de vrouw die God geeft.
Wie belust is op het kwade, kent geen genade | vers 10
10 De ziel van een goddeloze is belust op het kwade,
zijn naaste vindt geen genade in zijn ogen.
“Een goddeloze” streeft “het kwade” en niet genade na. Hij doet niet alleen
het kwade, maar zijn ziel “is belust” op het doen ervan. Hij is een sadist,
een vertegenwoordiger van de satan, die er zijn genoegen in vindt anderen
pijn te doen. De ziel is de zetel van de begeerten. De goddeloze begeert met
heel zijn ziel het kwade, omdat alleen dat zijn diepste gevoelens bevredigt.
De gedachte aan het bewijzen van genade aan zijn naaste ontbreekt volledig bij hem. In zo iemand is niet alleen geen greintje genade voor zijn
vijand, maar ook niet voor zijn naaste. Als zijn naaste hem om genade zou
smeken, zou hij hem met plezier het kwade aandoen, waarvan zijn naaste
smeekt het niet te doen.
376
Spreuken 21
De spotter boet, de wijze doet kennis op | vers 11
11 Als men de spotter laat boeten, wordt de onverstandige wijs,
en als men de wijze onderricht, doet hij kennis op.
Er is hier weer sprake van de drie personen “de spotter”, “de onverstandige”
en “de wijze”. “De spotter” is de hardleerse persoon. Hij moet boeten voor
zijn spotternij. De straf kan worden toegediend door God of een rechter of
iemand anders die boven hem staat, maar de spotter verandert er niet door
in zijn gedrag. Hij blijft spotten. De vraag is of het wel zin heeft om hem te
straffen als het toch niet helpt.
Dan blijkt dat zijn straf toch een heilzaam effect heeft, niet voor hemzelf,
maar voor “de onverstandige” die dit ziet. Het voorbeeld dat hij ziet, heeft
als gevolg dat hij wijs wordt. Hij ziet wat de consequenties van de spotternij zijn en die wil hij ontlopen. Dat is wijsheid. Een straf die wordt toegediend, bereikt niet alleen de persoon die de straf ondergaat, maar ook anderen. Hij corrigeert de een en voorkomt dat Laten zij die overgebleven zijn,
anderen ook die fout begaan, waardoor zij het horen en bevreesd zijn en een
lijke wandaad niet meer in uw
ook straf voorkomen (Sp 19:25; vgl. Dt 19:20; derge­
midden verrichten. (Dt 19:20)
1Tm 5:20; Hd 5:11).
Terwijl de onverstandige door een voorbeeld leert, leert “de wijze” door “onderricht”, waardoor hij “kennis” opdoet. Het onderricht dat hij krijgt, zorgt
er niet alleen voor dat hij iets ‘weet’, maar het geeft hem inzicht in de problemen van het leven. De wijze stopt nooit met leren.
De goddelozen worden in het onheil gestort | vers 12
12 De rechtvaardige let aandachtig op het huis van een goddeloze:
[God] stort goddelozen in het onheil.
“De rechtvaardige” laat zich niet misleiden door wat hij van het huis van
de goddeloze ziet. Vaak ziet hij de voorspoed en welvaart ervan. Hij kijkt
er echter niet oppervlakkig naar, maar “let aandachtig op het huis”; hij kijkt
ernaar met de ogen van God. Dan ziet hij dat de voorspoed van zijn huis
tijdelijk is. Als hij met het oog van het geloof kijkt, ziet hij het einde van de
voorspoed van het huidige moment.
Er komt namelijk een moment dat God de “goddelozen in het onheil” stort.
Alles waarop zij zich beroemden en waar ze hun rust in vonden, is dan
377
Spreuken 21
veranderd in rampspoed en ellende, die niet tijdelijk, maar eeuwig zijn.
Dat er een moment komt waarop de Rechter van de hele aarde recht zal
doen, is voor de rechtvaardige een bemoediging om armoede en lijden te
verdragen.
Niet horen en zelf niet gehoord worden | vers 13
13 Wie zijn oren dichtstopt voor het geroep van de arme,
ook hij zal roepen en niet verhoord worden.
Gods oordeel komt niet alleen over mensen die kwaad doen (vers 12), maar
ook over hen die weigeren het goede te doen. “Wie dan weet goed te doen
en het niet doet, voor die is het zonde” (Jk 4:17). “Wie zijn oren dichtstopt”, wil
bewust niets horen (vgl. Hd 7:57). Het is een uiting van wreedheid en ongevoeligheid. Hier doet iemand dat om “het geroep van de arme” niet te horen.
Hij sluit zich af voor een hulpvraag. Hij hoort het wel, maar doet alsof hij
het niet hoort.
Het gaat daarbij om een uitgesproken hulpvraag. Het kan ook worden
toegepast op een onuitgesproken hulpvraag, op het waarnemen van iemand die arm is, maar daar met een boog omheen lopen. Wie dat doet,
heeft geen gevoel, hij sluit zijn innerlijk, zijn ingewanden (1Jh 3:17). Hij kan
zijn doofheid zelfs met heel vrome woorden camoufleren (Jk 2:16).
Wie geen genade tonen, zullen geen genade Want het oordeel zal onbarmhartig
verkrijgen als ze daar zelf om roepen (vgl. Jk zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft. (Jk 2:13a)
2:13a). De arme Lazarus lag aan de voorpoort
van de rijke man en verlangde ernaar zijn honger te stillen met wat van
de tafel van de rijke viel, maar de rijke keek aan hem voorbij. Hij sloot
zijn oren en ogen voor Lazarus en bekommerde zich niet om hem. Als de
rijke man zijn ogen opslaat in de pijniging en om verkoeling voor zijn tong
vraagt, vindt hij geen gehoor (Lk 16:19-31).
Een gift en een geschenk brengen kalmte | vers 14
14 Een gift in het verborgene houdt toorn eronder,
en een geschenk in de schoot hevige woede.
“Een gift in het verborgene” is een gift die niet luidkeels wordt gedaan. Het
is een gift van de ene aan de andere persoon zonder dat anderen ervan
378
Spreuken 21
horen. Een dergelijke gift heeft een kalmerende werking op iemand die om
wat voor reden dan ook toornig is. Hij wordt daardoor milder gestemd. De
tweede versregel zegt met andere woorden hetzelfde.
Het lijkt in dit vers niet te gaan om een omkoopgeschenk, om steekpenningen of smeergeld of zwijggeld, maar om een middel waardoor iemand kan
worden gekalmeerd. Het doet iemand die ergens door in woede is ontstoken, vaak goed als er iemand komt die vriendelijk tegen hem doet. De
gift of het geschenk hoeft niet te worden gegeven door degene op wie hij
toornig is geworden, maar kan ook iemand zijn die ervan heeft gehoord.
Voorbeelden zijn het geschenk dat Jakob naar Ezau stuurt (Gn 32:1-20) en
het geschenk dat Abigaïl meeneemt als ze naar David gaat (1Sm 25).
Recht doen bewerkt blijdschap en verschrikking | vers 15
15 Voor de rechtvaardige is het een blijdschap recht te doen,
maar voor hen die onrecht bedrijven, is het een verschrikking.
Het karakter van mensen blijkt uit hun reactie op het doen van wat recht
is. Als voor iemand recht doen “een blijdschap” is, hebben we met een rechtvaardige te maken. Als het doen van recht voor mensen “een verschrikking”
is, hebben we te maken met hen die onrecht bedrijven. De rechtvaardige
doet niet alleen recht omdat het zo hoort, maar hij doet het met blijdschap.
Hij doet niet recht omdat hij bang is voor de gevolgen als hij dat niet doet,
maar hij doet recht omdat hij het recht liefheeft. De Heer Jezus is de ware
Rechtvaardige. God getuigt van Hem: “U hebt gerechtigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat” (Hb 1:9a).
“Hen die onrecht bedrijven” zijn zij van wie het leven uit het doen van onrecht bestaat. Recht doen is het doen van Gods wil. Daar moeten zij niet
aan denken. De gedachte alleen al is voor hen een verschrikking. Ze kunnen geen recht doen en ze willen het ook helemaal niet. Ze zullen volledig
door verschrikking worden bevangen als ze zich voor Hem zullen moeten
verantwoorden. Dan zullen ze worden gedwongen tot recht doen en wel
in de zin van zich buigen voor Hem voor Wie ze nooit hebben willen buigen. De hel zal vol zijn met mensen die het recht altijd hebben gehaat. Ze
zullen onder een eeuwige verschrikking zijn omdat er aan hun onrecht
recht is gedaan.
379
Spreuken 21
Afdwalen voert tot de gestorvenen | vers 16
16 Een mens die van de weg van het verstand afdwaalt,
zal in gezelschap van de gestorvenen rusten.
“Een mens die van de weg van het verstand afdwaalt”, is iemand die de goede
weg heeft gekend, maar die verlaat. De weg van het verstand is de weg van
God. Wie die verlaat, keert God en Zijn Woord en Zijn volk de rug toe.
Eerst wandelde hij op de weg die God in Zijn Woord als de rechte weg aan
de mens voorhoudt, dat is de weg van zegen. Door [de] rechte weg te verlaten zijn
Wie daarvan afdwaalt, wordt iemand die zij afgedwaald en volgen de weg van
Bileam, [de zoon] van Bosor, die [het]
voortdurend dwaalt en altijd een dwaalweg loon van [de] ongerechtigheid liefhad.
(2Pt 2:15)
gaat (2Pt 2:15).
De tragiek is dat zo iemand meent dat hij op die dwaalweg de weg van het
verstand gaat. Dat is ook zo, maar dan wel de weg van zijn eigen, verduisterde verstand. Het is onmogelijk dat iemand die in volslagen geestelijke
duisternis leeft, de goede weg vindt en die gaat. Alleen de genade van God
kan iemand tot de ontdekking doen komen dat hij dwaalt.
Wie afdwaalt, is op de weg van het “gezelschap van de gestorvenen” om daar
te “rusten”, dat wil zeggen daar te wonen of te verblijven. Dat ziet op de
dwaalweg die hij gaat. Die weg is vol van de geestelijk doden, zij die zonder God als gestorvenen leven. Het ziet ook op de plaats waar hij uiteindelijk terechtkomt als hij lichamelijk sterft.
Wie blijdschap, wijn en olie liefheeft | vers 17
17 Wie blijdschap liefheeft, zal gebrek lijden,
wie wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden.
De liefde voor “blijdschap” en “wijn en olie” is een liefde voor deze dingen
op zichzelf, zonder een verbinding met God. Het gaat om iemand die behoort tot de groep mensen over wie Paulus zegt dat zij “meer liefhebbers
van genot dan liefhebbers van God” zijn (2Tm 3:4). We mogen zeker genieten
van allerlei aardse zegeningen die God ons heeft gegeven. Maar als we
vergeten dat we alles aan Hem te danken hebben en ons leven alleen om
de aardse dingen draait, komt er gebrek aan geestelijk leven en gemis aan
geestelijke rijkdom. Blijdschap in de zin van het platte vermaak, het elke
380
Spreuken 21
dag veel plezier hebben, is een holle vorm van leven. Dit leven wordt door
de wereld om ons heen als het hoogste goed gezien.
‘Genieten’ is het sleutelwoord. Je komt het in tal van reclames tegen. Heerlijk eten en drinken, muziek, sport en amusement in allerlei variaties moeten een gevoel van blijdschap geven. Het is echter het geknetter van dorens
waar heel even warmte van komt als ze in brand worden gestoken, maar
waarvan het vuur binnen de kortste keren is gedoofd. Dan is het over en
uit met de warmte.
Wijn en olie staan hier sym[U], die wijn uit sprengbekkens drinkt
bool voor het luxe leven en als en u zalft met de beste olie,
op zichzelf staande oorzaken maar om de ondergang van Jozef bekommert u zich niet.
(Am 6:6)
van vreugde (Am 6:6). Als deze
dingen nagejaagd worden, leiden ze tot een leven van zelfgenoegzaam genot, wat weer leidt tot geestelijke armoede. Wie zich richt op het leven
in luxe, zal steeds minder de gemeenschap met God gaan zoeken in bijbellezen en bidden. Hij zal geestelijk verarmen. Wie luxe najaagt, zal ook
andere verantwoordelijkheden gaan verwaarlozen, zoals aandacht en zorg
voor vrouw en kinderen.
Het heeft ook ons, christenen, iets te zeggen. We kunnen zo geconcentreerd
zijn op de blijdschap van het geloof, dat we de Bron ervan vergeten. Het
wordt blij zijn om en in de blijdschap. Blijdschap is echter nooit louter een
verschijnsel, maar vloeit voort uit de Bron uit Wie geput kan worden. Je
komt dit wel tegen in bepaalde gemeenten waar blijdschap en de ‘Geest’,
van Wie de olie een beeld is, een buitensporige plaats innemen. Het gevolg
is dan ook steeds de armoede waar hier sprake van is.
Een goddeloze als losgeld | vers 18
18 Een goddeloze is losgeld voor de rechtvaardige,
en de trouweloze [komt] in de plaats van de oprechten.
Als God Zijn oordeel over de goddeloze brengt, is dat te zien als losgeld
voor de rechtvaardige (vgl. Js 43:3-4). De rechtvaardige wordt daardoor vrijgemaakt van de verdrukking door de goddeloze. Losgeld is de prijs die
wordt betaald om een gevangene te bevrijden. God brengt over de goddeloze het kwaad dat deze de rechtvaardigen heeft aangedaan (vgl. Sp 11:8).
381
Spreuken 21
Ook de trouweloze komt om onder het oordeel van God. Hij verdient en
krijgt dat oordeel omdat hij zelf eerst de oprechten heeft onderdrukt.
Er komt een tijd dat God de rollen omdraait. Dat is bij de komst van de
Heer Jezus naar de aarde om te oordelen en te gaan regeren. Hij zal de
verdrukkers van Zijn volk oordelen, en Zijn volk dat verdrukt werd in de
rust brengen (2Th 1:6-7). Hij brengt de goddeloze om en bevrijdt daardoor
de rechtvaardige.
Beter eenzaam wonen dan met een ruziënde vrouw | vers 19
19 Het is beter te wonen in een woestijnachtig land
dan bij een twistzieke en wrevelige vrouw.
Evenals vers 9 is deze spreuk een “beter ... dan” spreuk over het leven met
een twistzieke vrouw. Van een hoek op een dak waar de man in vers 9
een betere plaats had dan in de gemeenschappelijke woning, is de man
verhuisd naar “een woestijnachtig land”. Daar is het voor hem beter wonen
dan “bij een twistzieke en wrevelige vrouw”. Hij is daar ver buiten het gehoor
van deze vrouw.
Op een hoek van een dak kon hij haar nog horen, maar daar was hij ook
in staat tot sociale contacten. In een woestijnachtig land woont hij helemaal alleen en nagenoeg zonder sociale contacten. Het is er dunbevolkt
en heel rustig, maar ook gevaarlijk vanwege de wilde dieren. Toch hebben dat woongebied en die omgeving de voorkeur boven voortdurend te
worden geconfronteerd met ‘binnenlandse strijd’. De vrouw is niet alleen
twistziek, steeds maar uit op ruzie, maar daarbij ook nog eens ‘wrevelig’,
een vrouw aan wie de man zich ergert en van wie hij verdriet heeft. Het
huwelijk met zo’n vrouw is een voortdurende bron van ellende in plaats
van vreugde.
Beide verzen die over het wonen met een twistzieke vrouw gaan, zijn een
waarschuwing voor de ongetrouwde man. Ze houden geen advies in voor
de getrouwde man om ergens anders te gaan wonen als zijn vrouw kenmerken van twistziekte en wreveligheid vertoont. Ze onderstrepen hoe
belangrijk het is om voorzichtig te zijn bij het kiezen van een huwelijkspartner. Tevens is het een waarschuwing voor de getrouwde man om zich
382
Spreuken 21
ervoor in te zetten dat niet twist en wrevel, maar dienende liefde het huwelijk kenmerken. Dat is in de eerste plaats zijn verantwoordelijkheid.
De wijze is spaarzaam en leeft | verzen 20-21
20 In de woning van een wijze ligt een begerenswaardige schat en olie,
maar een dwaas mens verspilt die.
21 Wie gerechtigheid en goedertierenheid najaagt,
vindt het leven, rechtvaardigheid en eer.
“Een wijze” (vers 20) leeft met het oog op de toekomst gericht, terwijl hij ook
bij de dag leeft. Er ligt in zijn woning “een begerenswaardige schat en olie”
waarvan hij elke dag gebruikt, terwijl hij weet dat wat hij heeft ook genoeg
is in toekomstige tijden van gebrek. Dat komt omdat hij verder en vooral
hoger dan deze middelen kijkt. Hij ziet dat hij ze uit Gods hand ontvangt.
De wijze kan een arme zijn die in een hut woont. De begerenswaardige
schat is niet zozeer een hoop goud of zilver, maar kan een beetje brood
zijn, met daarbij het vertrouwen op God dat Hij hem elke dag de hoeveelheid brood zal geven die hij die dag nodig heeft (Mt 6:11). De olie ziet niet
op een grote voorraad olie die hij later kan verkopen, maar op een klein
beetje waarvan hij vertrouwt dat het genoeg is voor wat hij die dag nodig
heeft en ook later nodig zal hebben. Kortom, de wijze vertrouwt op God.
De weduwe in Zarfath was zo’n wijze (1Kn 17:11-15). Ze had een beetje meel
en een beetje olie in huis, maar ook de man van God. Hij zorgde ervoor
dat het meel en de olie niet opraakten, omdat de vrouw hem geloofde. Zo
hebben wij een begerenswaardige schat en olie in huis als we alles in ons
huis aan de Heer Jezus geven. Dan zal Hij ervoor zorgen dat het ons aan
niets ontbreekt.
De dwaas denkt niet aan de toekomst. Hij heeft ook een begerenswaardige
schat en olie, maar geen Godsvertrouwen. Daarom jaagt hij alles wat hij
heeft erdoor. De wijze leeft hier-en-nu, maar met het oog gericht op de
toekomst; de dwaas leeft alleen voor het hier-en-nu. De dwaas laat het
geld als zand tussen zijn vingers door glippen. Hij beziet zijn bezit niet in
het licht van de toekomst en daarom verspilt hij het. Zijn motto is ‘wie dan
leeft, wie dan zorgt’, maar hij bedenkt niet dat hij ‘dan’ God zal ontmoeten
383
Spreuken 21
en zich voor Hem zal moeten verantwoorden voor wat hij met zijn bezit
heeft gedaan.
Wie iets “najaagt” (vers 21), is overtuigd van de waarde ervan en dat het
de moeite waard is om zich daar helemaal voor in te zetten. De wijze is
overtuigd van de waarde van “gerechtigheid en goedertierenheid”. Gerechtigheid is het geven aan God waarop Hij recht heeft en aan mensen waarop
zij recht hebben. Het is handelen overeenkomstig het recht. “Goedertierenheid” wijst op een gezindheid van goedheid. Ze gaan in God op volmaakt
evenwichtige wijze samen. Ze moeten ook in de rechtvaardige samengaan.
Wie deze twee kenmerken najaagt, zal het ware “leven” vinden en beleven,
zowel nu als in de eeuwigheid. Het ware leven is leven in gemeenschap
met God, zoals Christus dat heeft gekend toen Hij op aarde was. Daarnaast
vindt hij ook “rechtvaardigheid”. Hij weet zich volledig door God aanvaard.
Het gaat hier niet om het verkrijgen van een positie voor God, want die
kan niet worden verdiend. Het gaat hier om het besef van de zegen om in
Gods tegenwoordigheid te kunnen zijn. De basis daarvan is het werk van
Christus. Ten slotte vindt hij ook “eer”. God eert hem voor zijn inzet (vgl.
Jh 12:26).
Dit ‘najagen’ kan niemand in eigen kracht. Het kan alleen gebeuren door
de Heilige Geest Die in het nieuwe leven dit najagen bewerkt. Tegen Timotheüs wordt ook gezegd dat hij moet jagen naar gerechtigheid en nog een
aantal andere kenmerken. Als hij dat doet, zal hij het ware, het eeuwige leven grijpen (1Tm 6:11-12). Timotheüs was een gelovige, maar het gaat erom
dat het nieuwe leven ook door hem wordt geleefd. Dat is ook wat Salomo
hier bedoelt.
De wijze overwint en bewaart zichzelf | verzen 22-23
22 Een wijze beklimt een stad van helden
en haalt de vesting waarop men vertrouwt, neer.
23 Wie zijn mond en zijn tong bewaart,
bewaart zichzelf voor benauwdheden.
“Een stad van helden” denkt dat ze onoverwinnelijk is (vers 22). Ze vertrouwt
op de kracht van haar helden. Maar “wijsheid is beter dan kracht” (Pr 9:16).
Het is effectiever om wijsheid te gebruiken dan te vertrouwen op kracht
384
Spreuken 21
(Pr 7:19). Een wijze is door zijn wijsheid De wijsheid maakt de wijze sterker
tien machthebbers die in de stad zijn.
in staat om die stad te beklimmen on- dan
(Pr 7:19)
danks de helden die daarin zijn en de
vesting neer te halen waarvan men meende dat die niet neer te halen was
(Pr 9:14-15).
De vesting wordt neergehaald omdat men daarop vertrouwt. Dat maakt
het verschil met wijsheid. Wijsheid is sterker dan zelfvertrouwen en vertrouwen op menselijke middelen, want wijsheid steunt op God. Het vrezen van God is immers het begin van de wijsheid. Alleen door de kracht
van God die met de wijsheid samengaat, is de wijze in staat een stad van
helden te beklimmen.
Een voorzichtige tactiek en een wijze toepassing van moed winnen het
van louter spierkracht en behendig wapengebruik. Zo nam Jozua Ai in (Jz
8:3-22) en versloeg Gideon met een klein leger het grote leger van de Midianieten (Ri 7). De macht van de vijand wordt gebroken door wie op God
vertrouwt. Dat geldt ook in de geestelijke strijd. Elk bolwerk van menselijk, Godvijandig denken wordt omvergehaald en neergeworpen door wie
zich door de Geest van God en het Woord van God laat leiden (2Ko 10:3-5).
Een andere overwinning is die over de tong (vers 23). Wie zijn tong in bedwang kan houden, daarover de controle heeft, voorkomt dat hij in de
problemen terechtkomt. De wijze kent de tijd om te zwijgen (Pr 3:7). De
loslippige raakt snel in benauwdheden. Hij heeft zijn mond voorbijgepraat
en iets gezegd wat niemand mocht weten of hij is te snel geweest in het
uitspreken van een oordeel over iemand. Dat bezorgt hem tegenstand en
soms zelfs vijandschap. Het wordt hem kwalijk genomen dat hij het heeft
gezegd.
Mensen die controle over hun mond en tong hebben, denken eerst na voordat ze iets zeggen. Zij zullen niet snel vanwege een verkeerde opmerking
in maatschappelijke of juridische moeilijkheden raken (vgl. Sp 13:3). Daarom is het goed om dingen te bedenken die waar, eerzaam, rechtvaardig,
rein, beminnelijk en welluidend zijn (Fp 4:8) en die dingen ook te zeggen,
terwijl we alles vermijden wat vals, pijnlijk en schadelijk voor anderen is.
385
Spreuken 21
De spotter en zijn mateloze overmoed | vers 24
24 Hoogmoedig, trots: spotter is zijn naam,
hij gaat met mateloze overmoed te werk.
“Hoogmoed” en “trots” zijn de eigenschappen waaraan de spotter herkend
wordt. Iemand die hoogmoedig en trots is, draagt de naam “spotter”. Hij
gaat arrogant door het leven, met minachting voor elke vorm van gezag.
In zijn hoogmoed weigert hij zich te buigen voor God. In zijn trots verheft
hij zich boven anderen. Er is bij hem geen enkel verlangen naar wijsheid,
want dat houdt in dat hij eerbied voor God moet hebben.
Er is bij de spotter een totaal gebrek aan bescheidenheid. In zijn verwaandheid gaat hij “met mateloze overmoed te werk”. Hij meent dat hij alles voor
elkaar krijgt en dat hij iedereen kan bevelen hem te helpen. Tegenspraak
duldt hij niet. De antichrist is de spotter bij uitstek. De farao en Sanherib
hebben zich snoevend over God uitgelaten en zijn beiden omgekomen
door Gods oordeel (Ex 5:2; 14:23-30; Js 36-37). Zo zal ook de antichrist omkomen en ieder die hem volgt en door zijn geest van spotternij wordt gekenmerkt.
De luiaard en de rechtvaardige | verzen 25-26
25 Het verlangen van een luiaard zal hem doden,
want zijn handen weigeren te werken.
26 De hele dag is hij belust op begerenswaardige zaken,
maar een rechtvaardige geeft en houdt niets achter.
“Een luiaard” heeft een krachtig werkend “verlangen”, maar “handen” die
“weigeren te werken” (vers 25). Die combinatie brengt hem in de dood. Een
luiaard ligt te dagdromen over eten en drinken, over wat anderen allemaal
hebben en wat hij ook wil hebben. Maar hij wil zijn handen niet laten wapperen. Dat kost hem te veel energie. Het is geen kwestie van niet kunnen,
maar van niet willen. Hij kiest ervoor om niet te werken.
De luiaard is daarbij ook nog onverstandig of onnozel, want hij heeft niet
in de gaten dat zijn luiheid hem naar de dood voert. Hij is zo bezig met
zijn verlangens, hij leeft zo in de schijnwereld van ‘wensdenken’, dat deze
manier van leven fataal voor hem wordt en dat hij sterft van gebrek.
386
Spreuken 21
Vers 26 sluit direct op vers 25 aan en vervolgt het thema van de luiaard
en waar hij naar verlangt. Een luiaard zit helemaal opgesloten in zijn eigen leefwereld. Hij is de hele dag vervuld van lustgevoelens die op zoek
zijn naar bevrediging. Het kan gaan om lekker eten en drinken, of om het
aanschaffen van dingen die het leven leuk of spannend maken. Dat zijn
voor hem “begerenswaardige zaken”. In zijn fantasie heeft hij zich daarmee
omgeven, maar de gedachte deze zaken aan te schaffen met door hemzelf
verdiend geld, werpt hij van zich.
“Een rechtvaardige” is geen luiaard, maar een ijverige werker. Dat hij een
rechtvaardige is, blijkt ook uit zijn vrijgevigheid. De Bijbel leert dat een
rechtvaardig persoon een gevende persoon is. De rechtvaardige is niet alleen ijverig en heeft niet alleen genoeg voor U weet zelf, dat deze handen in
zichzelf, maar heeft zoveel, dat hij ook aan de mijn behoeften en in die van hen
bij mij waren, hebben voorzien.
armen geeft. Wie lui is, begeert voortdurend, die
In alles heb ik u getoond, dat men
de rechtvaardige geeft voortdurend en dat door zo te arbeiden zich de zwakken
zonder terughoudendheid (vgl. Hd 20:34-35). moet aantrekken en de woorden van
de Heer Jezus in herinnering moet
De luiaard wil altijd maar ontvangen zonder houden, dat Hijzelf heeft gezegd: Het
ervoor te werken. De rechtvaardige werkt is gelukkiger te geven dan te ontvangen. (Hd 20:34-35)
hard en geeft rijkelijk weg aan wie arm zijn.
De huichelaar komt om | verzen 27-29
27 Het offer van goddelozen is een gruwel,
hoeveel te meer als zij het met een schandelijke bedoeling brengen!
28 Een leugenachtige getuige zal omkomen,
maar iemand die luistert, mag voor altijd spreken.
29 Een goddeloze man trekt een stalen gezicht,
maar een oprechte, die versterkt zijn weg.
God verafschuwt “het offer” of de aanbidding “van goddelozen” omdat zij
zonder erkenning van hun zonden bij God komen en dus zonder gerechtigheid voor God zijn (vers 27; Jr 6:20; Am 5:21-24). Het offer dat of de aanbidding die zo iemand brengt, is niet alleen onaanvaardbaar voor God,
Hij gruwt ervan. God vereist eerst van de aanbidder ware bekering en het
voornemen om rechtschapen te leven. “De offers voor God zijn een gebroken
geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten” (Ps 51:19).
387
Spreuken 21
Hypocriete aanbidding is al erg genoeg; aanbidding “met een schandelijke
bedoeling” is helemaal verwerpelijk. God wil geen daden van aanbidding
zonder berouw en Hij verafschuwt ze helemaal van iemand die denkt dat
hij met zijn offer God kan omkopen om hem zijn verlangens te geven.
‘Voor wat hoort wat; ik breng God een offer – ik geef bijvoorbeeld geld aan
de kerk of bezoek af en toe een zieke –, dan moet Hij mij geven wat ik wil
of in elk geval ervoor zorgen dat mij niets overkomt.’ Schandelijke bedoelingen zijn voor God een grote gruwel.
De huichelaar van vers 27 staat tegenover God. De huichelaar in vers 28
staat tegenover mensen. “Een leugenachtige getuige” is iemand die bewust
een vals getuigenis tegen iemand aflegt. Hij zal omkomen. God zal hem
oordelen. Als voor mensen blijkt dat hij een vals getuigenis heeft afgelegd,
zal hij op aarde al door de rechter worden geoordeeld.
Tegenover de leugenachtige getuige staat in de tweede versregel “iemand
die luistert”. Zo iemand is een ware, betrouwbare getuige. De man die
voortdurend eerst luistert naar wat er wordt gezegd over een zaak waarin
hij moet getuigen, die niets zegt dan wat hij heeft gehoord of gezien, kan
voor altijd getuigen. Hij is betrouwbaar, hij mag telkens in voorkomende
gevallen getuigen. Omdat hij weet en begrijpt wat de waarheid is, hoeft hij
nooit te zwijgen. Niemand zal hem kunnen weerspreken of weerleggen.
Stéfanus was zo’n getuige. Hij heeft geluisterd naar Gods stem door Zijn
Woord. De wijsheid en de geest waarmee hij sprak, waren niet te weerstaan (Hd 6:10). Ook nadat hij is gestorven, spreekt hij nog (vgl. Hb 11:3).
Bovenal is de Heer Jezus de trouwe en waarachtige Getuige. Hij heeft altijd
naar God geluisterd en mag daarom altijd spreken. Hij is de waarheid en
spreekt de waarheid.
“Een goddeloze man” geeft de indruk een overtuigd man te zijn (vers 29). Zijn
gezicht is van staal. Hij schaamt zich nergens over en weet niet van blozen
(Jr 6:15; 8:12). Het verharde gezicht weerspiegelt een verhard, onbekeerlijk
hart (Js 48:4; Jr 5:3; Ez 3:7). Met een uitgestreken gezicht vertelt hij de grofste
leugens en bedrijft hij de gruwelijkste daden. Uit de tweede versregel blijkt
dat een goddeloze man een weg gaat die geen enkel houvast biedt, hoe
krachtig hij zich ook voordoet. Hij zal wegzakken in peilloos diepe ellende
als hij door God wordt geoordeeld.
388
Spreuken 21
“Een oprechte, die versterkt zijn weg” omdat hij omhoog kijkt, naar God, en
Hem om leiding vraagt. Hij stelt zich afhankelijk en zwak op. Daardoor is
hij sterk, want God geeft hem kracht. Gods welgevallen rust op hem. De
Heer Jezus is ook hier het volmaakte voorbeeld. In Zijn navolging zien
we ook in Paulus een voorbeeld. Hij was oprecht (2Ko 1:17) en erkende dat
hij afhankelijk was van genade: “Wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2Ko
12:10).
De HEERE is onoverwinnelijk en overwint | verzen 30-31
30 Er is geen wijsheid, er is geen inzicht,
en er is geen raad tegen de HEERE.
31 Een paard wordt gereedgemaakt voor de dag van de strijd,
maar de overwinning is van de HEERE.
Het hoofdstuk eindigt waarmee het is begonnen: de absolute soevereiniteit en verhevenheid van God. Alles wat Hij Zich voorneemt, zal gebeuren.
Er is niets wat en niemand die Hem kan verhinderen Zijn plannen uit te
voeren (vers 30). Hij lacht om alles wat de mens onderneemt om Hem in
Zijn plannen te dwarsbomen (Ps 2:1-4).
Menselijke “wijsheid”, “inzicht” en “raad” zijn in het licht van de wijsheid,
het inzicht en de raad van God niets anders dan dwaasheid. Er spreekt
totale verblinding en onmacht uit. Door drie keer het woord “geen” te gebruiken wordt benadrukt dat er werkelijk niets tegen de HEERE is in te
brengen. Al Zijn voornemens en handelingen zijn volmaakt en onaantastbaar voor welke macht dan ook.
We zien dat in alles wat tegen de Heer Jezus was gepland om Hem te vermoorden. Toch is alles verlopen op de manier die God had bepaald (Hd
2:23). Als de godsdienstige leiders bijvoorbeeld Zijn graf bij de goddelozen
hebben gesteld, dan is Hij toch bij de rijke in Zijn dood omdat God dat zo
heeft bepaald (Js 53:9; Mt 27:57-60). God verkondigt vanaf het begin het einde en de mens kan daaraan niets veranderen. Integendeel, God gebruikt
hem zelfs voor de vervulling van Zijn plannen.
Een mens kan in bepaalde opzichten wijs zijn en inzicht hebben en daardoor verstandige raad geven. Hij kan gestudeerd hebben en ervaring hebben opgedaan. Maar als hij geen vreze des HEEREN heeft, ontbreekt hem
389
Spreuken 21
de ware wijsheid en het ware inzicht en blijkt zijn raad dwaasheid te zijn.
We beledigen God als we menselijke wijsheid, inzicht en raad zouden willen vergelijken met Zijn wijsheid, inzicht en raad.
De mens is van “gisteren en weet niets” (Jb 8:9). “Jezus Christus is gisteren
en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid” (Hb 13:8). Hij, Die God is, overziet
het verleden, het heden en de toekomst. De mens kan niet in de toekomst
kijken. Hij kan voorspellingen doen op basis van ervaring en aannames,
maar garanties bieden kan hij niet. God bepaalt wat er gebeurt. De mens
doet er wijs aan dat te beamen en zich niet tegen Hem te keren. De zogenaamd wijze mensen bezitten geen vooruitziende blik en ze hebben geen
controle over de toekomst. Ze matigen zich dat wel aan door met hoogdravende woorden doelstellingen voor de toekomst te presenteren, maar al
hun claims lijden schipbreuk op de HEERE, want Hij alleen heeft wijsheid,
inzicht en raad.
Het uiteindelijke succes van een onderneming of de overwinning in een
strijd komt van God en niet door menselijke inspanningen (vers 31). Het
contrast is hier tussen enerzijds de plannen en de inspanningen voor de
strijd, “het paard wordt gereedgemaakt voor de dag van de strijd”, en anderzijds
de
erkenning Dezen [vertrouwen] op strijdwagens en die op paarden,
van de werkelij- maar wíj zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen.
(Ps 20:8)
ke bron van de
overwinning, “de HEERE” (Ps 20:8; 33:17). Er mogen middelen worden gebruikt om iets te bereiken, maar we moeten nooit vergeten dat we het aan
God te danken hebben als we slagen. We mogen middelen gebruiken,
maar daar nooit een afgod van maken (vgl. Hk 1:16).
390
Spreuken 22
Naam en gunst zijn beter dan rijkdom | vers 1
1 Een [goede] naam is verkieslijker dan grote rijkdom,
goede gunst dan zilver en dan goud.
“Een [goede] naam” of reputatie is te verkiezen boven “grote rijkdom”. De
echte waarde van iemand zit niet in wat hij bezit, maar in wat hij is. Iemand
krijgt een goede naam door zijn aangename omgang met anderen. Dat kan
uiteindelijk alleen door de Geest van God worden bewerkt. Wie een goede
naam heeft, heeft die gekregen omdat hij het welzijn van de ander zoekt,
echte aandacht heeft en respect en medeleven toont. Bij een goede naam
valt rijkdom in het niet. Rijkdom vervliegt, een goede naam blijft.
Aan een goede naam is onlosmakelijk “goede gunst” verbonden. Wie een
goede naam heeft, staat in de gunst bij God en mensen. Door zijn eigenschappen en belangeloze optreden denkt men gunstig over hem. Mensen
waarderen zijn gezelschap, niet vanwege zijn bezit, maar om wie hij is. Dit
is meer waard dan zilver en goud. Ieder mens met een gezond aanvoelingsvermogen zal dat erkennen.
Een goede naam is niet hetzelfde als populair zijn. Iemand is populair omdat hij in de smaak valt bij de mens zonder God. Hij kan veel geld geven
aan ‘goede doelen’, waaraan ook de nodige publiciteit wordt gegeven. Of
hij kan de komiek zijn die anderen laat lachen en even het nare gevoel dat
zij hebben, laat vergeten. Van zulke populariteit zegt de Heer Jezus: “Wee
wanneer alle mensen goed van u spreken” (Lk 6:26). Bij deze mensen gaat het
uiteindelijk alleen om hun eigen eer en niet om de eer van God. Wie erop
uit is mensen te behagen – zichzelf of anderen –, is geen slaaf van Christus
(Gl 1:10).
In onze westerse, moderne, genotzuchtige, plezierzoekende cultuur, hebben karakter en reputatie geen enkele betekenis. Alleen wat iemand presteert telt, niet hoe iemand leeft. Iemand kan in de meest afschuwelijke zonden leven en toch als een held geroemd en als een idool aanbeden worden.
Echte waarde moet echter niet worden gezien in wat men presteert, maar
391
Spreuken 22
in wat hij of zij werkelijk is. Een goede naam is een schat waarvan de waarde niet wordt beïnvloed door de waan van de dag of het standbeeld van de
materiële wereld waarvoor de materialistische mens knielt.
De Heer Jezus had toen Hij op aarde was geen rijkdom, maar wel een goede Naam. Zijn “Naam is een uitgegoten zalfolie” (Hl 1:3), dat wil zeggen dat
Hij in alles wat Hij is en doet, een weldadige geur verspreidt (Hd 10:38).
De HEERE heeft allen gemaakt | vers 2
2 Rijken en armen ontmoeten elkaar,
de HEERE heeft hen allen gemaakt.
Het gaat er niet om dat God mensen rijk of arm heeft gemaakt, maar dat
Hij zowel de mensen die rijk zijn als de mensen die arm zijn, heeft gemaakt
(Jb 31:13,15). Ze komen Als ik het recht van mijn slaaf of van mijn slavin versmaad heb,
op dezelfde manier ter wanneer zij een geschil met mij hadden. (Jb 31:13)
wereld en dat is naakt; ze Heeft Hij Die mij in de buik maakte, [ook] hem niet gemaakt,
en heeft Eén ons niet in de baarmoeder gevormd? (Jb 31:15)
verlaten de wereld op dezelfde manier en dat is zonder iets van hun bezit mee te kunnen nemen
(1Tm 6:7). In het leven daartussen “ontmoeten” rijken en armen elkaar, zowel in het dagelijkse leven als in de gemeente, en altijd in Gods directe tegenwoordigheid. In Gods tegenwoordigheid is er geen onderscheid. Allen
zijn zondaars en allen kunnen gered worden.
We kunnen met alle sociale verschillen alleen goed omgaan als we allemaal bedenken dat God ons heeft gemaakt. Hij maakt geen onderscheid
en trekt de een niet voor boven de ander, juist omdat zij “allemaal het werk
van Zijn handen” zijn (Jb 34:19). Hij laat ons door de apostel Jakobus in Zijn
Woord ernstig waarschuwen dat wij in de gemeente geen onderscheid zullen maken tussen rijken en armen (Jk 2:1-9).
Tegelijk maakt het vers duidelijk dat God ook alles te maken heeft met wat
we bezitten. We zijn niet alleen Zijn maaksel, Hij weet ook hoe we omgaan
met onze rijkdom of armoede en hoe we als rijken en armen leven en met
elkaar omgaan.
392
Spreuken 22
Aan het kwaad ontkomen of omkomen | vers 3
3 Een schrandere ziet het kwaad en verbergt zich,
maar onverstandigen gaan voort en zullen [daarvoor] boeten.
“Een schrandere ziet het kwaad” omdat hij zich laat voorlichten door het
Woord van God en zijn omgang met Hem. Een schrandere is geen helderziende. Wie inzicht heeft in Gods Woord, ziet daarin dat het kwaad in de
wereld tot volle ontplooiing komt. Gods volk krijgt daarin ook de aanwijzingen hoe daaraan kan worden ontkomen (Js 26:20-21).
Noach was gewaarschuwd voor de zondvloed en maakte “eerbiedig een ark
gereed tot behoudenis van zijn huis” (Hb 11:7). Omdat hij eerbied had voor wat
God hem had bekendgemaakt, bouwde hij de ark als een verberging tegen
“het kwaad”, het oordeel, van de zondvloed. Zo bleef hij gespaard voor het
kwaad en kwam hij niet om.
“Onverstandigen” zijn blind voor het kwaad dat op het punt staat over hen
te komen, ook al worden zij ervoor gewaarschuwd. Een onverstandige is
een onvoorzichtige, een waaghals, iemand die weigert in te zien dat de
waarschuwing een werkelijk gevaar betreft. Hij vervolgt zijn eigenwillige
weg zonder zich te verbergen. Hij is als iemand die tijdens onweer gewoon
door een weiland loopt, blind voor het gevaar dat hij door de bliksem kan
worden getroffen.
Het kwaad kan de dood betekenen, maar ook allerlei rampen die iemand
in zijn leven kunnen treffen. De schrandere weet door het onderwijs van
de wijsheid waar de gevaren en valkuilen zich in zijn leven bevinden en is
er daarom voor op zijn hoede. Hij zal tijdig het dreigende kwaad opmerken en het vermijden of onschadelijk maken. Dat doet hij door zich tijdig
te verbergen bij God, door bij Hem zijn toevlucht te zoeken.
We kunnen denken aan een aantrekkelijk voorstel dat ons wordt gedaan,
waarvan een grote verzoeking uitgaat om ons op een verkeerde weg te
brengen. Dan moeten we direct onze toevlucht tot God nemen, want alleen dan kunnen we ‘nee’ zeggen tegen de verzoeking. De onverstandigen
trappen erin omdat zij onoplettend, onkritisch en goedgelovig zijn. Zij zijn
niet toegerust om te overleven in deze wereld en zo blunders te voorkomen die hen in de problemen brengen.
393
Spreuken 22
We kunnen dit vers ook toepassen op het evangelie. Het evangelie biedt
de vluchtroute naar de bergplaats tegen de toorn van God. De gevangenbewaarder zag het gevaar van het oordeel en redde zijn leven door het
evangelie te geloven (Hd 16:25-34).
Het loon van nederigheid | vers 4
4 Het loon van nederigheid – de vreze des HEEREN –
is rijkdom, eer en leven.
Waar “de vreze des HEEREN” is, daar is “nederigheid”. Deze twee geestelijke
kwalificaties horen bij elkaar, ze kunnen niet zonder elkaar. Eerbied voor
de HEERE zal een nederige gezindheid tegenover Hem en tegenover de
mensen tot gevolg hebben. De geestelijke kracht voor een nederige houding tegenover Hem en de mensen wordt alleen gevonden in de eerbiedige omgang met Hem. Uit dit laatste vloeit alles voort.
Hoe bijzonder is het dan dat Hij nederigheid beloont. Zo is Hij. De Heer Jezus is de verpersoonlijking van dit vers. Hij heeft van Zichzelf gezegd dat
Hij “nederig van hart” is en dat wij dat van Hem kunnen leren als wij Zijn
juk op ons nemen (Mt 11:29). Als wij nederig zijn, is dat alleen omdat we dat
van Hem hebben geleerd. Als God kenmerken van Zijn Zoon in de Zijnen
ziet, verheugt dat Zijn hart. Dat beloont Hij met “rijkdom, eer en leven”.
Deze drie beloningen zijn niet zozeer in aards perspectief op te vatten, in
geld en aanzien onder mensen en een lang leven, maar moeten meer in de
geestelijke betekenis worden bezien. Wie in nederigheid God vreest, krijgt
inzicht in geestelijke rijkdommen, hij wordt door God geëerd en zal tot in
eeuwigheid het ware leven genieten.
Dorens en strikken op de weg | vers 5
5 Dorens [en] strikken liggen op de weg van wie slinks is,
wie zijn leven wil bewaren, houdt zich ver daarvan.
De slinkse bevindt zich op een weg waar zich “dorens [en] strikken” bevinden. Door de dorens loopt hij telkens verwondingen op en door de strikken komt hij telkens vast te zitten. De verwondingen zijn van geestelijke
aard. Hij wordt door de mensen gemeden en geminacht. Ook de strikken
zijn van geestelijke aard. Zijn slinkse weg bezorgt hem problemen waarin
394
Spreuken 22
hij steeds vaster komt te zitten, zonder kans zich eruit te bevrijden. Toch
beseft hij niet dat hij zich op een verkeerde weg bevindt, omdat hij slinks
is en zich niet wil buigen voor God. Daardoor blijft hij op deze weg voortgaan die eindigt in de dood en het oordeel van God.
Tegenover wie slinks is, staat “wie zijn leven wil bewaren”. Zo iemand houdt
zich ver van de weg van de slinkse. Daardoor vermijdt hij de pijnlijke dorens en de verstikkende strikken. Hij wil zijn leven in gemeenschap met
God leven, want dat is pas leven. Het betekent niet dat hij geen geestelijke
verwondingen kan oplopen en geen problemen heeft, maar hij kent Hem
Die hem verzorgt en ondersteunt.
Advies voor opvoeding | vers 6
6 Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg,
ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.
Dit vers is een van de bekendste verzen van dit boek. Het is een aansporing
voor ouders om hun kind een goede opvoeding of oefening of training te
geven. Het woord “oefen” heeft de gedachte van ‘wijden’, zoals een huis of
een tempel worden gewijd. De jongeman moet gewijd worden aan God.
De oefening moet zijn in overeenstemming met “zijn levensweg”, dat wil
zeggen dat hij moet worden opgevoed in overeenstemming met zijn kwaliteiten en capaciteiten. Die moeten zo gevormd worden, dat hij bruikbaar
wordt voor God. De verstandige ouder zal de natuurlijke bekwaamheden van het individuele kind onderscheiden en hem daarin oefenen. Een
kind dat helemaal geen aanleg heeft voor muziek, moet niet gedwongen
worden om een muziekinstrument te leren bespelen. Er moet dus inzicht
zijn in de eigenheid van het kind waarop de ouders de opvoeding moeten
afstemmen. Ze mogen geen onmogelijke dingen eisen, maar hem steeds
opdrachten geven die bij zijn geslacht, leeftijd, (geestelijke) draagkracht en
bekwaamheden passen.
Het lijkt er trouwens op dat het in de eerste plaats gaat om de richting van de
weg die het kind moet gaan en niet zozeer wat hij kan en niet kan. Het gaat
om “zijn levensweg”, om zijn manier van leven en het doel van zijn leven.
Zijn levensweg wordt niet zozeer bepaald door zijn aanleg en capaciteiten,
maar door de keuzes die hij maakt. Ouders moeten hem leren de goede
395
Spreuken 22
keuzes te maken, keuzes die hem brengen
en bewaren op een weg van toewijding aan
God (vgl. Gn 18:19). In het boek Spreuken zijn
er slechts twee wegen die een kind kan gaan,
dat is óf de weg van de wijze en de rechtvaardige, óf de weg van de dwaas en de goddeloze.
Want Ik heb hem uitgekozen, opdat
hij aan zijn kinderen en zijn huis
na hem bevel zou geven om de weg
van de HEERE in acht te nemen,
door gerechtigheid en recht te doen,
opdat de HEERE over Abraham zal
brengen wat Hij over hem gesproken
heeft. (Gn 18:19)
Het kind moet geleerd worden zijn leven aan de Heer toe te wijden. Als
hij in zijn jonge jaren van zijn ouders heeft geleerd zijn keuzes daarop af
te stemmen, zal hij dat ook doen als hij oud geworden is. Wij zeggen wel:
jong geleerd, is oud gedaan. De keuzes voor de Heer die in de jonge jaren
zijn gedaan, hebben telkens weer de zegen ervan bewezen. Dat wil iemand
als hij oud geworden is, nooit opgeven. Overigens is het feit dat hij oud
geworden is een bewijs van de zegen van God, want het bereiken van een
hoge leeftijd is een van de zegeningen die verbonden zijn aan vertrouwen
op God.
Het gaat in dit vers om een algemeen beginsel, niet om een beginsel dat
altijd in alle gevallen waar is. Er zijn ouders die hun kinderen op deze wijze hebben geoefend, maar van wie een kind of enkele kinderen toch zijn
afgeweken van een levensweg tot eer van de Heer. Dit vers is van toepassing op kinderen die naar aanleiding van hun opvoeding de weg van de
wijsheid hebben gekozen. Er zijn helaas ook kinderen die ondanks de oefening door hun ouders er toch voor kiezen de weg van de dwaas te gaan.
Daarvoor zijn zij ten volle zelf verantwoordelijk. Het zal hun straf verzwaren die verbonden is aan het gaan van een eigen weg. Ze hebben beter
geweten, maar hebben zich bewust van de weg van het leven afgewend.
Lenen, onrecht zaaien en gunnend zijn | verzen 7-9
7 Een rijke heerst over armen,
en wie leent, wordt slaaf van de uitlener.
8 Wie onrecht zaait, zal onheil oogsten,
en de stok van zijn verbolgenheid zal vergaan.
9 Wie gunnend is, die wordt gezegend,
want hij geeft van zijn brood aan de armen.
396
Spreuken 22
Het is een algemeen gegeven dat “een rijke heerst over armen” (vers 7). Een
rijke heeft door zijn geld macht. Armen zijn afhankelijk van de goedheid
van een rijke. Heersen hoeft geen heersen met hardheid te zijn. Het gaat
om het feit dat wie geld heeft, macht heeft en dat wie geen geld heeft,
machteloos is. Het is geen bevel voor de rijke om over armen te heersen,
maar een constatering. Armoede maakt mensen afhankelijk van anderen.
In de praktijk komt dat tot uiting als een arme geld moet lenen. Door geld
van een rijke, “de uitlener”, te lenen wordt hij diens slaaf. De rijke heeft nu
de feitelijke macht over de arme, want de arme heeft een schuld bij hem
en is verplicht die terug te betalen. Als hij in gebreke blijft, kan de uitlener
hem als slaaf gaan gebruiken om op die manier het uitgeleende geld terug
te krijgen.
Vers 8 sluit aan op vers 7. Het kan zijn dat de rijke van vers 7 de zegen die
God hem in zijn rijkdom heeft gegeven, misbruikt om armen afhankelijk
van zich te maken en aan zich te onderwerpen. Door zich zo te gedragen
zaait hij onrecht. Volgens de wet van oogsten Dwaalt niet, God laat Zich niet
wat je zaait (Gl 6:7; vgl. Jb 4:8; Hs 10:13), zal hij bespotten. Want wat een mens zaait,
dat zal hij ook oogsten. (Gl 6:7)
“onheil oogsten”. Elk misbruik, hetzij van
macht, hetzij van geld, hetzij van iets anders wat God heeft gegeven, zal
door God worden gestraft.
God zal “de stok van zijn verbolgenheid” doen vergaan, dat wil zeggen dat
Hij de kracht van de onrechtzaaiers zal vernietigen. De stok, het symbool
van de onderdrukkende methode die hij gebruikte, zal met hem vergaan.
Dit is een bemoediging voor de verdrukten.
Vers 9 is de keerzijde van de beide vorige verzen. Er is een beloning voor
“wie gunnend is”, dat is hij die vrijgevig is en aan de armen geeft. Die beloning houdt in gezegend worden door God. Het gaat hier niet over een rijke
die van zijn rijkdom geeft, maar om iemand die met anderen deelt wat hij
heeft. Hij leent niet uit, zoals de rijke doet (vers 7), maar geeft van zijn eigen
brood weg aan de armen. Hij deelt het met hen, zonder enige eis tot een
tegenprestatie.
Dit is het geven in navolging van God, Die ook heeft gegeven zonder enige
eis tot een tegenprestatie, met Zijn Zoon als hoogste Gave. Iemand die zo
geeft, wordt dan ook door Hem gezegend.
397
Spreuken 22
De uitdrukking ‘wie gunnend is’, is letterlijk ‘wie een goed (of ‘overvloedig’ of ‘milddadig’) oog heeft’. Het geeft aan dat iemand de nood bij anderen ziet en ongevraagd in die nood helpt door van zijn eigen bezit aan de
hulpbehoevende of noodlijdende te geven. Deze persoon heeft een welwillende gezindheid en een zorg voor de armen. Laat ieder [geven] naardat hij zich
Hij is een gever naar het hart van God over in zijn hart heeft voorgenomen; niet
wie Hij Zich verheugt (vgl. 2Ko 9:7; Lk 14:12- met tegenzin of uit dwang, want God
heeft een blijmoedige gever lief.
14).
(2Ko 9:7)
Verdrijf een spotter | vers 10
10 Verdrijf een spotter, en de ruzie is weg,
en het geschil zal mét de schande ophouden.
Als “een spotter” ergens in een gezelschap verschijnt, veroorzaakt hij ruzie.
Orde verstoren zit hem in het bloed, hij is niet in staat ordelijk te denken
en bedachtzaam te discussiëren. Een bijdrage leveren aan de oplossing van
een probleem ligt volledig buiten zijn wil en vermogen. Wat hij alleen goed
kan en waar hij op uit is, is het belachelijk maken van alles en iedereen,
waardoor hij in elk gezelschap anderen tegen zich in het harnas jaagt. Hij
zorgt voor een sfeer van ruzie.
Met een spotter moet je niet in discussie gaan. De enige gepaste maatregel
om hem het zwijgen op te leggen is hem buiten de deur zetten en de verdere toegang weigeren. Dan kan hij zijn boze invloed niet meer laten gelden
en lopen zwakke leden van Gods volk niet meer het gevaar dat hij hun
geloof omverwerpt. Het handhaven van de spotter in het gezelschap legt
op het hele gezelschap een schande. Wordt hij weggestuurd, dan houden
zowel het geschil als de schande op (vgl. Tt 3:10; Gn 21:9-10; Gl 4:28-31).
Reinheid en vriendelijkheid | vers 11
11 Wie reinheid van hart liefheeft,
en vriendelijkheid van zijn lippen: een koning is zijn vriend.
“Reinheid van hart” en “vriendelijkheid van zijn lippen” horen bij elkaar. Iemand heeft alleen een rein hart als hij opnieuw geboren is, als hij zich heeft
bekeerd tot God. “Gelukkig de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Mt
5:8). Wie reinheid van hart liefheeft, staat door het geloof, waardoor het
398
Spreuken 22
hart is gereinigd (Hd 15:9), in verbinding met God. Hij heeft gemeenschap
met Hem.
Waar liefde voor reinheid van hart is, is ook liefde voor vriendelijke, genadige woorden. De woorden die iemand gebruikt en de manier waarop hij
iets zegt, geven aan hoe het met zijn hart gesteld is, waar zijn hart naar uitgaat. Hart en woorden die gekenmerkt worden door reinheid en vriendelijkheid vinden bij een koning een warm onthaal. Een goede koning weet
dat te waarderen en zal in zijn regering van zo iemand dankbaar gebruikmaken. Hij zal hem tot zijn vertrouweling, zijn vriend, maken, met wie hij
regeringszaken kan delen.
De Heer Jezus is bij uitstek de Koning Die reinheid van hart en vriendelijkheid van lippen waardeert. Het zijn Zijn kenmerken. Met hen bij wie Hij
die waarneemt, heeft Hij een bijzondere band van vertrouwelijkheid. Aan
hen maakt Hij Zijn gedachten bekend en geeft hun daarbij de bekwaamheid om die aan de Zijnen bekend te kunnen maken.
De HEERE behoedt en stort in het verderf | vers 12
12 De ogen van de HEERE behoeden kennis,
maar de zaken van de trouweloze stort Hij [in het verderf].
“De ogen van de HEERE” geven Zijn alwetendheid aan, dat Hij alles ziet
en doorziet. Hij ziet de verwoede pogingen van de vijand om de “kennis”
aangaande Hem uit de wereld te bannen. Hij ziet er echter op toe dat de
kennis aangaande Hem niet verloren gaat, maar Hij behoedt die kennis
door altijd weer mensen te geven die Hem erkennen. Ondanks alle pogingen door de eeuwen heen om de Bijbel en de gelovigen uit te roeien is
er altijd kennis van God op aarde geweest door Bijbels en mensen die Hij
heeft bewaard en die de kennis van Hem hebben doorgegeven.
“De trouweloze” handelt en spreekt tegen de kennis van God. Hij houdt
geen rekening met God en doet alsof Hij niet bestaat. Of hij beweert dat hij
de ware kennis van God heeft en sleept anderen mee in die weg van afvalligheid. Een trouweloze is iemand die er wel van heeft gehoord, maar afvallig wordt. Al zijn zaken worden door God in het verderf gestort, zowel
zijn methoden van trouweloosheid als hijzelf en allen die hem volgen. Hij-
399
Spreuken 22
zelf wordt in het verderf gestort, terwijl alles wat hij probeerde te verderven, triomfeert en eeuwig blijft bestaan [Al] vanouds weet ik van Uw getuigenissen,
ja, U hebt ze voor eeuwig gegrondvest.
(Ps 119:152).
(Ps 119:152)
Een excuus van de luiaard om niet te werken | vers 13
13 Een luiaard zegt: Er is een leeuw op straat,
midden op de pleinen zal ik gedood worden!
Een luiaard bedenkt de meest absurde excuses om niet te werken. Hij ‘ziet’
gevaar buiten, maar ziet niet het dodelijke gevaar van zijn luiheid. De luiaard is te lui om zijn handen te gebruiken, maar zijn hersenen werken wel
hard en brengen de meest onzinnige gedachten naar voren. De luiaard
heeft een sterk werkende verbeeldingskracht. Hij ziet het al voor zich: als
hij over straat zou gaan om te gaan werken, wordt dat zijn dood, want “er
is een leeuw op straat”. Hij is de enige die deze leeuw ziet, want alle andere
mensen gaan op weg naar hun werk.
Dat zijn excuus onzinnig en lachwekkend is, deert de luiaard niet. Elke
bewering dat er geen leeuw is, wordt door hem resoluut van de hand gewezen. Hij heeft de leeuw ‘gezien’, dus hem krijg je niet naar buiten. Een
luiaard is een dwaze profeet, hij profeteert over een gezicht dat alleen hijzelf heeft gezien en waarin hij heilig gelooft.
Benaja, een van de helden van David, was van een ander kaliber. Die zocht
een echte leeuw op in een kuil, niet om gedood te worden, maar om de
leeuw te doden en daardoor een gevaar uit te schakelen (2Sm 23:20).
De mond als een diepe kuil | vers 14
14 De mond van vreemde [vrouwen] is een diepe kuil,
hij op wie de HEERE toornig is, zal daarin vallen.
Dit is de eerste keer dat in dit gedeelte van het boek (Sp 10:1-22:16) over de
seksuele zonde wordt gesproken, terwijl er in het eerste deel (Sp 1-9), juist
vaak en nadrukkelijk over wordt gesproken. “De vreemde [vrouwen]” zijn
alle vrouwen buiten de eigen vrouw. Niemand mag in zijn hart gedachten
aan seksuele omgang met een vreemde vrouw toelaten (Mt 5:28). Hier gaat
het specifiek om vrouwen die erop uit zijn iemand tot hoererij of overspel
te verleiden.
400
Spreuken 22
Het is opvallend dat deze zonde steeds begint met de mond, dat wil zeggen met de verleidende en verleidelijke uitnodiging tot hoererij of overspel (Sp 2:16; 5:3; 6:24; 7:5; 9:16-17). Haar mond, de woorden die zij spreekt en
de manier waarop zij spreekt om iemand te verleiden, wordt beschreven
als “een diepe kuil” (vgl. Ps 5:10). Het vallen in een diepe kuil doet denken aan
een verstandeloos dier dat in een diepe kuil terechtkomt die is gegraven
om het te vangen. Wie zich door de woorden van een hoer laat vangen, is
als een verstandeloos dier (vgl. Sp 7:22).
In deze diepe kuil valt iemand “op wie de HEERE toornig is”. Wie toegeeft
aan de verleiding van een vreemde vrouw, doet dat niet omdat God hem
daartoe heeft veroordeeld, maar om- Ik vond iets wat bitterder is dan de dood:
dat Gods toorn op hem rust vanwe- de vrouw die een vangnet is.
hart is een sleepnet,
ge zijn zondige weg. Hij heeft zich Haar
haar handen zijn boeien.
buiten de gemeenschap met God be- Wie goed is voor het aangezicht van God,
geven. Wie in gemeenschap met zal aan haar ontkomen,
maar een zondaar wordt door haar gevangen.
God leeft, komt niet in die diepe kuil (Pr 7:26)
terecht (vgl. Pr 7:26).
Als iemand valt in de diepe kuil van hoererij, is dat een gevolg van een
leven in de zonde. Gods toorn brengt hem niet tot een leven in de zonde,
maar rust op hem vanwege het leven in de zonde. God geeft zo iemand
over aan de zonde (Rm 1:24; Ps 81:12-13). Niemand is ertoe voorbestemd om
in de zonde te vallen. We vallen in de diepe kuil omdat we ervoor kiezen
een weg te gaan die vol van diepe kuilen is. De mond van de vreemde
vrouw is er een van.
Wie bij haar uit de buurt blijft, zal zij niet met haar woorden de diepe put
in kunnen trekken. De put is als de strik van een stroper – het is nagenoeg
onmogelijk jezelf daaruit te bevrijden als je er eenmaal in zit. Als iemand
bezwijkt voor de verleidende woorden van een overspelige vrouw, is dat
dus zowel een zonde als zijn straf.
De stok houdt dwaasheid op afstand | vers 15
15 Zit er dwaasheid in het hart van een jongeman gebonden,
de stok van de vermaning zal die ver daarvan houden.
401
Spreuken 22
Kinderen zijn van nature tot dwaze acties in staat. Ouders moeten er rekening mee houden dat hun kinderen tot de gekste dingen en de ergste
zonden in staat zijn. De dwaasheid komt niet van buiten, maar van binnen
en zit er ‘ingebakken’. Ieder kind is in zonde geboren en die zit in hem (Ps
51:7). Die zondige natuur is hem door zijn ouders meegegeven. Ouders
die hun kinderen niet in staat achten tot de ergste dwaasheden, zijn zelf
dwaas.
De meest liefdevolle zorg voorkomt deze dwaasheid niet en kan die ook
niet corrigeren. Een jongeman kan zo dwaas zijn, dat hij bijvoorbeeld gevaarlijke dingen doet, verkeerde aankopen doet, verkeerde vrienden kiest,
foute gelegenheden bezoekt, steelt en liegt en bedriegt, slechte lectuur
leest, porno bekijkt. Hij moet voor al zulke dwaasheden gewaarschuwd
worden. Maar met praten alleen kom je er niet. Er is tucht noodzakelijk
om deze natuurlijke, zondige neigingen te corrigeren en hem volwassen
en wijs te maken.
Een jongeman valt niet direct in de handen van een hoer. Hij moet al jong
leren om zijn kamer op te ruimen als zijn ouders hem dat zeggen. Als hij
niet luistert, moet hij voelen. Dan moet de stok tevoorschijn komen en
moet hij een paar tikken op zijn achterste krijgen (en niet in drift worden
afgeranseld!). ‘De stok achter de deur’ is noodzakelijk om hem in voorkomende gevallen tevoorschijn te halen en te gebruiken.
Eli bespaarde zijn zonen de stok van vermaning, hij keek hen niet eens
zuur aan, en zij kwamen om (1Sm 3:13). Het is beter om naar Gods Woord
te luisteren, dan naar een regering die tegen Gods Woord ingaat door lichaamsstraffen te verbieden (Hd 5:29). Kijk maar naar de ontwikkeling van
de jeugd die zonder tucht wordt opgevoed.
Rijk maken en tot gebrek komen | vers 16
16 Wie een arme onderdrukt, maakt hem rijk,
wie aan een rijke geeft, zal alleen maar gebrek hebben.
De eerste versregel is niet gemakkelijk te begrijpen. Hoe kan een arme als
hij onderdrukt wordt en hij van zijn bezit wordt beroofd, rijker worden?
De meest voor de hand liggende verklaring is dat het om geestelijke rijkdom gaat. Wie een arme onderdrukt, wil hem benadelen en ongelukkig
402
Spreuken 22
maken. Maar als de arme zijn vertrouwen op God stelt, bewerkt de onderdrukking dat hij een nauwere gemeenschap met God beleeft en dat is ware
rijkdom.
De tweede versregel stelt het omgekeerde. Wie aan een rijke geeft, bijvoorbeeld om daardoor bij hem in het gevlei te komen en iets van hem gedaan
te krijgen, “zal alleen maar gebrek hebben”. Zo iemand maakt zich tot een
slaaf van mensen. Hij zal ook zwaar teleurgesteld worden in zijn verwachtingen op grond van wat hij aan de rijke heeft gegeven. Hij is kwijt wat hij
aan de rijke heeft gegeven en krijgt niet wat hij verwachtte. Zijn geestelijke
gebrek is groot.
Het gaat in beide gevallen om handelingen die het tegendeel van het beoogde doel bewerken. De verdrukking die een arme ondergaat, maakt
hem geestelijk rijk, het drijft hem uit naar God. Moeilijkheden vormen een
karakter. Aan een rijke iets geven om wat van hem gedaan te krijgen, bewijst onafhankelijkheid van God. Wie dat doet, eindigt zowel geestelijk als
materieel in armoede.
Betrouwbare woorden zijn heerlijke dingen | verzen 17-21
17 Neig uw oor en luister naar de woorden van wijzen,
richt uw hart op mijn kennis.
18 Want het is goed dat u ze in uw binnenste bewaart,
ze zullen alle bestendig op uw lippen zijn.
19 Opdat uw vertrouwen op de HEERE zal zijn,
maak ik [het] heden aan u bekend, ja, aan u!
20 Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven,
met raadgevingen en kennis,
21 om u bekend te maken de juistheid van betrouwbare woorden,
zodat u [met] betrouwbare woorden kunt antwoorden aan wie u
stuurden?
In vers 17 begint een nieuwe verzameling van spreuken, het vierde deel van
het boek. Vanaf Spreuken 10:1 heeft Salomo meer algemene waarnemingen
aan zijn zoon doorgegeven en de toepassing daarvan aan hem overgelaten. Hij heeft dat gedaan door verzen van twee regels met slechts in enkele
gevallen een duidelijke onderlinge samenhang. Nu gaat hij weer over tot
het direct aanspreken en vermanen van zijn zoon, zoals hij in Spreuken 1-9
403
Spreuken 22
heeft gedaan. Hij wisselt weer van aanspreekstijl. We zien ook dat, net als
in Spreuken 1-9, meerdere verzen bij elkaar horen, en niet meer losse verzen
van twee regels zoals in het vorige deel.
De verzen 17-21 vormen een inleiding. Salomo spoort daarin zijn zoon aan
om zich te wijden aan het bestuderen van “de woorden van wijzen”. Dan
krijgt zijn geestelijk leven een stevige basis. Ook zal hij in staat zijn om
wijze raad te geven aan hen die bij hem advies inwinnen. Er wordt kennis
aan ons gegeven om anderen mee te dienen, dat anderen hun licht kunnen
opsteken door ons licht. Op die manier mogen wij onze generatie dienen
naar de wil van God. We moeten daarbij bedenken dat de kennis die wij
opdoen nog zo briljant kan zijn, maar dat het krachteloze kennis is als wij
die niet eerst en vooral in ons eigen leven toepassen (vgl. Ea 7:10).
“Neig uw oor” (vers 17) gaat verder dan alleen luisteren of aandacht schenken aan. Het heeft te maken met neerbuigen in een houding van nederigheid. Bereidheid om te leren wordt getoond in de nederige gezindheid die
iemand laat zien. Wie nederig is, kan luisteren naar het onderwijs dat de
woorden van wijzen bevat.
Jonge mensen menen vaak dat zij alles al weten. Wie weet dat hij onderwijs
nodig heeft en ook bereid is zich daarvoor in te zetten, erkent zijn gebrek
aan kennis en de noodzaak dat hij anderen nodig heeft om hem te onderwijzen. Hij zal zijn hart richten op de kennis die de wijsheidsleraar heeft.
De kennis die deze aan hem overdraagt, zal hij in zijn hart opnemen.
Het woord “want” waarmee vers 18 begint, geeft aan dat nu de motivatie
van de oproep van vers 17 volgt. “Het is goed” dat de zoon de woorden
van wijzen in zijn “binnenste”, dat is in zijn hart, bewaart. Het gaat om het
aanleggen van een voorraad kennis in het binnenste. Als die er is, kan die
kennis ook steeds op de lippen zijn, kunnen er steeds woorden van kennis
worden gesproken. “Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond” (Mt
12:34).
In vers 19 wordt het doel van de oproep van vers 17 gegeven. Dat blijkt uit
het woord “opdat” waarmee het vers begint. Dat doel is vertrouwen op de
HEERE en niet op eigen inzicht of bekwaamheden. Dat is een zaak voor
“heden”, vandaag, en daarmee voor elke dag, want elke dag is het heden.
404
Spreuken 22
Het is ook nadrukkelijk voor de zoon persoonlijk – en dus voor ieder persoonlijk –, want het wordt bekendgemaakt “aan u, ... ja, aan u!”.
Wat Salomo aan zijn zoon heeft verteld en heeft geschreven, noemt hij zonder enige terughoudendheid “heerlijke dingen” (vers 20). Zijn wij daar ook zo
van overtuigd? Of de waarheden van Gods Woord ook voor ons ‘heerlijke
dingen’ zijn, blijkt uit de tijd die wij aan het lezen en onderzoeken van
Gods Woord besteden. Dat bepaalt ook wat wij daarvan aan onze kinderen vertellen en schrijven. De raadgevingen en kennis die wij overdragen,
zullen ook voor hen ‘heerlijke dingen’ worden als ze in ons leven zien dat
ze dat voor ons zijn.
De vader geeft aan zijn zoon “betrouwbare woorden” door met de zekerheid
van de “juistheid” ervan (vers 21). Dit geldt voor het evangelie en voor alles
wat ons leven richting moet geven. Het Woord van God is tot ons gekomen
“in zeer volle zekerheid” (1Th 1:5) omdat het betrouwbare woorden zijn. Aan
de zekerheid ervan bestaat geen enkele twijfel.
De vader relativeert niet, in tegenstelling tot wat vandaag vaak met de Bijbel wordt gedaan. Uitspraken van God kunnen niet meer als ‘juist’ worden
aangemerkt, want het is voor velen niet meer dan een mening. Je mag niet
zeggen: ‘Dit zegt de Schrift’, maar je moet zeggen: ‘Ik denk of meen dat de
Schrift dit of dat zegt.’ Eenvoudige, duidelijke uitspraken worden als vaag
en moeilijk te verklaren voorgesteld. Als Gods Woord zegt dat vrouwen in
de gemeente moeten zwijgen (1Ko 14:34), betogen hedendaagse uitleggers
dat je het niet zo moet lezen.
Het Woord van God is de enige betrouwbare toetssteen die ons is gegeven. Ook de vorm waarin de woorden in Gods Woord ons zijn gegeven, is
betrouwbaar. Het is het model, het voorbeeld, waarnaar wij ons moeten
richten en ons leven moeten inrichten (Rm 6:14; 2Tm 1:13).
Als we overtuigd zijn van de betrouwbaarheid van de woorden die de
wijze ons heeft bekendgemaakt, en die woorden zijn in ons, zullen wij betrouwbare woorden spreken tot hen die ons voor een bepaalde taak ergens
heen hebben gestuurd. Men kan van ons op aan. We zijn betrouwbaar in
het uitbrengen van verslag en zullen geen mooier of slechter beeld schetsen dan de werkelijkheid is.
405
Spreuken 22
De Heer Jezus heeft ons met een opdracht in de wereld gezonden. We kunnen die opdracht alleen goed uitvoeren als wij volkomen overtuigd zijn
van Zijn Woord en dat doorgeven, hetzij als evangelie aan de ongelovigen,
hetzij als onderwijs in de plaatselijke gemeenten. Met de woorden die we
in Zijn opdracht hebben gesproken, kunnen we bij Hem terugkomen en
zeggen dat we hebben gedaan wat Hij ons heeft bevolen.
De HEERE wreekt beroven en vertrappen | verzen 22-23
22 Beroof de geringe niet, omdat hij gering is,
en vertrap de ellendige niet in de poort.
23 Want de HEERE zal hun rechtszaak voeren,
wie hen beroven, zal Hij van het leven beroven.
Na de indrukwekkende, inleidende woorden van dit nieuwe gedeelte in
Spreuken zouden we misschien een serie nieuwe, onbekende spreuken verwachten. Dat is niet het geval. Het zijn vaak zaken die in andere bewoordingen al eerder aan de orde zijn gesteld, zoals de onmenselijke praktijken
van het onderdrukken van de arme en ellendige.
“De geringe” is een gemakkelijke prooi voor roofzuchtige lieden (vers 22).
Het kleine beetje dat de geringe heeft, kan hij niet beschermen. Hij is weerloos wanneer er geweld tegen hem wordt gebruikt. Tegen “de ellendige”
kan gemakkelijk een valse aanklacht worden ingediend “in de poort”. De
poort is de plaats waar recht wordt gesproken (Ru 4:1-2; 2Sm 15:2; 19:8; Jb 5:4;
Am 5:15). Hij heeft niemand die het voor hem opneemt.
De waarschuwing van vers 22 wordt in vers 23 gemotiveerd. Wie de geringe berooft en de ellendige in de poort vertrapt, krijgt met de HEERE te
maken. Mensen mogen het recht van de ellendigen vertrappen omdat zij
zich niet kunnen verdedigen, maar laten ze er dan op rekenen dat er Iemand is Die hun rechtszaak zal voeren Hij zal de ellendigen van het volk recht doen,
en dat is de HEERE (vgl. Ps 72:4; Jr 50:34). hij zal de kinderen van de arme verlossen
en de onderdrukker verbrijzelen.
En wie de geringe beroven, juist omdat (Ps 72:4)
hij gering is, zullen door de HEERE
worden geoordeeld met hetzelfde oordeel als waarmee zij oordeelden. Hij
zal de rovers van het leven beroven.
406
Spreuken 22
Verkeerde omgang bederft goede zeden | verzen 24-25
24 Ga niet om met een opvliegend man,
en laat u niet in met een driftig iemand,
25 anders raakt u gewend aan zijn paden
en haalt u een valstrik over uzelf.
De zoon wordt opnieuw gewaarschuwd voor verkeerd gezelschap (Sp 1:1019), dit keer voor een man die “opvliegend” en “driftig” is (vers 24). Het gaat
hier niet om een noodzakelijke, maar om een vriendschappelijke omgang.
Op ons werk of op school moeten we wel met zulke mensen omgaan. Aan
die vorm van omgang kunnen we ons niet onttrekken. Maar we kunnen
die heethoofdige mensen wel uit de buurt blijven in ons privéleven. “Een
opvliegend man” is letterlijk ‘een man van hitte’. “Een driftig iemand” toont
hetzelfde karakter.
Vers 25 geeft de motivatie voor vers 24. Het gezegde ‘waar je mee omgaat,
word je door besmet’, geeft weer wat hier de bedoeling is. Eerder heeft de
vader er al over gesproken wat de omgang met verschillende personen
met zijn zoon doet (Sp 13:20). Meer dan oppervlakkige omgang met iemand
verandert een mens. Als het goede personen zijn, verander je ten goede.
Als het slechte personen zijn, verander je ten kwade.
Opvliegende, driftige mensen ontsteken om het minste of geringste in
woede. Als ze zich ook maar enigszins benadeeld voelen, geven ze luidruchtig uiting aan hun ongenoegen. Die kortaangebondenheid kun je zomaar overnemen. Door je omgang met opvliegende, driftige mensen, raak
je gewend aan hun opvliegendheid en drift. Je stompt af in je gevoelens
van afwijzing van deze kwalijke eigenschappen en begint ze te accepteren
en er zelfs begrip voor op te brengen.
Daardoor haal je een valstrik over jezelf. Dat wil zeggen dat je je onbewust
net zo gaat gedragen, waardoor je snel tot woorden en/of daden komt die
zonde zijn en straf verdienen. “Verkeerde omgang bederft goede zeden” (1Ko
15:33).
Ga niet borg staan voor schulden | verzen 26-27
26 Wees niet onder hen die handslag geven,
onder hen die voor schulden borg staan.
407
Spreuken 22
27 Als u niets zou hebben om te betalen,
waarom zou men uw bed van onder u wegnemen?
De waarschuwing voor borg staan voor iemands schulden en dat met
handslag bevestigen is ook al eerder gedaan (vers 26; Sp 6:1-5; 11:15; 17:18;
20:16). Dat er herhaaldelijk voor wordt gewaarschuwd, geeft aan dat het
een groot gevaar is. Het sluit aan bij de verkeerde vriendschappen van de
twee vorige verzen. Wie borg wordt, overschat zichzelf schromelijk, want
hij weet niet wat de ander van plan is, en hij weet ook niet of hij aan zijn
verplichtingen als borg kan voldoen.
Hier lijkt het om een situatie te gaan waarin hij borg wordt voor een schuld
die hij niet kan voldoen als de ander in gebreke blijft. Dat kunnen we mogelijk concluderen uit vers 27, waar de motivatie wordt gegeven voor de
waarschuwing van vers 26. Als degene voor wie hij borg staat, zijn schuld
niet kan betalen, moet hij die schuld betalen. Maar hij kan het ook niet.
Dan komt de schuldeiser en neemt hem zijn laatste bezit, zijn bed, af. Dan
heeft hij helemaal niets meer om op te rusten (vgl. Ex 22:26). Geestelijk toegepast zal hij geen rust meer kennen.
Verleg de aloude grenzen niet | vers 28
28 Verleg de aloude grens[stenen] niet
die uw vaderen hebben geplaatst.
Ook de grenssteen is al eerder ter sprake geweest (Sp 15:25). Nu wordt er
iets over gezegd in verbinding met de landverdeling die van oudsher is
vastgelegd. Het gaat om “de aloude grens[stenen]”. Dat verwijst naar de oorspronkelijk door de “vaderen” geplaatste grensstenen, waarmee de afzonderlijke stukken land werden gemarkeerd die aan elke stam in het land
waren toegewezen (Jz 15-19). Mozes spreekt U mag de grens[steen] van uw
al over grensstenen nog voordat het volk in naaste, die de voorouders geplaatst
hebben, niet verleggen in uw erfelijk
het land is. Hij zegt dat het volk als het in het bezit dat u ontvangt in het land dat
land komt, de grenssteen van hun naaste niet de HEERE, uw God, u geeft om het
mag verleggen (Dt 19:14; 27:17; Js 5:8; Hs 5:10). in bezit te nemen. (Dt 19:14)
Dit moest gezegd worden omdat iemand, gedreven door begeerte, de euvele moed kon hebben de grenssteen te verleggen die de scheiding markeerde tussen zijn land en dat van zijn buurman. Door deze grenssteen
408
Spreuken 22
wat verder op het land van zijn buurman te leggen eigende hij zich een
stuk land toe dat van zijn buurman was. Het land van zijn buurman werd
kleiner en dat van hemzelf groter. Dit was landroof. Bovendien was een
respectloze daad tegenover het voorgeslacht.
Een duidelijk voorbeeld van landroof is wat Achab deed met het land van
Naboth dat aan het zijne grensde (1Kn 21:1-2). Naboth wilde het voor geen
enkele prijs verkopen, zozeer waardeerde hij zijn land als familiebezit.
Hij spreekt tegen Achab over “het erfelijk bezit van mijn vaderen” (1Kn 21:3).
Achab had daar echter geen boodschap aan, maar roofde het van Naboth
door hem, op aanraden van zijn diep verdorven, goddeloze vrouw Izebel,
te laten stenigen.
Moderne vormen van grensverlegging zijn het gelijkstellen van man en
vrouw, terwijl God hen toch duidelijk verschillend heeft gemaakt en een
verschillende positie in het leven heeft gegeven. Grensverleggend is ook de
gelijkstelling van ongetrouwd samenwonen met het huwelijk, evenals de
gelijkstelling van het huwelijk tussen twee mannen of twee vrouwen met
het huwelijk zoals God dat heeft ingesteld tussen één man en één vrouw.
Wie vaardig is in zijn werk, dient koningen | vers 29
29 Hebt u iemand gezien die vaardig is in zijn werk?
Hij zal ten dienste van koningen gesteld worden,
[maar] ten dienste van onaanzienlijke lieden zal hij niet gesteld worden.
Salomo vraagt zijn zoon of hij ook iemand heeft “gezien die vaardig is in zijn
werk”. Dat lijkt erop te wijzen dat zulke mensen dun gezaaid zijn. Je moet
er echt naar zoeken. Het is iemand die actief en ijverig is en ook bekwaam.
Hij gebruikt zijn tijd en talenten optimaal, met grote inzet en tevens met
wijsheid. Hij zal in de juiste omgeving terechtkomen, waar zijn vaardigheid en deskundigheid worden gewaardeerd, dat is “ten dienste van koningen”.
Hij houdt zich niet op in het gezelschap “van onaanzienlijke lieden”. Het gaat
er niet om dat hij zich te goed voor die mensen voelt, maar die mensen
houden er een verdorven levensstijl op na. Zijn vaardigheden zouden hen
alleen maar meer in hun verdorvenheid versterken. Hij is een edel man
409
Spreuken 22
met een edel beroep en een edele gezindheid, waarvan niets bij dit gezelschap van laag allooi aanwezig is. Daarom hoort hij er niet thuis.
Koningen maken graag van zijn diensten gebruik, want zulke mensen leveren een wezenlijke bijdrage aan de glorie en verbreiding van hun rijk.
Jozef en Daniël zijn voorbeelden van mensen die vaardig waren in hun
werk en ten dienste van koningen zijn gesteld. Het is te wensen dat wij
als gelovigen ook zo door de Heer Jezus kunnen worden gebruikt. Dan
zal Hij, als we bij Hem komen, tegen ons zeggen: “Voortreffelijk, goede en
trouwe slaaf, over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je stellen; ga de
vreugde van je heer in” (Mt 25:21,23). Zien wij nog mensen die vaardig zijn in
het werk van de Heer? Zijn we het zelf?
410
Spreuken 23
Aan tafel met een heerser | verzen 1-3
1 Als u aanzit om met een heerser te eten,
let [dan] goed op wie u voor u hebt.
2 Zet een mes op uw keel,
als u een gulzig mens bent.
3 Wees niet belust op zijn smakelijke gerechten,
want het is bedrieglijk voedsel.
Salomo waarschuwt zijn zoon om zich in acht te nemen als hij wordt uitgenodigd door een heerser om met hem te eten (vers 1). Hij kan zich gevleid voelen dat de heerser hem uitnodigt. Daarbij kan hij zich ook nog
laten misleiden door de rijk gedekte tafel met het heerlijke eten dat je doet
watertanden als je ernaar kijkt. Hij moet echter niet kijken naar ‘wat’ hij
voor zich heeft, dat heerlijke eten, maar naar “wie” hij voor zich heeft, de
heerser.
Met dat in gedachten moet hij ‘een mes op zijn keel zetten’ (vers 2). Dat
geldt vooral in het geval hij “een gulzig mens” is. Het gebruik van lekker
eten is niet verkeerd, de begeerte ernaar wel. Het eten dat voor hem op
tafel staat, ziet er heel aantrekkelijk uit. Daarbij komt dat hij honger heeft
en er zo wel op zou willen aanvallen. De vader kent het gevaar dat je jezelf dan niet meer in de hand hebt en begint te schransen. Je bent dan een
dubbele gevangene. Je bent een gevangene van je gulzigheid en je bent een
gevangene van de heerser. Je hebt je in zijn tegenwoordigheid laten gaan.
Daarom klinkt de vermaning tot de zoon dat hij ‘een mes op zijn keel moet
zetten’, wat zoveel betekent als ‘beteugel je eetlust’ of ‘beheers je’. Het
houdt in dat je je gulzigheid bedreigt met de dood. De vermaning is dat je
beter je mes op je keel kunt zetten dan in het vlees dat op tafel staat. Het
komt neer op wat de Bijbel zelfoordeel noemt. De Heer Jezus roept daartoe
op als Hij spreekt over het uitrukken van het oog en het afhakken van de
hand, zodra wij in de verleiding terechtkomen om iets slechts te doen of
naar iets slechts te kijken (Mt 5:29-30; 18:8-9; 1Ko 9:24).
411
Spreuken 23
De reden voor de waarschuwing en vermaning van de verzen 1-2 wordt
gegeven in vers 3. De “smakelijke gerechten” zijn een lokaas om iets van hem
gedaan te krijgen of iets van hem te weten te komen of om zich van zijn
steun te verzekeren. Laat hij er niet belust op zijn, “want het is bedrieglijk
voedsel”. De uitnodiging voor de maaltijd is niet gedaan omdat hij zo’n belangrijke gast is, maar om hem in een goede stemming te brengen en dan
iets van hem gedaan te krijgen. Er zitten dus egoïstische motieven achter.
Daarom moet hij, zoals gezegd, niet kijken naar wat hij (aan heerlijk voedsel) voor zich heeft, maar naar wie hij voor zich heeft. Omdat Eva er niet op
lette wie ze voor zich had en alleen keek naar wat ze voor zich had, is de
zonde in de wereld gekomen (Gn 3:1-6). Omdat wij niet beter zijn en ook
voor ons de verleiding groot is om op een dergelijke uitnodiging in te gaan
en op een dergelijke maaltijd aan Laat mijn hart zich niet neigen naar een slechte zaak,
te vallen, is het nodig dat we bid- om goddeloze daden te verrichten
met mannen die onrecht bedrijven;
den om bewaring, zoals David en laat mij niet eten van hun lekkernijen.
(Ps 141:4)
deed (Ps 141:4).
We kunnen ‘bedrieglijk voedsel’ ook toepassen op valse leringen over
Gods Woord. Valse leraren kunnen hun valse leringen over God op ‘smakelijke’ wijze voorstellen. Het klinkt bijvoorbeeld heel aantrekkelijk dat
God liefde is en dat Hij toch niet zo onbarmhartig zal zijn een mens eeuwig
in de hel in de eeuwige pijn te laten zijn. Die valse lering is heel ‘smakelijk’
voor veel mensen die daardoor de valse leer van de ‘alverzoening’ in hun
hart opnemen waardoor ze in hun denken vergiftigd worden.
Rijkdom is vluchtig | verzen 4-5
4 Mat u niet af om rijk te worden,
gebruik daarvoor uw inzicht niet.
5 Laat u uw ogen erover vliegen, dan is het er niet [meer],
want het vliegt direct weg, als een arend die naar de hemel vliegt.
Rijkdom heeft dezelfde aantrekkelijkheid als het voedsel op de tafel van een
heerser in de voorgaande verzen. Ook is rijkdom net zo bedrieglijk als het
voedsel op de tafel van de heerser. Daarom moet ook met rijkdom heel
voorzichtig worden omgegaan. De waarschuwing is zich niet af te matten
om rijk te worden (vers 4). Wie zich daarvoor afmat, is er ingespannen mee
412
Spreuken 23
bezig en wordt erdoor in beslag genomen. Het gaat dus om rijk willen worden. Wie rijk wil worden, loopt grote geestelijke risico’s (1Tm 6:9-10).
We kunnen ons voorstellen dat de zoon jong en ambitieus is. Hij heeft veel
capaciteiten en ziet veel uitdagingen. Maar de vader houdt hem voor dat
hij zijn “inzicht” niet moet gebruiken om allerlei voordelen op te sommen
die rijkdom de moeite waard maakt om je ervoor in te spannen, om ervoor
te zwoegen. Laat hij maar ophouden met het zoeken naar goede redenen
voor het doen van iets wat slecht is.
De realiteit is dat net zoals zijn “ogen” over de rijkdom “vliegen”, de rijkdom ook “vliegt” (vers 5). Salomo gebruikt hier een woordspeling met het
woord vliegen. De ogen vliegen en de rijkdom vliegt. Net zo snel als de
ogen vliegen, vliegt de rijkdom snel weg. Rijkdom vervliegt met de snelheid van “een arend die naar de hemel vliegt”. Je hebt het nakijken, zonder
enige mogelijkheid de rijkdom terug te halen. Een verkeerde speculatie,
een bank die failliet gaat, een dief die inbreekt, en je bent je hele kapitaal
in één keer kwijt.
De waarschuwing die Salomo zijn zoon en ons laat horen, is geen waarschuwing tegen vlijt en ijver, maar tegen geldzucht, tegen het materialisme
met zijn gevaren, de zucht naar meer welvaart. Het is beter al onze kracht
in te zetten voor het verzamelen van schatten in de hemel (Mt 6:19-20). Ook
kunnen we beter, in navolging van Paulus, al onze krachten geven aan het
werk voor de Heer. In het stellen van onze prioriteiten laten we zien waarvoor we ons ‘inzicht’ gebruiken.
Gehuichelde gastvrijheid | verzen 6-8
6 Eet niet het brood van hem die niemand iets gunt,
en wees niet belust op zijn smakelijke gerechten.
7 Want zoals hij bedacht heeft bij zichzelf, zo zal hij tegen u zeggen:
Eet en drink,
maar zijn hart is niet bij u.
8 Uw stuk [brood], dat u gegeten hebt, zou u uitspuwen,
uw aangename woorden zou u verspillen.
Het is een vergissing om gastvrijheid te accepteren van een gierig persoon
(vers 6). Bij elke hap die je neemt, zie je hem boos kijken. De letterlijke ver413
Spreuken 23
taling van “hem die niemand iets gunt”, is ‘boos oog’ – zie het contrast met
“wie gunnend is” (Sp 22:9), dat is iemand met een ‘overvloedig oog’; zie de
toelichting bij Spreuken 22:9. Deze vrek is ongemanierd en ongastvrij. Je
moet er maar niet op belust zijn samen met hem van “zijn smakelijke gerechten” te eten, hoezeer het water je ook in de mond loopt als je zo’n overvloed
aan het lekkerste eten voor je ziet. Er is werkelijk niets smakelijks aan een
maaltijd met zo iemand.
De man met wie je zit te eten, is niet zoals hij zich voordoet (vers 7). Terwijl
jij zit te eten, zit hij te berekenen wat hij kwijt is aan wat jij naar binnen
werkt. Het slaat een gat in zijn rijkdom. Hij doet wel de uitnodiging “eet en
drink”, maar doet dat niet van harte, hij meent het niet, hij is gierig. Hij doet
het knarsetandend. Innerlijk, met zijn hart, is hij niet met je verbonden,
terwijl een maaltijd toch gemeenschap uitdrukt. Hij let er meer op hoeveel
je eet – en daarmee wat het hem kost –, dan of je ervan geniet.
Naarmate de maaltijd vordert, betrekt het gezicht van de gastheer, waardoor het eten je steeds minder gaat smaken (vers 8). Zijn gebrek aan oprechtheid zal je ten slotte de eetlust zozeer doen vergaan, dat je uitspuwt
wat je al hebt opgegeten. En o, wat zul je een spijt hebben van je aangename woorden. Je hebt je waardering voor de uitnodiging uitgesproken en
je gastheer geprezen voor zijn goede smaak, maar het is allemaal verspild
eerbetoon. De man blijkt een vrek te zijn die jou alleen maar morrend heeft
zitten gadeslaan bij elke hap die jij nam.
Verspil geen wijze woorden aan een dwaas | vers 9
9 Spreek niet ten aanhoren van een dwaas,
want hij zal het verstand in uw woorden verachten.
Het heeft geen enkele zin om tot een onverbeterlijke dwaas woorden te
spreken die verstandig zijn. Dat is niet omdat hij niet zou begrijpen wat
je zegt. Het is ook niet omdat hij slecht zou luisteren of dat hij zelfs helemaal niet zou luisteren. Het is veel erger. Het is geen kwestie van onkunde
of onfatsoenlijkheid, maar van verachting voor dat soort woorden. Een
dwaas veracht wijsheid en daarom is het tijdverspilling om te proberen
iets verstandigs tegen hem te zeggen.
414
Spreuken 23
Woorden waarin iets verstandigs zit, zal hij als een correctie opvatten en
daarmee als een aanval op zijn bezigheden. Daarmee wenst hij op geen
enkele manier geconfronteerd te worden. Hij zal zich als een vijand ervan
openbaren en zich tegen je keren.
Wat Salomo hier tegen zijn zoon zegt, komt overeen met wat de Heer Jezus
tegen Zijn discipelen zegt: “Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw
parels niet voor de varkens; opdat zij ze niet misschien met hun poten vertrappen
en zich omkeren en u verscheuren” (Mt 7:6).
Eerbiediging van het eigendom van weerlozen | verzen 10-11
10 Verleg de aloude grens[stenen] niet
en kom niet op de akkers van wezen,
11 want hun Verlosser is sterk,
Híj zal hun rechtszaak met u voeren.
Opnieuw wijst de wijsheidsleraar erop de rechten van anderen op hun
bezit te eerbiedigen (vers 10; Sp 22:28). Dit keer waarschuwt hij tegen het
verleggen van “de aloude [grens]stenen” die het gebied van de vaderloze
wees afgrenzen. Wie die verlegt, pleegt inbreuk op diens eigendom. “Kom
niet op de akkers van wezen” wil zeggen dat niemand met vijandige bedoelingen op die akkers mag komen, dat is met de bedoeling de grensstenen
te verleggen en zo een deel van hun akkers te roven.
Vers 11 maakt duidelijk waarom het verstandig is om geen landroof te plegen en zeker niet van de weerloze wezen. Wie dat doet, krijgt namelijk
te maken met Iemand Die het opneemt voor hen die geen aardse vader
hebben op wie ze kunnen steunen en die voor hen opkomt. Zij hebben een
“Verlosser” Die “sterk” is (Jr 50:34). Hij neemt hun rechtszaak op Zich en
zal die met de overtreder voeren door hem voor het gerecht te dagen en
hem te veroordelen. Hij is Goël, de Redder, U bent geweest een Helper van de wees.
de Helper (Ps 10:14), voor hen die op geen (Ps 10:14)
mens voor hulp kunnen rekenen (Jb 19:25).
Weduwen en wezen staan als weerlozen onder de directe zorg van God (Ps
68:6; 82:3; 146:9; Hs 14:4).
415
Spreuken 23
Hernieuwde oproep om te luisteren | vers 12
12 Laat uw hart tot vermaning komen
en uw oor tot woorden van kennis.
Deze spreuk of vermaning aan het adres van de zoon is weer een inleidende vermaning en herinnert aan de manier waarop menig gedeelte in het
eerste hoofddeel (Sp 1-9) begint (Sp 1:8; 2:1; 3:1; 4:1; 5:1; 6:20; 7:1; 8:1-6). Ook het
gedeelte van de woorden van wijzen begint ermee (Sp 22:17). De zoon moet
zijn hart voor vermaning openen en goed luisteren naar de kennis die hem
door zijn vader en moeder wordt bijgebracht. Het is een activiteit die van
de zoon wordt gevraagd.
“Komen” is een daad, een activiteit, die gevraagd wordt. Iemand moet zelf
komen. Daarbij gaat het niet om een lichamelijke beweging, maar zijn hart
en zijn oor moeten komen. Het is dus niet lijdzaam afwachten of iets komt,
een bepaald gevoel of iets dergelijks. Het hart en het oor moeten zich afwenden van alles waarmee ze bezig zijn om zich te wijden aan het onderwijs van de wijsheid.
Tucht is noodzakelijk | verzen 13-14
13 Onthoud een jongeman geen vermaning,
als u hem met de stok slaat, zal hij niet sterven.
14 Zelf moet u hem met de stok slaan
en zijn leven redden van het graf.
Nadat in vers 12 het woord is gericht tot de zoon, wordt in de verzen 1314 het woord gericht tot de ouders. Er zijn tot nu toe twee vermaningen
geweest over het gebruik van de stok om te corrigeren (Sp 13:24; 22:15) en
één verwijzing naar het niet gebruiken ervan met als mogelijk gevolg de
dood (Sp 19:18). Nu worden de beide soorten vermaningen samengebracht.
Als een zoon, een jongeman, een ongehoorzaamheid begaat, moet hij worden vermaand (vers 13). Dat kan mondeling gebeuren, maar soms is het
nodig dat hij niet alleen hoort, maar ook voelt dat hij ongehoorzaam is
geweest. Dan moet hij met de stok worden geslagen. Zoals al eerder is
opgemerkt (zie toelichting bij Spreuken 22:15), moet er niet op los geslagen
worden. Het is de bedoeling dat hij op een pijnlijke manier met zijn zonde
wordt geconfronteerd. Zonde veroorzaakt altijd pijn. Hij zal er niet van
416
Spreuken 23
sterven, maar er juist door in leven blijven, dat wil zeggen in het leven
zoals God het bedoelt en dat de grootste voldoening geeft.
Het toedienen van lichamelijke tucht moet de ouder “zelf” doen (vers 14).
Hij moet dat niet aan een ander overlaten. Door hem te tuchtigen geeft de
ouder aan dat hij persoonlijk bij het welzijn van zijn zoon betrokken is. Hij
tuchtigt niet omdat hij beter is. Zelf heeft hij die tucht ook nodig gehad en
heeft er zijn voordeel mee gedaan.
Het is niet wreed de jongeman met de stok te slaan; het is juist wreed
om het niet te doen. Een kind dat nooit getuchtigd is, wordt in de meeste gevallen onhandelbaar in zijn omgang met anderen. Wie nooit de pijn
van de stok van de correctie heeft gevoeld, is vaak wreed, zonder enig
medegevoel tegenover anderen. Hij eindigt in de dood, in het graf en in
de eeuwige pijn. Hij sterft voortijdig als gevolg van een fataal gebrek in de
opvoeding. Het gebruik van de stok ter correctie had zijn leven daarvan
kunnen redden en hij had een waardevol en zegenrijk leven kunnen leven.
Wijsheid veroorzaakt blijdschap | verzen 15-16
15 Mijn zoon, als je hart wijs is,
zal mijn hart zich verblijden, ja, het mijne!
16 Mijn nieren zullen van vreugde opspringen,
als je lippen spreken wat billijk is.
De verzen 15-16 vervolgen het onderwerp van de vorige twee verzen. De
keus die een kind maakt, is net zo belangrijk als de tucht van de ouders. De
tucht redt zijn leven, maar hij moet wat met zijn leven doen. De grootste
zorg van de vader is dat hij zijn zoon wijsheid bijbrengt. De vermaning met
gebruikmaking van de stok is daarvan een onderdeel.
De vader vertelt zijn zoon dat zijn hart zich verblijdt als het hart van zijn
zoon wijs is (vers 15). Hij heeft er zijn best voor gedaan hem in de wijsheid
te onderwijzen en daarbij in noodzakelijke gevallen de stok gebruikt. Nu
is het woord aan de zoon. Wat een vreugde zal het zijn voor het hart van
de vader als zijn zoon door goede keuzes te maken blijk geeft van een wijs
hart. Het wijze hart van de zoon bezorgt zijn vader een blij hart. Er is verbondenheid van hart. Een zoon heeft alleen een wijs hart als hij in gemeen-
417
Spreuken 23
schap met God leeft. De vader benadrukt de blijdschap van zijn vaderhart
door eraan toe te voegen “ja, het mijne”.
Behalve uit de verstandige keuzes die de zoon maakt, blijkt dat zijn hart
wijs is ook uit het spreken met zijn lippen “wat billijk is” (vers 16). Hij zal
zich op de juiste wijze uitspreken over de onderwerpen die aan de orde
zijn en daarmee een wezenlijke bijdrage leveren aan de realisering van een
plan of de oplossing van een probleem. Zijn woorden geven blijk van wijsheid en inzicht in de complexiteit van het leven. Die wijsheid en dat inzicht
komen niet van beneden, maar van boven (Jk 3:13,17). Het is de wijsheid die
wordt “gerechtvaardigd door al haar kinderen” (Lk 7:35), dat wil zeggen dat
de wijsheid blijkt in het leven van deze kinderen, uit wat zij laten zien en
horen.
De vader kan zijn vreugde niet op als hij zijn zoon zo hoort praten. Hij uit
zijn diepe blijdschap daarover door te spreken over het “opspringen” van
zijn “nieren”. De nieren stellen, samen met het hart, symbolisch de diepste,
meest innerlijke gevoelens voor (vgl. Jb 19:27; Ps 7:10; 16:7; 26:2; Jr 11:20). Dit
komt overeen met wat de oude apostel Johannes zegt, dat hij “geen grotere
blijdschap heeft”, dat het dus zijn diepste blijdschap is, als hij hoort dat zijn
(geestelijke) kinderen “in de waarheid wandelen” (2Jh 1:4; vgl. 1Th 2:19-20).
Wat maakt ons als ouders blij? Is dat als wij met hen kunnen pronken vanwege hun mooie diploma’s, de goede positie in de maatschappij of zelfs in
de gemeente? Als ze gezond en getalenteerd zijn? Het zijn allemaal geen
verkeerde dingen, maar als dát onze blijdschap is, zitten we een niveau te
laag. Het enige wat voor ouders belangrijk zou moeten zijn, is dat hun kinderen een levende relatie met de Heer Jezus hebben en vanuit die relatie
leven. Dat geeft een blijdschap die nooit verdwijnt.
De vreze des HEEREN geeft hoop | verzen 17-18
17 Laat je hart niet jaloers zijn op de zondaars,
maar heel de dag blijven in de vreze des HEEREN.
18 Want juist dan is er toekomst,
en wordt je hoop niet afgesneden.
De verzen 17-18 vertellen over een gevaar dat de jongeling bedreigt waardoor hij de wijsheid prijsgeeft, maar ze vertellen ook waardoor hij haar kan
418
Spreuken 23
vasthouden en wat hem dat oplevert. Als er jaloersheid op de zondaars in
zijn hart opkomt (vers 17), wordt de wijsheid verdreven. De wijsheid blijft
alleen in het hart als daarin “heel de dag ... de vreze des HEEREN” verblijft.
Er staat in de tweede versregel geen werkwoord – het woord ‘blijven’ staat
er niet – waardoor de gedachte van de eerste versregel direct doorloopt.
De gedachte is dat de eerste versregel de zoon ervoor waarschuwt niet
jaloers te zijn op de zondaars en dat de tweede versregel aanspoort wel
jaloers te zijn op de vreze des HEEREN. Het is het contrast is tussen een
verkeerde en een goede jaloersheid. De verkeerde jaloersheid is zonde, de
goede jaloersheid is een geestelijke oefening.
Jaloers zijn op de zondaars is het gevolg van een vergelijking tussen wat
zij hebben en wat hij kan presteren of zich kan veroorloven (Ps 73:3-5). Die
jaloersheid staat tegenover vertrouwen en vloeit altijd voort uit het wantrouwen van God. Het is een gebrek aan vertrouwen op God, dat Hij niet
geeft wat je nodig hebt. Het houdt in dat je twijfelt aan God en Zijn liefde.
Daarom is het belangrijk jaloers te zijn op de vreze des HEEREN en dat de
hele dag. Als je dat doet, je daarop richt om dat te bezitten, kun je je lot met
blijdschap aanvaarden als iets wat Hij je geeft. Je kunt dan op Zijn zegen
rekenen en op Zijn beloften vertrouwen en dat de hele dag en alle dagen
doen.
Het woord “want” waarmee vers 18 begint, geeft de reden voor het voorgaande. Voor de zondaars is er geen toekomst. Het is daarom dwaasheid
op hen jaloers te zijn. Er is wel toekomst voor wie jaloers is op de vreze des
HEEREN en daarbij blijft. Wie leeft in relatie met Hem, hoeft op niemand
jaloers te zijn. Hoe de toekomst tegemoet wordt gezien, hangt af van het
vrezen van God. Hij is Degene Die hoop geeft.
Het Hebreeuwse woord voor hoop is tiqvah dat letterlijk ‘koord’ betekent.
Dit woord wordt gebruikt voor het koord dat Rachab uit het venster moest
hangen (Jz 2:17-18). Dit koord was het symbool van de hoop die zij had dat
ze gespaard zou blijven wanneer Jericho zou worden ingenomen. Hoop is
wat ons verbindt met de eeuwigheid van God. Daarom kan die niet worden afgesneden, nooit, terwijl de hoop van de zondaars wel wordt afgesneden, want die hoop is gebaseerd op iets buiten God en daarom per
definitie zonder basis.
419
Spreuken 23
Nog eens de oproep om te luisteren | vers 19
19 Jij, mijn zoon, luister, en word wijs,
richt je hart op de weg [van de Heere].
Nog eens richt de vader zich nadrukkelijk tot zijn zoon met de woorden
“jij, mijn zoon”. Het gaat om jou, mijn zoon, die ik zo graag een weg zie
gaan die tot eer van God is. Er komt op aarde geen einde aan wijs worden.
Iemand die wijs is, zal telkens wijzer willen worden. Een van de kenmerken van iemand die wijs is, is het besef van de noodzaak om te blijven
groeien in wijsheid. Wie zegt dat hij volmaakt in wijsheid is, liegt en is
grenzeloos hoogmoedig.
Luisteren ligt aan wijs worden ten grondslag. Wie luistert, kan wijs worden. Luisteren geeft de houding van de leerling aan. De zoon is een leerling. De richting van het hart hangt daar onlosmakelijk mee samen. Het
hart moet niet gericht zijn op de eigen weg, maar “op de weg” van de Heer
of van de wijsheid. Alle wijsheid die we opdoen, is ervoor bedoeld dat we
de goede weg gaan, de weg van de wijsheid, die niet anders is dan de weg
van de Heer. Het is de levensweg waarop alles gebeurt onder Zijn gezag
en tot Zijn eer.
Dronkaards en veelvraten zijn verkeerd gezelschap | verzen 20-21
20 Verkeer niet met hen die zich dronken drinken aan wijn,
of onder hen die zich te buiten gaan aan vlees.
21 Want een dronkaard en wie zich te buiten gaat, zullen arm worden,
en een roes doet verscheurde kleren dragen.
De vader waarschuwt zijn zoon op indringende wijze zich niet te begeven
in het gezelschap van dronkaards en veelvraten (vers 20). Deze mensen kennen geen maat. Ze vertegenwoordigen een klasse van mensen die wordt
gekenmerkt door een dramatisch gebrek aan zelfbeheersing. Het zijn willoze en karakterloze verslaafden. Het is een gezelschap dat de zoon moet
mijden. Als hij er vriendschappelijke contacten mee onderhoudt, zal dat
een negatieve invloed hebben op zijn kijk op dronkenschap en gulzigheid.
Overmatig drinken en eten zijn overigens vaak symptomen van dieperliggende problemen. Van alcohol is bekend dat het vooral een ‘oplosmiddel’
is. Het wordt gebruikt om zielenleed en spanningen tijdelijk te vermin420
Spreuken 23
deren of te vergeten (vgl. Sp 31:6-7). Voor te veel eten geldt hetzelfde. De
problemen drijven niet naar God uit, maar naar drank en eten. Dronkaards
en veelvraten sluiten God buiten hun leven.
Vers 21 begint met het woord “want”, wat betekent dat nu de motivatie
voor de waarschuwing van het vorige vers volgt. De dronkaard en de
gulzigaard vergooien hun geld aan hun verslaving. Hun drank en eten
brengen hen financieel aan de grond. Ze steken zich vaak diep in de schulden. Ze slepen hun gezinnen ook mee naar de afgrond. De roes waarin ze
continu leven, is hen aan te zien. Ze dragen “verscheurde kleren”, want elke
cent gaat op aan drank of eten en wordt niet besteed aan reparatie van de
kleding.
We kunnen de ‘verscheurde kleren’ ook geestelijk toepassen. Dronkaards
en veelvraten leven een ‘verscheurd’ leven. Eerst is het een verscheurd
leven in de zin van een dubbelleven. Zolang ze de verslaving verborgen
kunnen houden, leven ze twee levens, een leven met twee gezichten. Maar
hun hele leven verscheurt in talloze snippers wanneer ze hun verslaving
niet meer verborgen kunnen houden. Dat gebeurt als ze hun werk niet
meer goed kunnen doen en worden ontslagen of als de schuldeisers zich
melden omdat ze niet meer aan hun financiële verplichtingen voldoen.
Eer en verblijd je vader en moeder | verzen 22-25
22 Luister naar je vader, die jou heeft verwekt,
en veracht je moeder niet wanneer zij oud is.
23 Koop de waarheid en verkoop haar niet –
wijsheid, vermaning en inzicht.
24 De vader van een rechtvaardige zal zich buitengewoon verheugen,
wie een wijze [zoon] verwekt heeft, zal zich over hem verblijden.
25 Laten je vader en je moeder zich verblijden,
en laat zij die jou gebaard heeft, zich verheugen.
Al snel na vers 19 klinkt in vers 22 opnieuw de oproep tot de zoon om te
luisteren. Nu wordt eraan toegevoegd dat hij naar zijn vader moet luisteren, met als motivatie dat die hem heeft verwekt. De zoon moet naar zijn
vader luisteren omdat hij zijn natuurlijke leven aan hem te danken heeft.
Daardoor wordt niet zozeer de biologische relatie benadrukt, maar wordt
de nadruk gelegd op een diep menselijke relatie. Een vader moet zich het
421
Spreuken 23
grote voorrecht bewust zijn dat hij een zoon heeft mogen verwekken en
tegelijk de enorme verantwoordelijkheid (die ook een voorrecht is) om zijn
zoon de vreze des HEEREN als het begin van de wijsheid bij te brengen.
Het is een van de grote drama’s van deze tijd dat steeds meer kinderen
alleen een biologische vader hebben. Ze hebben totaal geen menselijke relatie met hem, laat staan een diep menselijke, om maar helemaal te zwijgen over de taak van het bijbrengen van de vrees voor God. Het is ronduit schokkend te horen dat een vader via facebook contact zoekt met zijn
zoon naar wie hij tien jaar niet heeft omgezien omdat hij er met een andere
vrouw vandoor ging. Na tien jaar krijgt de zoon via facebook plotseling
van zijn vader het verzoek of hij ‘zijn vriend’ wil worden. Ik laat het aan de
lezer over na te denken over de reactie van de zoon.
Ook over de moeder heeft Salomo een woord voor zijn zoon. De zoon
moet haar niet verachten “wanneer zij oud is”. Niet verachten wil zeggen
diep respect hebben. Vandaag de dag weten kinderen intellectueel veel
meer dan hun ouders. Vaak hebben ze ook meer bekwaamheden. De intellectuele kennis van de ouders blijft ver achter bij die van de kinderen en
ook hun lichamelijke krachten nemen af. Ouderdomsziekten kunnen hun
intrede doen, waardoor de moeder hulpbehoevend wordt.
Het gevaar is groot dat de raad van een oude moeder door een kind wordt
veracht. Het kost tijd om haar te bezoeken. Je hebt al zo weinig tijd en het
beetje vrije tijd wil je dan toch wel graag voor jezelf besteden. En als ze dan
ook nog haar raad geeft met betrekking tot wat je doet of wilt doen, daar
zit je al helemaal niet op te wachten. Zo’n kind toont grote ondankbaarheid en ongevoeligheid voor de vele jaren dat zijn moeder voor hem in de
weer is geweest. Ze was er steeds voor hem.
De vermaning om de moeder niet te verachten moet vandaag nog steeds
krachtig klinken. Als de zoon een wijze zoon is, zal hij diep respect voor
haar blijven houden, onder andere vanwege haar inzet voor hem. Door
haar zorg heeft hij kunnen bereiken wat hij nu is. Het is een reden om naar
zijn moeder te blijven luisteren. Niet dat zij hem blijft zeggen wat hij wel
en niet moet doen op de manier zoals ze dat vroeger deed. Het gaat erom
dat kinderen blijven luisteren naar de ervaringen van het leven waar zij
met God doorheen is gegaan. Kinderen moeten daar nog doorheen. Ze
422
Spreuken 23
doen er wijs aan en eren haar als zij naar haar luisteren. Ze spreekt door
haar woorden en door haar hele leven.
De eerste uiting van het eren van de ouders is hen te volgen in hun vasthouden aan de waarheid. Daarom volgt in vers 23 de vermaning om de
waarheid te kopen en die niet te verkopen. Wie graag iets wil hebben,
koopt het en betaalt er de gevraagde prijs voor. Wie iets verkoopt, heeft
liever het geld dan wat hij verkoopt. Wie de waarheid koopt en niet verkoopt, heeft er de koopprijs voor over, hoe hoog die ook is en zal die voor
geen enkele prijs weer verkopen, hoe hoog er ook voor wordt geboden.
Het gaat niet om een wens de waarheid te kopen, maar om het daadwerkelijk aanschaffen ervan voor de prijs die ze waard is.
De waarheid is niet een bepaalde leer, maar bestaat uit “wijsheid, vermaning
en inzicht”. Deze dingen zijn waardevoller in het leven dan welke materiële
welvaart ook en zijn nodig om het leven op aarde waardevol te maken. De
waarde ervan is eeuwig en is verbonden aan de kennis van God in Christus. De ‘koopprijs’ is de tijd die we investeren, de inspanningen die we leveren en de middelen die we aanschaffen om meer van de waarheid te leren kennen. Kopen betekent ook dat we tot Christus gaan en Hem vragen
ons door Zijn Geest wijsheid, vermaning en inzicht te geven (vgl. Op 3:18).
De waardering voor de waarheid die uit de koop blijkt, maakt de ouders
blij. De verzen 24-25 beschrijven de uitbundige vreugde van ouders van
wie de zoon zich als een rechtvaardige en wijze openbaart. De vader zal
zich “buitengewoon verheugen” (vers 24). Nog eens wordt erop gewezen dat
hij hem heeft “verwekt” (vers 22), waarmee de innige betrokkenheid wordt
benadrukt. Het is de zoon die uit hem is voortgekomen. Hij heeft hem
verwekt om van hem een wijze zoon maken.
In vers 25 wordt tegen de zoon gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat zowel zijn vader als zijn moeder zich verblijden. Dat zal zo zijn als zij zien
dat hij ernaar verlangt om zijn weg met de Heer te gaan. De vader heeft
verwekt, de moeder heeft gebaard. Samen hebben zij de zoon opgevoed.
Als ze zien dat hun opvoeding de vurig door hen begeerde uitwerking
heeft, hebben ze een diepe blijdschap (vgl. 2Jh 1:4; 3Jh 1:4). Kinderen moet het
besef worden bijgebracht dat zij door een Godvruchtig leven een vreugde
voor hun ouders zullen zijn.
423
Spreuken 23
De wegen van de vader of die van de hoer | verzen 26-28
26 Mijn zoon, geef mij je hart,
en laten je ogen behagen scheppen in mijn wegen.
27 Want een hoer is een diepe kuil,
en een vreemde vrouw een nauwe put.
28 Ja, zelf ligt zij als een rover op de loer,
zij vermeerdert [het aantal] trouwelozen onder de mensen.
Salomo vraagt zijn zoon hem zijn hart te geven. Daarmee bedoelt hij dat
zijn zoon de volle aandacht schenkt aan het onderwijs dat hij hem geeft.
Daarbij wijst de vader ook op zijn eigen wegen, op zijn handel en wandel,
waarmee hij zijn zoon een navolgenswaardig voorbeeld geeft (vgl. 1Ko 4:16;
11:1; Fp 3:17; 1Th 1:6). Hij doet nu niet een beroep op zijn oren om te luisteren, maar op zijn ogen om te kijken. Laat hij de wegen van zijn vader voor
ogen houden. Hij moet er ook niet alleen naar kijken, maar er met “behagen” naar kijken als iets aantrekkelijks.
In vers 26 heeft de vader zich indringend tot zijn zoon gewend en hem
aangespoord zijn wegen voor ogen te houden, hem daarin na te volgen
en daarin behagen te scheppen. In vers 27 komt de reden, wat wordt aangegeven door het woord “want”. Zijn dringende oproep hangt samen met
de seksuele gevaren die de zoon bedreigen. Als hij zijn hart aan zijn vader
geeft en de wegen van zijn vader voor ogen houdt, zal zijn hart niet uitgaan naar “een hoer” of “een vreemde vrouw” en zal hij zijn ogen niet op haar
vestigen.
De vader waarschuwt hem voor twee soorten vrouwen. De “hoer” is de
prostituee, de vrouw die zichzelf aanbiedt om seksuele onreinheid met
haar te begaan. Natuurlijk tegen betaling. De “vreemde vrouw” is de getrouwde vrouw die wel eens wat anders wil. Vandaag bieden beide soorten vrouwen zich ook aan via internet en reclamespotjes.
De vader noemt de hoer “een diepe kuil” en de vreemde vrouw “een nauwe
put”. Als de zoon zich met de een inlaat, zal hij diep zinken, en als hij zich
met de ander inlaat, zal hij in uiterste benauwdheid komen. Hij zal zich
noch uit de kuil noch uit de put kunnen bevrijden. De kuil en de put zijn
een voorportaal van de hel. Alleen door Goddelijke tussenkomst in genade
en macht zal het mogelijk zijn zich uit de kuil en de put te bevrijden.
424
Spreuken 23
Vers 28 onderstreept dat de zoon met een gevaar te doen heeft dat niet
slechts sluimerend aanwezig is, maar dat daadwerkelijk werkzaam is. Zoals gezegd, biedt de vrouw zichzelf aan. Daarvoor “ligt zij als een rover op de
loer”. Het woord “ja” dat hij eraan vooraf laat gaan, geeft extra kracht aan
zijn opmerking. Ja, zo is het, en niet anders. In Spreuken 7 heeft de vader
de wijze van doen van de hoer en de gevolgen van haar verdorvenheid
uitvoerig beschreven (het is goed dat hoofdstuk nog eens te lezen). Hier
herhaalt hij dat in het kort.
Iedere man die zij overhaalt om met haar te hoereren, “vermeerdert [het
aantal] trouwelozen onder de mensen”. Het betekent dat haar slachtoffers
‘trouweloosheid’ bewijzen aan Gods instelling van het huwelijk en ook
trouweloos zijn aan hun eigen huwelijksrelatie. Zij brengt mensen ook tot
allerlei andere vormen van trouweloosheid, zoals liegen, stelen, iemand
vermoorden, zelfmoord plegen.
Rampzalige gevolgen van dronkenschap | verzen 29-35
29 Bij wie is ach, bij wie is wee?
Bij wie is geruzie? Bij wie geklaag?
Bij wie zijn er wonden zonder oorzaak?
Bij wie wazige ogen?
30 Bij hen die [lang] doorgaan bij de wijn,
bij hen die komen om gemengde drank te proeven.
31 Kijk niet naar de wijn, wanneer hij rood kleurt,
als hij fonkelt in de beker,
al glijdt hij gemakkelijk naar binnen.
32 Uiteindelijk bijt hij als een slang,
spuwt hij gif als een adder.
33 Je ogen zullen naar vreemde vrouwen kijken,
en je hart zal verderfelijke dingen spreken.
34 Je zult zijn als iemand die ligt te slapen in het hart van de zee,
en als iemand die in de top van de mast ligt te slapen.
35 Men heeft mij geslagen, ik ben niet ziek geworden,
men heeft op mij ingebeukt, maar ik heb het niet gevoeld.
Wanneer zal ik ontwaken?
Ik ga weer op zoek naar [wijn]!
425
Spreuken 23
Direct in aansluiting op de waarschuwing voor hoererij in de verzen 26-28
volgt in de verzen 29-35 een waarschuwing voor dronkenschap. Dit onderwerp is al kort in de verzen 20-21 door de wijze aan de orde gesteld.
Dronkenschap is nauw verbonden aan hoererij (Op 17:2) en brengt ook gemakkelijk tot hoererij (vers 33). Levendig en tot de verbeelding sprekend
schetst de wijze het beeld van iemand die dronken is.
Hij begint in vers 29 met een zestal vragen, waarop hij in vers 30 het antwoord laat volgen. In vers 31 heeft hij een advies, terwijl hij in vers 32 de
gevolgen laat zien als zijn advies niet wordt opgevolgd. In de verzen 33-34
spreekt hij zijn zoon direct aan. Hij besluit zijn beschrijving in vers 35 met
woorden die uit de mond van de dronkaard zelf komen.
De dronkaard is iemand die “ach” en “wee” roept omdat hij zich ellendig
voelt (vers 29). Het ach en wee kan ook slaan op wat hij door zijn dronkenschap bij anderen veroorzaakt, zoals zijn gezin. De drank maakt van hem
iemand die ruzie zoekt, een vechtersbaas. Wanneer hij uit zijn roes ontwaakt, is er “geklaag”, want hij voelt zich ellendig. De wonden die hij heeft,
heeft hij tijdens zijn dronkenschap opgelopen, hetzij door een vechtpartij,
hetzij doordat hij bij zijn waggelende gang steeds weer struikelde of ergens tegenaan stootte. Het zijn “wonden zonder oorzaak”, want die wonden
had hij niet opgelopen als hij niet dronken was geweest. Door zijn dronkenschap kan hij niet meer helder zien, want zijn ogen zijn bloeddoorlopen, waardoor hij wazig en dubbel ziet.
Het antwoord in vers 30 op de zes vragen van vers 29 is even kort als veelzeggend. De dronkaards worden hier omschreven als mensen “die [lang]
doorgaan bij de wijn” en “die komen om gemengde drank te proeven”. Ze drinken niet een glaasje bij het eten, maar de wijn vult hun bestaan. Ze gaan
door met het drinken tot in de vroege uurtjes. Daarbij hoort ook het proeven van gemengde drank. Dat verhoogt het drankgenot.
Dronkaards kennen geen tijd en geen verantwoordelijkheid. Het zijn mensen zonder ruggengraat. Dat ze de volgende dag weer op tijd op hun werk
moeten zijn, houdt hen niet bezig. Aan hoe het thuis gaat, daar denken ze
niet aan. Ze zijn in een roes en niet in staat om aan verantwoordelijkheden
te denken.
426
Spreuken 23
De vader geeft zijn zoon het advies om niet naar de wijn te kijken “wanneer
hij rood kleurt” (vers 31), dat wil zeggen wanneer er van de wijn een speciale
aantrekkingskracht uitgaat. Dat kan zijn wanneer je in een nare periode
zit, of een grote teleurstelling moet verwerken. Er kan dan een bijzondere
verleiding van wijn uitgaan om ervan te drinken. Daarom is het dringende
advies er niet naar te kijken. Als je het wel doet, zul je zien hoe aantrekkelijk hij is. Je weerstand ertegen zal smelten als sneeuw voor de zon. Je
zet de beker wijn aan je mond en ervaart hoe gemakkelijk hij naar binnen
glijdt.
Maar je moet erbij bedenken dat het korte genot eindigt met de beet van
een slang en het gif van een adder (vers 32). Je gaat er “uiteindelijk” aan
kapot. Niemand geeft zich aan de wijn over als hij even nadenkt over wat
het einde is. Zijn mededrinkers zeggen hem dat niet. Zij bieden hem het
eerste glas wijn aan. Als hij dat niet neemt, lachen ze hem uit. Daarom
neemt hij het glas en drinkt het leeg. Het drinkt inderdaad gemakkelijk
en het smaakt voortreffelijk. Het draait erop uit dat zijn hele menselijke
waardigheid wordt afgebroken.
In de verzen 33-34 spreekt de vader zijn zoon direct aan. Hij moet erop
bedacht zijn dat dronkenschap grenzen doet vervagen en hem gemakkelijk tot hoererij en liederlijke praat brengt (vers 33). Zijn benevelde hersens
hebben niet meer het besef dat hij getrouwd is. Zijn ogen worden ogen vol
overspel, en omdat hij geen normbesef meer heeft, komt hij tot de walgelijke daad van overspel. De taal die hij uitslaat, is van hetzelfde smerige
gehalte. Ongeremd komen de walgelijkste dingen uit zijn hart naar buiten.
De dronken zoon zal volkomen ongevoelig zijn voor wat er met hem gebeurt (vers 34). Een dronkaard weet niet wat hij doet, waar hij is en waar
hij heen gaat. Hij kan zich in het hart van de zee bevinden, in een zware
storm, maar totaal niet in de gaten hebben dat hij zomaar kan verdrinken.
Hij is als een slapende tot wie niets doordringt. Of hij kan zich in de top
van de mast bevinden, waar hij heen en weer zwiept en een dodelijke val
kan maken, zonder dat hij zich dit gevaar bewust is. Ook hier is hij als een
slapende tot wie niets doordringt. Hij zwalkt over straat en wentelt zich in
427
Spreuken 23
zijn eigen braaksel zonder er het
geringste besef van te hebben (Js
28:7-8; vgl. Ps 107:26-27).
Ook dezen [hier] zwalken van wijn,
dwalen rond door sterkedrank.
Priester en profeet zwalken door sterkedrank.
Zij zijn opgeslokt door de wijn,
zij dwalen rond door de sterkedrank.
Zij zwalken bij [het uitleggen van] het visioen,
zij struikelen tijdens [hun] gerechtelijke uitspraak.
Ja, alle tafels zitten vol walgelijk braaksel,
geen plek is [schoon]. (Js 28:7-8)
De dronkaard weet wel dat hij is
geslagen, maar hij weet niet
door wie (vers 35). Hij is er niet
ziek van geworden en dus niet
aan zijn bed gebonden. Er is zelfs op hem ingebeukt met harde klappen,
maar hij heeft niets gevoeld. Wat is het toch heerlijk om dronken te zijn! Er
kan van alles met je gebeuren, maar je hebt er helemaal geen last van. Dit
leven wil hij voortzetten. Hij is onverbeterlijk, hij wil gewoon dronken blijven en daardoor gevoelloos voor de ellende. Daarom zal hij als hij wakker
wordt, weer naar zijn grote ver- Kom, [zeggen zij,] ik zal wijn halen,
trooster, de fles, grijpen (Js 56:12; en wij zullen ons dronken drinken aan sterkedrank;
en de dag van morgen zal zijn als deze,
5:11). Wat een tragedie!
[ja,] groter, [nog] veel geweldiger! (Js 56:12)
428
Spreuken 24
Niet jaloers zijn op slechte mensen | verzen 1-2
1 Wees niet jaloers op slechte mensen,
en verlang er niet naar om bij hen te zijn,
2 want hun hart bedenkt verwoesting
en hun lippen spreken onheil.
De vader waarschuwt zijn zoon dat hij “niet jaloers” moet zijn “op slechte
mensen” (vers 1). Hij moet er niet naar verlangen “om bij hen te zijn”, want
ze zijn slecht gezelschap (vgl. Sp 1:10-19; 3:31; 23:17). De jaloersheid hier gaat
verder dan alleen een gevoel of een uiting. Het gaat om een verlangen om
bij slechte mensen te zijn vanwege hun klaarblijkelijke voorspoed. Daarop
moet de zoon niet jaloers zijn en die ook willen hebben. Jaloersheid is een
haatdragend, wrokkend besef van de voorspoed van een ander.
Het voelen of uiten van bitterheid of verontwaardiging over een (vermeende) oneerlijke behandeling kan het gevolg zijn van jaloersheid: waarom
heeft hij die welvaart wel en ik niet? Het is in elk geval ontevredenheid
over de eigen omstandigheden, een ontevredenheid die het gevolg is van
het vergelijken met anderen, terwijl God buiten de omstandigheden wordt
gesloten of gehouden. Jaloersheid is een kenmerk van mensen die aan
kortzichtigheid lijden.
Het woord “want” waarmee vers 2 begint geeft aan dat nu de reden voor
de waarschuwing van vers 1 volgt. Slechte mensen zijn geobsedeerd door
geweld. “Hun hart” gaat naar “verwoesting” uit, die wordt daar bedacht.
“Hun lippen” geven uiting aan wat er in hun hart leeft en dat is niets anders dan “onheil”. Ze spreken woorden die iemand alleen maar het onheil,
het ongeluk, toewensen. Hun ogenschijnlijke voorspoed danken ze aan de
verwoesting die ze in hun hart hebben bedacht en aan de woorden van
onheil die ze hebben uitgesproken. Als de zoon zich dat realiseert, zal hij
toch niet zo dom zijn om zich bij hen aan te sluiten.
429
Spreuken 24
Een huis bouwen en binnenkamers vullen | verzen 3-4
3 Door wijsheid wordt een huis gebouwd
en door inzicht wordt [het] gegrondvest.
4 Door kennis worden binnenkamers gevuld
met allerlei kostbare en aangename bezittingen.
De verzen 3-4 vormen een geheel. Ze gaan over de bouw van een huis, de
grondvesting ervan en waarmee de binnenkamers ervan worden gevuld.
Om een goed huis te bouwen, dat op de juiste grondslag te doen en het met
smaak in te richten zijn achtereenvolgens “wijsheid”, “inzicht” en “kennis”
nodig. Tegelijk geeft het gebruik van deze woorden aan dat het om meer
gaat dan om het bouwen van een stenen huis, met kamers die worden
voorzien van meubilair.
Bij “huis” mogen we hier dan ook vooral denken aan een huisgezin dat in
dat huis woont. Er is “wijsheid” nodig om een gezin te stichten (vers 3). Het
geluk van een gezin hangt meer af van de onderlinge verhoudingen dan
van de stenen en het metselwerk. Alleen door de wijsheid van God kunnen
er goede verhoudingen tussen de gezinsleden zijn. Er ontstaat dan een
huis dat goed gebouwd is.
“Inzicht” is voor de grondvesting van belang. Dit houdt in dat Gods Woord
de basis is van het functioneren van ieder gezinslid. Het inzicht dat ieder
lid van het gezin anders is dan ieder ander lid en waaruit de verschillen bestaan – zoals geslacht, leeftijd, aanleg –, zorgen ervoor dat ieder lid zichzelf
mag zijn. Er zal geen noodzaak zijn om zich beter voor te doen of een uitoefening van dwang om iemand de dingen te laten doen op onze manier.
Daardoor worden ook spanningen voorkomen.
De “kennis” die er is van de capaciteit die ieder heeft gekregen van God, zal
aanzetten tot het inzetten van die capaciteiten (vers 4). Daardoor kan ieder
zijn of haar eigen waardevolle bijdrage leveren en daarin ook gestimuleerd worden. Daardoor “worden de binnenkamers gevuld met allerlei kostbare
en aangename bezittingen”. Kostbare en aangename bezittingen zijn onder
andere liefde en saamhorigheid, veiligheid en geborgenheid, aanvaarding
van wie je bent en er zijn voor de ander. Kinderen die opgroeien in een
sfeer van liefde en geborgenheid, groeien op tot liefdevolle en vredelievende personen.
430
Spreuken 24
We kunnen dit ook toepassen op de plaatselijke gemeente, die we ook als
een huisgezin kunnen zien. Wijze gelovigen met inzicht en kennis zullen
er alles aan doen om iedere gelovige de plaats in de gemeente te laten innemen die de Heilige Geest hem of haar heeft toebedeeld (1Ko 12:4).
Kracht en overwinning door wijsheid | verzen 5-6
5 Een wijs man is sterk,
en een man van kennis zet zijn krachten in.
6 Want na rijp beraad zult u oorlog voeren voor uzelf,
en in een veelheid van raadgevers ligt de overwinning.
Het bouwen van het huisgezin waarover het gaat in de verzen 3-4 vraagt
om de kracht van wijsheid (vers 5; Pr De wijsheid maakt de wijze sterker
7:19; 9:15-16). In het natuurlijke leven dan tien machthebbers die in de stad zijn.
(Pr 7:19)
weet een wijs man met bepaalde middelen een last te vervoeren die vele malen zwaarder is dan één man kan dragen. In het geestelijke leven komt het niet aan op lichaamskracht, maar op
de kracht van wijsheid. Die kracht is aanwezig bij wie leeft met Christus,
de Bron van wijsheid.
“Een wijs man” is ook “een man van kennis”. Als het aankomt op de inzet
van de krachten die de wijsheid verleent, het gebruik ervan, is kennis van
de omstandigheden nodig. “Een man van kennis” kent de wil van God en
wil die doen. Hij weet op de juiste manier met zijn krachten om te gaan en
ze op de juiste plaats in te zetten. Wijsheid voor het maken van de juiste
keuze en kennis van de wil van God gaan hand in hand (Ko 1:9-11).
Het woord “want” waarmee vers 6 begint, geeft het belang aan van de
kracht van wijsheid en kennis. We moeten ons realiseren dat we in geestelijk oorlogsgebied leven en verwikkeld zijn in een geestelijke strijd. Die
strijd woedt vooral om de gezinnen van de gelovigen. Meer dan ooit is
wijze raad nodig voor deze geestelijke oorlog.
Een wijs man is niet eigenwijs en zoekt niet alles alleen uit. Hij kent de
betekenis en waarde van “rijp beraad” met anderen, met “een veelheid van
raadgevers”. Misplaatst zelfvertrouwen of vertrouwen op eigen middelen
of kracht zijn bij hem niet aan de orde. God heeft ons als leden van Zijn
volk aan elkaar gegeven. We vragen Hem om raad en we vragen ook raad
431
Spreuken 24
bij broeders en zusters die met Hem leven, wat we zien aan hun gehoorzaamheid aan en kennis van Gods Woord.
Nadat we raad hebben ingewonnen, moeten we “oorlog voeren” voor onszelf. In het leven van elke dag zijn we niet omgeven door onze broeders
en zusters, maar door een Godvijandige wereld. De wereld wil ons alles
afnemen wat we voor God willen afzonderen, zoals ons gezin en onze bezittingen. Er zullen ons allerlei hindernissen in de weg worden gelegd om
ons gezin af te breken, om onze kinderen in te palmen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door lessen op school en/of beslissingen van de politiek
die tegen Gods Woord ingaan. Impulsiviteit, naïviteit en besluiteloosheid
voeren tot een nederlaag. Een overwinningsleven is het gevolg van diepgaand overleg, goed nadenken en verstandig strijd voeren.
Wijsheid is voor een dwaas te hoog | vers 7
7 [Alle] wijsheid is voor een dwaas te hoog,
hij zal in de poort zijn mond niet opendoen.
De hoogmoedige, verharde dwaas kan geen enkele wijsheid verkrijgen.
Alle wijsheid, op welk terrein ook, is onbereikbaar voor hem. Wijsheid
ligt ver boven zijn vermogen. Hij zal nooit enige verstandige raad kunnen
geven en we moeten dan ook nooit bij hem te rade gaan. Daarom mag hij
ook nooit de gelegenheid krijgen om in de poort zijn mond open te doen.
De poort is de plaats waar de stadsbestuurders de problemen bespreken
en beslissingen nemen (Sp 31:23; Ru 4:1). Daar mag de dwaas niet de kans
krijgen zijn dwaasheid te laten horen.
Kwaad beramen en dwaasheid bedenken | verzen 8-9
8 Wie kwaad doen beraamt,
die zal men een meester in listige plannen noemen.
9 Het bedenken van dwaasheid is zonde,
een spotter is een gruwel voor de mens.
“Wie kwaad doen beraamt” (vers 8), doet het werk van de duivel, die niet anders kan doen dan kwaad beramen. De duivel kan met recht “een meester
in listige plannen” genoemd worden. Wie geen kind van God is, is een kind
van de duivel (1Jh 3:10). Alle kinderen van de duivel hebben zijn natuur. Hij
432
Spreuken 24
inspireert hen om kwaad te beramen, ze zijn “uitvinders van boze dingen”
(Rm 1:30). Niet iedereen doet dit in dezelfde mate, maar het beginsel is in
het denken van alle kinderen van de duivel. Het gaat hier in het bijzonder om de kille, berekenende persoon die actief is in het beramen van het
kwaad.
Niet alleen het begaan van dwaasheid is zonde, maar zelfs al “het bedenken
van dwaasheid is zonde” (vers 9). De dwaasheid van een spotter is wel het
toppunt van dwaasheid. Dit type persoon lapt alle moraal aan zijn laars.
Zelfs mensen die niets met God te maken willen hebben, maar die er toch
nog een zekere moraal op na houden, krijgen op een zeker moment een
afschuw van hem. Een spotter is iemand die niet alleen verwerpt wat hij
moet geloven, maar die uitlacht en belachelijk maakt en veracht wat hij
moet geloven. Hetzelfde doet hij met hen die geloven.
Beproeving van benauwdheid | vers 10
10 Als u zich in de dag van benauwdheid slap opstelt,
is uw kracht beperkt.
“De dag van benauwdheid” is niet een letterlijke dag van vierentwintig uur,
maar elke dag of periode van moeilijkheden en beproeving die het leven
benauwd kunnen maken. Wie zich dan slap opstelt en ontmoedigd raakt
en het leven met de Heer wil opgeven, toont weinig kracht. Er is geen
geestkracht en de handen hangen slap neer (vgl. Hb 12:12-13). Juist in een
dag van benauwdheid wordt duidelijk of iemand de kracht van de wijsheid bezit (vers 5), waardoor zijn oog gericht blijft op de Bron van de wijsheid (Js 40:31).
Salomo gebruikt hier een woordspeling om de verbinding tussen de beide
versregels te benadrukken. Het Hebreeuwse woord voor ‘benauwdheid’
is sarah en het woord voor ‘beperkt’ (letterlijk: nauw) is sar. Het is goed om
ons in dagen van benauwdheid te sterken in God (1Sm 30:6; Ps 84:6). Dan zal
Gods kracht in onze zwakheid worden volbracht (2Ko 12:9).
Red hen die ter slachting gaan | verzen 11-12
11 Red hen die opgepakt zijn om te sterven,
[wee] als u zich afzijdig houdt van wie wankelend ter slachting gaat.
433
Spreuken 24
12 Wanneer u zegt: Zie, wij hebben dat niet geweten,
zal Hij Die de harten toetst, dat niet merken?
Hij Die uw ziel gadeslaat, zal Híj het [niet] weten?
Immers, Hij zal een mens vergelden naar zijn werk.
God geeft Zijn volk de verantwoordelijkheid om mensen te redden die in
levensgevaar zijn (vers 11). Het gaat om mensen “die opgepakt zijn” en meegevoerd worden, een zekere dood tegemoet, zonder enige mogelijkheid
zichzelf uit die situatie te bevrijden. De woorden “sterven” en “slachting”
geven de ernst van de situatie aan. Deze mensen zijn onschuldige slachtoffers van roversbenden of omstandigheden die zij niet in de hand hebben.
Ze staan op het punt gedood, afgeslacht, te worden. “Wankelend”, uitgeput, worden ze in de richting van de dood gedreven. Als er niet heel snel
van ongedachte zijde redding daagt, is het met hen gedaan.
De opdracht is duidelijk. We moeten al het mogelijke doen om hen van de
dood te redden. Er klinkt een dreigend ‘wee’ als we ons afzijdig houden,
als we ‘wegkijken’ en geen hand uitsteken. De Hebreeuwse vroedvrouwen
hebben de jongetjes tegen het bevel van de farao in niet in de Nijl gegooid,
maar hen gered (Ex 1:13-17). Esther heeft haar leven op het spel gezet om
haar volk, dat ten dode gedoemd was, te redden (Es 3:6-13; 4:13-14; 8:4-6). Zij
hebben gered en zich niet afzijdig gehouden. Zelfs de profeet Obadja die
aan het hof van Achab diende, heeft profeten van de dood gered door hen
te verbergen en van voedsel te voorzien (1Kn 18:4).
De geestelijke toepassing is dat wij de mensen van de wereld vertellen dat
zij “opgepakt zijn om te sterven”. Door de zonde zijn zij aan de dood overgeleverd. Hier is geen sprake van onschuldig zijn, maar wel van het ontbreken van enig vermogen om zichzelf te redden. Onze verantwoordelijkheid
is om de mensen van de wereld te vertellen dat zij aan het oordeel van
God kunnen ontkomen door hun zonden te belijden en te geloven in de
Heer Jezus. Als we dat niet doen, klinkt ook voor ons het dreigende ‘wee’.
Paulus heeft dat begrepen en gezegd: “Want wee mij, als ik het evangelie niet
verkondig” (1Ko 9:16).
Er zal verantwoording van ons worden gevraagd voor al die gevallen
waarin wij hebben geweten van de eeuwige dood waarheen mensen onderweg waren en dat wij niet hebben gewezen op de mogelijkheid om er434
Spreuken 24
aan te ontkomen (Ez 33). We kunnen niet aankomen met “zie, wij hebben dat
niet geweten” (vers 12). Onwetendheid is geen excuus als we bewust de ogen
voor een kwaad hebben gesloten. Het klinkt als het excuus dat Duitsers na
de Tweede Wereldoorlog gebruikten ten aanzien van de Holocaust en dat
tot een gevleugeld woord is geworden: ‘Wir haben es nicht gewußt’ (‘Wij
hebben het niet geweten’).
Met het excuus van onwetendheid kun je soms bij mensen wegkomen,
maar niet bij God. Hij toetst voortdurend de harten en merkt zonder Zich
te vergissen of daarin de waarheid woont. Hij slaat de ziel gade, Hij ziet
hoe het leven geleefd wordt en wat daarbij de drijfveren zijn. Hart en ziel
staan onder Zijn doorlopende toezicht, waarbij geen enkel motief Hem
ontgaat. Hij weet daarom volmaakt of de bewering het niet te hebben geweten waar is of dat het een leugen is.
Op grond van Zijn alwetendheid zal Hij “een mens vergelden naar zijn werk”
(Op 22:12), waarbij het onmogelijk is dat Hij Zich vergist. Vergelden naar
zijn werk betekent dat de mens wordt gemeten met de maat waarmee hij
heeft gemeten. Wie geen barmhartigheid heeft bewezen, zal geen barmhartigheid ontvangen. Wie de levens van anderen had kunnen redden en
het niet heeft gedaan, zal de dood sterven.
De zoetheid van de wijsheid | verzen 13-14
13 Eet honing, mijn zoon, want dat is goed,
en honingzeem is zoet voor je gehemelte.
14 Evenzo is het kennen van wijsheid voor je ziel:
als je haar vindt, dan is er toekomst,
en wordt je hoop niet afgesneden.
De vader spoort zijn zoon aan om honing te eten (vers 13) omdat hij het eten
van honing wil toepassen op het kennen van wijsheid (vers 14). Wat honing
is voor zijn lichaam, is het kennen van wijsheid voor zijn ziel.
Honing is goed, want het is gezond (vers 13). Honingzeem is het beste van
de honing. Het is de honing die zich vanzelf, zonder persing, zonder menselijke handeling, uit de honingraten afscheidt. Het is dus het meest zuivere. Van het land Kanaän staat meerdere keren dat het een land is dat vloeit
435
Spreuken 24
van melk en honing. Honing is een bijzondere zegen van God voor Zijn
aardse volk.
“Het kennen van wijsheid” (vers 14) heeft de gezondheid en zoetheid van honing. Het heeft het toegevoegde kenmerk van een genot dat duurt tot in
eeuwigheid (vgl. Ps 19:11; 119:103; Ez 3:3). De vader spreekt er tot zijn zoon
over dat hij ernaar op zoek moet gaan, want hij moet haar vinden. Hij belooft hem dat zijn inspanningen rijk beloond zullen worden. Hij zal er nu
al de zoetheid van genieten en voor de “toekomst” zal hij “hoop” hebben.
Aan wijsheid zijn toekomst en hoop verbonden. Wijsheid geeft een hoop die
niet wordt afgesneden, een hoop die niet beschaamt.
Zij die honing hebben geproefd, hebben geen verder bewijs nodig dat hij
zoet is. Zij zullen door geen enkel argument kunnen worden overtuigd
van het tegendeel, want ze hebben het immers zelf geproefd. Hetzelfde
geldt in de geestelijke toepassing voor hen die de kracht van de wijsheid
van God in Christus hebben ervaren. Al de atheïsten in de wereld kunnen
met al hun drogredenen die smaak niet wegredeneren en het genot ervan
niet wegnemen.
Honing is het product van ijverig samenwerkende bijen en niet van wie de
honing verzamelt. Aan het kennen van wijsheid is een rijkdom verbonden
die wordt verkregen door ons te voeden met wat anderen al hebben bijeengebracht. De honingzeem genieten we als we ons direct met de Bron van
de wijsheid bezighouden, met Christus, door in Gods Woord te lezen. De
honing die we tot ons neme
Download