Feniks H4

advertisement
Feniks H4 Tijd van steden en staten (1000 – 1500)
Oriëntatie op het tijdvak
Na de slag bij Hastings bezette Willem, die de bijnaam de Veroveraar kreeg, heel
Engeland en liet zich tot koning kronen. Hij hield een kwart van het Engelse
grondgebied voor zichzelf als kroondomein. De rest gaf hij aan zijn Normanidische
medestrijders. Om zijn greep op het bestuur te handhaven moesten zowel leenmannen
als onderleenmannen een eed van trouw afleggen. De eenheid van Engeland werd
bevorderd door: het goed opgezette bestuur en de oorlogen die men voerde tegen de
Schotten, Ieren en Fransen.
Door ontginningen en nieuwe landbouwmethoden groeide de Europese bevolking.
Steden begonnen weer tot bloei te komen. De groei van de bevolking was niet constant.
Dat kwam door misoogsten, oorlog of hongersnood. In het midden van de veertiende
eeuw braken er verschillende pestepidemieën uit. Toch kwam er meer geld in omloop
en veel stedelingen werden rijk. De koningen verkregen meer belasting inkomsten
waartegen de burgers van de steden eisten dat ze meer priveleges kregen. Zo werd de
macht van de adel ingeperkt en de positie van de stedelingen versterkt. Het slecht
functionerende feodale bestuur bleef wel nog bestaan. Dat werd echter steeds meer
bedreigd doordat het leen van vader op zoon werd doorgegeven.
In de veertiende en vijftiende eeuw streefden koningen er naar, overal vanuit een
hoofdstad op dezelfde wijze het land te besturen. Dat was mogelijk door de
toegenomen inkomsten uit belastingen. Het streven naar centralisatie was dus gericht
tegen zowel de macht van de adel als tegen de macht van de steden. Adel en steden
wilden echter hun zwaar bevochten en duur betaalde privileges behouden
(particularisme).
4.1 Handel en nijverheid in de stad
Kenmerkende aspecten
* De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving.
* De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
De kern
Doordat er in de elfde en twaalde eeuw grote landbouwontginningen waren nam de
landbouwgrond en daardoor het beschikbare voedsel toe. Daardoor nam de bevolking
toe en mensen gingen weer in steden wonen. Vooral in Noord-Italië en Vlaanderen
lagen veel steden. In het Nooden was Brugge de belangrijkste stad, in het zuiden
Genua en Venetië. Het karakter van de samenleving veranderde van agrarisch naar
Agrarisch-urbaan. Het gebruik van geld als betaalmiddel nam weer toe.
Onderzoeksvraag
Waar en waardoor konden in de Tijd van steden en staten oude steden weer tot bloei
komen en nieuwe steden ontstaan?
Meer landbouwgrond
De in de vroege middeleeuwen autarkische samenleving, veranderde in de Tijd van
steden en staten door ontginningen.
* Er kwam meer land beschikbaar voor de landbouw.
* Ploegen werden door paarden getrokken in plaats van ossen.
* Er werd een nieuw soort ploeg gebruikt die de grond ook kon omkeren.
* Men ging over van het tweeslagstelsel naar het drieslagstelsel waardoor het
bebouwde arsenaal met 1/6 toenam
Al deze maatregelen zorgden ervoor dat de voedselproductie toenam.
Nijverheid en handel in steden
Doordat er voldoende voedsel werd geproduceerd konden andere mensen in de steden
gaan wonen. Zij voorzagen via handel en nijverheid in hun onderhoud. In de twaalfde
eeuw stimuleerden koningen, hertogen en graven nadrukkelijk de ontwikkeling van
steden om handel en nijverheid te bevorderen. De politieke reden was belangrijker.
Vanuit een stad kon een heer het omliggende platteland besturen, controleren en
verdedigen. Als voorbeeld Brugge.
Brugge, haven van Vlaanderen.
De lakenproductie (ruwe wol) in Vlaanderen was zo succesvol, dat er wol uit Engeland
moest worden ingevoerd. Brugge was alleen bij hoog water te bereiken. Maar door een
natuurverschijnsel veranderde dat: in 1134 sloeg een vloedgolf een diepe bres in het
moerassige land, het Zwin. Nu waren de zeeschepen in staat om verder landinwaarts
te varen. Brugge werd vanaf dat moment de belangrijkste handelsstad, verbonden met
het achterland.
Handel over grote afstand
De handelaren organiseerden zich in koopmansgilden en door het oprichten van de
Hanze gingen steden meer met elkaar samenwerken. De bekendste Hanze was die van
de belangrijkste handelssteden aan de Noordzee en de Oostzee.
De handelaren uit Frankrijk, Italië en Spanje ontmoetten elkaar in de twaalfde en
dertiende eeuw op de jaarmarkten in de Champagnestreek. De jaarmarkten vormden
in de dertiende eeuw het hoogtepunt van de handel tussen landen en continenten. In
de veertiende eeuw namen ze in betekenis af, doordat de Italiaanse handelaren uit
Venetië en Genua nu ook per schip Brugge aandeden. De overzeese handel op de
Oostzee groeide eveneens snel. Het Vlaamse en Hollandse platteland bleek niet meer
in staat om de steden van voedsel te voorzien. Daardoor moest men van elders graan
aanvoeren. Zo werd het Oostzeegebied een belangrijke voedselleverancier voor deze
steden.
Zoals Genua en Venetië de schakels waren tussen Azië, Afika en Europa, zo was Brugge
dat tussen het noordelijke handelsgebied van de Hanze en Zuid-Europa. In de vijtiende
eeuw raakte Brugge in verval doordat het Zwin verzandde waardoor zeeschepen de
stad niet meer konden bereiken. Antwerpen nam nu de functie van Brugge over.
4.2 Stadslucht maakt vrij
Kenmerkend aspect
De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
De kern
De boeren op het platteland waren veelal lijfeigenen en horigen. Mensen die in de
steden woonden, waren vrijer en werden rijker. Hierdoor gingen de heren op de
domeinen hun horigen beter behandelen door verlaging van de pacht en het aantal
herendiensten. De steden maakten tijdens conflicten en oorlogen gebruik van hun
grote inwonertal en economische macht en slaagden erin zelfstandiger. De invloed van
de adel werd teruggedrongen. De bestuurders van de stad zouden later weer worden
gecontroleerd door de gilden.
Onderzoeksvraag
Waardoor kregen mensen in de steden en op het platteland steeds meer vrijheid en
kregen stedelingen steeds meer bestuursmacht?
Steeds meer vrijheid
In ruil voor lagere belastingen of minder herendiensten konden horigen en vrij boeren
bossen en moerassen te ontginnen. Edelen stimuleerden de stadsontwikkeling omdat
ze dan konden profiteren van de stedelijke handel en nijverheid door hogere
belastingopbrengsten.
Vrijheden en voorrechten veroorzaakten een trek van het platteland naar de stad.
Door deze trek dreigde er een tekort aan arbeidskrachten op de domeinen te ontstaan.
De edelen gingen daarom over tot verminderen van de belastingen en herendiensten.
Zo profiteerden ook de bewoners van het platteland van meer vrijheid.
Het stadsbestuur
Op het platteland was de bestuurlijke en rechtelijke macht in handen van de graaf of
zijn directe vertegenwoordiger. In de steden was het de graaf die patriciërs (rijke
burgers) moest kiezen als schepenen om de stedelingen te berechten en te besturen.
Een schepen bleef tot zijn dood in functie. Het stadsbestuur kwam steeds meer in
handen van een kleine, rijke elite die weleens haar macht misbruikte. Armere burgers
kregen in naar verhouding hogere belastingen opgelegd en werden zwaarder bestraft.
In Vlaanderen kwam het gemeen, de stedelingen die niet tot het patriciaat hoorden, in
opstand tegen dit onrecht. Uiteindelijk werd de macht van het patriciaat in 1241
enigszins ingeperkt. Ook werd bepaald dat de handwerksgilden een stadsraad kregen,
gekozen uit de leden van de handwerkslieden. Die stadsraad moest de schepenen
controleren.
De Guldensporenslag
Graaf Gwijde koos steeds meer partij voor 'het gemeen' in de Vlaamse steden, omdat
hij steun zocht in zijn machtsstrijd met de Franse koning Filips de Schone. De rijke
burgers steunden de Franse koning in zijn ambities. In 1302 kwam het tot felle strijd
tussen de Leliaarts (genoemd naar de lelie in het Franse wapenschild) en de
Klauwaarts (genoemd naar de klauwende leeuw op het wapenschild van de Vlaamse
graaf). Tegen alle verwachtingen in, verloren de Leliaarts de strijd. De overwinnaars
verzamelden vijfhonderd buitgemaakte gulden sporen en hingen die als dank in de
Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kortrijk. Door de overwinning bleef de Franse greep op
Vlaanderen beperkt en werd de bestuursmacht van de ambachtslieden vergroot ten
koste van die van de patriciërs.
4.3 De macht van de paus
Kenmerkend aspect
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de
geestelijke macht het primaat diende te hebben.
De kern
De Paus was bij veel conflicten in de tijd van steden en staten betrokken. Ook was er
een verwijdering ontstaat met het oosten. Toch wilde de paus dat zijn hoogste macht
ook daar werd erkent. Dit leidde echter tot het Oosters Schisma in 1054.
De strijd om het primaat leidde ook tot een conflict met de wereldlijke macht. Wie
mocht de bisschoppen aanstellen. Deze strijd werd investituurstrijd genoemd.
Uiteindelijk konden koningen en keizers bisschoppen blijven benoemen.
Onderzoeksvraag
Hoe groot was de macht van de paus ?
Strijd om het primaat
In de Tijd van steden en staten (1000-1500) waren nagenoeg alle West-Europeanen
rooms-katholiek. God had de aarde geschapen en drie standen ingesteld.De
geestelijkeheid de adel en de burgerij en ieder had zijn eigen taak. De heerschappij
over de kerk en de gelovigen, de geestelijke macht, gaf hij aan de paus, de bestuur
smacht over landen, de wereldlijke macht schonk God aan de keizer.
Dit wereldlijk bestuur had een rangorde: keizer, via koning en hertog tot de kleinste
adelijke heer die vanuit zijn kasteel slechts één of enkele dorpen bestuurde. De kerk
had net zo' n hiërachische structuur: van de paus, kardinalen, bisschoppen tot de
pastoors en kapelaans.
Voortdurend vond er een strijd om de macht plaats. Daarnaast ging het om de vraag
wie op aarde de hoogste macht toekwam, de paus of de keizer.
Het Oosters Schisma
In 395 werd het Romeinse Rijk opgedeeld in een West-Romeins Rijk en een OostRomeins Rijk. De christelijke kerk ontwikkelde zich in die gebieden verschillend. In de
begintijd van het christendom was er geen paus en bepaalde de
bisschoppenvergadering, een zogenaamd concilie, het beleid van de kerk. Niet alle
bisschoppen waren het erover eens dat de paus in kerkzaken het laatste woord moest
hebben. Had hij het recht zich de vertegenwoordiger van álle christenen te noemen?
De oosterse bisschoppen vonden eigenlijk van niet.
Paus Leo IX zond in 1054 gezanten naar Constantinopel om de geschillen in het
voordeel van Rome te beslechten. Dat mislukte en wederzijds werden banvloeken
uitgesproken. Het oosters schisma was een feit. De westerse kerk stond voortaan onder
leiding van de paus en de oosterse kerk onder die van de patriarch van Constantinopel
en heette de Grieks-orthodoxe kerk.
De investituurstrijd
Volgens het kerkelijk recht mochten inwoners en priesters van een bisdom zelf hun
bisschop kiezen. Daarop benoemde de paus hem. Maar in de praktijk benoemde de
Duitse keizer een bisschop en stelde die gelijk aan als leenman. Dat deed hij omdat
een bisschop niet mocht trouwen en dus zijn leen niet erfelijk zou worden. Pausen
wilden die wereldlijke invloed niet. Onder Paus Gregorius VII was de investituurstrijd
het feltst. Hij beschreef zijn mening in Dictatus papae in 1075.De Duitse koning
Hendrik IV bleef toch bisschoppen benoemen.
Gregorius deed hem daarom in de ban. De Duitse keizer bezocht in 1077de paus in de
zogenaamde gang naar canossa om hem vergissenis te vragen. Uiteindelijk hief de paus
de ban op. Hendrik IV besloot Rome te bezetten zette de paus af en benoemde zijn
eigen paus; Clemens III. Deze kroonde de Duitse koning tot keizer.
De investituurstrijd eindigde in 1122 met het Concordaat van Worms. Daarin spraken
de keizer en de paus af dat de paus een bisschop zou benoemen en de investituur zou
verrichten. Daarna mocht de keizer de scepter overhandigen, teken van wereldlijke
macht. Toch zouden veel vorsten zich blijven bemoeien met bisschopsbenoemingen.
4.4 De kruistochten
Kenmerkend aspect
De expansie van de christelijke ewereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van
kruistochten.
De kern
Paus Urbanus riepin 1095 de West-Europeanen op om Palestina van de moslims te
bevrijden. In 1099 veroverden de kruisvaarders Jeruzalem. In de volgende twee
eeuwen zouden er nog vele kruistochten volgen, maar het lukte niet om Palestina
blijvend in handen te houden.
Ook in Europa waren er oorlogen die naam kruistocht kregen zoals de Reconquista in
Spanje en in het oosten de oorlogen van de Duitse Orde in het Baltische gebied.
Onderzoeksvraag
Welke motieven leiden in de Middeleeuwen tot de kruistochten?
De Eerste kruistocht
De Seldsoeken veroverden in het midden van de elfde eeuw een groot deel van de
Arabische gebieden en hadden zich kort daarvoor bekeerd tot de islam. Zij waren
echter niet tolerant tegenover andere geloven. De Byzantijnse keizer vroeg de paus om
de christenen in het oosten te hulp te komen.
De Paus ging er om meerdere redenen op in:
- Een gezamenlijke vijand kon een eind maken aan onderlinge strijd tussen WestEuropese ridders
- Als men erin slaagde om de moslims te verdrijven dan was er een expansie ontstaan
van het christendom in Palestina
- Slaagde men dan zou de paus de Griek-orthodoxe kerk weer aan zich kunnen binden.
De eerste goed georganiseerde kruistocht vertrok in 1096. Slechts 15.000 van de 70.000
kruisvaarders bereikten Palestina. Tijdnes de Eerste Kruistocht veroverden de
kruisvaarders in 1099 Jeruzalem en stichtten enkele kruisvaardersstaten in het gebied.
Saladin en Richard Leeuwenhart
De islamitische generaal Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem, waarna de paus een
beroep deed op de Franse koning Filips II en de Engelse koning Richard Leeuwenhart
om Jeruzalem opnieuw te veroveren. Beide koningen besloten samen op kruistocht te
gaan maar konden hun onderling wantrouwen niet overwinnen. Filips II vertrok weer
snel naar Frankrijk en Richard Leeuwenhart kon Saladin niet verslaan maar kon hem
bewegen in te stemmen, voortaan christelijke pelgims toe te staan Jeruzalem te
bezoeken.
Geld voor de kruistochten
Richard Leeuwenhart besteedde hieraan in 1190 meer dan de helft van de Engelse
belastinginkomsten. De enorme bedragen kreeg hij door verkoop van ambten,
landgoederen en kastelen.
De kruistochten veranderden gelovige mensen in fanatieke strijders zoals de Kartharen
in Zuid-Frankrijk ondervonden. Deze werden uiteindelijk vernietigd. Ook de joden
werden vervolgd omdat men hen verweet verantwoordlijk te zijn voor de dood van
Jezus. Maar daar speelden ook economische motieven een rol in. Omdat Joden geen
land mochten bezitten en uitgesloten waren van de meeste ambten, waren zij meestal
actief in de handel en geldhandel. Dat leidde tot ongekende excessen tegen joden.
Vooral de kooplieden in de Italiaanse steden Venetië, Genua en Pisa profiteerden van
de kruisvaarders. Maar ook de kruisvaarders hadden economische motieven. Overeefde
je, dan kon je immens rijk worden en adelijke geslachten waren uit op een leen in de
veroverde gebieden van het Midden-Oosten.
De kruistochten maakten de tegenstellingen tussen christenen en moslims groter. Maar
ze leidden ook tot voordelige handelscontacten en culturele uitwisseling, en niet
alleen in het gebied van de kruisvaardersstaten. Europa maakte kennis met cijfers
zoals we die nu gebruiken, met de medische kennis en met de filosofische werken van
de oude Grieken die de Arabieren via Byzantium hadden leren kennen.
4.5 Staten ontstaan
Kenmerkend aspect
Het begin van staatsvorming en centralisatie
De kern
In de veertiende en vijftiende eeuw werden in Europa door de koningen staten
gevormd, doordat zij een aaneengesloten grondgebied verwierven en een krachtig
bestuur organiseerden. De Franse koning won de Honderdjarige oorlog en organiseerde
het bestuur in Frankrijk zo dat de macht van de adel verminderde, daarbij bijgestaan
door universitair geschoolde ambtenaren. De steden en standen hielden echter vast
aan hun privileges (particularisme). Dat ondervonden ook de hertogen van Bourgondië
in hun gebieden.
Onderzoeksvraag
Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië
plaats?
Filips II en Jan zonder Land
De Franse koning Filips II wilde van Frankrijk een
goed bestuurde staat maken door:
- uitbreiding van zijn grondgebied door na het
overlijden van een leenman diens leen bij de
kroongebieden te voegen
- hij veroverde de Engelse gebieden in Frankrijk,
toen Richard Leeuwenhart nog in Palestina
vertoefde
Nadat de Engelse koning in 1099 overleed volgde zijn broer John hem op, maar deze
kon niet voorkomen dat bijna alle Engelse gebieden in Frankrijk verloren gingen. Uit
woedde dwongen de adel en de burgers van Londen John, 'Jan zonder land' in 1215 de
Magna Carta(Grote Oorkonde) te tekenen. Voor het eerst werd de macht van een
koning ingeperkt: niet voor een bepaald gebied of een stad, maar voor een heel land,
Engeland. Vanaf het einde van de dertiende eeuw moest een Engelse koning bovendien
controle door het parlement accepteren, waarin ook burgers van Londen en leden van
de adel zaten. Langzaam verdwenen de spanningen tussen de volken, die in Engeland
sinds de tijd van de volksverhuizingen waren komen wonen.
De Honderdjarige Oorlog
Na de dood van de Franse koning in
1328 ontstond er een strijd tussen twee
familieleden die hem wilden opvolgen.
Hij had namelijk geen kinderen. De
Honderdjarige oorlog verliep in het
begin slecht voor de Fransen. In 1347
behaalde de Engelse koning bij Crécy
een glansrijke overwinning. De Franse
koning vertoonde tekeken van
krankzinnigheid en zijn machtigste
leenman Jan zonder vrees, de hertog
van Bourgondië, was bondgenoot van
Engeland geworden. Toen in 1429
Jeanne d' Arc verscheen begonnen de successen voor de Fransen. Jeanne d' Arc werd
uiteindelijk door de Engelsen gevangen genomen en veroordeeld tot de brandstapel.
Maar nadat de nieuwe Franse koning Lodewijk XI, in 1450 vrede had gesloten met
hertog Filips van Bourgondië, werden de Engelsen definitief verjaagd uit Frankrijk. In
1453 gaven de Engelsen al hun Franse bezit terug behalve de stad Calais. In Frankrijk
en Engeland was zo wel een nationaal gevoel ontstaan.
Een nieuw Frankrijk ontstaat
Door de hoge kosten van de oorlog was Lodewijk XI gedwongen een goed
belastingsysteem te ontwerpen. De Franse koning eistte van de steden belasting of
leende geld van hen, waardoor hij zijn ambtenaren en leger kon betalen. Daarvoor gaf
hij de steden privileges op het gebied van handel en bestuur. Maar al te zelfstandige
steden stonden een verdere centralisatie wellicht in de weg.
De Franse Staten-Generaal, waarin de adel, de geestelijkheid en de steden
vertegenwoordigd waren, probeerden vergeefs de macht van de koning te beperken.
De tailles, een belasting op grondgebruik kon niet worden tegengehouden. Lodewijk XI
slaagde er in om een basis te leggen voor de latere absolute macht van de Franse
koning.
Geen Bourgondische Staat
De Bourgondische hertogen streefden er naar om naast Frankrijk en Duitsland een
nieuwe staat te stichten. Filips de Stoute kreeg in 1363 van zijn vader, de Franse
koning, de provincie Bourgondië toegewezen. Filips wist zijn grondgebied uit te
breiden door veroveringen een een uitgekiende huwelijkspolitiek. Hoewel edelen
verplicht waren de ambities van de Bourgondische hertogen te steunen, voelden ze er
niets voor om hun leven in de waagschaal te stellen. En dus moesten de hertogen een
beroep doen op een huurleger. Dat koste veel geld en daarom verhoogden de hertogen
daarom in al hun gebieden de belastingen en zetten de steden onder druk om leningen
te verschaffen. Dit betekende een inbreuk op hun privileges.
In 1464 stelde Filips de Goede een Staten-Generaal in: een vergadering van
vertegenwoordigers van alle verschillende Bourgondische gewesten. Hierdoor hoefde
hij niet meer met alle gewesten te overleggen. Ook was er veel weerstand tegen het
Parlement van Mechelen, de central rechtbank van de gewesten. Nadat Karel de Stoute
in 1477 sneuvelde, volgde zijn dochter Maria hem op. Ze trouwde met Maximiliaan van
Oostenrijk waardoor zijn kleinzoon Karel V een groot deel van de Bourgondische landen
zou erven. Deze zouden het kerngebied van de latere Nederlanden gaan vormen.
Download