Beter denken door aardrijkskunde; de didactiek van David Leat. Vijf opdrachten 1 Over ontwikkeling en onderontwikkeling 2 De Kanto-aardbeving 3 Maatregelen tegen voetpaderosie 4 Migratie naar de VS 5 De veldfles van Heinrich pagina 1 pagina 6 pagina 10 pagina 14 pagina 19 Opdracht 1 Over ontwikkeling en onderontwikkeling Docentenhandleiding Context Leerlingen leren op school een grote hoeveelheid begrippen. Veel leerlingen leren die begrippen ijverig van buiten, zonder zich de werkelijke betekenis van het begrip eigen te maken. Begrippen krijgen pas werkelijk betekenis als ze kunnen worden ondergebracht in een begrippennetwerk. Deze classificatieoefening laat leerlingen nadenken over het verband tussen begrippen. De onderstaande opdracht is gemaakt door en uitgevoerd in een groep studenten van de predoctorale lerarenopleiding van het Instituut voor Leraar en School. Laat u daardoor niet afschrikken. Het idee achter de opdracht is op alle niveaus van het voortgezet onderwijs te gebruiken. Voorbereiding Deze opdracht vraagt nauwelijks voorbereiding. U kunt volstaan met het kopiëren van het blad met begrippen en het werkblad. Kopieer de begrippenlijst en het werkblad afzonderlijk. De leerlingen moeten het begrippenblad en het opdrachtenblad naast elkaar kunnen leggen Introductie Introduceer de oefening met een duidelijk en herkenbaar voorbeeld. Schrijf op het bord vier begrippen, bijvoorbeeld auto- fiets - motor- bus. Vraag de leerlingen welke drie begrippen bij elkaar horen. Inventariseer en bespreek de antwoorden: - Auto, motor en bus zijn alledrie motorvoertuigen. De fiets is dat niet. - De auto, de motor en de fiets zijn alledrie meestal privé-vervoer. Een bus hoort bij het openbaar vervoer. Benadruk dat de begrippen iets met elkaar te maken moeten hebben. Verduidelijk dat er meer goede antwoorden mogelijk zijn. Instructie Maak tweetallen. Geef elk tweetal een set begrippen en een werkblad. Vraag de leerlingen om de begrippen snel door te lezen. Lees taak 1. Leg uit dat elk nummer een begrip aanduidt. Leg uit dat er telkens twee begrippen bij elkaar horen en dat er één niet bij deze verzameling hoort. De leerlingen moeten bepalen welke twee begrippen bij elkaar horen en waarom deze twee bij elkaar horen. Benadruk het belang van overleg. Elk partner van het duo moet de gemaakte keuze kunnen uitleggen. Zie verder de instructie op het werkblad voor de leerlingen. Uitvoering Geef aan hoeveel tijd de leerling voor de uitvoering van de opdracht krijgen. De leerlingen kunnen de opdracht in hun eigen tempo maken. Snellere leerlingen kunnen verder gaan met de toegevoegde opdrachten 3 en 4. GEOGRAFIE November 2001 Nabespreking Algemeen: De opdrachten zijn op verschillende manieren te gebruiken, bijvoorbeeld als voorkennis-opdracht of als afsluiting van een lessenserie. Wilt u aandacht besteden aan 'leren leren', dan is het noodzakelijk dat u met de klas een onderwijsleergesprek voert n.a.v. de opdracht. Een paar aandachtspunten voor de nabespreking: Plan de nabespreking en de vragen die u wilt stellen. Zorg ervoor dat er voldoende tijd is voor de nabespreking. Vraag eerst welk antwoord de leerlingen hebben gevonden, vraag daarna hoe ze tot dat antwoord zijn gekomen. Confronteer leerlingen met de uitkomsten en werkwijzen van de andere groepen. Laat leerlingen reageren op elkaars resultaten: 'Wat vind je daarvan'; Hoe zou je dat kunnen verbeteren?' Stimuleer dat leerlingen tot uitvoerige antwoorden. Stel open vragen, geef leerlingen de tijd om na te denken, bepaal zelf wie het antwoord op de vraag moet geven. Laat leerlingen in hele zinnen antwoorden. Stimuleer het praten van leerlingen met aanmoedigingen als: 'ga door' en nonverbale tekens. Onderbreek de leerling niet met het antwoord dat u in gedachten hebt. Er is geen goed antwoord, wel telkens een beter antwoord. Sluit het gesprek af met een samenvatting, zodat duidelijk is wat de essentie van de les was. Deze opdracht Bespreek de antwoorden en vooral de argumentatie voor de antwoorden. De argumentatie kan betrekking hebben op overeenkomsten tussen begrippen (ze horen tot dezelfde verzameling) of op relaties tussen begrippen (oorzaak-gevolg-maatregel). Laat zien dat er soms meerdere antwoorden goed zijn. N.B. De bijgevoegde antwoorden zijn suggesties. Er zijn meer goed te verdedigen combinaties mogelijk. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 1 Over ontwikkeling en onderontwikkeling Instructie Je hebt een lijst met begrippen gekregen. De begrippen hebben te maken met de ontwikkelingsproblematiek. Met deze begrippenlijst gaan we vier opdrachten uitvoeren. Bepaal telkens welke begrippen bij elkaar horen en welke niet. Voorbeeld: auto - bus - motor - fiets. Eruit: fiets want geen motor of bus want groepsvervoer. Praat er met elkaar over zodat je het eens wordt. Er zijn soms meerdere antwoorden mogelijk! Opdracht 1 Kijk samen met een partner naar de set begrippen. Elk begrip heeft een cijfer gekregen. Zoek de begrippen op bij de cijfers die hieronder staan, en noteer ze regel voor regel. Probeer nu vast te stellen welke begrippen bij elkaar horen en welke er niet bij hoort. Leg uit waarom het derde begrip er niet bij hoort en wat de andere twee gemeen hebben. Regel 1 Regel 2 Regel 3 Regel 4 Regel 5 Regel 6 Regel 7 5 9 1 23 10 4 19 20 27 21 17 28 22 25 18 13 3 8 24 7 2 Opdracht 2 Probeer nu een woord toe te voegen aan de betreffende regel. Maar let op: zorg ervoor dat de begrippen nog steeds hetzelfde gemeen hebben. Opdracht 3 Probeer nu zelf een lijst met vijf regels van drie begrippen samen te stellen waarbij telkens één begrip er niet in thuis hoort. Wissel je lijst met je partner uit en kijk of je elkaars opdracht kan maken. Opdracht 4 Probeer nu alle begrippen van de lijst onder te verdelen in 4 tot 6 groepen met een logische verklaring voor de groepen. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 2 Over ontwikkeling en onderontwikkeling Begrippenlijst ontwikkelingsproblematiek 1. technologie 3. kapitaal 5. geboortecijfer 7. urbanisatie 9. democratie 11. zoeken naar Arbeid 13. gezondheidszorg 15. huwelijkscijfer 1 7. overbevolking 19. analfabetisme 21. natuurlijke grondstoffen 23. regenwoud 25. verwoestijning 27. handel 29. elite GEOGRAFIE 2. gezinsbeperking 4. informele sector 6. clash of cultures 8. overbegrazing 10. NIC's 12. oneerlijke landverdeling 14. onderwijs 16. ASEAN-landen 18. BNP 20. sterftecijfer 22. landbouw 24. NGO's 26. bestuurlijke kennis 28. OPEC-landen 30. hygiëne November 2001 Antwoorden Over ontwikkeling en onderontwikkeling Mogelijke oplossingen voor de opdracht 1 en 2 Rij 1: Nummer 18 hoort er niet bij. De andere twee zijn demografische begrippen, terwijl het Bruto Nationaal Product niets met demografie te maken heeft. Een mogelijk begrip dat in dit rijtje zou passen is nummer 15. Rij 2: Nummer 27 hoort er niet bij. Democratie en gezondheidszorg zijn peilers van de Nederlandse ontwikkelingshulp, terwijl handel daar niet bij hoort. Een mogelijk begrip dat hierbij zou passen is nummer 14, het onderwijs. Rij 3: Nummer 21 hoort er niet bij. De twee andere nummers zijn goederen die vanuit het Westen naar ontwikkelingslanden gaan, terwijl nummer 21, natuurlijke grondstoffen vanuit ontwikkelingslanden naar het Westen gaan. Een mogelijk begrip dat hierbij zou passen is nummer 26, bestuurlijke kennis. Rij 4: Nummer 23 hoort er niet bij. Nummers 8 en 17 zorgen ervoor dat er in ontwikkelingslanden een tekort is aan landbouwgrond, terwijl nummer 23, regenwoud, juist meer en meer verdwijnt ten koste van landbouwgrond. Nummer 12, oneerlijke landverdeling is een mogelijk begrip dat bij nummers 8 en 17 zou passen. Rij 5: Nummer 24 hoort er niet bij. Nummers 10 en 28 zijn voorbeelden van derde wereld landen die een enorme economische groei doormaken of door hebben gemaakt, terwijl nummer 24 organisaties zijn die aan ontwikkelingshulp doen. Een mogelijk begrip dat hierbij zou passen is nummer 16, de ESEAN-landen die ook een sterke economische groei doormaken. Rij 6: Nummer 22 hoort er niet bij. De nummers 4 en 7 zijn begrippen die veelal te mak-en hebben met stedelijke ontwikkelingen, terwijl nummer 22 vooral te maken heeft met het platteland. Een begrip dat hierbij zou passen is nummer 11, het zoeken naar werk. Rij 7: Nummer 2 hoort er niet bij. De nummers 19 en 25 zijn problemen in (Afrikaanse) ontwikkelingslanden, terwijl nummer 2 een oplossing is voor Derde wereld problemen. Een mogelijk begrip dat hierbij wel zou aansluiten is nummer 6, wat ook een probleem is ontwikkelingslanden. Mogelijke oplossingen voor opdracht 3 Voorbeeld 1: Nummers 3 - 12 - 29. Elite, oneerlijke landverdeling en kapitaal. Een willekeurige ander begrip kan hierbuiten vallen omdat de bovengenoemde begrippen met elkaar in verbinding staan. Voorbeeld 2: Nummers 13 - 20 - 30. Hygiëne, sterftecijfer en gezondheidszorg staan met elkaar in verbinding. Hygiëne en gezondheidszorg kunnen ervoor zorgen dat het sterftecijfer omlaag gaat. Je kan bijvoorbeeld zo ook zeggen dat het geboorte overschot groter wordt. Voorbeeld 3: Nummers 21 - 23 - 25. Natuurlijke grondstoffen winnen en het kappen van het regenwoud zorgen ervoor dat er verwoestijning kan optreden GEOGRAFIE November 2001 Opdracht 2 De Kanto-aardbeving Docentenhandleiding Context Classificatie is één van de meest fundamentele cognitieve vaardigheden. De onderstaande opdracht is overgenomen uit David Leat (ed.), Thinking Through Geography, Chris Kington, 1998, pag 116- 121. De opdracht is in de basisvorming te gebruiken als formatieve toets na het behandelen van het onderwerp platentektoniek. In Engeland werd de opdracht halverwege een lessenserie ingezet. De leerlingen hadden reeds enige kennis over platentektoniek. De menselijke respons op dergelijke natuurrampen was nog niet aan de orde geweest. In de Tweede fase kan de opdracht worden gebruikt als introductie op 'Hazard management' in het domein actieve aarde Voorbereiding Bedenk hoeveel groepen van twee, evt. drie leerlingen u wilt maken. De opdracht is geschikt voor klassen die nog weinig ervaring hebben met samenwerkend leren en waar u liever met tweetallen dan met grotere groepen werkt. Kopieer het werkblad en het vel met feiten over aardbevingen in voldoende aantallen: één vel voor elke groep. Oudere, makkelijk lerende leerlingen kunt u een vel met alle uitspraken geven. In geval u werkt met jonge en/of moeilijk lerende leerlingen beter met losse strookjes werken, zoadat leerlingen met de strookjes kunnen schuiven. Elk duo krijgt dan een eigen envelop met daarin de losgeknipte strookjes. Introductie Begin met een inleidende oefening die duidelijk maakt wat classificeren is. Vraag bijvoorbeeld om objecten te classificeren onder de kopjes: dier, planten, mineralen, steden, landen, continenten etc. Instructie Deel na de inleiding de enveloppen en/of werkbladen uit. Als u enveloppen met losse strookjes gebruikt, laat de leerlingen dan alle strookjes op volgorde leggen en controleer of elk duo alle strookjes heeft. Laat de uitspraken lezen. Controleer of iedereen de teksten begrepen heeft. Geef uitleg bij moeilijke woorden en geef gelegenheid om een verduidelijkende vraag te stellen. Leg uit wat de leerlingen moeten doen: de maatregelen sorteren in drie groepjes. Bespreek zonodig wat de kopjes betekenen. Voor goede presteerders kan de opdracht moeilijker worden gemaakt worden door de kopjes boven de groepen weg te laten. Laat leerlingen dan zelf bedenken welke drie groepen er zijn te onderscheiden. Benadruk het belang van overleg. Elk partner van het duo moet de gemaakte keuze kunnen uitleggen. Geef aan hoeveel tijd de leerling voor de opdracht krijgen. Aan het werk De leerlingen ordenen de teksten. Zij overleggen en schrijven de nummers van de verschillende uitspraken in de volgens hen juiste kolom van het schema. GEOGRAFIE November 2001 De leerkracht observeert. Loop een rondje langs de groepen om te controleren of iedereen de opdracht begrepen heeft. Loop na enige tijd nog eens door de klas om te zien welke ordeningen er worden gemaakt en hoe het overleg verloopt. Nabespreking Als het sorteren klaar is, laat dan enkele groepjes vertellen hoe ze de uitspraken hebben geordend. Laat daarbij de nummers van de uitspraken noemen. Vraag na hoe de leerlingen de taak hebben uitgevoerd, wat de oorzaak was van ontstane meningsverschillen en hoe ze die hebben opgelost. Bespreek de verschillen tussen de groepen: confronteer de groepen met elkaars gedachtegang Vraag wat de leerlingen hebben geleerd van de oefening. Verken verbanden met andere contexten: Bedenk een ander voorbeelden van samenhang tussen oorzaken-gevolgen en maatregelen te bedenken. Vervolgopdracht Introduceer de volgende taak: het schrijven van een stukje tekst over de oorzaken, de gevolgen en de maatregelen. Schrijf een opstel waarin je uitlegt wat de oorzaken en de gevolgen van de grote Kanto-aardbeving zijn geweest en welke maatregelen men inmiddels heeft genomen om zo'n catastrofe te voorkomen. Geef moeizaam schrijvende leerlingen ondersteuning door een meer voorgestructureerde schrijfopdracht te geven. Geef bijvoorbeeld een aantal zinnen die de leerlingen met eigen woorden moeten afmaken, bijvoorbeeld: De aardbeving ontstond doordat .... Door de aardbeving ....... GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 1 De Kanto-aardbeving In Japan vinden per jaar zo'n 5 000 trillingen van de aarde plaats. In Tokio worden er iedere maand drie gevoeld. De meeste aardbevingen leveren weinig schade op, maar soms gaat het fout. Een van de meest catastrofale aardbevingen was de Kanto-aardbeving. Deze vond plaats in Tokio rond 12 uur 's middags, op 1 september 1923. Opdrachten 1 Op het andere werkblad staan twintig feiten over de aardbevingen in Japan. Lees deze feiten aandachtig door. 2 De feiten kun je in drie groepen: oorzaken, gevolgen en maatregelen. Verdeel de feiten over de drie groepen. Klasse 1: Oorzaken Klasse 2: Gevolgen Klasse 3: Maatregelen Feiten Nummers: Feiten Nummers: Feiten Nummers: 3a Met de gegeven informatie kun je antwoord geven op de volgende vragen: Geef kort de oorzaken van de aardbeving aan. 3b Verklaar waarom de gevolgen van de aardbeving zo erg waren. 3c Welke strategieën pasten de mensen daarna toe om levens te redden. Welke strategie denk jij dat de meeste leven redt? GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 2 De Kanto aardbeving Aardbevingen in Japan- feiten 1 Moderne wolkenkrabbers worden nu gebouwd met behulp van stalen frames, die kunnen schommelen tijdens een aardbeving. 2 De haven werd overstroomd door een Tsunami (een vloedgolf, die veroorzaakt werd door de aardbeving). 3 De stad heeft een aardbevingenrampenplan samengesteld in 1983. Dit kostte veel geld. 4 Veel mensen werden gedood toen hun voeten vast kwamen te zitten in de smeltende asfalt. 5 Veel huishoudens hebben een aardbevinguitrusting: water in flessen, rijst, radio en brandblussers. 6 De mensen worden geadviseerd geen spullen op te bergen op hoge planken. 7 Er ontstond veel vuur, toen ovens explodeerden en gasleidingen braken. Deze branden duurden 2 dagen. 8 Japan ligt op de grens van de Eurazië Plaat en krachten hopen er zich op. 9 Op een oude luchthaven is een reddings- en crisiscentrum opgericht. 10 De autoriteiten van de stad hebben 543 ha. woningen versterkt en brandveilig gemaakt. 11 De autoriteiten van de stad hebben de mensen beloofd enkele uren vóór een grote aardbeving te waarschuwen. 12 Gebouwen hebben binnen- en buitenmuren om ze te versterken. 13 100.000 mensen werden gedood in Tokio en 40.000 in Yokohama. 14 Veel moderne gebouwen hebben schok-absorbeerders ingebouwd, 15 In elk district zijn watertanks en generatoren geplaatst voor noodgevallen. 16 700.000 Huizen en 9.000 fabrieken werden vernield. Branden vernielden 66% van de stad. 17 De Pacifische Plaat en de Filippijnen Plaat liggen onder de Eurazië Plaat. 18 De huizen waren van hout en vatten snel vlam. Er was weinig ruimte tussen de huizen, dus het vuur verspreidde zich snel. 19 Elke eerste september is in Japan "Rampendag". Dan worden aardbeving-oefeningen gedaan. 20 Het epicentrum lag 80 km ten zuiden van Tokio. Het duurde 44 seconden voor de bevingen Tokio bereikten. GEOGRAFIE November 2001 Opdracht 3 Maatregelen tegen voetpaderosie Docentenhandleiding Context Classificatie is één van de meest fundamentele cognitieve vaardigheden. In het dagelijks leven kan iedereen classificeren, maar wanneer het om complexe vakmatige inhouden gaat wordt het moeilijker. Leren denken in begrippen en concepten is een belangrijke metacognitieve vaardigheid. In deze oefening classificeren de leerlingen een aantal maatregelen tot groepen. Zij bepalen zelf op basis van welke criteria zij deze klassen maken. De opdracht is daardoor wat moeilijker dan de classificatie-opdracht over de Kanto-aardbeving. Deze opdracht is onder begeleiding van David Leat uitgevoerd door aardrijkskundedocenten van de verschillende lerarenopleidingen tijdens een workshop in Nijmegen in mei 2001. Voorbereiding Bedenk hoeveel groepen van twee tot vier leerlingen u wilt maken. De samenstelling van de groepjes is belangrijk: probeer ervoor te zorgen dat in elke groep leerlingen van verschillend niveau zitten. Kopieer het vel met gegevens in voldoende aantallen: één vel voor elke groep. Gebruik eventueel voor elke groep een andere kleur papier. Knip de strookjes met gegevens uit. Doe de strookjes enveloppen, zodat elke groep een volledige set gegevens krijgt. Richt de klas zo in dat de groepjes leerlingen daadwerkelijk kunnen overleggen. Introductie Begin met een inleidende oefening die duidelijk maakt wat classificeren is. Vraag bijvoorbeeld om objecten te classificeren onder de kopjes: dier, planten, mineralen, steden, landen, continenten etc. Instructie Deel na de inleiding de enveloppen uit. Elk groepje ontvangt een envelop. Laat de uitspraken in volgorde neerleggen om te controleren of iedereen alle uitspraken heeft. Geef uitleg bij moeilijke woorden en/of geef gelegenheid om een verduidelijkende vraag te stellen. Deel (eventueel) een classificatieschema uit zodat leerlingen precies weten wat ze moeten doen: maatregelen sorteren in drie tot zes groepjes en elk groepje een kopje geven. Geef suggesties voor mogelijke koppen ( bijvoorbeeld: oorzaken, activiteiten, effecten en problemen). Voor goede presteerders kan de opdracht moeilijk gemaakt worden door de suggesties voor mogelijke klassen weg te laten. Voor slechte presteerder kan een werkblad worden gemaakt waarop de kopjes al staan vermeld en waar de nummers van teksten op kunnen worden ingevuld. Bespreek zonodig wat de kopjes betekenen. Benadruk het belang van overleg. Elk partner van het duo moet de gemaakte keuze kunnen uitleggen. Geef aan hoeveel tijd de leerling voor de opdracht krijgen. Aan het werk De leerlingen ordenen de teksten. Zij overleggen en schuiven met de strookjes. De leerkracht observeert. Loop een rondje langs de groepen om te controleren of iedereen de opdracht begrepen heeft. Loop na enige tijd nog eens door de klas om te zien welke ordeningen er worden gemaakt en hoe het overleg verloopt. GEOGRAFIE November 2001 Nabespreking Als het sorteren klaar is, laat dan enkele groepjes vertellen hoe ze de uitspraken hebben geordend en welke maatregelen meer of juist minder effectief zijn. Laat daarbij de nummers van de uitspraken noemen. Bespreek hoe ze de maatregelen beoordeeld hebben op effectiviteit. Bespreek de verschillen tussen de groepen: confronteer de groepen met elkaars gedachtegang Vraag na hoe de leerlingen de taak hebben uitgevoerd, wat de oorzaak was van ontstane meningsverschillen en hoe ze die hebben opgelost. Vraag wat de leerlingen hebben geleerd van de oefening. Verken verbanden met andere contexten: waar kun je dit nog meer gebruiken? Vervolgopdracht Introduceer de volgende taak: het schrijven van een stukje over het ontstaan en tegengaan van voetpaderosie, waarbij je aandacht besteedt aan de aard van het probleem, de oorzaken, achtergronden en maatregelen. Geef moeizaam schrijvende leerlingen ondersteuning door bijvoorbeeld voor elke alinea al een beginzin of een tussenkopje te geven. (Gebruik de kopjes die al eerder aan de orde zijn geweest.) Toepassing van kennis Introduceer de opdracht over verkeersproblemen in de stad. Geef leerlingen de tijd om mogelijke maatregelen te bedenken. Inventariseer en bespreek de verschillende suggesties. N.B. Door het uitvoeren van deze aanvullende opdracht merken de leerlingen dat ze de kennis die ze zelf hebben geconstrueerd naar aanleiding van het onderwerp voetpaderosie ook bij een ander onderwerp kunnen gebruiken. Ze ontdekken zelf wat het belang is van conceptueel denken en wat 'transfer' van kennis is. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 1 Het tegengaan van voetpaderosie Instructie 1 Orden de tekstsnippers in 3 tot 6 groepen die te maken hebben met verschillende manieren om het probleem van erosie op voetpaden in het nationaal park op te lossen. 2 Als je dat hebt, bedenk dan een kopje voor elke groep en schrijf die ook op een stukje papier. 3 Bedenk voor elke soort maatregel een reden waarom die mogelijk niet werkt in deze vorm. Bijvoorbeeld: niet effectief, weerstand van publiek, veroorzaakt andere nadelige effecten. Werkblad 2 Het tegengaan van voetpaderosie Verkeersprobleem De meeste Nederlandse steden kennen een serieus verkeersprobleem. Net als in het nationaal Park zijn er teveel mensen die de beperkte ruimte willen gebruiken en dat leidt tot negatieve effecten. De kosten van ongecontroleerd verkeersaanbod kan men meten in verlies aan werktijd, gemiste vergaderingen, toegenomen stress, hoger risico op verkeersongelukken, afname van investering in en rentabiliteit van openbaar vervoer, verslechtering van milieu, meer astma en andere ademhalingsziekten. Jouw taak Gebruik dezelfde kopjes als in de activiteit over voetpaderosie en voorspel wat men zou kunnen doen om het verkeersprobleem in Nederlandse steden aan te pakken. Denkhulp Stel dat je iets wilt bedenken voor 'gebruik van andere paden bevorderen', wat is dan 'een pad' in een stad? Denk ook aan de 5 W's: - Wie kan andere vormen van vervoer gebruiken? - Welke andere vormen van vervoer zijn er? - Waar zijn kan dit vervoer plaats vinden? - Wanneer is dit vervoersmiddel het meest in trek? - Waarom zouden mensen dat vervoersmiddel gaan gebruiken? GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 3 Het tegengaan van voetpaderosie 1 Plaats stenen traptreden op de steilste delen van het pad. 9 Maak het parkeerterrein kleiner. 2 Leg andere parkeerplaatsen aan, bij andere voetpaden. 10 Stop de advertentiecampagne voor het Nationaal Park. 3 Verwijder de picknicktafels, afvalbakken, informatiepanelen en de bewegwijzering vanaf de parkeerplaats. 11 Ontwikkel de plaatselijke boerderij tot een attractiepunt met een bezichtiging, een wandelroute, een winkel, een melkkamer en een uitzichtpunt. 4 Ontwikkel een landschapspark juist buiten het Nationaal Park. 12 Plant nieuwe grassoorten die beter bestand zijn tegen betreding. 5 Sluit alle wegen naar het Nationaal 13 Park af voor auto's. Laat alleen bussen en fietsen toe. Leg het probleem uit in een advertentiecampagne in de krant. 6 Verhoog het parkeergeld van fl.1- tot fl. 5,-. 14 Sluit het pad af zodat de vegetatie zich kan herstellen. 7 Egaliseer het voetpad en voorzie het van een betonnen of asfalt toplaag. 15 Plaats borden met het verzoek niet op de paden te lopen. 8 Leg nieuwe wegen aan naar het Nationaal Park. 16 Verwijder alle schapen uit het Nationaal Park. GEOGRAFIE November 2001 Opdracht 4 Migratie naar de Verenigde Staten Docentenhandleiding Context Deze opdracht over migratie gaat in op de maatschappelijke en persoonlijke achtergronden van waaruit mensen beslissingen nemen. De leerlingen ervaren dat de criteria die zij gebruiken voortkomen uit het beeld dat zij hebben van de situatie. Dat biedt de mogelijkheid om in te gaan op de vraag in welke mate die voorkennis juist en volledig is. De opdracht past binnen de leerstof binnen de Tweede Fase-domeinen over migratie, maar kan met enige vereenvoudiging (beperk het aantal variabelen) ook worden gebruikt in lagere klassen. Het is wenselijk, maar niet noodzakelijk, dat de leerlingen al enige kennis hebben van de internationale migratieproblematiek. De opdracht is overgenomen uit Adam Nichols (ed.), More Thinking Through Geography, Chris Kington, 2001, pag 39 t/m 42. Voorbereiding Bedenk hoeveel groepen van drie tot vijf leerlingen u wilt maken. De samenstelling van de groepjes is belangrijk: probeer ervoor te zorgen dat in elke groep leerlingen van verschillend niveau zitten. Kopieer de werkbladen in voldoende aantallen, zodat elke leerling een eigen set werkbladen kan krijgen. Richt de klas zo in dat de groepjes leerlingen daadwerkelijk kunnen overleggen. Zorg ervoor dat elke groep tenminste één atlas ter beschikking heeft. Introductie Deel werkblad 1, het verhaal van Pedro Morales uit. Laat de leerlingen het verhaal lezen. Ga in een kort klassengesprek in op de achtergronden van de migratie tussen Mexico en de VS. Wat is er al bekend? Wat is in eerdere lessen aan de orde geweest? Hoe past deze les binnen de lessenreeks. Instructie Deel de werkbladen 2 en 3 uit. Op werkblad 2 staan een aantal voorwaarden en aantal mogelijke bestemmingen. Op werkblad 3 staan een aantal zaken die Pedro kan aanschaffen en staat vermeld wat de kosten voor levensonderhoud in de VS zijn Laat de leerlingen de werkbladen. Controleer of leerlingen de informatie begrepen hebben. Wijs op de atlassen. Zeg dat de leerlingen die zonodig kunnen gebruiken. Laat elke groep één vraag stellen ter verduidelijking van de context. Vertel de leerlingen dat elke groep zich moet voorstellen dat zij de familie van Pedro Morales is. De familie (groep) moet beslissen waar Pedro naartoe gaat en wat Pedro voor zijn reis naar Californië moet meenemen. Zij moeten daarbij rekening houden met het beperkte budget (maximaal $40). Als extra moeilijkheid kan worden ingebracht dat de familie ook rekening moet houden met het gewicht en de hanteerbaarheid van de totale bagage. Benadruk dat de leerlingen moeten opschrijven wat hun argumenten voor een bepaald item zijn en dat zij die straks moeten kunnen verdedigen in een gesprek met de andere groepen. Benadruk het belang van overleg: elke leerling moet de keuzes van de groep kunnen verduidelijken. Uitvoering GEOGRAFIE November 2001 De leerlingen maken eerst individueel een afweging. Wat is op het eerste gezicht de beste manier om de grens over te gaan, wat is de beste bestemming en welke spullen moeten in ieder geval worden aangeschaft? Geef daar ca. 5 tot 10 minuten tijd voor. Vervolgens overleggen de leerlingen in hun groepje over de verschillende mogelijkheden en argumenten. Geef aan hoeveel tijd de leerlingen hiervoor hebben. Laat afspreken wie het gesprek leidt, wie notuleert en wie de tijd bewaakt. De leerkracht observeert. Loop een rondje langs de groepen om te controleren of iedereen de opdracht begrepen heeft. Loop na enige tijd nog eens door de klas om te zien welke ordeningen er worden gemaakt en hoe het overleg verloopt. Noteer interessante gesprekspunten. Vraag zo nu dan naar de achtergronden voor een bepaalde keuze en moedig de leerlingen aan om hun keuze zo goed mogelijk te beargumenteren. Nabespreking Laat enkele groepjes vertellen wat zij gekozen hebben. Vraag naar specifieke voorwerpen. Zoek naar verschillen en overeenkomsten tussen de groepen. Vraag naar de argumenten achter de keuze voor het wel of niet meenemen van bepaalde voorwerpen. Gebruik de tijdens de observatie genoteerde citaten. Laat de andere groepen reageren op de ingebrachte argumentatie. Wat is goed? Zijn er alternatieven en betere argumenten? Vraag wat de leerlingen hebben geleerd van de oefening. Verken verbanden met andere contexten: waar kun je dit nog meer gebruiken? Vervolgopdracht Geef de leerling als huiswerk de opdracht om een verslag over deze les te schrijven. Bespreek samen met de klas wat de structuur van het verslag moet zijn. Bijvoorbeeld dat er een inleidende alinea moet zijn en aan het eind moet worden samengevat waarom juist deze combinatie van spullen het meest nuttig is. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 1 Migratie naar de Verenigde staten Het verhaal van Pedro Morales Als de Mexicaanse migranten aankwamen in de Verenigde Staten gingen zij meestal bij vrienden of bekenden in huis wonen. Iedereen kon de eerste paar dagen rekenen op een dak boven zijn hoofd en op een maaltijd. Maar na enige tijd moesten de nieuwkomers voor zichzelf gaan zorgen. Ze kwamen uit de steden aan de zuidkant van de grens, waren op zoek naar werk en hadden niets anders bij zich dan hun naam, de kleren aan hun lijf, een bundeltje spullen op de schouder maar bovenal de wil om vooruit te komen in dit 'Beloofde land'. Het land waarvan werd gezegd dat het geld er in de bomen groeide. Het land waar een slimme man onvoorstelbaar rijk kon worden, met een eigen Cadillac en een blonde meid aan zijn arm. Wat hen echter nooit werd gezegd, was dat tegenover iedere succesvolle migrant honderd mislukkingen stonden. Vijftig kwamen niet verder dan de goot en het trottoir, de andere vijftig gingen ontgoocheld terug naar huis. De nieuwe migranten hadden geen idee van het harde, eenzame bestaan, ver weg van hun familie. Ze wisten nog niet hoe ze zouden worden uitgebuit door sommige werkgevers, hoe ze zouden worden opgejaagd door de Immigratiedienst, hoeveel moeite het zou kosten om hun familie weer bij elkaar te brengen en hoeveel pijn ze zouden voelen als ze een stervende vriend zouden moeten achterlaten. Maar ook al hadden ze het geweten, ze zouden toch naar het noorden zijn gegaan. Pedro Morales vertelde graag hoeveel keer hij de grens was over gegaan. Soms ging hij zwemmend over de Rio Grande, andere keren klom hij tussen de doorgeknipte draden van het hekwerk op de grens door. Toen Pedro Morales zijn eerste reis naar Californië maakte, hadden de Mexicanen nog het gevoel dat zij naar een gebied gingen dat van hen was afgepakt. Voor hen was stiekem over de grens glippen geen misdaad, maar een avontuur. Pedro Morales maakte zijn eerste reis toen hij twintig jaar was. Hij wilde een beter leven dan zijn grootvader en zijn vader die als arme landarbeiders op de haciënda's van de rijke boeren werkten. Hij besloot om de reis naar het noorden te maken, naar het zuiden van Californië, op zoek naar een baan en meer geld. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 2 Migratie naar de Verenigde staten De opdracht Stel je voor dat jij Pedro Morales bent. Je bent 20 jaar en hebt besloten om naar Californië te emigreren. Je hoopt daar een goed betaalde baan te krijgen. Je hebt met andere Mexicanen gesproken, die eerder naar Californië zijn gereisd. Zij gaven je informatie over vier verschillende banen. Je moet kiezen welke bagage je mee wilt nemen. Je hebt besloten om de dingen die je nodig hebt in Mexico te kopen. In Mexico zijn die spullen goedkoper dan in de VS. Je hebt voor je reis gespaard $40,-- gespaard. Van dat geld moet je de kosten voor onderweg betalen en de benodigde spullen aanschaffen. Wat je nu uitgeeft, heb je niet meer als je op reis bent. Je moet beslissen hoe je Californië probeert binnen te komen, wat je bestemming is en welk werk je gaat doen en wat je mee wilt nemen. Schrijf op waarom je deze keuzes maakt. De grensovergang De grens tussen Mexico en de VS wordt zwaar bewaakt. Er zijn twee mogelijkheden om de grens over te gaan: je kunt de Rio Grande overzwemmen of je kunt de draden in het hek doorknippen. Als je de Rio Grande over zwemt, dan heb je een kans van 1 : 10 dat je gepakt wordt. Als je door het hek kruipt, dan is er een kans van 1:3 dat je gepakt wordt. Als je wordt gepakt door de Immigratiedienst, dan kun je tegen betaling van $20 alsnog worden toegelaten in de VS. Werk 1 Op een boerderij met rundvee De runderen van deze grote ranch lopen meestal buiten. De paarden staan in de stal. Het werk is vooral het verzorgen van het vee: vangen, voeren, stallen schoonmaken, enz. Je verdient er $5 per dag, maar je moet er hard en lang werken. De eigenaar van de boerderij wil hebben dat je een werkvergunning aanvraagt. Dat kost $20, maar je kunt de vergunning kopen nadat je bent begonnen met het werk. De boerderij ligt in de Sacramento Mountains, vlak bij de stad El Paso. In de zomer is het er heet, droog en stoffig. Het is er dan gemiddeld zo'n 28o C en er valt dan geen neerslag. 2 Op een boerderij met fruitteelt en katoenteelt Je moet hier fruit en katoen plukken. Het is hard werken en je maakt lange dagen. Je verdient $2,50 per dag. De boer wil je wel in dienst nemen zonder werkvergunning. De boerderij ligt bij de Colorado-rivier. In de zomer is het er erg warm (30oC), en er valt af en toe wat neerslag. 3 In de fabriek De autofabriek van Ford ligt in de stad San Diego, vlak bij de grens met Mexico. Het loon is $20 per dag en de werkomstandigheden zijn er goed. Je werkt binnen, uit de hete zon. De directie van de fabriek neemt alleen arbeiders aan die al een werkvergunning hebben. 4 In een eetcafé 'Caesar's Place Tacos Bar' neemt Mexicanen in dient voor het bedienen van de tafels en voor achter de bar. Het werk is erg vermoeiend en je moet lang achter elkaar werken. Het loon is $2 per dag, maar de fooien mag je houden. De eigenaar neemt je ook zonder werkvergunning aan. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad 3 Migratie naar de Verenigde staten Prijzen, in US $ Overnachtingskosten, per nacht Slaapzaal (6 mensen op een kamer) Gedeelde kamer (2 personen op de kamer) Eénpersoonskamer 1,00 2,00 4,00 Maaltijden Ontbijt Lunch Avondmaaltijd 0,75 1,00 2,00 Kleding en andere spullen Werkhandschoenen Veiligheidslaarzen Leren cowboylaarzen Mes Waterfles Sokken Pak speelkaarten Ondergoed Nette broek Broek voor zwaar en vuil werk Net overhemd Stevige overhemd om in te werken Dunne trui Boek Sombrero Toiletspullen (tandpasta, zeep, enz) Kookgerei (pannen, borden, bestek) Slaapzak Rozenkrans (om te bidden) Bijbel Tang om draad mee te knippen Lucifers Landkaart Foto van de familie Gitaar 2,00 4,50 5,50 1,00 1,00 0,50 1,00 1,25 3,50 2,00 2,00 1,00 2,00 2,00 3,00 3,00 5,00 5,00 0,50 2,00 2,50 1,00 1,50 ???? 7,50 GEOGRAFIE November 2001 Opdracht 5 De veldfles van Heinrich Docentenhandleiding Context Deze eenvoudige opdracht is bedoeld voor de basisvorming. Deze 'mystery' is een inleiding op de grote kringloop van het water. De oefening kan bijvoorbeeld worden gebruikt na een inleidende les waarin de leerlingen de kleine waterkringloop hebben verkend. De leerlingen krijgen de opdracht om te achterhalen hoe de veldfles van Heinrich uit Ariola (Zwitserland) in Cappelle aan de IJssel terecht is gekomen. Centraal in deze mysterie staat het denken in oorzaak en gevolg. De opdracht is ontworpen door Irene de Bruin en Tineke Brinkhorst, studentes predoctorale lerarenopleiding aardrijkskunde ILS-KUN. Zij hebben de opdracht uitgevoerd in een 2e klas havo. Voorbereiding Bedenk hoeveel groepen van vier (evt. drie) leerlingen u wilt maken. De samenstelling van de groepjes is belangrijk: probeer ervoor te zorgen dat in elke groep leerlingen van verschillend niveau zitten. Kopieer het vel met gegevens in voldoende aantallen: één vel voor elke groep. Gebruik eventueel voor elke groep een andere kleur papier. Knip de strookjes met gegevens los. Doe de strookjes in enveloppen, zodat elke groep een volledige set gegevens krijgt. Schrijf op elke envelop de vraag die moet worden opgelost: 'Hoe komt de veldfles van Heinrich in Capelle terecht?'. Richt de klas zo in dat de groepjes leerlingen daadwerkelijk kunnen overleggen. Introductie Introduceer de activiteit door een klassengesprek over politieseries op de televisie. Bespreek met de leerlingen wat een rechercheur doet. De politieman probeert het raadsel van de misdaad op te lossen door stukjes informatie te combineren en na te gaan welke mogelijke oplossingen er zijn. Om deze opdracht op te lossen moet de leerling op een soortgelijke manier te werk gaan: gegevens combineren, een theorie bedenken, met elkaar bespreken of er ook andere mogelijkheden zijn. Instructie Geef elke groep een envelop. Vertel dat zij samen de vraag die op de envelop staat moeten oplossen. Laat de strookjes uitstallen op tafel en op volgorde leggen Alle groepsleden moeten de strookjes kunnen zien. Controleer of elke groep alle strookjes heeft. Maak duidelijk dat de leerlingen de vraag moeten oplossen met de teksten op de strookjes. Geef daarbij de volgende aandachtspunten: lees alle strookjes aandachtig door; het antwoord op de vraag moet een duidelijke uitleg zijn, waarbij zoveel mogelijk stukjes tekst moeten worden gebruikt; er is meer dan één goede volgorde, groepering of antwoord; denk ook aan alles wat je al eerder hebt geleerd over rivieren, bergen, enz. Vertel de leerlingen dat zij de strookjes moeten ordenen: 'maak groepjes van bij elkaar horende stukjes tekst'. Benadruk dat zij moeten overleggen over de indeling. GEOGRAFIE November 2001 Vertel dat de leerlingen moeten proberen duidelijk te maken wat de verschillende groepen strookjes met elkaar te maken hebben. Dat is de sleutel tot het complete antwoord. Uitvoering De leerlingen ordenen de teksten. Zij overleggen en schuiven met de strookjes en proberen tot een antwoord op de hoofdvraag te komen. De leerkracht observeert. Loop een rondje langs de groepen om te controleren of iedereen de opdracht begrepen heeft. Loop na enige tijd nog eens door de klas om te zien welke ordeningen er worden gemaakt en hoe het overleg verloopt. (Zie voor aandachtspunten voor de observatie: "Mysteries maken zichtbaar hoe leerlingen leren", in Geografie Educatief, 2001, nr. 2) Nabespreking Laat enkele groepjes vertellen wat er volgens hen is gebeurd en wat daarvan de oorzaken en de gevolgen zijn. Bespreek de verschillen tussen de groepen: confronteer de groepen met elkaars gedachtegang. Vraag voortdurend naar de achterliggende oorzaken, zodat er steeds meer elementen in de verklaring worden betrokken. Het gaat niet alleen om het verhaal van Heinrich, maar ook over de grootte van het stroomgebied van de Rijn en de werking van de waterkringloop. Vraag na hoe de leerlingen de taak hebben uitgevoerd, wat de oorzaak was van ontstane meningsverschillen en hoe ze die hebben opgelost. Vraag wat de leerlingen hebben geleerd van de oefening. Verken verbanden met andere contexten: waar kun je dit nog meer gebruiken? Vervolg Geef de leerlingen de opdracht om het antwoord op de hoofdvraag uit te werken in een opstel. Geef minder goede schrijvers steun door bijvoorbeeld alvast de eerste zin van een alinea al te geven. GEOGRAFIE November 2001 Werkblad De veldfles van Heinrich 1 De Rijn ontspringt in de Alpen als een gletsjerrivier. 2 Frieda Fritz stuurt de buurjongens er op uit om Heinrich te zoeken. 3 Frieda Fritz, de moeder van Heinrich woont in Disentis / Mustér 4 Gletsjers nemen allerlei materiaal mee dat in het ijs terechtkomt 5 De Sint Gotthard is 3000 meter hoog. 6 De lucht betrekt. Donkere wolken pakken zich samen. 7 Gletsjers zijn een onderdeel van de lange kringloop van het water. 8 Hoe groter de stroomsnelheid hoe zwaarder de voorwerpen die de rivier kan meesleuren. 9 Heinrich besluit over de gletsjer van de Sint Gotthard te lopen. 10 Een hooggebergte is een gebergte hoger dan 1500 meter 11 In het voorjaar smelt de sneeuw op de bergen. Kabbelende berg beekjes worden woeste rivieren. 12 Op 2 april 1862 gaat Heinrich Fritz een bezoek brengen aan zijn moeder. 13 Hans Boeke woont in Amerstol aan de Lek. 14 De Rijn splitst zich in Nederland in Waal, IJssel en Benederrijn die verderop Lek heet. 15 In een gletsjer zitten diepe spleten. In de winter zijn de gletsjerspleten bedekt met sneeuw. 16 Heinrich heeft boterhammen en warme chocolademelk bij zich. 17 Heinrich Fritz woont in Airolo. 18 Gletsjers zijn ijsmassa’s die langs de hellingen van bergen naar beneden schuiven. 19 Als Hans Boeke langs de Lek loopt vindt hij een veldfles met de letters H.F. 20 Waar de gletsjer smelt ontstaat een gletsjerrivier 21 De temperatuur daalt 0,6oC per 100 meter stijging. 22 Heinrich valt in een gletsjerspleet. GEOGRAFIE November 2001