V - Plantyn

advertisement
Downloaden van www.knooppunt.net
(na registratie, gebruik de code in deze
handleiding)
Jaarplan AARDRIJKSKUNDE
2de leerjaar, 1ste graad
Inhoud:
Blz. 2: Jaarplan
Blz. 5: Vakgebonden eindtermen aardrijkskunde (ET)
Blz. 7: Vakoverschrijdende eindtermen (VOET)
1
Leerplan : Aardrijkskunde 2010/008
Studierichting : ………
Leerjaar : graad… , klas(sen) …..
December
November
Oktober
September
Periode
Leerplandoelstellingen
Schooljaar : 20… - 20…
1 u./week
Eindtermen
(*= attitude)
VOET
(context/nummer)
Leerinhouden (Meridiaan 2A)
1 Het natuurlandschap
1.1 De landschappelijke kenmerken
1.2 Het natuurlandschap op aarde
1.3 Factoren die natuurlandschappen beïnvloeden
1.4 Het natuurlandschap in België
1.4 Het natuurlandschap in België
1.5 De functie van het natuurlandschap
1.6 Natuurreservaten in België
1.7 Natuurreservaten in de Verenigde Staten OF
1.8 Natuurparken in Zuid-Afrika OF 1.9 Het bedreigde Amazonewoud
1
52, 54, 56
2
55, 56
3
54, 55, 56
4
54, 55, 56
1
53, 57, 58
2
59
3
59, 61
4
62
2
62, 63, 64
3
60
2.2 Functies en belang van het landelijk landschap
3 Landbouwlandschappen
3.1 Landbouwtypes
3.2 Landbouw, milieu en open ruimte
3.3 Belgische landbouwgebieden
4 Landelijk landschap eigen regio
4
62, 63, 64
5 Landbouw in de Condroz
1
62, 63, 64
5 Landbouw in de Condroz
School:
Leerkracht :
Vak : AARDRIJKSKUNDE
4/4, 4/5, 4/6, 5/12
1.10 Het belang van het natuurlandschap
2 Het landelijk landschap
2.1 Landschappelijke kenmerken
2
Examens
3
Examens
4, 21, 22, 23*
4/5
2
Klassen (X= behandeld)
Periode
Leerplandoelstellingen
1
65, 66
Januari
2
3
67, 68, 69, 70
4
Februari
1
68, 71
2
72, 73, 74
3
1
Maart
75
2
3
76
4
Eindtermen
VOET
(context/nummer)
Leerinhouden (Meridiaan 2A)
6 Het industrielandschap
6.1 Landschappelijke kenmerken
6.2 Wat is industrie?
6.3 Wat is basisindustrie?
6.4 Wat is verwerkende industrie?
6.5 Industrieterreinen
6.6 Industrietakken
7 Wat heeft de industrie nodig?
7.1 Vestigingsfactoren
7.2 Open ruimte
7.3 Transportmiddelen en verkeerswegen
7.4 Grondstoffen en energiebronnen
7.5 Arbeidskrachten en verbruikers
7.6 Kapitaal
7.7 Vestigingsfactoren werken samen
7.8 Milieuproblemen
8 Industrie in eigen regio
9 Industrie in België
10 Het verkeer in het landschap
10.1 Verkeer en vervoer
10.2 Verkeerswegen en vervoermiddelen
10.3 De invloed van het verkeer op het landschap
10.3 De invloed van het verkeer op het landschap (vervolg)
10.4 Het verkeer in je eigen omgeving
11 Het verkeer in België en de rest van de wereld
11.1 De grote Belgische verkeersassen
(opdrachten 11.1 en 11.2 facultatief)
11.2 Het verkeer in Europa
11.3 Het verkeer in de wereld
12 Het havenlandschap
12.1 Landschappelijke kenmerken
12.2 De haven van Antwerpen
12.3 De groei van de Antwerpse haven
12.4 De troeven van de Antwerpse haven
3
2, 4, 24, 25, 36*
1/15, 6/5
4, 29, 30, 31, 32,
33*
1/13, 1/14, 1/15,
4/2, 4/3, 4/5
Klassen (X= behandeld)
Periode
Leerplandoelstellingen
April
1
78, 79
2
3+4
79, 80
81, 82, 83
16 Toerisme, landschap, milieu, economie
Mei
2
3
4
Juni
1
13 Recreatie en toerisme
13.1 Vormen van recreatie
13.2 Vormen van toerisme
13.3 De toeristische ruimte
13.4 Toerisme en recreatie in eigen omgeving
Paasvakantie
14 Toeristische regio’s in België
14.1 Het toerisme bloeit
14.2 De vakantiebestemming
14.3 Toerisme eigen regio en het Vlaams Gewest
14.4 Toeristisch recreatieve regio’s Belgie OF
15 Toerisme Middellandse-Zeekusten
1
84, 85, 86, 87
Eindtermen
VOET
(context/nummer)
Leerinhouden (Meridiaan 2A)
4, 34, 35, 36*
4/3, 4/4, 4/5, 4/6
17 Synthese van eigen omgeving
4, 28*, 37, 38
17 Synthese van eigen omgeving
2+3
Examens
4
Eindejaarsactiviteiten (deliberaties enz.)
4
Klassen (X= behandeld)
Vakgebonden eindtermen aardrijkskunde (ET)
De leerlingen kunnen
1 Landschap en kaart
1
2
3
4
5*
een reëel landschap en beelden ervan met elementaire geografische termen beschrijven en
deze op een overeenstemmende kaart aanwijzen.
kaarten en plattegronden lezen door gebruik te maken van legende, schaal en oriëntatie.
een kaart en een aardrijkskundig element in een atlas vinden en lokaliseren aan de hand van de
inhoudstafel en het namenregister.
op werkkaarten van Vlaanderen of België en van andere bestudeerde gebieden diverse
landschapscomponenten benoemen, zijnde reliëfgebieden, rivieren, landbouwgebieden,
industriegebieden, agglomeraties en steden, zeehavens, transportassen, toeristische streken en
toeristische centra.
leren spontaan de passende kaart raadplegen.
2 Bevolking en multiculturele samenleving
6
7
8*
elementaire begrippen aangaande de bevolking, inclusief culturele aspecten, verwoorden en
desbetreffende bevolkingsgegevens aflezen van kaarten en grafieken.
elementen van andere culturen in de eigen omgeving beschrijven.
De leerlingen
leren respect opbrengen voor de eigenheid en de specifieke leefwijze van mensen uit andere
culturen, ook in onze multiculturele samenleving.
3 Het natuurlijk milieu
9
10
11
12
13
14
15
16*
17
18
19
20
3.1 Bodem en ondergrond
enkele gesteenten op monsters benoemen op basis van proefondervindelijke waarnemingen.
bodem en ondergrond in een ontsluiting of op een afbeelding onderscheiden.
in de eigen omgeving bouwmaterialen in verband brengen met gesteenten of de verwerking
ervan.
3.2 Reliëf
in een landschap en op beeld de belangrijkste elementen van het reliëf aanwijzen alsook
reliëfvormen herkennen en benoemen.
in een landschap en op beeld de werking van stromend water verwoorden.
op kaarten hoogten en hoogtezones aflezen aan de hand van hoogtepunten, hoogtelijnen en
kleuren.
de vervuilingsgraad van enkele Belgische rivieren van een kaart aflezen en de belangrijkste
oorzaken ervan opnoemen.
leren respect opbrengen voor de waarde van zuiver water.
3.3 Weer en klimaat
de overeenkomsten en verschillen tussen weer en klimaat verwoorden.
voor enkele factoren uitleggen hoe ze weer en klimaat beïnvloeden.
met voorbeelden illustreren dat weer en klimaat de plantengroei en de activiteiten van dier en
mens beïnvloeden.
gegevens over weer en klimaat van een gebied uit cijfers, grafische voorstellingen en kaarten
aflezen.
5
4 De mens en het landschap
21
22
23*
24
25
26
27
28*
29
30
31
32
33*
34
35
36*
4.1 Het landelijk landschap
een landelijk landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige
observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een landelijk landschap elders.
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met landbouwactiviteiten.
De leerlingen
leren open ruimten als waardevol, duurzaam, maatschappelijk bezit waarderen.
4.2 Het industrielandschap
een industrielandschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige
observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een industrielandschap elders.
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met industriële activiteiten.
4.3 Het stedelijk landschap
een stedelijk landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en eenvoudige
observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een stedelijk landschap elders.
milieueffecten en samenlevingsaspecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden
met het stedelijk landschap.
leren aandacht hebben voor en dragen bij tot de leefkwaliteit van de eigen omgeving.
4.4 Het verkeer in het landschap
de landschappelijke invloed van het verkeer beschrijven.
een havenlandschap herkennen en beschrijven naar uitzicht en functies.
voor de eigen omgeving de drukke verkeersknooppunten aanbrengen op kaart of stadsplan.
milieueffecten opnoemen die in verband kunnen gebracht worden met het verkeer.
De leerlingen
ontwikkelen een kritische houding tegenover de verkeerssituatie in de eigen omgeving.
4.5 Het toeristische en recreatieve landschap
een toeristisch en recreatief landschap herkennen, beschrijven naar uitzicht en functies en
eenvoudige observeerbare kenmerken ervan vergelijken met een toeristisch landschap elders.
effecten van toerisme en recreatie op het landschap en de economie verwoorden.
De leerlingen
leren als toerist en recreant respect opbrengen voor het milieu, het patrimonium en de
bewoners.
5 De eigen leefruimte
37
38
de eigen leefruimte herkennen als een gedifferentieerd geheel van landschappen.
de eigen leefruimte in een regionaal kader plaatsen en daarvan enkele hoofdkenmerken
verwoorden
6
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET)
Context 1: Lichamelijke gezondheid en veiligheid
De leerlingen
1
verzorgen en gedragen zich hygiënisch;
2
leren het eigen lichaam kennen en reageren adequaat op lichaamssignalen;
3
vinden evenwicht tussen werk, ontspanning, rust en beweging;
4
nemen een ergonomische en gevarieerde sta-, zit-, werk- en tilhouding aan;
5
maken gezonde keuzes in hun dagelijkse voeding;
6
hanteren richtlijnen voor het hygiënisch omgaan met voeding;
7
nemen dagelijks tijd voor lichaamsbeweging;
8
schatten de risico’s en gevolgen in bij het gebruik van genotsmiddelen en medicijnen en
reageren assertief in aanbodsituaties;
9
nemen voorzorgsmaatregelen tegen risicovol lichamelijk contact;
10
participeren aan gezondheids- en veiligheidsbeleid op school;
11
passen veiligheidsvoorschriften toe en nemen voorzorgen voor een veilige leef- en
werkomgeving;
12
roepen hulp in en dienen eerste hulp en cpr toe;
13
passen het verkeersreglement toe;
14
gebruiken eigen en openbaar vervoer op een veilige manier;
15
beseffen dat maatschappelijke fenomenen een impact hebben op veiligheid en gezondheid
Context 2: Mentale gezondheid
De leerlingen
1
gaan adequaat om met taakbelasting en met stressvolle situaties;
2
gaan gepast om met vreugde, verdriet, angst, boosheid, verlies en rouw;
3
erkennen probleemsituaties en vragen, accepteren en bieden hulp;
4
aanvaarden en verwerken hun seksuele ontwikkeling en veranderingen in de puberteit;
5
kunnen zich uiten over en gaan respectvol om met vriendschap, verliefdheid, seksuele identiteit
en geaardheid, seksuele gevoelens en gedrag;
6
stellen zich weerbaar op;
7
gebruiken beeld, muziek, beweging, drama of media om zichzelf uit te drukken;
8
herkennen de impact van cultuur- en kunstbeleving op het eigen gevoelsleven en gedrag en dat
van anderen.
Context 3: Sociorelationele ontwikkeling
De leerlingen
1
kunnen een relatie opbouwen, onderhouden en beëindigen;
2
erkennen het bestaan van gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken
en regels in relaties;
3
accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid binnen een relatie;
4
kunnen ongelijk toegeven en zich verontschuldigen;
5
handelen discreet in situaties die dat vereisen;
6
doorprikken vooroordelen, stereotypering, ongepaste beïnvloeding en machtsmisbruik;
7
bespreken opvattingen over medische, psychische en sociale aspecten van
samenlevingsvormen, veilig vrijen, gezinsplanning, zwangerschap en zwangerschapsafbreking;
8
uiten onbevangen en constructief hun wensen en gevoelens binnen relaties en stellen en
aanvaarden hierin grenzen;
9
zoeken naar constructieve oplossingen voor conflicten;
10
beargumenteren, in dialoog met anderen, de dynamiek in hun voorkeur voor bepaalde cultuuren kunstuitingen;
11
gebruiken cultuur- en kunstuitingen om begrip op te brengen voor de leefwereld van anderen.
7
Context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling
De leerlingen
1
participeren aan milieubeleid en -zorg op school;
2
herkennen in duurzaamheidsvraagstukken de verwevenheid tussen economische, sociale en
ecologische aspecten en herkennen de invloed van techniek en beleid;
3
zoeken naar mogelijkheden om zelf duurzaam gebruik te maken van ruimte, grondstoffen,
goederen, energie en vervoermiddelen;
4
zoeken naar duurzame oplossingen om de lokale en globale leefomgeving te beïnvloeden en te
verbeteren;
5
tonen interesse en uiten hun appreciatie voor de natuur, het landschap en het cultureel erfgoed;
6
voelen de waarde aan van natuurbeleving en het genieten van de natuur.
Context 5: Politiek-juridische samenleving
De leerlingen
1
geven aan hoe zij kunnen deelnemen aan besluitvorming in en opbouw van de samenleving;
2
passen inspraak, participatie en besluitvorming toe in reële schoolse situaties;
3
tonen het belang en dynamisch karakter aan van mensen- en kinderrechten;
4
zetten zich actief en opbouwend in voor de eigen rechten en die van anderen;
5
tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en
plichten die gelden voor burgers, organisaties en overheid;
6
erkennen de rol van controle en evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
macht in ons democratisch bestel;
7
illustreren de rol van de media en organisaties in het functioneren van ons democratisch bestel;
8
onderscheiden de hoofdzaken van de federale Belgische staatsstructuur;
9
toetsen het samenleven in ons democratisch bestel aan het samenleven onder andere
regeringsvormen;
10
illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met
ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen;
11
kunnen van Europese samenwerking, van het beleid en de instellingen van de Europese Unie
de betekenis voor de eigen leefwereld toelichten;
12
tonen het belang aan van internationale organisaties en instellingen;
13
geven voorbeelden die duidelijk maken hoe de mondialisering voordelen, problemen en
conflicten inhoudt.
Context 6: Socio-economische samenleving
De leerlingen
1
leggen met voorbeelden uit hoe welvaart wordt gecreëerd en hoe een overheid inkomsten
verwerft en aanwendt;
2
toetsen de eigen opvatting aan de verschillende opvattingen over welzijn en verdeling van welvaart;
3
zetten zich in voor de verbetering van het welzijn en de welvaart in de wereld;
4
hebben bij het kopen van goederen en het gebruiken van diensten zowel oog voor prijs-kwaliteit
en duurzame ontwikkeling als voor de rechten van de consument
5
geven voorbeelden van het veranderlijke karakter van arbeid en economische activiteiten;
6
geven voorbeelden van factoren die de waardering van goederen en diensten beïnvloeden;
7
kunnen het eigen budget en de persoonlijke administratie beheren;
8
geven kenmerken, mogelijke oorzaken en gevolgen van armoede aan;
9
lichten de rol toe van ondernemingen, werkgevers- en werknemersorganisaties in een nationale
en internationale context.
Context 7: Socioculturele samenleving
De leerlingen
1
beschrijven de dynamiek in leef- en omgangsgewoonten, opinies, waarden en normen in eigen
en andere sociale en culturele groepen;
2
gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen;
3
illustreren het belang van sociale samenhang en solidariteit;
4
trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en
xenofobie;
5
geven voorbeelden van de potentieel constructieve en destructieve rol van conflicten;
6
gaan actief om met de cultuur en kunst die hen omringen;
7
illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie,
wetenschappen en levensbeschouwing.
8
Download