Het lichaam als rustpunt en weerstand? Vorige les hadden we ’t vooral over de periode voor het modernisme en het modernisme zelf. Deze les gaan we ons meer richten op pleidooien uit de jaren ’80 en ’90 van de 20e eeuw. Hans Kollhoff, duitse architect, realiseerde enkele belangrijke projecten voor o.a. de wederopbouw van Berlijn, en hij is ervan overtuigd dat gebouwen een relatie aangaan met ons lichaam. Hij zet zich af tegen blob-architectuur, architectuur aan de hand van computerprogramma’s, omdat hij vindt dat die niet waarachtig zijn aan het lichaam. Hij is kritisch aan dat soort tendenzen: “Kan de architectuur zomaar ondergebracht worden in de wereld van apparaten, misschien hoort het veel meer thuis in de wereld van de voorwerpen, van de dingen”, waarbij hij met apparaten naar technologie en het taylorisme verwijst en met de voorwerpen/dingen naar objecten met een betekenis. Een wasmachine is een apparaat en dient enkel om te wassen, een ring gekregen van je partner is een voorwerp, het heeft betekenis. Gottfried Semper zag op de wereldtentoonstelling in 1851 (?) een Caraïbische hut, hij zag daarin de basis van architectuur, gekenmerkt door een haard, wanden, grondwerk en dakwerk. Onder die wanden maakt hij het onderscheidt tussen de muur en de wand: de muur is dragend, een wand is scheidend, een bekleding van de structuur. Zo werden in de Caraïbische hut rietmatten gebruikt om privacy te schenken, het gaat om een wand, de bamboepalen dragen. Wanneer Adolf Loos zijn bekledingsprincipe introduceert verwijst hij naar Semper, de bekleding mag niet verward worden met de constructie. De bekleding is een soort huid waardoor de constructie in zekere mate wel doorschemert. Dit vinden we bij zowel Semper als Loos. Ook onze constructie, die van ons lichaam, schijnt door de huid door: de pols, de knie, de elleboog,.., ook bij ons treedt het bekledingsprincipe op. Kollhoff verwees niet enkel naar Semper en naar Loos maar ook naar Heinrich Wölfflin: zijn gebouwen krijgen hun gravitas, hun zwaarte, net door de bekleding met een steenachtig materiaal. Ook Kenneth Frampton doet een duit in het zakje met zijn boek uit 1983, een boek dat nog lange tijd het handboek van dit vak was. Ook hij verwijst naar het idee van het tectonische, het scenografische dan weer (foto’s e.d.) komt bij hem niet aan te pas. Voor hem moet architectuur de zichtbare verbanden van de constructie tonen en het gaat ‘m om de wijze waarop de syntactische vorm van de structuur expliciet bestand is tegen de werking van de zwaartekracht. We kunnen ons de vraag stellen of het niet een al te romantische benadering is, het gebouw als lichaam: het lichaam is onvolmaakt, we dragen blokjes, we raken oud en versleten,… Voor mensen in een rolstoel is de ruimte-ervaring al heel anders. De romantische benadering is ook niet zaligmaken. De Sola-Morales behandelt dit onderwerp ook. We maken allemaal deel uit van de statistiek, van een stroom van cijfers, van een stroom van geld: ons BMI duwt ons in hokjes, we betalen schoonheidsmiddelen, tandartsen, tattoo-artists,… Het lichaam is geen oer-referentie, het is in constante verandering, lichamen moderniseren mee. In de manier waarop we omgaan met ons lichaam zit toch nog steeds de aanwezigheid van een verlangen om samen te vallen met ons lichaam, om aantrekkelijk te zijn,…, het verlangen zit daar in en deze drijft de hele economie van lichaamsverbetering. Het humanisme zette de mens centraal, deze ideeën zijn echter posthumanistisch, de mens draait maar mee in het systeem, wij zijn niet het belangrijkste, wij dragen de sporen van productie wel mee maar we transformeren voortdurend, we circuleren, we transplanteren. Op een bodybuilder’s lichaam zien we de sporen van productie: sporten, inname van middelen ter bevordering van de spiermassa. Het kapitalisme grijpt in op het lichaam. Ook sommige kunstenaars mengen zich hierin, zo wil Heynen ons toch even Cindy Sherman laten zien: ze fotografeert voornamelijk zichzelf, steeds gehuld in een cliché, ze is op allevier de foto’s gewoon zichzelf maar ze wijst ons erop hoe onze maatschappij ons toelaat niet meer samen te vallen met ons lichaam: we zouden haar niet herkennen. Het geldt als kritiek op het alternatieve uitgangspunt dat het lichaam de basis is van alles. Ook fotograaf Umbo behandelt dergelijke thema’s: hij stelt het lichaam voor als montage van allerlei onderdelen die van overal kunnen komen. Hetzelfde geldt voor Raoul Hausmann, ook bij hem is de metafoor van de menselijke machine een belangrijk thema. Het citaat van De Sola-Morales, dat een gids was doorheen het hele lemma, wijst ons erop dat er heel wat verschillende manieren zijn om de relatie lichaam-architectuur te typeren, zo ook binnen de posthumanistische conditie die we zonet behandelden. 4.3 Geheugen Antimonumentalisme van de avant-garde Als uitgangspunt een citaat van Sibyl Moholy-Nagy. Zij definieert een soort basisinzicht: wij kennen de Romeinen, de Grieken, het Oude Egypte als grote culturen omdat wij hun architectuur nog zien en kennen. De Aboriginals en stammen in Centraal-Afrika zijn voor ons geen grote culturen, hun bouwwerken bleven niet over, zij bouwden kleiner in vergankelijke materialen. In het schilderij van Umberto Boccioni zien we een vrouw die buitenkomt en die haast overvallen wordt door de stad, door de bouwwerven, er is een echte architectuurboom aan de gang, ook Paul Citroen, lid van het Bauhaus, maakte hier een kunstwerk over. Antonio Sant’Elia en Marinetti waren twee Italianen, twee beloftevolle jonge architecten binnen het futurisme. Sant’Elia schetste de stad van de toekomst met complexe infrastructuur en gebouwen die naar de hemel wezen. Marinetti was de bezieler van het futurisme, zijn eerste manifest, het eerste manifest van het futurisme, Dood aan het maanlicht, waarin er een soort droombeeld geschetst wordt van met een snelle wagen doorheen de nacht te rijden. Samen met een architect schreef Marinetti het manifest. Hij stelt dat elke generatie haar eigen stad zou moeten opbouwen, elke 15 a 20 jaar moet alle architectuur gesloopt worden. Het pleidooi keert zich tegen monumenten, tegen de architectuur die de stad vormt. Dit heeft een enorme impact. Zo komt dit ook bij Giedion terecht: ook onze huizen moeten veel meer gebruiksdingen worden, niet gewoon gebouwen met een historische continuïteit van generatie op generatie, elke generatie zou haar eigen huis moeten bouwen. Tegenwoordig is dit de standaard maar begin 20e eeuw was dit een radicale reactie: het huis boodt onderdak aan de familie en na het overlijden zou een huis ook nooit verkocht worden, het bleef binnen de familie. Dit vinden we ook bij de dynamische kunstwerken van Theo Van Doesburg en El Lissitzky. Maar ook Gilles Ivain mengt zich in de kwestie met een van de literair mooiste teksten uit DAT is architectuur. We moeten af van de rigiditeit, van de omgangsvormen, van de regels van wat mag en niet mag: we moeten naar spontaniteit en creativiteit. Hij roept dit op in zijn tekst: vervreemding als ideaal, de mens moet dolen en daar zijn vrede in vinden. Dit keert ook terug in het New Babylon van Constant. Ook bij Peter Cook zit deze gedachtegang, veel meer vanuit het industriële bekeken. Met zijn groep Archigram gaf hij in de jaren ’60 een aantal tijdschriften uit gelayout zoals Amerikaanse comics. Hij streeft een wegwerparchitectuur na. Voor auto’s vinden we ’t normaal dat ze na 4 jaar verouderd zijn terwijl dat niet het geval is voor een keuken: waarom schakelen we ook in de architectuur niet regelmatig over op nieuwere versies? De architectuur moet snel veranderen, we moeten niet leven in een cultuur/architectuur die historisch bepaald is. Avant-garde op zich is een term die verwijst naar de voorhoede van het leger, zij die het terrein gaan verkennen. Zij verkennen de toekomst en zijn gericht op vernieuwing en veranderlijkheid, en in die zin zit dat in de aard van het beestje dat men het monumentale gaat afwijzen. Het monumentale wordt geassocieerd met een versteend levenskader. We zagen al eerder in het lemma over het lichaam dat ook Bataille monumenten afwees. De avant-garde ziet die monumentaliteit ook terugkeren bij het fascisme en het stalinisme: de avant-garde zet zich daartegen af, tegen monumenten, tegen macht. Maar misschien, stellen ze, is er toch ergens een soort monumentaliteit nodig, misschien moeten we verstarring, verstening en monumentaliteit als uitdrukking van macht tegengaan maar is er wel plaats voor een alternatieve soort monumentaliteit. Dit alternatief zien ze in organische architectuur, ze gaan op zoek naar architectuur voor de mens, vormgegeven naar de menselijke maat, en tegelijkertijd naar een antithese van de monumentale architectuur die de mythen van de staat dient. Voor Bruno Zevi was de architectuur van Frank Lloyd Wright het toppunt van de organische architectuur. Een andere invulling van monumentaliteit *5 min niet goed opgelet* Ook bij Giedion zien we een ommekeer, na de jaren ’30, belangrijke jaren voor de architecten (met de opkomst van fascisme en nazisme, we zien hoe een enorme aantrekkingskracht die stromen hebben op de mensen met hun macht en monumentaliteit), men begint zich aan de kant van de modernisten en de avant-gardisten af te vragen of we toch niet te snel het kind met het badwater moeten weggieten: hij insisteert enorm op vernieuwing, vooruitgang, wisseling, kortom de traditie van het nieuwe in zijn boek uit 1928-1929. Daarentegen in zijn werk uit 1941 verwijst hij naar de nieuwe traditie: we moeten vormgeven aan iets nieuws. De uitdrukkingen ‘traditie van het nieuwe’ en ‘de nieuwe traditie’ lijken op mekaar maar de gedachtegang erachter is heel verschillend. Dit uit zich ook in de grote voorbeelden die hij gebruikt, de Pont Transbordeur is een soort vaste veerpont, de brug hangt in de lucht en een veerplatform beweegt van de ene kant naar de andere, opgehangen aan de brug in de lucht. Het veerplatform blijft bewegen, anders heeft het geen betekenis, het creëert een dynamische omgeving. In 1941 daarentegen zoekt hij het in een ‘echt gebouw’, hij alludeert ook hier op dynamiek maar op een andere manier. De aanwezigheid is hier veel eigenzinniger dan de Pont Transbordeur. Het Bauhausgebouw staat voor Giedion voor de nieuwe monumentaliteit. Dus hoewel hij eerst tegen de monumentaliteit is, keert hij zich later dan toch naar een andere monumentaliteit. Later schrijft Giedion zelfs samen met Sert Negen punten over monumentaliteit. Ze stellen dat ze zich vergistten als avant-garde. Ze leggen een focus op gemeenschapsleven en gemeenschapsgeest. Een moderne democratie, een moderne gemeenschap heeft toch iets nodig dat het gemeenschapsleven symbolisch kan interpreteren, iets dat als levend monument kan werken (in constrast met de dode monumenten uit het verleden), er moet een band zijn met het leven van de gemeenschap. In hun achterhoofd hebben ze als voorbeeld het Spaanse Pavilioen ontworpen door Sert zelf. Daarin werden enkele kunstwerken getoond waaronder de Guernica van Picasso. *5 min niet zo goed opgelet* Kritiek op het modernisme Sedlmayer is degene die met Giedion in discussie was over de afschaffing van het al te beperkte begrip architectuur: architectuur moet volgens hem vormgeven aan ‘het midden’: tussen geest en zintuigen, tussen hemel en aarde. Sibyl Moholy-Nagy: alles staat wel in slides. In 1961 publiceert Mumford een tekst waarin hij kritiek op het modernisme onder woorden brengt. Het verlangen naar monumentaliteit, lijkt hij hier te suggereren, drijft eigenlijk de ambitie van architectuur om meer te zijn dan de invulling van zeer tijdelijke behoeften, wil ze meer zijn dan moet ze de monumentaliteit dus omarmen. Manfredo Tafuri staat heel sceptisch tegenover het modernisme, hij ziet het als een direct antwoord op de noden van het kapitalisme. Hij stelt dat een verlangen naar monumentaliteit een verlangen is naar het verleden. Het kapitalisme erkent geen monumentaliteit, het draait door het afbreken van het bestaande en het bouwen van nieuwe architectuur, het is een lege doos. Het verlangen naar geheugen We gaan opnieuw te raden bij Ignasi de Sola-Morales maar deze keer in een andere tekst, zijn Mnemonia of retorica, mnemonia verwijst naar het geheugen, het oproepen van herinneringen. Retorica daarentegen verwijst naar redenaarskunst, naar representatie. De moderne staat wordt beheerst door mobiliteit en uitwisseling, en in die zin is de rol van de staat als de representatie van macht flink afgekalfd. De representatie van macht (denk aan het Leuvense stadhuis en de kerk) is er nog steeds, maar wijst niet meer op de macht alleen (het zijn nu eerder landmarks bezocht door toeristen). De mnemonische lijn Aldo Rossi schreef in zijn architectuur van de stad over hoe de vorm de functie genereert e.d. maar hij oppert ook dat de stad van het collectieve geheugen is en moet blijven. Het geheugen wordt als individueel gezien, maar we delen geheugen met anderen, of jij de enige bent die zich iets herinnert, hoe weet je dan of het echt gebeurd was (en dat je ’t niet fout gezien hebt). “Architectuur kan niet zonder de stad”, architectuur moet bijdragen aan een verderzetting van de typologie die we vinden in die geschiedenis. Gebouwen van vroeger moeten we niet zien als relieken waar we niets aan mogen veranderen: we moeten het zien als manieren om de toekomst vorm te geven aan de hand van het verleden. Ook mensen in de mnemonische lijn zijn er mensen die strikter zijn, zo grijpt Leon Krier terug naar de classicistische vormentaal, hij wil een reconstructie van de Europese stad in de staat zoals ze vroeger was. Hij schrijft daar heel erg mooi over (ookal moet Heynen echt niet van zijn architectuur hebben), hij haalt Hannah Arendt, leerlinge van Heidegger, aan. Krier citeert Arendt zeer instemmend. ‘Een kopje waar je nauwelijks uit gedronken hebt gooi je niet zomaar weg’, een stad waarin de mensheid succesvol heeft gewoond werpt men dan toch ook niet weg? De retorische lijn Rem Koolhaas spreekt in De generische stad over hoe het verleden op een gegeven moment te klein wordt om bewoond en beleefd te worden door de levenden, door de toekomst. Kijk naar China! Daar zet men zich af tegen hun feodaal verleden, en daar krijg je dan gebouwen zoals de CCTV Tower in Beijing door OMA (google: Rem Koolhaas in Reyers Laat: “Centrum van de wereld schuift op naar het oosten” – tips&tricks van Arthur).