Taal voor Thuis - Expertisecentrum TOP

advertisement
Proefversie
Taal voor Thuis
Oefeningen
Thema:Eten
Week 1
1
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
De taal van je kind
Kinderen moeten heel veel woorden leren om te
kunnen meepraten. Ze leren heel veel woorden in een
paar jaar. Elk kind doet dat verschillend. Het is niet
zo dat alle kinderen van dezelfde leeftijd evenveel
woorden kennen. Toch kun je zeggen dat de meeste
kinderen van 15 maanden al zo’n 50 woorden kennen.
En als ze 2 jaar zijn, kennen ze al zo’n 500 woorden!
De eerste woorden zijn vaak papa en mama. Voor
de dingen in huis kennen ze vaak ook de woorden al.
Denk aan televisie en stoel. Deze woorden zeggen
ze niet meteen goed. Ze zeggen bijvoorbeeld “tisie”
voor televisie of “toe” voor stoel.
Met woorden zeggen wat je wilt
Kinderen hebben woorden nodig om te zeggen wat ze zien. Ze hebben
woorden nodig om te zeggen wat ze willen. Je kind kan met woorden steeds
beter zeggen wat hij wil. En jij begrijpt jouw kind ook steeds beter.
Kinderen leren woorden door ze heel vaak te horen. Als je veel praat over
de dingen in en om huis leert je kind die woorden.
Oefening 1
Aan welke andere woorden denk jij bij het woord eten? Denk aan: Wat kun je
eten? Wat heb je nodig als je gaat eten? Hoe maak je het eten klaar?
Schrijf een paar woorden op.
woord kunt zeggen.
Bedenk ook of je de of het voor het
2
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Oefening 2
Kijk naar de woorden die je opschreef. Sommige woorden horen bij elkaar.
Deze woorden horen samen in een groep. Groente of fruit kan een groep
zijn. Andere groepen: tafel dekken, koken, zuivel. Kun je nog andere groepen
verzinnen? Zet de woorden in groepen.
En nu zelf ...
Voorbeeld:
Oefening 3
Sponsor Loterij
Kinderen vinden het vaak leuk om met woorden te spelen. Ze luisteren graag
naar liedjes en rijmpjes. Woorden die rijmen zijn leuk! Kijk naar de woorden die
je opschreef. Bedenk een paar woorden die rijmen.
Voorbeelden:
En nu zelf ...
Pan en man.
Banaan en gaan.
Limoen en groen.
3
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Tip
Je kunt jouw kind de betekenis van
woorden uitleggen. Je kunt materiaal
gebruiken. Uitleggen wat een lepel is,
Sponsor
gaat het beste door
eenLoterij
lepel aan je
kind te laten zien. Zeg niet alleen het
woord, maar vertel er ook iets over.
“Dit is een lepel waarmee je soep en
vla kunt eten.“
Meer en meer woorden leren
Jouw kind leert woorden door ze vaak te horen. Je kind moet veel
verschillende woorden horen. Zo leert je kind steeds meer woorden kennen.
Het is dus belangrijk dat jij veel verschillende woorden kent en gebruikt.
Ook volwassenen leren nog nieuwe woorden. Je komt vast wel eens een woord
tegen dat je niet kent.
Oefening 4
Lees de tekst op pagina 10. Welke woorden zijn moeilijk? Onderstreep deze
woorden. Kijk ook naar de woordenlijsten op pagina 11. Welke woorden gebruik
jij wel eens? Welke woorden kent jouw kind al?
4
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Oefening 5
Weet je wat de onderstreepte woorden in de tekst betekenen?
Je kunt de betekenis ook opzoeken, op internet of in een woordenboek.
Volg bij het lezen van de tekst steeds dezelfde
stappen:
1.
2.
3.
4.
Lees de zin nog eens. Lees een stukje terug.
Lees een stukje verder. Weet je nu meer over het woord?
Kijk naar het plaatje of de foto.
Bekijk het woord. Ken je een deel van het woord.
Kijk in een woordenboek. Of zoek het woord op internet
www.vandale.nl. Je kunt ook aan iemand vragen wat het
woord betekent.
Sponsor Loterij
Oefening 6
Denk eens na of je de woorden uit oefening 5 kunt gebruiken. Bedenk met elk
woord een zin.
5
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Oefening 7
Schrijf een moeilijk woord in het midden van de driehoek. Bedenk drie woorden
die je kunt gebruiken wanneer je dit woord aan iemand zou moeten uitleggen.
Zet de drie woorden bij elke hoek van de driehoek.
En nu zelf ...
Voorbeeld:
Eten
Maaltijd
Ontbijt
Avondeten
Woorden kennen door oefenen
Je onthoudt de woorden als je ze vaak ziet en gebruikt. Net zoals jouw kind.
Sponsor Loterij
Oefening 8
Kies welk woord past in de zin.
dieet)
............................... (ingrediënt /
een
ik
g
vol
rom
daa
n,
alle
afv
1. Ik wil graag
...................
en, dan lees je eerst het ............
2. Als je iets nieuws gaat kok
(recept / mengsel)
. (gaar / rauw)
ookt is noem je ..............................
gek
of
en
akk
geb
t
nie
nog
dat
3. Vlees
mageren)
je te weinig eet. (verteren / ver
als
.
......
......
......
......
......
n
gaa
t
4. Je zul
rijst ik heb. ....... kan ik zien hoeveel gram
......
......
......
......
een
van
del
mid
5. Door
(maatbeker / weegschaal)
(bederven / smelten)
aart kan het ...............................
bew
ed
go
t
nie
n
ete
je
Als
6.
6
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Woorden duidelijk horen
Kinderen leren het makkelijkst de woorden van dingen die je kunt aanwijzen.
Maar er zijn ook andere woorden die belangrijk zijn. Als je iets wilt zeggen over
een plek gebruik je woorden als in, op, voor. Kinderen vergissen zich nog vaak.
Ze zeggen bijvoorbeeld: “Ik wil op de auto rijden?” Je kunt de zin herhalen.
“Wil jij in de auto rijden?” Zeg het woord in duidelijk. Laat het woord opvallen.
Oefening 9
Welk woord kies je en laat je opvallen?
in – op – uit – boven – onder – naast – aan
............. de pan.
Ik roer met de garde ..................
......................... tafel zitten.
2. Kom je eten? We gaan ......
............. tafel.
......................... het bord ..................
......
ar
ma
at
cem
pla
de
Leg
3.
. de rij bij de kassa.
4. We staan ..............................
......................... de tafel.
5. Leg je vork eens goed ......
el hangt een lamp.
6. ............................... de eettaf
............. elkaar.
7. De stoelen staan ..................
............. de tafel verstopt.
8. Bart heeft zich ..................
................... mijn pizza.
9. Ik lust geen ananas ............
......................... de kast pakken?
10. Wil jij de borden even ......
1.
Sponsor Loterij
7
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Oefening 10
Samen met je kind
Je kunt samen met je kind praten over de dingen die je ziet op een puzzel
of op een tekening. Of lees een prentenboek voor. Praat met je kind over
wat er te zien is of wat er gebeurt.
Tip: Boeken en website
-
Haas wil worteltjestaart
Geschreven door Annemarie Bon en Gertie Jaquet.
-
Het grote eetboek
Geschreven door
Guido van Genechten.
-
Wat eten we vandaag?
Geschreven door Eric Carle.
-
De prinses en de erwten
Geschreven door Sarah Warburton
en Carly Hart.
Sponsor Loterij
Sponsor Loterij
-
www.digitijd.nl
www.digitijd.nl/downloads/
praatplatenkleuters/1B-Wonen.jpg
Praten met je kind
Let op een aantal dingen als je met je kind praat.
Kijk naar wat je kind aanwijst of wat je kind doet.
Luister naar wat je kind zegt.
Reageer op wat je kind doet of zegt.
8
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Voorbeeld
Max loopt samen met zijn moeder
in de supermarkt en wijst naar een
banaan.
Moeder: “Ja, wat is dat?”
Max: “Naan.”
Moeder: “Ja, dat is een lekkere
banaan.”
Max: “Banaan.”
Moeder: “Zullen we de banaan kopen?
Wil jij een banaantje eten?”
Kijken en luisteren
Kinderen letten op alles om hen heen. Ze zijn nieuwsgierig. Kijk goed naar wat
je kind doet. Wijst je kind naar iets? Zegt je kind wat hij ziet? Je kunt daarop
reageren.
Reageren
Het is belangrijk om op je kind te reageren. Zo leert je kind praten en
communiceren. En je kind krijgt zo veel taal te horen. Reageren kun je op
verschillende manieren doen.
1.
2.
3.
4.
Benoem wat je kind aanwijst.
Herhaal wat je kind zegt en zeg er nog iets meer over.
( “Bananen zijn geel, he?” )
Leg nog meer uit over het woord.
( “Banaan is fruit. Een banaan is lekker zoet en zacht.” )
Stel nog een vraag. Praat er nog wat verder over.
Oefening 11
Lees het voorbeeld van Max en zijn moeder. Wanneer kijkt en luistert de
moeder van Max? En hoe reageert zij? Hoe doe jij dat? Probeer daar deze week
eens op te letten. Schrijf op als je kind iets grappigs zegt. Je kunt ook een
gesprekje met je kind filmen. Bijvoorbeeld als je samen aan het spelen bent.
9
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Tekst
Gezellig samen aan tafel
Goede maaltijden zijn belangrijk! Op een dag zijn er verschillende maaltijden.
De dag begint met het ontbijt. Tussen de middag eten we een lunch. ’s
Avonds is het avondeten of het diner. Al deze maaltijden zijn belangrijk,
maar er wordt wel eens gezegd dat het ontbijt het belangrijkst is. Waarom is
dat zo?
Het ontbijt geeft ons energie om de dag te beginnen. Energie is belangrijk
om actief te zijn. Toch wordt het ontbijt vaak overgeslagen. Ook veel kinderen
ontbijten niet. Zij gaan zonder een ontbijt naar school. Kinderen die niet
ontbijten hebben minder energie. Zij kunnen minder goed opletten in de klas.
Zij zijn vaak minder geconcentreerd dan de andere kinderen in de klas.
Daardoor missen ze bijvoorbeeld de uitleg die de juf geeft. Of ze hebben
minder zin om met de andere kinderen te spelen. Het is dus belangrijk dat
kinderen een goed ontbijt eten aan het begin van de dag.
Kinderen die niet ontbijten hebben ook meer kans om dik te worden. Zij lopen
risico op overgewicht. Dit komt doordat de kinderen na een tijdje trek krijgen.
Zij hebben zin om iets te eten voordat het lunchtijd is. Vaak eten ze dan een
snel tussendoortje: een snelle, makkelijke snack. Dit is vaak niet zo gezond.
Het is dus beter om ’s ochtends te ontbijten.
Niet alleen het ontbijt wordt als maaltijd overgeslagen. We nemen steeds
minder de tijd voor eten. Mensen eten hun boterham aan het bureau tijdens de
lunch. Kinderen eten ’s avonds voor de televisie. We hebben weinig aandacht
voor het eten. Dat is niet goed want je merkt dan niet goed of je genoeg eet.
Als je snel eet, merk je vaak te laat dat je genoeg hebt gegeten. Je eet dan
vaak te veel.
Dat is ook zo voor kinderen. Het is belangrijk dat kinderen rustig eten en
kauwen.
Samen eten is natuurlijk ook gezellig. Als je samen aan tafel zit, neem je de tijd
voor eten. En je neemt tijd voor elkaar. Je kunt met elkaar praten over de dag.
Wat maakte iedereen mee? Wat was het leukste van de dag? Niet alle kinderen
vinden het leuk om aan tafel te komen. Zij blijven liever spelen of televisie
kijken. Je kunt van tevoren zeggen dat het eten bijna klaar is. En kinderen
kunnen helpen met tafel dekken. Of ze kunnen helpen in de keuken. Kinderen
leren daar weer van. Je kunt praten over de spullen in de keuken en op tafel. Je
kunt de ingrediënten bespreken en alles wat je doet. Zodra je samen klaar bent,
kun je aan tafel. Je kind vindt het dan vast ook leuk om aan tafel te gaan!
10
Taal voor Thuis
AAP
NOOT
MIES
MIES
week 1
WOORDENLIJST voor OUDERS
maaltijden
de maaltijd
het ontbijt
de lunch
het diner
het avondeten
eten en drinken
de groente
het fruit
de vrucht
het voedsel
het sap
de portie
het gerecht
AAP
NOOT
Thema: Eten
het eten bereiden
het ingrediënt
het recept
gaar
op temperatuur
verhitten
aan de kook brengen
kneden
mengen
in de keuken
het aanrecht
de magnetron
de deksel
de schotel
wegen en meten
de hoeveelheid
het gewicht
de gram
de kilo
de liter
de maatbeker
de weegschaal
groeien en gewicht
vermageren
aankomen
het dieet
afslanken
de energie
WOORDENLIJST voor KINDEREN
Je kind moet veel woorden nog leren kennen. Dit zijn een paar woorden, die je
kind moet leren. Je kunt ze af en toe zelf gebruiken.
aan tafel
tafel dekken
het tafelkleed
het mes
de vork
de lepel
het glas
de beker
fruit
de sinaasappel
de mandarijn
de kiwi
de framboos
de meloen
de appel
de banaan
groente
de sla
de tomaat
de spinazie
de wortel
iets drinken
de slok
de limonade
het sap
de melk
de thee
de koffie
de chocolademelk
iets proeven
lekker
vies
zoet
zout
zuur
iets eten
kauwen
proeven
lusten
dorst hebben
zin hebben in
likken
opdrinken
11
Proefversie
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 1
Taal voor Thuis
Oefeningen
Thema:Eten
Week 2
12
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
De taal van je kind
De eerste zinnen die kinderen maken zijn nog geen
“echte” zinnen. Ze maken een zin met 2 of 3 woorden.
Ze gebruiken de belangrijkste woorden om te zeggen
wat ze zien of wat ze willen. Ze zeggen “ikke appel”
of “die koek eten.” Je kind kan verschillende dingen
bedoelen. “Ikke appel” kan betekenen “ik wil een
appel eten.” Maar als je kind een appel eet, betekent
het “ik ben een appel aan het eten.”
Zinnen maken met werkwoorden
Je hebt verschillende soorten woorden nodig om een zin te maken. Belangrijk
zijn de werkwoorden. Een werkwoord kan uitdrukken wat iemand doet. Denk
aan woorden als proeven, schillen, koken. Kinderen vinden werkwoorden vaak
nog een lange tijd moeilijk. Ze laten het werkwoord weg uit de zin. Denk aan
“ikke appel”. Of ze gebruiken het werkwoord nog niet goed: “Ik heb broodje
gegeet.” Het heeft geen zin je kind de zin te laten verbeteren. Je kunt de zin
wel herhalen. Je herhaalt de zin en verbetert het werkwoord.
Oefening 1
Stel je voor dat je kind onderstaande zinnen zegt.
Hoe kun je ze goed herhalen? Schrijf de zinnen op.
Voorbeeld:
“Papa auto komt.”
1.
“Ja, papa komt met de auto.”
“Ik heb doorgesnijd.”
2. “Tom ook drink?”
3. “Mama heeft gekook.”
4. “Ik heb gehelpt.”
5. “Oma mee-eet.”
13
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Tip
Gebruikt jouw kind een werkwoord
verkeerd? Herhaal wat je kind zei
maar dan met het goede werkwoord.
Je kind zegt: “Ik heb broodje gegeet.”
Sponsor Loterij
En jij herhaalt: “Ja, jij hebt ook een
broodje gegeten.”
Oefening 2
Hoe zou jij zelf zinnen maken met de woorden koken, kopen en eten?
Maak af:
Voorbeeld:
Vorige week ...
1.
m.
at ik een stuk appeltaart met slagroo
Ik ...
2. Gisteren ...
3. Hij heeft ...
Sponsor Loterij
14
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Oefening 3
Hoe zou jij de volgende zinnen afmaken?
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
............................... (lusten)
André zegt dat hij geen kiwi’s
s. (proeven)
............., zei ze dat het lekker wa
......
......
......
had
rt
taa
de
van
na
Nadat An
(schillen)
........................., ga ik ze koken.
Nadat ik de aardappels heb ......
(kneden)
rdat het in de taartvorm kan.
Ik ............................... het deeg voo
kool? (bereiden)
Hoe ............................... jij je bloem
met de melk. (mengen)
Guus ............................... de eieren
, daarna ging ik koken. (lezen)
Eerst ............................... het recept
elten)
......., kan het vlees in de pan. (sm
Zodra de boter is ........................
Van twee naar meer woorden
De zinnen van kinderen worden steeds beter. Ook gaan kinderen in steeds
langere zinnen praten. Kinderen plakken bijvoorbeeld zinnen aan elkaar. Dat
doen ze door het woord en te gebruiken. Later gebruiken ze ook de woorden
want, omdat, maar, als en of. Deze woorden gebruiken ze nog niet meteen
goed. Je kunt zinnen herhalen met het goede woord.
Sponsor Loterij
Oefening 4
Je kunt de zin van een kind herhalen en deze zin direct langer maken. Je kind
hoort dan meer taal! Je kind zegt: “Ik wil op de stoel.” Jij kunt herhalen: “Jij wilt
op de stoel, want je wilt eten?” Hoe zou jij deze zinnen langer kunnen maken
door gebruik van de woorden want, omdat, zodat, doordat, maar, als en of te
maken?
Voorbeeld:
Het ijs is gesmolten, ...
Opa gaat naar huis, ...
...
2. We gaan naar de winkel,
3. Ik wil geen broccoli, ...
doordat de koelkast stuk is.
1.
15
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Oefening 5
Welke zinnen kun je naast elkaar zetten door er want, omdat, maar, als en of
tussen te zetten?
Voorbeeld:
maar
Ik vind slagroomtaart erg lekker, ...
Ik vind slagroomtaart erg lekker, ...
….
Ik maak nooit spruitjes klaar,
2. Ik mag geen noten, …..
3. Je mag van tafel, ….
1.
4. Je mag kiezen: ijs …
eten, …
5. Ik wil vanavond wel komen
... je wordt er wel dik van.
... je wordt er wel dik van.
… ik ben allergisch.
… ik die niet lust.
ak.
… ik heb al een andere afspra
… je alles hebt opgegeten.
… vla.
Vragen stellen
Je kunt vragen stellen door de zin vragend te maken. Jonge kinderen doen
dit door een zin als een vraag te laten klinken. “Jij moet ook naar bed?” Later
Sponsor Loterij
zetten ze het werkwoord voor aan de zin. “Moet jij ook naar bed?”
Je kunt op verschillende manieren vragen stellen
aan je kind. Dit zijn verschillende soorten vragen.
1.
2.
Je hebt vragen waarop je een kort antwoord krijgt. Je kind hoeft
alleen te kiezen als je vraagt: “Wil je een appel of een peer?” Of
je kind hoeft alleen ja of nee te antwoorden op de vraag: “Wil je
een banaan?”
Je hebt ook vragen waarop verschillende antwoorden gegeven
kunnen worden. Dit soort vragen vinden jonge kinderen soms nog
moeilijk om te beantwoorden. Korte, eenvoudige vragen die met
wie, wat, waar beginnen kunnen zij beantwoorden. Pas later begrijpt je kind vragen die met waarom en wanneer beginnen.
16
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Oefening 6
Hoe maak je van een zin een vraag waarop je kind met “ja” of “Nee” moet
antwoorden?
Voorbeeld:
Jij wilt geen ijsje eten.
Wil jij een ijsje eten?
1.
macaroni.
Ik vind spaghetti lekkerder dan
2. Jos heeft alles opgegeten.
3. Nootjes kun je eten.
4. Jij lust geen spruitjes.
Oefening 7
Sponsor Loterij
Maak van de volgende zinnen een vraag die met wie, wat, waar of wanneer
begint.
Voorbeeld:
het park.
Dit weekend gaan we picknicken in
park?
Wanneer gaan we picknicken in het
1.
Oma gaat voor ons koken.
2.
De pap staat in de magnetron.
3.
Vanmiddag gaan we pannenkoe
4.
Het fruit hebben we op de ma
ken eten.
rkt gekocht.
17
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Oefening 8
Samen met je kind
Elke dag zijn er veel kansen om met je kind taal te oefenen. Je kunt over eten
praten tijdens het koken. Je kunt praten over wat je ziet en koopt als je samen
boodschappen doet. Aan tafel kun je praten over wat je op tafel ziet.
Praten met je kind
Let op een aantal dingen als je met je kind praat.
Kijk naar wat je kind aanwijst of wat je kind doet.
Luister naar wat je kind zegt.
Reageer op wat je kind doet of zegt.
Voorbeeld
Max loopt samen met zijn moeder
in de supermarkt en wijst naar de
weegschaal.
Max: “Wat is dat?”
Moeder: “Dat is een weegschaal.”
Sponsor Loterij
Max: “Waarom?”
Moeder: “Dat is een weegschaal. Daar
kun je iets mee wegen. Kijk maar. Nu
zie ik hoe zwaar deze peren zijn: 1 kilo.
Wat is zwaarder, jij of de peren?”
Max, lachend: “Ik!!!”
Moeder: “Wat zullen we nog meer op
de weegschaal leggen?”
Max: “Pannenkoeken!”
Kijken en luisteren
Kinderen willen vaak van alles weten. Ze wijzen naar dingen, of proberen de
aandacht te trekken. Kijk goed naar wat je kind doet. Wijst je kind naar iets?
Zegt je kind wat hij ziet?
18
Taal voor Thuis
Thema: Eten
week 2
Reageren
Het is belangrijk om met je kind te praten. Zo leert je kind praten en
communiceren. En je kind krijgt zo veel taal te horen. Je kunt iets zeggen als je
kind wijst of praat. Je kunt vragen stellen. Probeer rekening te houden met wat
je kind weet.
Tip
Zorg ervoor dat het leuk is voor jou en
je kind om met elkaar te praten. Stel
niet steeds vragen. En stel niet teveel
vragen. Stel geen vraag om je kind te
Sponsor Loterij
testen of een vraag die te moeilijk is
voor je kind. Stel vragen over iets wat
je kind leuk vindt. En geef je kind tijd
om een antwoord te geven.
Oefening 11
Lees het voorbeeld van Max en zijn moeder. Wanneer kijkt en luistert de moeder
van Max? En hoe reageert zij? Welke soort vragen stelt zij? Hoe doe jij dat?
Probeer daar deze week eens op te letten. Schrijf op wat je opvalt.
19
Download