Babbelspel …. een gebruiksaanwijzing. 1. Inleiding Enkele jaren geleden werd het “ Babbelspel “ als didactisch werkmiddel om sociale vaardigheden te trainen op de markt gebracht. Het kende van bij het begin een enorm succes en werd op verschillende werkterreinen gebruikt : hulpverleners uit de gehandicaptensector, leerkrachten uit het gewone en bijzondere onderwijs, therapeuten, ….. gingen er allen mee aan de slag. Omdat het spel aangeboden werd aan een vrij verscheiden publiek, gaande van jongeren met een matig mentale handicap tot normaal begaafde kinderen uit het lager onderwijs, ontstonden accentverschuivingen w.b. de leerdoelen van het spel. Een follow-up leerde ons dat de praktische toepassing van het “Babbelspel” veel verder reikte dan een louter trainingsmiddel voor sociale en interpersoonlijke vaardigheden. Het Babbelspel wordt zelfs in Wallonië gebruikt tijdens de lessen Nederlands in het Lager Onderwijs. Bovendien is er ook een Franstalige versie op de markt gebracht. De toepassingsmogelijkheden van het “Babbelspel” zijn, mits enige creativiteit van de gebruiker, dus enorm ruim. Vandaar dat we de korte handleiding met spelregels, die bij het spel geleverd wordt graag aanvullen met deze gebruiksaanwijzing. Deze is gebaseerd het gebruik van het spel in de praktijk. Maar ook deze handleiding of “gebruiksaanwijzing” is niet af. Iedereen zal de eigen creativiteit moeten blijven aanboren, rekening houdend met de doelgroep waaraan men het spel aanbiedt. Deze handleiding is vooral een weerspiegeling van de praktijkervaringen van Rose Hermans-Bertrand, lerares drama ZMLK bij jongeren in de leeftijd van 14 tot 20 jaar en van Jos Sleven, spelontwikkelaar en groepsleider van licht mentaal gehandicapte jongeren met bijkomende gedragsproblematiek (8 tot 13 jaar) op het semi-internaat van het Dienstencentrum Ter Engelen te Maaseik. Hun praktische ervaring met het “Babbelspel” leidde tot een aantal algemene gebruikerstips (hoofdstuk 2) en tot de twee volgende uitgangspunten om met het spel aan de slag te gaan. 1. Rose laste voor haar doelgroep (matig mentaal gehandicapte jongeren) eerst immers een aantal voorbereidende oefenopdrachten per rubriek in, alvorens het “Babbelspel” in zijn geheel aan te bieden. Haar werkmethode wordt toegelicht in het hoofdstuk 3 nl. “Voorbereidende oefenopdrachten”. 2. Jos vertrekt in zijn praktijk steeds vanuit een observatie van de doelgroep om vervolgens gedifferentieerde subgroepjes samen te stellen, waarmee hij het “Babbelspel” gaat spelen. Deze toepassingsmogelijkheid wordt uitgelegd in een vierde hoofdstuk “Voorbereidende observatie van doelgroep”. Uiteraard zijn er nog andere mogelijkheden om het “Babbelspel” in de praktijk te gebruiken. Sociale en interpersoonlijke vaardigheden zijn namelijk zo’n dynamisch geheel en de leerpunten zijn voor iedere deelnemer zo individueel verschillend, dat het onmogelijk is om een volledig kant-en-klare gebruiksaanwijzing in elkaar te boksen. 2. Algemene gebruikerstips In de inleiding kwam reeds voldoende aan bod dat het “Babbelspel” eigenlijk nooit af is. Sociale oefensituaties zijn even divers en oneindig als het heelal. Hoe men het “Babbelspel” in praktijk speelt, hangt van verschillende factoren af : het niveau van de doelgroep, de (hoofd)doelstellingen voor deze doelgroep, de samenstelling en grootte van de groep, …… Onderstaande gebruikerstips zijn daarom niet het enige, zaligmakende evangelie. Ze kunnen wel nuttig zijn als achtergrondinformatie voor de beginnende gebruiker: - Observeer je doelgroep. Kijk naar hun mogelijkheden, beperkingen en persoonlijke begeleidingsnoden op het vlak van sociale en interpersoonlijke vaardigheden. Maak, in functie hiervan, op voorhand een selectie uit de opdrachtkaarten. - Sommige rubrieken (gekleurde vakken op het speelbord) sluiten misschien niet aan bij de mogelijkheden of noden van de doelgroep die je begeleidt. Speel deze oefenopdrachten dan niet. Komt iemand toch op een vakje, behorend bij een rubriek die je wil uitsluiten, dan kan je de speler zelf laten kiezen uit de kleuren of opdrachten, die je wel wil inoefenen. - Betrek iedere deelnemer bij alle opdrachten. Wanneer een speler niet zelf aan de beurt is om een opdracht uit te voeren, wordt hij of zij “observator”. Na de uitvoering mogen de “observatoren” kort hun mening geven of concrete tips formuleren. Op die manier blijven alle spelers niet alleen optimaal betrokken, maar oefenen ze zich zeer concreet in het geven en aannemen van feedback naar elkaar. - Stem de opdrachtjes af op de concrete leefsituatie van de deelnemers. Mentaal gehandicapten, die weinig mobiel zijn, hebben geen behoefte aan vraagjes rond het openbaar vervoer, het post- en bankwezen. Vervang deze opdrachten door vraagjes, die wel aansluiten bij hun mogelijkheden. - Zorg eventueel voor een aantal blanco opdrachtkaarten. Wie zo’n kaartje krijgt, mag zelf een opdracht bedenken betreffende de specifieke rubriek. Misschien hebben de spelleider of andere deelnemers wel een mooie opdracht voor hem/haar in petto ? - Blijft de doelgroep het vooral moeilijk hebben met een bepaalde rubriek (bv. conflicthantering), aarzel dan niet om het spelbord aan de kant te schuiven en enkele sessies specifiek rond deze rubriek te werken. - Hou het speels en luchtig. Het “Babbelspel” moet zeker ook ontspannend zijn. Geef de deelnemers het gevoel dat er geen fouten gemaakt kunnen worden. Alle ondernomen pogingen om een opdracht op te lossen zijn goed, worden enkel nog geperfectioneerd door tips (van spelleider of medespelers) en het oefenen op zich. - Maak de deelnemers duidelijk dat het geen hoofddoel is om als eerste de “finish” op het spelbord te bereiken. Het is veel belangrijker om de opdrachten op een leuke, gemotiveerde manier te vervullen. Enthousiasmeer de deelnemers daarom voor de opdrachten op zich. Maak van de positie van hun pion op het spelbord een bijzaak. 3. Voorbereidende oefenopdrachten In dit hoofdstuk willen we de werkwijze van Rose Hermans-Bertrand uit de doeken doen. In haar praktijk bereidt ze haar jongeren immers voor op het spelen van het babbelspel door een aantal voorbereidende oefenopdrachten aan te reiken. 3.1. Motivering In haar dramalessen merkte Rose al vlug dat haar matig mentaal gehandicapte jongeren (bovengroepen Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs van S.B.O. en Z.M.L. – scholen) niet zomaar aan de slag konden met het “Babbelspel” in zijn oorspronkelijke vorm. De leerdoelen per rubriek en een hele reeks opdrachtkaarten waren op zich wel haalbaar voor deze doelgroep, maar de grote variatie aan opdrachten en de eerder basale know-how van haar doelgroep bracht haar op het idee om een aantal voorbereidende opdrachten per leerdoel/rubriek uit te werken. De 6 leerdoelen van het “Babbelspel” werden dus op een opbouwende manier uitgewerkt en aangepast aan haar leerlingen. De voorbereidende oefeningen werden aangeboden in dramavorm en in allerlei speelvormen. Rose trachtte verder te zoeken naar oefenvoorbeelden uit de praktijk van haar leerlingen en naar leerpunten die de leerlingen zelf meegemaakt hadden. Voor haar leerlingen zorgde dit voor zeer concrete uitgangspunten, waardoor zij zich makkelijker leerden inleven in een situatie. Rose zag het “Babbelspel” dan ook als een einddoel. Alle voorbereidende oefeningen beschouwde ze als extra oefenstof met het “Babbelspel” als ultieme afsluiter. Door de voorbereidende oefenopdrachten werd het ijs reeds gebroken en zou het “Babbelspel” met meer enthousiasme en zelfzekerheid gespeeld kunnen worden. Hieronder volgt nu een greep van mogelijke voorbereidingsoefeningen, die per rubriek aan de leerlingen aangeboden kunnen worden. Uiteraard is het lijstje van opdrachten niet volledig en rekenen we op de creativiteit van iedere gebruiker om de aangereikte voorbeelden aan te passen aan de eigen doelgroep of verder uit te breiden. 3.2. Voorbeelden van voorbereidende oefenopdrachten per rubriek 3.2.1. Rubriek 1 : Praten over een onderwerp Leerdoel: leren/durven praten over een neutraal onderwerp in de groep. Mijn eigen selectie De deelnemers zoeken thuis of in de groep in een tijdschrift zelf een foto, waarover ze iets willen vertellen aan de hele groep. Iedere deelnemer vertelt dus over iets dat hij/zij zelf heeft bepaald. Kring van plaatjes De spelleider maakt op voorhand een selectie uit de fotootjes van het “Babbelspel”. Hou hierbij rekening met de leefwereld en de interesses van de deelnemers. Vervolgens worden de plaatjes in een kring op tafel verspreid. De deelnemers mogen alle plaatjes eerst bekijken en kiezen dan zelf een plaatje waarover ze de groep iets willen vertellen. Ik zie wat jij niet ziet Bij dit spelletje neemt één van de deelnemers een voorwerp uit het lokaal in gedachten. De andere spelers stellen nu, om beurten, een vraag waarop met “ja” of “neen” geantwoord kan worden (bv. Is het voorwerp rood ? Is het van hout ? Is het een klein voorwerp ? …..) Op deze manier leert de individuele deelnemer omgaan met de aandacht van de ganse groep. 3.2.2. Rubriek 2 : Praten over jezelf Leerdoel: over jezelf durven praten in de groep. Fotoalbum De deelnemers brengen een fotoalbum van thuis mee en vertellen dan over zichzelf, hun leven, hun gezin, …. Tafel voor 2 Bij dit eenvoudig rollenspelletje vormt een knus restaurant het decor. De kinderen zijn de gasten, terwijl de spelleider ober speelt. De groep stapt willekeurig rond in het lokaal. Dan roept de ober bv. “tafel voor 2”. De gasten gaan nu per 2 tegenover elkaar op de grond zitten. Iedere speler krijgt nu enkele minuten tijd om over een op voorhand afgesproken onderwerp te praten met de andere. Gespreksonderwerpen kunnen zijn: mijn fijnste vakantie, hoe ziet mijn huis eruit, mijn familie voorstellen,….. Bij een volgende beurt kan de spelleider ook “tafel voor 3” , “tafel voor 4” enz. roepen. Het spelletje is ideaal om het in groep praten stelselmatig op te bouwen. Breiwol De kinderen zitten in een kring. Het eerste kind gooit een bolletje breiwol naar een ander kind en roept tegelijkertijd diens naam. Deze speler vertelt kort iets over een op voorhand afgesproken onderwerp, draait het garen rond een hand en gooit het bolletje vervolgens naar een nieuwe speler. Uiteindelijk wordt op deze manier ook een mooi spinnenweb gemaakt. Hoedje doorgeven Dit spelletje wordt op dezelfde manier gespeeld als het brei-wol spel. Een hoed wordt in de kring doorgegeven op muziek en op elkaars hoofd gezet. Als de muziek stil valt moet de speler met de hoed iets over zichzelf vertellen. Mensen-lotto Op een lottokaart worden eigenschappen van mensen voorgesteld. Iedere speler heeft een andere kaart en tracht deze zo vlug mogelijk vol te krijgen door in ieder vakje de naam van een andere speler, die voldoet aan de voorgestelde eigenschap, te noteren. Hiervoor moeten de spelers elkaar bevragen en dus korte gesprekjes met elkaar voeren. Wie het eerst zijn lottokaart vol heeft (in ieder vakje een bijhorende naam) wint het spel. Voorbeelden van lottokaarten zijn in bijlage 1 opgenomen. Stoorzenders Bij de opdrachten van deze rubriek is de luisterhouding van de deelnemers ook zeer belangrijk. Het is pas aangenaam om in groep te praten (bv. over jezelf) wanneer de anderen zwijgen tijdens je verhaaltje, je aankijken en laten zien dat ze echt luisteren (bv. door bijkomende vraagjes te stellen of te knikken). De deelnemers worden nu geconfronteerd met een aantal storende elementen terwijl ze het verhaal van iemand beluisteren: - naar iemand luisteren terwijl muziek opstaat; - ruggelings tegenover elkaar staan of zitten terwijl je naar elkaar luistert; - een telefoongesprek met elkaar voeren terwijl de groepsleider het gesprek bewust gaat verstoren (vraagjes stellen, zingen, …) - geblinddoekt luisteren naar geluiden of een verhaal - de begeleider geeft beschrijvingen van dieren en de kinderen moeten het juiste dier trachten te raden. De begeleider praat echter niet zoals het hoort (bv. fluisteren, niet aankijken, heel vlug of heel traag spreken). De kinderen moeten aangeven hoe ze dit ervaren hebben. - ……… 3.2.3. Rubriek 3 : Non verbale opdrachten Leerdoel : oogcontact maken, fysiek contact durven leggen, jezelf durven tonen, mogelijkheden geven om emoties te herkennen en je te verplaatsen in de emotie van anderen. Raad het plaatje Voor dit spelletje gebruiken we de fotootjes van de lichtblauwe opdrachtkaarten. De kinderen worden verdeeld in kleinere groepjes van 3 tot 4 spelers. Ieder groepje krijgt een vijftal opdrachtkaarten. Eén van deze opdrachten wordt zo realistisch mogelijk uitgebeeld of nagebootst. De kinderen uit de andere groepjes moeten nu raden welke foto of welk plaatje uitgebeeld wordt. Bv. Atletiek : starthouding, rennen. Kinderen op de kermis : een suikerspin kopen e.d. Emo-plaatjes De kinderen krijgen dezelfde opdracht als bij het spelletje “Raad je plaatje”. Nu krijgen ze echter de opdracht om de (belangrijkste) emotie uit te beelden. Bv. Atletiek : gespannen wachten op de start. Kinderen op kermis : genietend snoepen van een suikerspin. Color Cards De spelleider laat de deelnemers platen met emoties zien van de doos Colar Cards isbn 086388 160 2. De kinderen krijgen de opdracht om over de voorgestelde emoties te praten of ze uit te beelden. Blij, bang, boos De kinderen krijgen 3 blaadjes. Op het eerste blad is een blij gezichtje afgebeeld, op het tweede staat een bang gezicht en op het derde een boos gezicht. Vervolgens krijgen ze de opdracht om, uit tijdschriften, een aantal prenten te knippen, die bij het blije, bange of boze gezichtje horen. Omgekeerd kan de begeleider een aantal prenten met emoties aan de groep voorleggen, die de kinderen dan moeten onderbrengen bij het blije, bange of boze gezichtje (zie bijlage 2) Hierbij kan de “doos met gevoelens” heel goed gebruikt worden. 3.2.4. Rubriek 4 : Rollenspelen rond conflicthantering Leerdoel: de kinderen krijgen nu te maken met een aantal concrete (probleem)situaties waarin oplossingen gezocht moeten worden, assertiviteit gewenst is, men zich weerbaar dient op te stellen,.... Filmpje Men gaat uit van een aantal foto’s. De spelleider zegt dat de foto een shot van een film is. De kinderen vertellen wat ze op de foto zien en gaan dan in groep een oplossing/vervolg zoeken voor de situatie. Voorbeelden van te gebruiken foto’s zijn : - Autopech - Pet in het water - De bus missen - Voetbal ligt in tuin van de buren - Niet kunnen slapen - Iemand valt flauw Iedere groep speelt door middel van een rollenspel een oplossing van hun situatie, daarna vertellen de toeschouwers hoe ze de oplossing vonden. Color Cards Dezelfde opdracht kan gespeeld worden met de color cards. Zelf meegemaakt De kinderen denken na over een eigen pechervaring of een netelige situatie die ze meegemaakt hebben (bv. huistaak thuis vergeten, bloedneus en geen zakdoek bij,…) en leggen deze situatie aan de groep voor. Via een rollenspel wordt deze situatie nagespeeld en een oplossing voorgesteld. Ook collega’s (leerkrachten, groepsleiders) kunnen bevraagd worden om concrete oefensituaties voor de betrokken kinderen of jongeren aan te reiken. Goed of fout De kinderen worden in 3 groepjes verdeeld. Eén groep vormt de observatie-groep, terwijl de 2 andere groepen een situatie op 2 verschillende manieren uitbeelden. De spelleider maakt elk groepje op voorhand duidelijk wat zij moeten uitbeelden. De observators moeten op het einde beoordelen welke groep de situatie op een goede manier heeft opgelost. Oefenvoorbeeld : glas gevallen Twee kinderen spelen het volgende: zij doen de afwas en eentje laat een glas vallen. Ze spreken af om het aan de groepsleiding te zeggen. Omdat die juist in een gesprek is, wachten ze even en als de groepsleider hen aankijkt, vertellen ze wat er gebeurd is. - Twee andere kinderen spelen het volgende : zij doen de afwas en eentje laat een glas vallen. Daarop begint de anderen keihard te schelden. Hij rent kwaad naar de groepsleider en begint prompt zijn beklag te maken over de onhandigheid van de andere. Als deze 2 rollenspelen gebracht zijn, mogen de toeschouwers kritisch vertellen wat er goed en fout was. - 2.2.5 Rubriek 5 : Inzicht krijgen in vaardigheden. Leerdoel: Inzicht krijgen in een aantal sociale vaardigheden, sociale redzaamheid en zelfredzaamheid. Bij deze spelrubriek van het “Babbelspel” krijgen de spelers te maken met allerlei opdrachten rond budgettering, mobiliteit, ADL-vaardigheden enz. Uiteraard kunnen een aantal opdrachten te hoog gegrepen zijn voor de doelgroep die men begeleidt. Om hun (sociale) redzaamheid toch te vergroten, kan de spelleider eigen opdrachten bedenken, die wel aansluiten bij de mogelijkheden van de doelgroep. De spelleider houdt dan rekening met de leefsituatie van de kinderen en geeft vooral opdrachten die het kind, binnen die leefwereld (bv. internaat, school, beperkte vriendenkring, thuissituatie) een stuk zelfstandiger maakt. Opdrachtkaartjes kunnen zijn: - Wat betekenen een aantal picto’s die je op school, in de sporthal enz. tegenkomt ? Wat stop je allemaal in je tas voor een voetbaltraining met de schoolploeg ? Hoe kan je zien of je op een heren- of damestoilet bent ? Je gaat douchen. Wat leg je allemaal klaar ? Hoe krijg je een winkelkarretje uit het rek (slot) ? Wat zet je op tafel voor een broodmaaltijd van 4 personen ? Wat heb je allemaal nodig om de woonkamer te poetsen ? Wat zeg je als je de telefoon opneemt ? Welk nummer moet je bellen als er iets ernstigs gebeurd is ? Wat doe je met glazen flessen ? Weet je waarom je oude kranten en papier in een container moet gooien ? ……. 2.2.6. Rubriek 6 : Uiten van meningen over jezelf, over anderen en over diverse onderwerpen. Leerdoel: Leren om een eigen mening over iets te vormen en deze in groep meedelen. Leren omgaan met positieve en negatieve feedback (uiten en aannemen). Wat gaan we doen ? De kinderen speler per 2 enkele kleine rollenspelen, waarbij telkens een keuze gemaakt moet worden. Bv. Wat gaan we spelen ? Voetbal of fietsen ? Naar welke film gaan we kijken ? Peter Pan of Blinker ? Ieder groepje van 2 krijgt een andere specifieke opdracht en probeert te onderhandelen om een keuze te maken. De spelleider (en de andere kinderen) observeren de onderhandeling. Wie is dominant ? Wie is de volger ? Hoe wordt de keuze uiteindelijk gemaakt ? …. Wat gaan we tekenen ? De kinderen krijgen dezelfde opdracht als in het vorige voorbeeld. Nu moeten ze echter in een groepje van 4 tot 5 spelers met elkaar onderhandelen over wat ze samen op een groot blad gaan tekenen. Stoorzender Opnieuw krijgen de kinderen een opdracht, waarbij zij met hun groepje moeten overleggen en onderhandelen om tot een beslissing te komen. De spelleider duidt op voorhand echter een “stoorzender” aan. Deze moet de groep voortdurend en opzettelijk trachten te dwarsbomen, koppig een eigen standpunt blijven verdedigen en zo een beslissing bemoeilijken (de andere spelers weten op voorhand niet wie de stoorzender zal zijn). “Dood geschaamd” De kinderen mogen nu een genante situatie aangeven, die ze ooit hebben meegemaakt (bv. in de winkel geld tekort hebben aan de kassa). In een rollenspel spelen andere kinderen deze situatie na en komen met een oplossing voor de netelige situatie op de proppen. Om de kinderen op gang te krijgen, kan de spelleider een eigen ervaring als voorbeeld opgeven. 4. Voorbereidende observatie van de doelgroep In het vorige hoofdstuk werd uitgebreid toegelicht op welke manier een begeleider een reeks voorbereidende oefenopdrachten kan spelen om de kinderen te laten kennismaken met alle rubrieken van het “Babbelspel”. Nadat de kinderen, via de voorbereidende oefenopdrachten, voldoende vertrouwd zijn met iedere rubriek van het “Babbelspel”, wordt dit spel in zijn oorspronkelijke vorm gespeeld. In dit hoofdstuk willen we een tweede werkmethode uitleggen. In de inleiding werd die al kort aangehaald in puntje 2. Bij deze methode laat de begeleider de voorbereidende oefeningen achterwege en start hij onmiddellijk met het spelen van het “Babbelspel”. Toch is ook hier een korte voorbereiding nodig. De spelleider gaat immers eerst zijn doelgroep observeren om hun begeleidingsnoden op het vlak van sociale vaardigheden te achterhalen. Afhankelijk van de individuele begeleidingsnoden worden vervolgens subgroepen samengesteld (van maximaal 5 spelers), die samen het “Babbelspel” gaan spelen. De spelleider kan dan 2 uitgangspunten hanteren: - - Ofwel vormt hij groepjes van kinderen met ongeveer dezelfde begeleidingsnoden (bv. een groepje autistische kinderen, die allen getraind moeten worden op het vlak van empathie of weerbaarheid in sociale situaties). Sommige rubrieken/leerdoelen van het “Babbelspel” worden dan belangrijker dan andere rubrieken/leerdoelen. De begeleider kan er zelfs voor opteren om een tijdje exclusief met een bepaalde rubriek bezig te zijn (bv. groepje autistische kinderen => intensieve training van de opdrachten rond herkennen en uiten van emoties). Anderzijds kan de spelleider kiezen voor een “gedifferentieerde” groep, d.w.z. dat de kinderen die deelnemen aan het “Babbelspel” niet dezelfde individuele aandachtspunten hebben. De ene deelnemer moet bv. leren om minder dominant te zijn in een groep, terwijl een andere speler juist meer voor zichzelf moet leren opkomen. De ene speler is bv. erg egoïstisch en zelfbepalend bij sociale conflicten, terwijl de andere te vaak volger is en nooit zijn eigen mening durft uiten. Kiest de spelleider voor een gedifferentieerde groepssamenstelling, dan gaat hij ervan uit dat de kinderen elkaar gaan stimuleren, dat ze van elkaar iets kunnen opsteken, dat de sterke punten van de ene een hulp zijn voor de andere. Bij deze methode moet de groepsleider oog blijven hebben voor de volgende punten: - - - Er is behoefte aan een regelmatige evaluatie van het spelverloop. Komen alle kinderen voldoende aan bod tijdens de sessies van het “Babbelspel” ? Krijgt elke deelnemer voldoende de kans om aan zijn/haar individuele aandachtspunten te werken ? Is de groep goed samengesteld ? …… De spelleider moet (zeker in het begin) extra in de verf zetten dat het “Babbelspel” ook een leerproces is. Zeker in een gedifferentieerde groep mogen kinderen niet overdonderd worden of zich minderwaardig gaan voelen. Iedereen moet het gevoel krijgen dat hij kan bijleren en dat “fouten maken” heel normaal is. De spelleider gaat de spelopdrachten nog meer moeten selecteren. Om iedereen voldoende vertrouwen te geven, begint hij met zeer eenvoudige opdrachten, waarvan de spelleider haast zeker weet dat de zwakste speler ze aankan. Het niveau van de zwakste schakel uit de groep is in het begin dus doorslaggevend. 5. Besluit Tot slot willen we nog aangeven dat deze handleiding niet af is. Het “Babbelspel” is immers slechts een werkinstrument, dat creatief gebruikt dient te worden en aanpassingen vraagt naargelang de doelgroep of de leerdoelen die men voor ogen houdt. De handleiding kan wel een hulp zijn voor gebruikers die aan de slag gaan met het spel. Het bevat een aantal tips en ideeën die nuttig kunnen zijn om op een praktische en concrete manier te werken met het “Babbelspel”. Veel succes en spelplezier ! Rose Hermans-Bertrand . Jos Sleven.