Babbelspel

advertisement
Babbelspel …. een gebruiksaanwijzing.
1. Inleiding
Enkele jaren geleden werd het “ Babbelspel “ als didactisch werkmiddel om sociale
vaardigheden te trainen op de markt gebracht. Het kende van bij het begin een enorm
succes en werd op verschillende werkterreinen gebruikt : hulpverleners uit de
gehandicaptensector, leerkrachten uit het gewone en bijzondere onderwijs, therapeuten, …..
gingen er allen mee aan de slag.
Omdat het spel aangeboden werd aan een vrij verscheiden publiek, gaande van jongeren
met een matig mentale handicap tot normaal begaafde kinderen uit het lager onderwijs,
ontstonden accentverschuivingen w.b. de leerdoelen van het spel.
Een follow-up leerde ons dat de praktische toepassing van het “Babbelspel” veel verder
reikte dan een louter trainingsmiddel voor sociale en interpersoonlijke vaardigheden.
Het Babbelspel wordt zelfs in Wallonië gebruikt tijdens de lessen Nederlands in het Lager
Onderwijs. Bovendien is er ook een Franstalige versie op de markt gebracht.
De toepassingsmogelijkheden van het “Babbelspel” zijn, mits enige creativiteit van de
gebruiker, dus enorm ruim. Vandaar dat we de korte handleiding met spelregels, die bij het
spel geleverd wordt graag aanvullen met deze gebruiksaanwijzing.
Deze is gebaseerd het gebruik van het spel in de praktijk.
Maar ook deze handleiding of “gebruiksaanwijzing” is niet af. Iedereen zal de eigen
creativiteit moeten blijven aanboren, rekening houdend met de doelgroep waaraan men het
spel aanbiedt.
Deze handleiding is vooral een weerspiegeling van de praktijkervaringen van Rose
Hermans-Bertrand, lerares drama ZMLK bij jongeren in de leeftijd van 14 tot 20 jaar en van
Jos Sleven, spelontwikkelaar en groepsleider van licht mentaal gehandicapte jongeren met
bijkomende gedragsproblematiek (8 tot 13 jaar) op het semi-internaat van het
Dienstencentrum Ter Engelen te Maaseik.
Hun praktische ervaring met het “Babbelspel” leidde tot een aantal algemene gebruikerstips
(hoofdstuk 2) en tot de twee volgende uitgangspunten om met het spel aan de slag te gaan.
1. Rose laste voor haar doelgroep (matig mentaal gehandicapte jongeren) eerst immers een
aantal voorbereidende oefenopdrachten per rubriek in, alvorens het “Babbelspel” in zijn
geheel aan te bieden. Haar werkmethode wordt toegelicht in het hoofdstuk 3 nl.
“Voorbereidende oefenopdrachten”.
2. Jos vertrekt in zijn praktijk steeds vanuit een observatie van de doelgroep om vervolgens
gedifferentieerde subgroepjes samen te stellen, waarmee hij het “Babbelspel” gaat spelen.
Deze toepassingsmogelijkheid wordt uitgelegd in een vierde hoofdstuk “Voorbereidende
observatie van doelgroep”.
Uiteraard zijn er nog andere mogelijkheden om het “Babbelspel” in de praktijk te gebruiken.
Sociale en interpersoonlijke vaardigheden zijn namelijk zo’n dynamisch geheel en de
leerpunten zijn voor iedere deelnemer zo individueel verschillend, dat het onmogelijk is om
een volledig kant-en-klare gebruiksaanwijzing in elkaar te boksen.
2. Algemene gebruikerstips
In de inleiding kwam reeds voldoende aan bod dat het “Babbelspel” eigenlijk nooit af is.
Sociale oefensituaties zijn even divers en oneindig als het heelal.
Hoe men het “Babbelspel” in praktijk speelt, hangt van verschillende factoren af : het niveau
van de doelgroep, de (hoofd)doelstellingen voor deze doelgroep, de samenstelling en grootte
van de groep, ……
Onderstaande gebruikerstips zijn daarom niet het enige, zaligmakende evangelie. Ze kunnen
wel nuttig zijn als achtergrondinformatie voor de beginnende gebruiker:
-
Observeer je doelgroep. Kijk naar hun mogelijkheden, beperkingen en persoonlijke
begeleidingsnoden op het vlak van sociale en interpersoonlijke vaardigheden. Maak,
in functie hiervan, op voorhand een selectie uit de opdrachtkaarten.
-
Sommige rubrieken (gekleurde vakken op het speelbord) sluiten misschien niet aan
bij de mogelijkheden of noden van de doelgroep die je begeleidt. Speel deze
oefenopdrachten dan niet. Komt iemand toch op een vakje, behorend bij een rubriek
die je wil uitsluiten, dan kan je de speler zelf laten kiezen uit de kleuren of
opdrachten, die je wel wil inoefenen.
-
Betrek iedere deelnemer bij alle opdrachten. Wanneer een speler niet zelf aan de
beurt is om een opdracht uit te voeren, wordt hij of zij “observator”. Na de uitvoering
mogen de “observatoren” kort hun mening geven of concrete tips formuleren. Op die
manier blijven alle spelers niet alleen optimaal betrokken, maar oefenen ze zich zeer
concreet in het geven en aannemen van feedback naar elkaar.
-
Stem de opdrachtjes af op de concrete leefsituatie van de deelnemers. Mentaal
gehandicapten, die weinig mobiel zijn, hebben geen behoefte aan vraagjes rond het
openbaar vervoer, het post- en bankwezen. Vervang deze opdrachten door vraagjes,
die wel aansluiten bij hun mogelijkheden.
-
Zorg eventueel voor een aantal blanco opdrachtkaarten. Wie zo’n kaartje krijgt, mag
zelf een opdracht bedenken betreffende de specifieke rubriek. Misschien hebben de
spelleider of andere deelnemers wel een mooie opdracht voor hem/haar in petto ?
-
Blijft de doelgroep het vooral moeilijk hebben met een bepaalde rubriek (bv.
conflicthantering), aarzel dan niet om het spelbord aan de kant te schuiven en enkele
sessies specifiek rond deze rubriek te werken.
-
Hou het speels en luchtig. Het “Babbelspel” moet zeker ook ontspannend zijn. Geef
de deelnemers het gevoel dat er geen fouten gemaakt kunnen worden. Alle
ondernomen pogingen om een opdracht op te lossen zijn goed, worden enkel nog
geperfectioneerd door tips (van spelleider of medespelers) en het oefenen op zich.
-
Maak de deelnemers duidelijk dat het geen hoofddoel is om als eerste de “finish” op
het spelbord te bereiken. Het is veel belangrijker om de opdrachten op een leuke,
gemotiveerde manier te vervullen. Enthousiasmeer de deelnemers daarom voor de
opdrachten op zich. Maak van de positie van hun pion op het spelbord een bijzaak.
3. Voorbereidende oefenopdrachten
In dit hoofdstuk willen we de werkwijze van Rose Hermans-Bertrand uit de doeken doen. In
haar praktijk bereidt ze haar jongeren immers voor op het spelen van het babbelspel door
een aantal voorbereidende oefenopdrachten aan te reiken.
3.1. Motivering
In haar dramalessen merkte Rose al vlug dat haar matig mentaal gehandicapte jongeren
(bovengroepen Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs van S.B.O. en Z.M.L.
– scholen) niet zomaar aan de slag konden met het “Babbelspel” in zijn oorspronkelijke
vorm.
De leerdoelen per rubriek en een hele reeks opdrachtkaarten waren op zich wel haalbaar
voor deze doelgroep, maar de grote variatie aan opdrachten en de eerder basale know-how
van haar doelgroep bracht haar op het idee om een aantal voorbereidende opdrachten per
leerdoel/rubriek uit te werken.
De 6 leerdoelen van het “Babbelspel” werden dus op een opbouwende manier uitgewerkt en
aangepast aan haar leerlingen. De voorbereidende oefeningen werden aangeboden in
dramavorm en in allerlei speelvormen. Rose trachtte verder te zoeken naar
oefenvoorbeelden uit de praktijk van haar leerlingen en naar leerpunten die de leerlingen zelf
meegemaakt hadden. Voor haar leerlingen zorgde dit voor zeer concrete uitgangspunten,
waardoor zij zich makkelijker leerden inleven in een situatie.
Rose zag het “Babbelspel” dan ook als een einddoel. Alle voorbereidende oefeningen
beschouwde ze als extra oefenstof met het “Babbelspel” als ultieme afsluiter. Door de
voorbereidende oefenopdrachten werd het ijs reeds gebroken en zou het “Babbelspel” met
meer enthousiasme en zelfzekerheid gespeeld kunnen worden.
Hieronder volgt nu een greep van mogelijke voorbereidingsoefeningen, die per rubriek aan
de leerlingen aangeboden kunnen worden. Uiteraard is het lijstje van opdrachten niet
volledig en rekenen we op de creativiteit van iedere gebruiker om de aangereikte
voorbeelden aan te passen aan de eigen doelgroep of verder uit te breiden.
3.2. Voorbeelden van voorbereidende oefenopdrachten per rubriek
3.2.1. Rubriek 1 : Praten over een onderwerp
Leerdoel: leren/durven praten over een neutraal onderwerp in de groep.
Mijn eigen selectie
De deelnemers zoeken thuis of in de groep in een tijdschrift zelf een foto, waarover ze iets
willen vertellen aan de hele groep. Iedere deelnemer vertelt dus over iets dat hij/zij zelf heeft
bepaald.
Kring van plaatjes
De spelleider maakt op voorhand een selectie uit de fotootjes van het “Babbelspel”. Hou
hierbij rekening met de leefwereld en de interesses van de deelnemers.
Vervolgens worden de plaatjes in een kring op tafel verspreid. De deelnemers mogen alle
plaatjes eerst bekijken en kiezen dan zelf een plaatje waarover ze de groep iets willen
vertellen.
Ik zie wat jij niet ziet
Bij dit spelletje neemt één van de deelnemers een voorwerp uit het lokaal in gedachten. De
andere spelers stellen nu, om beurten, een vraag waarop met “ja” of “neen” geantwoord kan
worden (bv. Is het voorwerp rood ? Is het van hout ? Is het een klein voorwerp ? …..)
Op deze manier leert de individuele deelnemer omgaan met de aandacht van de ganse
groep.
3.2.2. Rubriek 2 : Praten over jezelf
Leerdoel: over jezelf durven praten in de groep.
Fotoalbum
De deelnemers brengen een fotoalbum van thuis mee en vertellen dan over zichzelf, hun
leven, hun gezin, ….
Tafel voor 2
Bij dit eenvoudig rollenspelletje vormt een knus restaurant het decor. De kinderen zijn de
gasten, terwijl de spelleider ober speelt. De groep stapt willekeurig rond in het lokaal. Dan
roept de ober bv. “tafel voor 2”. De gasten gaan nu per 2 tegenover elkaar op de grond
zitten. Iedere speler krijgt nu enkele minuten tijd om over een op voorhand afgesproken
onderwerp te praten met de andere. Gespreksonderwerpen kunnen zijn: mijn fijnste
vakantie, hoe ziet mijn huis eruit, mijn familie voorstellen,…..
Bij een volgende beurt kan de spelleider ook “tafel voor 3” , “tafel voor 4” enz. roepen. Het
spelletje is ideaal om het in groep praten stelselmatig op te bouwen.
Breiwol
De kinderen zitten in een kring. Het eerste kind gooit een bolletje breiwol naar een ander
kind en roept tegelijkertijd diens naam. Deze speler vertelt kort iets over een op voorhand
afgesproken onderwerp, draait het garen rond een hand en gooit het bolletje vervolgens naar
een nieuwe speler. Uiteindelijk wordt op deze manier ook een mooi spinnenweb gemaakt.
Hoedje doorgeven
Dit spelletje wordt op dezelfde manier gespeeld als het brei-wol spel. Een hoed wordt in de
kring doorgegeven op muziek en op elkaars hoofd gezet. Als de muziek stil valt moet de
speler met de hoed iets over zichzelf vertellen.
Mensen-lotto
Op een lottokaart worden eigenschappen van mensen voorgesteld. Iedere speler heeft een
andere kaart en tracht deze zo vlug mogelijk vol te krijgen door in ieder vakje de naam van
een andere speler, die voldoet aan de voorgestelde eigenschap, te noteren. Hiervoor moeten
de spelers elkaar bevragen en dus korte gesprekjes met elkaar voeren. Wie het eerst zijn
lottokaart vol heeft (in ieder vakje een bijhorende naam) wint het spel. Voorbeelden van
lottokaarten zijn in bijlage 1 opgenomen.
Stoorzenders
Bij de opdrachten van deze rubriek is de luisterhouding van de deelnemers ook zeer
belangrijk. Het is pas aangenaam om in groep te praten (bv. over jezelf) wanneer de anderen
zwijgen tijdens je verhaaltje, je aankijken en laten zien dat ze echt luisteren (bv. door
bijkomende vraagjes te stellen of te knikken).
De deelnemers worden nu geconfronteerd met een aantal storende elementen terwijl ze het
verhaal van iemand beluisteren:
- naar iemand luisteren terwijl muziek opstaat;
- ruggelings tegenover elkaar staan of zitten terwijl je naar elkaar luistert;
- een telefoongesprek met elkaar voeren terwijl de groepsleider het gesprek bewust
gaat verstoren (vraagjes stellen, zingen, …)
- geblinddoekt luisteren naar geluiden of een verhaal
- de begeleider geeft beschrijvingen van dieren en de kinderen moeten het juiste dier
trachten te raden. De begeleider praat echter niet zoals het hoort (bv. fluisteren, niet
aankijken, heel vlug of heel traag spreken). De kinderen moeten aangeven hoe ze dit
ervaren hebben.
- ………
3.2.3. Rubriek 3 : Non verbale opdrachten
Leerdoel : oogcontact maken, fysiek contact durven leggen, jezelf durven tonen,
mogelijkheden geven om emoties te herkennen en je te verplaatsen in de emotie van
anderen.
Raad het plaatje
Voor dit spelletje gebruiken we de fotootjes van de lichtblauwe opdrachtkaarten. De kinderen
worden verdeeld in kleinere groepjes van 3 tot 4 spelers. Ieder groepje krijgt een vijftal
opdrachtkaarten. Eén van deze opdrachten wordt zo realistisch mogelijk uitgebeeld of
nagebootst. De kinderen uit de andere groepjes moeten nu raden welke foto of welk plaatje
uitgebeeld wordt.
Bv.
Atletiek : starthouding, rennen.
Kinderen op de kermis : een suikerspin kopen e.d.
Emo-plaatjes
De kinderen krijgen dezelfde opdracht als bij het spelletje “Raad je plaatje”. Nu krijgen ze
echter de opdracht om de (belangrijkste) emotie uit te beelden.
Bv.
Atletiek : gespannen wachten op de start.
Kinderen op kermis : genietend snoepen van een suikerspin.
Color Cards
De spelleider laat de deelnemers platen met emoties zien van de doos Colar Cards isbn
086388 160 2. De kinderen krijgen de opdracht om over de voorgestelde emoties te praten
of ze uit te beelden.
Blij, bang, boos
De kinderen krijgen 3 blaadjes. Op het eerste blad is een blij gezichtje afgebeeld, op het
tweede staat een bang gezicht en op het derde een boos gezicht. Vervolgens krijgen ze de
opdracht om, uit tijdschriften, een aantal prenten te knippen, die bij het blije, bange of boze
gezichtje horen.
Omgekeerd kan de begeleider een aantal prenten met emoties aan de groep voorleggen, die
de kinderen dan moeten onderbrengen bij het blije, bange of boze gezichtje (zie bijlage 2)
Hierbij kan de “doos met gevoelens” heel goed gebruikt worden.
3.2.4. Rubriek 4 : Rollenspelen rond conflicthantering
Leerdoel: de kinderen krijgen nu te maken met een aantal concrete (probleem)situaties
waarin oplossingen gezocht moeten worden, assertiviteit gewenst is, men zich weerbaar
dient op te stellen,....
Filmpje
Men gaat uit van een aantal foto’s. De spelleider zegt dat de foto een shot van een film is. De
kinderen vertellen wat ze op de foto zien en gaan dan in groep een oplossing/vervolg zoeken
voor de situatie.
Voorbeelden van te gebruiken foto’s zijn :
- Autopech
- Pet in het water
- De bus missen
- Voetbal ligt in tuin van de buren
- Niet kunnen slapen
- Iemand valt flauw
Iedere groep speelt door middel van een rollenspel een oplossing van hun situatie, daarna
vertellen de toeschouwers hoe ze de oplossing vonden.
Color Cards
Dezelfde opdracht kan gespeeld worden met de color cards.
Zelf meegemaakt
De kinderen denken na over een eigen pechervaring of een netelige situatie die ze
meegemaakt hebben (bv. huistaak thuis vergeten, bloedneus en geen zakdoek bij,…) en
leggen deze situatie aan de groep voor. Via een rollenspel wordt deze situatie nagespeeld
en een oplossing voorgesteld.
Ook collega’s (leerkrachten, groepsleiders) kunnen bevraagd worden om concrete
oefensituaties voor de betrokken kinderen of jongeren aan te reiken.
Goed of fout
De kinderen worden in 3 groepjes verdeeld. Eén groep vormt de observatie-groep, terwijl de
2 andere groepen een situatie op 2 verschillende manieren uitbeelden. De spelleider maakt
elk groepje op voorhand duidelijk wat zij moeten uitbeelden. De observators moeten op het
einde beoordelen welke groep de situatie op een goede manier heeft opgelost.
Oefenvoorbeeld : glas gevallen
Twee kinderen spelen het volgende: zij doen de afwas en eentje laat een glas vallen.
Ze spreken af om het aan de groepsleiding te zeggen. Omdat die juist in een gesprek
is, wachten ze even en als de groepsleider hen aankijkt, vertellen ze wat er gebeurd
is.
- Twee andere kinderen spelen het volgende : zij doen de afwas en eentje laat een
glas vallen. Daarop begint de anderen keihard te schelden. Hij rent kwaad naar de
groepsleider en begint prompt zijn beklag te maken over de onhandigheid van de
andere.
Als deze 2 rollenspelen gebracht zijn, mogen de toeschouwers kritisch vertellen wat er goed
en fout was.
-
2.2.5 Rubriek 5 : Inzicht krijgen in vaardigheden.
Leerdoel: Inzicht krijgen in een aantal sociale vaardigheden, sociale redzaamheid en
zelfredzaamheid.
Bij deze spelrubriek van het “Babbelspel” krijgen de spelers te maken met allerlei opdrachten
rond budgettering, mobiliteit, ADL-vaardigheden enz. Uiteraard kunnen een aantal
opdrachten te hoog gegrepen zijn voor de doelgroep die men begeleidt. Om hun (sociale)
redzaamheid toch te vergroten, kan de spelleider eigen opdrachten bedenken, die wel
aansluiten bij de mogelijkheden van de doelgroep. De spelleider houdt dan rekening met de
leefsituatie van de kinderen en geeft vooral opdrachten die het kind, binnen die leefwereld
(bv. internaat, school, beperkte vriendenkring, thuissituatie) een stuk zelfstandiger maakt.
Opdrachtkaartjes kunnen zijn:
-
Wat betekenen een aantal picto’s die je op school, in de sporthal enz. tegenkomt ?
Wat stop je allemaal in je tas voor een voetbaltraining met de schoolploeg ?
Hoe kan je zien of je op een heren- of damestoilet bent ?
Je gaat douchen. Wat leg je allemaal klaar ?
Hoe krijg je een winkelkarretje uit het rek (slot) ?
Wat zet je op tafel voor een broodmaaltijd van 4 personen ?
Wat heb je allemaal nodig om de woonkamer te poetsen ?
Wat zeg je als je de telefoon opneemt ?
Welk nummer moet je bellen als er iets ernstigs gebeurd is ?
Wat doe je met glazen flessen ?
Weet je waarom je oude kranten en papier in een container moet gooien ?
…….
2.2.6. Rubriek 6 : Uiten van meningen over jezelf, over anderen en over diverse
onderwerpen.
Leerdoel: Leren om een eigen mening over iets te vormen en deze in groep meedelen. Leren
omgaan met positieve en negatieve feedback (uiten en aannemen).
Wat gaan we doen ?
De kinderen speler per 2 enkele kleine rollenspelen, waarbij telkens een keuze gemaakt
moet worden. Bv. Wat gaan we spelen ? Voetbal of fietsen ? Naar welke film gaan we kijken
? Peter Pan of Blinker ? Ieder groepje van 2 krijgt een andere specifieke opdracht en
probeert te onderhandelen om een keuze te maken. De spelleider (en de andere kinderen)
observeren de onderhandeling. Wie is dominant ? Wie is de volger ? Hoe wordt de keuze
uiteindelijk gemaakt ? ….
Wat gaan we tekenen ?
De kinderen krijgen dezelfde opdracht als in het vorige voorbeeld. Nu moeten ze echter in
een groepje van 4 tot 5 spelers met elkaar onderhandelen over wat ze samen op een groot
blad gaan tekenen.
Stoorzender
Opnieuw krijgen de kinderen een opdracht, waarbij zij met hun groepje moeten overleggen
en onderhandelen om tot een beslissing te komen. De spelleider duidt op voorhand echter
een “stoorzender” aan. Deze moet de groep voortdurend en opzettelijk trachten te
dwarsbomen, koppig een eigen standpunt blijven verdedigen en zo een beslissing
bemoeilijken (de andere spelers weten op voorhand niet wie de stoorzender zal zijn).
“Dood geschaamd”
De kinderen mogen nu een genante situatie aangeven, die ze ooit hebben meegemaakt (bv.
in de winkel geld tekort hebben aan de kassa). In een rollenspel spelen andere kinderen
deze situatie na en komen met een oplossing voor de netelige situatie op de proppen. Om de
kinderen op gang te krijgen, kan de spelleider een eigen ervaring als voorbeeld opgeven.
4. Voorbereidende observatie van de doelgroep
In het vorige hoofdstuk werd uitgebreid toegelicht op welke manier een begeleider een reeks
voorbereidende oefenopdrachten kan spelen om de kinderen te laten kennismaken met alle
rubrieken van het “Babbelspel”. Nadat de kinderen, via de voorbereidende oefenopdrachten,
voldoende vertrouwd zijn met iedere rubriek van het “Babbelspel”, wordt dit spel in zijn
oorspronkelijke vorm gespeeld.
In dit hoofdstuk willen we een tweede werkmethode uitleggen. In de inleiding werd die al kort
aangehaald in puntje 2.
Bij deze methode laat de begeleider de voorbereidende oefeningen achterwege en start hij
onmiddellijk met het spelen van het “Babbelspel”.
Toch is ook hier een korte voorbereiding nodig. De spelleider gaat immers eerst zijn
doelgroep observeren om hun begeleidingsnoden op het vlak van sociale vaardigheden te
achterhalen.
Afhankelijk van de individuele begeleidingsnoden worden vervolgens subgroepen
samengesteld (van maximaal 5 spelers), die samen het “Babbelspel” gaan spelen.
De spelleider kan dan 2 uitgangspunten hanteren:
-
-
Ofwel vormt hij groepjes van kinderen met ongeveer dezelfde begeleidingsnoden (bv.
een groepje autistische kinderen, die allen getraind moeten worden op het vlak van
empathie of weerbaarheid in sociale situaties). Sommige rubrieken/leerdoelen van
het “Babbelspel” worden dan belangrijker dan andere rubrieken/leerdoelen. De
begeleider kan er zelfs voor opteren om een tijdje exclusief met een bepaalde rubriek
bezig te zijn (bv. groepje autistische kinderen => intensieve training van de
opdrachten rond herkennen en uiten van emoties).
Anderzijds kan de spelleider kiezen voor een “gedifferentieerde” groep, d.w.z. dat de
kinderen die deelnemen aan het “Babbelspel” niet dezelfde individuele
aandachtspunten hebben. De ene deelnemer moet bv. leren om minder dominant te
zijn in een groep, terwijl een andere speler juist meer voor zichzelf moet leren
opkomen. De ene speler is bv. erg egoïstisch en zelfbepalend bij sociale conflicten,
terwijl de andere te vaak volger is en nooit zijn eigen mening durft uiten. Kiest de
spelleider voor een gedifferentieerde groepssamenstelling, dan gaat hij ervan uit dat
de kinderen elkaar gaan stimuleren, dat ze van elkaar iets kunnen opsteken, dat de
sterke punten van de ene een hulp zijn voor de andere.
Bij deze methode moet de groepsleider oog blijven hebben voor de volgende punten:
-
-
-
Er is behoefte aan een regelmatige evaluatie van het spelverloop. Komen alle
kinderen voldoende aan bod tijdens de sessies van het “Babbelspel” ? Krijgt elke
deelnemer voldoende de kans om aan zijn/haar individuele aandachtspunten te
werken ? Is de groep goed samengesteld ? ……
De spelleider moet (zeker in het begin) extra in de verf zetten dat het “Babbelspel”
ook een leerproces is. Zeker in een gedifferentieerde groep mogen kinderen niet
overdonderd worden of zich minderwaardig gaan voelen. Iedereen moet het gevoel
krijgen dat hij kan bijleren en dat “fouten maken” heel normaal is.
De spelleider gaat de spelopdrachten nog meer moeten selecteren. Om iedereen
voldoende vertrouwen te geven, begint hij met zeer eenvoudige opdrachten, waarvan
de spelleider haast zeker weet dat de zwakste speler ze aankan. Het niveau van de
zwakste schakel uit de groep is in het begin dus doorslaggevend.
5. Besluit
Tot slot willen we nog aangeven dat deze handleiding niet af is. Het “Babbelspel” is immers
slechts een werkinstrument, dat creatief gebruikt dient te worden en aanpassingen vraagt
naargelang de doelgroep of de leerdoelen die men voor ogen houdt.
De handleiding kan wel een hulp zijn voor gebruikers die aan de slag gaan met het spel. Het
bevat een aantal tips en ideeën die nuttig kunnen zijn om op een praktische en concrete
manier te werken met het “Babbelspel”.
Veel succes en spelplezier !
Rose Hermans-Bertrand .
Jos Sleven.
Download