eBook Visie op het leren van het jonge kind Kinderen zijn van nature nieuwsgierig en leergierig, van meet af aan uit op sociale binding en op het verwerven van kennis en vaardigheden. In de motivatieliteratuur (Deci & Ryan, 1985) wordt in dit verband gesproken over drie psychologische basisbehoeften: de behoefte aan relatie, aan competentie en aan autonomie. Kinderen zijn betrokken en kunnen gemotiveerd werken wanneer zij zich op hun gemak voelen en aan bovenstaande basisbehoeften is voldaan. De drie basisbehoeften worden hieronder toegelicht. Basisbehoefte relatie De basisbehoefte relatie houdt in dat de kinderen zich thuis voelen op de peuterspeelzaal of in groep 1 en 2, dat ze een goede relatie hebben met de leerkracht van groep 1 en 2, dat ze een goed contact hebben met de andere kinderen en dat ze zich begrepen en gewaardeerd voelen. Ze ervaren dat de leerkracht oog voor hun heeft en helpt als het nodig is. Basisbehoefte competentie De basisbehoefte competentie betekent dat de kinderen ervaren dat ze iets kunnen en dat iets lukt onafhankelijk van anderen. Kinderen die ervaren dat ze binnen bepaalde kaders onafhankelijk van de leerkracht met succes iets kunnen, ontwikkelen zelfvertrouwen. Vertrouwen in anderen en ver­ trouwen in jezelf vormen samen de bron van elke menselijke ontwikkeling. 2 Basisbehoefte autonomie De basisbehoefte autonomie betekent dat de kinderen ruimte krijgen om keuzes te maken, beslissingen te nemen en ergens zelf verantwoordelijk voor te zijn. Hoe groot de kans is om autonomie te verwerven, is daarbij ook afhankelijk van de cultuur of kleine kring/het gezin/de familie waarin een kind leeft. Zij bepalen in eerste instantie wat belangrijk is voor het kind en waar het evenwicht ligt tussen wat belangrijk is voor het kind en voor het collectief. Hier worden grenzen gesteld. In groep 1 en 2 van de b ­ asisschool ligt dat evenwicht weer anders. Grenzen stellen en kaders a ­ anvaarden heeft weinig zin zonder (emotionele) gebondenheid of wederzijdse ­waardering tussen wie grenzen stelt en wie ze moet accepteren. Het pedagogisch klimaat Naast een spannende en uitdagende leeromgeving is het handelen van de leidster of leerkracht van belang om de nieuwsgierigheid en leergierigheid van kinderen te kunnen blijven voeden. Kinderen willen weliswaar zelf weten en zelf kunnen kiezen maar verschillen daarbij in talent, tempo en temperament. Ontwikkelen en leren verloopt per kind verschillend. De leerkracht van groep 1 en 2 moet daarom alert zijn op alle aspecten van de basisbehoeften en inspelen op de verschillen. Sommige kinderen hebben behoefte aan houvast en ­ondersteuning en andere kinderen juist aan uitdaging. Het pedagogisch klimaat dat de leerkracht schept bepaalt of aan de basisbehoeften van de k­inderen kan worden voldaan. Voor leerkrachten van de onderbouw is dit tegelijkertijd een uitdagend ­gegeven, want een aanbod en omgeving die het potentieel van kinderen aanspreekt, zal kinderen helpen zichzelf te zijn en daardoor individuele verschillen vergroten. Dit daagt de leidster of leerkracht uit om haar han­ delingsrepertoire te vergroten. Bij de ontwikkeling van het jonge kind zijn onderstaande elementen van essentieel belang voor het pedagogisch klimaat. 3 Welbevinden en betrokkenheid van kinderen Wil men achterhalen of een leidster of leerkracht het goed doet, dan kan men zich richten op het welbevinden van kinderen. Dit is afhankelijk van de mate waarin de omgeving tegemoet komt aan de basisbehoeften van kinderen. ­Kinderen willen door hun omgeving positief gezien worden. Als er voldoende aandacht is voor het individuele kind en er is voldoende positieve communicatie rondom het unieke van ieder kind, dan krijgt het kind het gevoel ‘iemand te zijn’ in de ogen van een ander. Dit beeld moet in hoge mate overeenkomen met de ­beleving van het kind zelf. Er moet sprake zijn van een congruentie tussen wat het kind zelf beleeft en de leidster of leerkracht als positieve feedback geeft. Dit betekent dat de interactie tussen leidster, leerkracht en kind adequaat moet zijn, wil het naast welbevinden ook betrokkenheid uitlokken en vasthouden. Betrokkenheid is een ander belangrijke aspect bij het leren van kinderen. Activiteiten die in hoge mate betrokkenheid uitlokken, zijn in principe ontwikkelings­bevorderend. Kinderen die betrokken zijn, zijn alert, intens en geboeid bezig. De activiteit sluit aan bij hun echte belang­stelling en behoefte. De kinderen zijn intrinsiek gemotiveerd, durven te experimen­ teren en laten exploratief gedrag zien. Ze moeten een inspanning leveren, maar deze inspanning geeft uitzicht op het zelf kunnen. Een veilige leeromgeving Als kinderen zich veilig voelen en het gevoel hebben greep te hebben op de o ­ mgeving, durven ze initiatief te nemen en zelfstandig een activiteit uit te voeren zonder directe begeleiding van de leidster of leerkracht. Afspraken en routines zijn belangrijk om de groep tot een prettige en voorspelbare leer­omgeving te maken waarin een kind zich veilig kan bewegen. 4 Verschillen tussen kinderen waarderen Kinderen houden niet van apart. Maar daarentegen wil het kind wel gekend en erkend worden. Het is belangrijk dat de leidster of leerkracht oog heeft voor de individuele verschillen tussen kinderen en op een goede manier omgaat met deze verschillen. Dit betekent dat ze die verschillen als vanzelf­sprekend en waardevol vindt en daarop anticipeert in haar aanbod. Voor jonge kinderen is het niet altijd makkelijk te accepteren dat de leid­ ster of leerkracht (tijdelijk) veel aandacht heeft voor andere kinderen en zij zelf activiteiten uitvoeren zonder de leidster of leerkracht. Het is voor de leidster of leerkracht nodig om voorspelbaar te zijn en om uit te leggen waarom je bijvoorbeeld soms in kleine groepjes wilt werken. Jonge kinderen zijn gevoelig voor het ‘eerlijkheidsprincipe’: iedereen komt aan de beurt. Verschillen waarderen en omgaan met verschillen, ofwel differentiatie, en zelfstandig werken zijn twee kanten van dezelfde medaille. De leidster en leerkracht moeten de omgeving en het aanbod zodanig organiseren, dat zij in staat zijn kleine groepjes intensief te begeleiden. Voorwaarde hierbij is dus dat de andere kinderen individueel of in groepjes zelfstandig ­kunnen werken. Zelfstandigheid van de kinderen, het zelf willen doen, is dus een voorwaarde om differentiatie mogelijk te maken. 5 Spel Spel is een levensbehoefte voor kinderen. Door spel leert een kind de ­wereld om hem heen kennen en begrijpen. Vygotsky typeert het spel als een sociaal-emotionele activiteit. Het dient volgens hem voor het ­oefenen van vaardigheden, zodat deze overgaan van de zone van de naaste ­ontwikkeling naar de zone van de actuele ontwikkeling. Van vaardigheid in potentie naar een zelfstandig uitvoerbare vaardigheid. Bij Vygotsky is het onderscheid tussen deze twee ontwikkelingsniveaus een belangrijk uitgangspunt in de relatie tussen ontwikkeling en leermogelijkheden. De zone van de actuele ontwikkeling Het ontwikkelingsniveau van het kind bepaald door middel van het zelfstandig oplossen van problemen zonder hulp van derden. De zone van de naaste ontwikkeling De afstand tussen het niveau van de actuele ontwikkeling en dat van de potentiele ontwikkeling. Dit niveau omvat de functies die aan het rijpen zijn en pas met hulp van derden uitvoerbaar zijn. 6 De actuele ontwikkeling van kinderen is vaak gemakkelijk te bepalen. Bij een collectieve activiteit of onder leiding van een volwassene zijn ­kinderen tot veel meer in staat. Vygotksy vindt dat onderwijs zich niet moet richten op gerijpte maar op rijpende functies. Niet alleen de ­volwassene, leidster of leerkracht maar ook het kind zelf kan een zone van de naaste ontwikkeling creëren door spel. Kinderen creëren door spel een fantasiewereld, maar zij kunnen door spel ook de werkelijkheid en ­fantasie laten samenvallen. Bijvoorbeeld: twee zusjes spelen dat ze twee zusjes zijn. In het spel verbeeldt het kind zijn grootste prestaties die in de toekomst mogelijk verwezenlijkt zullen worden. Volgens Vygotsky begint het kind, als het ongeveer drie jaar is, met het ‘doen alsof’ spel. Hij ziet het spel daarom ook als de hoogste vorm van ontwikke­ling in de voorschoolse periode. Door een fantasie situatie te ­creëren, leert het kind een scheiding aan te brengen tussen werkelijkheid en fantasie. Het spel is de voorbereider van het abstracte geïnternaliseerde denken. Voor beginnende geletterdheid en beginnende gecijferdheid is de ontwikkeling van het abstract geïnternaliseerde denken van essentieel belang. Op een peuterspeelzaal of in groep 1 en 2 is buitenspel onderdeel van het dagprogramma. Buitenspel is ook onderwijstijd/leertijd, maar vraagt een andere invulling dan activiteiten binnen. Buitenspel doet een beroep op verschillende competenties van kinderen. Buitenspel is met name nodig voor de motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling. Maar ook voor de andere ontwikkelingsgebieden, zoals bijvoorbeeld de rekenontwikkeling voor het inschatten van afstanden met een rijdende kar en de diepte van de kuil in de zandbak. Spel is van wezenlijk belang om de wereld op een veilige manier te ontdekken en te leren kennen om er steeds beter zelf in te functioneren. De rol en taak van de leidster en leerkracht om het kind hierbij te ­begeleiden en leiden is daarom een zeer belangrijke. Door tegemoet te komen aan de basisbehoeften van kinderen, door kansen te creëren, door sturing en door steun, maar ook door ruimte te bieden en door kinderen uit te dagen kansen te nemen, bevorderen de leidsters en leerkrachten in de voor- en vroegschoolse educatie de intrinsieke motivatie van kinderen voor spel en leeractiviteiten op de peuterspeelzalen en in het basisonderwijs. 7 Literatuur Bouwman, A. (2014) Differentieren is te leren. Amersfoort: CPS Van Oers, B. & Janssen-Vos, B. Visies op onderwijs aan jonge kinderen. Beets, A. & Memelink, D. Onderwijs aan jonge risicokinderen. Drie visies nader bekeken. Deci, E.L. & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic Motivation and Self-Deteremination in Human Behavior. New York: Plenium . Vygoysky, L. (1978), Mind in Society. Cambridge: Harvard U. Laevers, F. Welbevinden en betrokkenheid. Stevens, L. Anders denken en doen. Caminada, G. & Leenders, Y. (2012) Buitenspel in het zonnetje. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff Kuyk, J.J. Van, Piramide, de methode voor jonge kinderen. Carolyn Edwards e.a. De honderd talen van kinderen. Kwaliteitskader Voor- en Vroegschoolse educatie (vve) Amsterdam 2010-2014, Gemeente Amsterdam: Amsterdam. Toezichtskader vve 2010, Inspectie van het Onderwijs: Utrecht. 8 Aafke Bouwman Neem contact met mij op www.cps.nl Els Loman Neem contact met mij op April 2014 9